Historisch Archief 1877-1940
Ho. 867
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
van waarheid en goede trouw is hier afwezig als
zelden of nooit. Naarmate elk volgend vers ons
steeds dieper doet voelen, dat de dichter zelf niet
in zijn werk geloofd heeft, valt bet voortdurend
moeielijker onze verbeelding gevangen te geven en
de critiek het zwijgen op te leggen. Zes eeuwen
vóór onze jaartelling in een uithoek van een ander
werelddeel een zelfgevoeld drama te laten spelen,
de presumtie is waarlijk niet gering!
Er is bovendien nog iets bedenkelijk onoprechts
in de keuze van het milieu waarin dit alles be
weert voor te vallen, een poging om door het
singuliere van het uitwendige te treffen, een toe
leg om het gemaakte van het inwendige aan de
controle te onttrekken. Want in de nadagen onzer
Europeesche cultuur is wel menige artistieke her
leving vergezeld gegaan van een terugblikken naar
een voor altijd uitgebloeide beschavingsperiode der
oudheid, maar telkenmale in den naam van een
hooger keurverwantschap dan hier kan worden on
dersteld.
Laat ons ten slotte hopen, dat Armand .Silvestre
niet langer hemelsche geluiden zal willen doen
ruischen van een harp wier snaren springen onder
zijne hand, maar te goeder uur zijn dwaling zal
leeren inzien. Hem komt de vergissing te duur
te staan en anderen doet zij te weinig genoegen.
Er zou anders een groot verlies te betreuren zijn.
Hoe luchtig en vluchtig de uitingen van zijn ta
lent ook schijnen mogen die in den loop der jaren
zoo menigeen hebben verkwikt ? hij en enkelen
met hem vertegenwoordigen een der merkwaar
digste stemmingen in het gevoelsleven van onzen tijd.
Als onze kleinkinderen belangstellend rondgaan
door de literatuur onzer dagen, dan zullen zij nu
en dan een aangezicht zien met een wonderen
glimlach om de lippen en een droeve glinstering
in het oog. En als zij vragen wie dit is, dan zal
het antwoord zijn: Dat is Silvestre. Als zijn hei
lige naamgenoot heeft ook hij zijn tijdkring afge
sloten met een onopgelost accoord van weemoed
over hetgeen verdween en hoop op wat mogelijk
komen zal.
C. F. VAX DER HOKST.
aniiiiiiiiiiiiiiiHiiiiMiiiiiiiiiiiiiiuitiiiiiiiiiiiHiiiHiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiittiuiii
Muziek in de hoofdstad.
Hetgeen ik van de concerten, die deze week
hebben plaats gehad, kan vermelden, bepaalt zich
thans tot eene soiree van den heer en mevrouw
Bosmans, met medewerking van deheeren Messchaert
Röntgen en Cramer. Dit concert werd voor een
liefdadig doel gegeven.
Ik wil in de eerste plaats een woord wijden
aan mevr. Bosmans-Benedicts, eene pianiste, die
slechts van tijd tot tijd in het openbaar optreedt,
doch die terecht als zoodanig zeer hoog staat aan
geschreven. Zoowel in het Trio, G. gr. t. van Haydu,
als in den Caprice van Saint-Saens over een thema
uit de balletmuziek van Alceste van Glnck, en de
Varialien voor 2 piano's van Sindlng (die zij met
den heer Röntgen speelde), kon men het spel van
mevr. Bosmans waardeeren. In aansluiting aan het
geen ik een vorigmaal zeide over het karakter van
het spel van dames-pianisten, verklaar ik met groot
genoegen, dat mevr. Bosmans nooit het vrouwelijk
karakter in haar haar spel verloochent. Ziel en
gloed weet zij er niettemin in te leggen. In
de Variatien van Sinding werd een geheel gegeven,
zóó schoon, dat het niet op te merken was, dat
hier twee pianisten van zoo verschillend tempera
ment te zamen iets voordroegen. Toen Beethoven
zijne sonate voor het (toen nieuwe) Ilammerelavier
schreef, zal hij niet vermoed hebben, dat er later
niet alleen tegen de snaren, doch ook op de toetsen
zoo dikwijls gehamerd zou worden. Maar al te vaak
meent men, dat alleen op die wijze gloed en ziel
kan verkregen worden. Deze uitvoering heeft alweer
het tegendeel bewezen.
Alvorens de andere solisten te noemen, spreek
ik groote ingenomenheid uit met de voordracht
van het Trio van Haydn door den heer en mevr.
Bosmans en den heer Cramer. Het is op
kamermuziek-soirées maar al te dikwijls gebleken, dat
de voordracht van werken vau Haydn en Mozart
groote gevaren opleveren, omdat de hoofdaandacht
meestal wordt gewijd aan werken van later tijd,
die ook op het programma voorkomen. De meer
ingewikkelde vormen en de groote technische
moeielijkheid van die werken, doen de uitvoerders licht
- vergeten, dat om een Trio of Kirartet van Haydu
of Mozart voor te dragen, het even moeielijk, ja
soms nog moeielijker is, een schoon ensemble te
verkrijgen, daar de sobere en doorschijnende in
strumentatie de geringste afwijking doet opmerken
en storend voor het gehoor maakt. Daarom moet
het gereleveerd worden, dat aan de instndeeriug
van dit Trio groote zorg was besteed, door het
bovengenoemde drietal. Dit getuigt van piëteit
voor den meester, die toch waarlijk niet met minder
consideratie mag worden behandeld dan de nieuwere
meesters. Al hebben de vormen zich ook sterk
ontwikkeld na dien tijd en al zijn de instrumentale
hulpmiddelen zeer verbeterd, toch komt het genie
juist zoo machtig uit, wanneer de hulpmiddelen
schaarsch zijn en de kunst ineen meer primitief sta
dium verkeert.
Trouwens de beste werken van Haydn hebben
nog niets vau de eerste frischheid en aantrekke
lijkheid verloren. Waartoe dan nog verder uit te
wijden?
Ten slotte vermeld ik, dat de heer Messchaert
met een zeer schoone vertolking van de ballade:
Arc/tibaU Douglas van Löwe en vier Schotsrhe
liederen van Beethoven (met begeleiding vau piano,
viool en violoncel) zijne hoorders weder geheel
wist mede te sleepen en dat de heer Bosman iu
een solo-voordracht bewees, een kunstenaar te zijn
die op het scheone standpunt dat hij reeds lang
heeft veroverd, zich weet te handhaven.
Wij schrijven heden den 2en Februari! Het is
plicht dien dag in onze rubriek te gedenken. Voor
drie honderd jaar toch stierf op dien datum de
geniale componist Giovanni Pierluigi Santé, (naar
zijne geboorteplaats Da Palestrina genoemd.)
Sedert ten onzent koren zijn opgericht die
zich toeleggen op de voordracht vau de meester
werken van gewijde muziek uit vroegere eeuwen,
is de naam Palestriiut voor de Nederlanders meer
dan een naam geworden. Tegenwoordig wordt een
tipje van den sluier opgelicht, die dit muzikale tijd
perk voor onze oogen verborg. Wanneer wij ech
ter de muzikale ontwikkeling van onze
tijdgenooten nagaan, komen wij tot de conclusie dat thans
eerst de tijd is aangebroken waarop met vritekl die
werken op waardige wijze worden ten gehoore
gebracht. In onze kunst hangt het een met het
ander zamen. De ontwikkeling van den zang stond
voor eenigentijd achter bij die van het instrumentale.
Eerst in de laatste jaren is ten onzent groote ver
betering merkbaar. Dit heeft natuurlijk invloed op
het koorgezang.
Door die ontwikkeling werd het mogelijk de
meesterwerken uit die periode, waarin zulke hooge
eischcn aan uitvoering worden gesteld, op schoone
wijze ten gehoore te brengen.
Het is daarom een zeer loffelijke, docli ook tevens
zeer natuurlijke daad van liet kleine koor a capella
onder leiding van Ant. Averkamp (hetwelk zich
zulk een uitstekenden naam heeft verworven) dat
het a. s. Zondag den grootcn moester Palestrina
zal herdenken door eenige van zijn schoonste wer
ken ten gehoore te brengen. Deze uitvoering zal
een juist en tamelijk volledig beeld geven van
Palfstriiia's beteekenis ais componist.
Hoewel ik zeide dat Palestrina thans niet meer
geheel onbekend is, acht ik het toch niet over
bodig met de lezers van het weekblad, enkele
oogenblikken over hem te spreken.
Wanneer hij geboren is, weet men niet geheel
zeker, ook van zijne jeugd weet men niet veel.
Hij was een leerling vau Claude (loudimel die
in het begin van de l'Oe eeuw te Vaison bij
Avignon werd geboren. Hij kwam in 1535 naar Rome
en heeft daar in zijne school verschillende leer
lingen gevormd waarvan Palestrina ongetwijfeld
de begaafdste was.
Goudimel's werken zijn vroeger bekend geworden
door de uitgaven die in Frankrijk en Nederland zijn
verschenen en waarouder men vindt: de Psalmen
Davids iu den vorm van Mottetten gecomponeerd
en de berijmde Fransche psalmen, door hem vier
stemmig gezet. Hij schijnt sterke prott-stantsche
neigingen gehad te hebben. Hieraan schrijft men
het ook toe dat hij Rome verliet en te Parijs
ging wonen, en dat hij, zooals verhaald wordt,
later in den Bartholomëusnacht te Lyon werd
vermoord.
De edele stijl en echt godsdienstige uitdrukking
in zijne muziek, waren een schoon voorbeeld voor
Palestrina, en zijn op diens ontwikkeling van groote
invloed geweest.
Palestriua heeft een zeer moeielijken levensweg
bewandeld. Het tekstboekje door den hoer Aver
kamp samengesteld geeft de volgende bijzonder
heden dienaangaande. In 154t treedt hij op als
kapelmeester in zijne geboorteplaats, in 1551 vindt
men hem te llorne eerst als zangmeester en later
als kapelmeester der koorknapen van St. Pieter.
De Pausen Julius III en Marcellus II
begunstighem zeer, zoodat hij dra benoemd werd tot zanger
van de Sixtijnsche kapel.
Paus Patilus IV ontsloeg hem omdat hij
gehuwd was,dcze Paus duldde namelijk gecue ge
huwden in zijne kapel. Hij trok zich dit sterk aan
aan en werd zwaar ziek. Na zijne genezing werd
hij als kapelmeester aan de basilica van St. Jan
van Lateranen, welke betrekking hij later verwis
selde met die aan de kerk St. Maria Maggiore.
Iu 1571, na het Tridentiner concilie, werd hij ten
tweeden male kapelmeester van St. Pieter, doch
ook toen ondervond hij veel tegenwerking, vooral
van de zangers, die zijne muziek niet wilden zin
gen. Bij het optreden van Sixtus V als Paus, die
Palestrina in bescherming nam werd dit beter.
doch finantieel stak hij altijd in zware zorgen en
verdiende nauwelijks genoeg om te kunnen leven.
Hij stierf doodarm. Nadat echter de mare van zijn
dood zich verspreid had scheen men tot bewustzijn
te komen welk groot man er met hem heengegaan
was. Op last van de curie werd hem eene begrafe
nis bezorgd zooals men gewoonlijk een kardinaal
ten deel laat vallen, en op ziju grafsteen griftte
men de woorden: Musifu<< Prineep*.
Ziehier in liet kort wat liet textboekje vermeldt.
Ik kan niet nalaten voor uitvoerige bijzonderheden
te verwijzen naar een werkje: O. Pirrluigi dn
Pulentriiw: eene lezing met portret en muziek, voor
beelden door M. J. A. Lans iu 1SS2 te Leiden
uitgegeven bij J. W. van Leeuwen.
Op de a.s. uitvoering worden ten gehoore gebracht
verschillende deelen uit de llissa Asxunijitu e*t
Maria. AjJ'ertorïum, '5. Se.yo/isorii' en 2.
lloogtiedmotetten.
Palestriua heeft, behalve deze werken, nog zeer
veel gecomponeerd, dat verdient bekeud te worden
gemaakt. Ik noem o.a. zijne Imprupcrifn en de
Missa Pupae MarCfüi. Wavmcer men zijne werken,
vergelijkt met die van onze oude Nederlandsche
meesters, ontwaart men een vrijeren en meer
effectvollen stijl, waar onze meesters in caiionischen
vorm schrijven, bepaalt Palestrina zich tot imitaties.
Doch dat effectvolle doet geen afbreuk aan den
adel van stijl en de schoone godsdienstige uit
drukking.
Machtig, groot en heerlijk zijn zijne werken.
Bij het hooren grijpen zij en aan en verplaatsen
zij ons niet een tooversla«' in de ruimte van een
grootsche kathedraal met strenge, kuischc lijnen
en bogen.
Ik hoop dat thans, ua drie eeuwen (het wordt
waarlijk tijd!) meer eu meer de enkele schoone
voorbeelden in ons land gegeven mogen worden
nagevolgd, en dat men door de verbreiding van de
muziek vau onze Oud-Nederlaudsche meesters ook
den grooten Italiaan Palealrinn, hoe langer hoe
meer naar waarde zal leereu schatten.
VAX MILLIGEN.
Aan Eleonora Duse, die te München haar
troep ontbonden heeft en naar Egypte gaat om
te trachten, hare geschokte gezondheid te her
stellen, werd door de leden een prachtig uitge
voerd adres aangeboden, met ^1 handteekeningen
en van dezen inhoud:
»0 Eleonora Duse ! L'arte geniale, in Te
impersonata, a noi fu scuola, esempio, trionfo.
Cuore gentile, noi volesti compagni, non
dipendenti. Nell' ora di lasciarti l'animo nostro
comrnosso. Te, onora artista, somma rimpiange
cornpagnia confortata che l'inno della tua gloria
presente avrïi un'eco trionfalo nelli vittorie future.
Monaco; il j>!> gennajo IS'.jt."
O Eleonora Duse ! De geniale kunst, in u ge
personifieerd, was ons eene school, een voorbeeld,
een triumf. Edel hart, gij wildet ons als gezel
len, niet als ondergeschikten, Op het
oogeublik van het afscheid is ons hart geschokt. U,
vereerde kunstenares, betreurt ten zeerste uw
gezelschap, alleen getroost daardoor, dat de lof
zang van uw tegenwoordigen roem een zegevie
rende echo in toekomstige overwinningen zal
vinden; München 29 Januari 1894.
titimiiimimiiMiMiMiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiimmiiiiiiiMiiimiiiiniiiitiui
o
Iets over F. Haver Schmidt.
't Was op Duinlust bij Zandpoort, aan den
feestdisch van Hofdijk's zeventigsten verjaardag.
Aan het einde van het maal werd veel getoast.
Hofdijk kon hot niet bijhouden. Al die mooie
woorden begonnen hem angstig te maken, liet
scheen, dat hij naar het einde verlangde. Weer
stond er iemand op, die hem bescheiden op den
schouder klopte en met innemend gezicht vroeg :
Hofdijk, mag ik nog iets zeggen V
Hofdijk draaide met forschen ruk het hoofd om,
keek met martialen blik naar den vermetele en
zeide ruw en toch zoo innemend hartelijk :
Waarachtig, kerel, mag jij dat ! Met
pleizier !
Blij feestgeruisch ging door de zaal. Een vriend
van allen, van Noorder- en Zuiderbrocders, zou
het woord voeren. Dr. Haver Schmidt, aan wien
Piet Paaltjens eens zijne geheimste gedachten
had toevertrouwd, tot wien hij vaak had gesnikt
en gegrimlacht.
Herinner jij je nog Hofdijk, dat je ons eens
uit nood en dood hebt verlost, mij en mijn vriend
v. d. Kaay ?
Verbaasd gezicht vau Hofdijk.
Toch waar! liet is langgeleden. We waren
nog studenten en voor ons pleizier in Amsterdam.
De nacht was al lang in dag overgegaan en
nog zwierven we door Amstel's straten, want ons
geld was op, we hadden niets meer. Droevig ble
ven we staan voor de Nederlandsche bank, maar
onzo zuchten openden de poorten niet. Daar
kregen we een idee : >Als de Nederlandsche bank
van steen blijft voor onze jammerklachten, zal het
het hart van vriend Hofdijk week worden als
was'."
We gingen naar je kamer. Je woonde in die
dagen op het Rusland. We vroegen je te spreken:
de juffrouw maakte allerlei praatjes om ons weg
te krijgen; ze wou niet zeggen dat m'nheer voor
acht of negen uur nog niet bij de hand was. Je
hield toen van lang slapen."
Hofdijk plots met overtuiging: »Ik slaap nog
graag lang." Entin, we kwamen eindelijk voor
je bed en vertelden je onzen nood. Je sprong
vervaarlijk wild op en ging, zonder bedenken,
in een vaart naar je brandkast, die veel had van
een versleten portemonnaie en je gaf ons je
geheele vermogen, een muntbiljet, geen gouden
tientje! op voorwaarde echter, dat je het
over een paar dagen zou terug hebben, niet om
het op rente te zetten, maar om er het boekje
van je juffrouw mee te betalen . . . En nu vraag
ik alleen: \Vie heeft er als Hofdijk voor vrienden
zijn geheele vermogen over? . . . Het geld heb
ben we je eerlijk teruggegeven je hebt het
immers gedaan, v. d. Kaay 'i ??? . . . .
Waarachtig heeft hij dat gedaan! viel
Hofdijk forsch in.
... Maar die edelmoedige daad hebben we
je nooit kunnen vergelden. Eigontlijk hebben we
je er nooit genoeg voor bedankt. Daarom voel ik
me, na zoo veel jaar, gedrongen het nog eens te
doen, want ik vraag opnieuw: Wa;ir is de man,
die voor zijn vrienden zijn heele vermogen weg
geeft 'i
De lieve toon, op welke Haver Schmidt deze
woorden sprak, het weemoedig-guitige hoor ik
nog, on dan zie ik weer zijn gelaat, dat door
onmerkbare beweging die woorden illustreerde.
Haver Schmidt had met de herinnering Hofdijk's
hart verlicht: niemand na hem waagde meer iets
te zeggen, of wie het deed, sprak ijdel. Het blij
gegons, de luide uiting van gemoedelijkheid over
stemden alles.
De toon van Haver Schmidt is van beteekenis,
en onnavolgbaar, en hij al wat hij geschreven of
gedicht heeft de eenig ware. Zij verklaart de
bedoeling, verdrijft den sluier over alle gehei
menis. Wie het voorrecht gehad heeft hem zelf
de Snikktn en (ïrimlacltjes te hooren voordragen,
beseft dat en hoort er het weeklagen over een
uitgedienden tijd in. Het is hem onmogelijk naai
de vervalsching van anderen te luisteren.
Ik herinner het nu nog goed, dat Piet Paaltjes
want Haver Schmidt noemde men hem niet
te Amsterdam voor het eerst enkele zijner Snikken
en Grimlaclijes in de Hollandsclie Maatschappij
zou komen voordragen, liet was dien avond in
het gebouw van het Nut stampvol, de gaanderij
tot aan den muur bezet door studenten, vol
verwachting van de dingen, die komen zouden.
Kalm, onder groote toejuiching, beklom Iqj
den katheder. Kalm, zonder aanstellerij begon.
hij: »In 't diepst van 't woud," of »De morgendamp
hangt over 't veld." maar de toon bracht dadelijk
in den toestand en sprak van ernst. Toch zei
H. S. alles zoo geheel anders als Nic. Beets
bij eene lezing over De Wartburcht: »Aan den
ingang van het eeuwenheugend woud", en toch
zeide deze dat ook op znlk eene eenige wijze,
dat men in een oogenblik in de somberheid van
het grootsche woud was.
Aardig, ongezocht, geheel onverwacht en oor
spronkelijk waren Haver Schmidt's wendingen,
als in De Friesche Poëet, b. v. Weemoed lag in
de voordracht, en weemoed bleef zelfs in de luch
tigheid als hij zich hoven het onderwerp verhief.
Onvergetelijk was zijn reciet van De drie
studentjes.
Er waren eens drie studentjes,
Drie vrienden in lust en in nood;
Ze sprongen zoo moedig de wereld in,
En.... de. . . . wereld. . . . trapte ze dood.
Den blijden toon van den aanhef, verbrak hij bij
het lang aangehouden En van den vierden re
gel ; sterken nadruk legde hij op de en liet zeer
sprekend en trillend het woord wereld uitkomen
om na korte rust, met iets teleurstellends, wreeds
en verachtelijks in trapte te vervolgen.
Later hebben anderen mij steeds geërgerd bij
de voordracht van dit gedicht. Rederijkers deden
het volgens de regelen der kunst, dood. keurig
en netjes, allervoortreffelijkst, zelfbehagelijk en
zelfgenoegzaam, zonder begrip welk een schend
daad zij begingen. Eens heb ik ditzelfde vers
door een leerling van eene kunstinstelling, waar
de uiterlijke welsprekendheid leervak is, hooren
voordragen als een grap, als komiekerij! Zoo
had hij het altijd gedaan, en -men had het mooi
gevonden," verontschuldigde hij.
Het ergste om bij te wonen zal wel geweest
zijn het opsnijden van : »De morgendamp hangt
over 't veld, En kleurt de herfstdraad wit," door
iemand van een onbegrepen richting. Hij begon
met de vingers der rechterhand ter hoogte van
het oog lang als krabben te bewegen, van rechts
naar links, van links naar rechts, aleer hij begon.
Wat beteekent dat ? vroeg iemand aan een
vriend van den voordrager.
Begrijpt u dat niet ? Dat is do nabootsing
van den morgendamp en de herfstdraden, zie
hoe lang hij ze uithaalt !
O !
Haver Schmidt heeft zeker zulke averecktsche
kunstmiddelen niet bedoeld, hij, die wist te treffen
door eenvoud en er zelf zóó diep door getroffen
werd. Met diepe ontroering heb ik hem eens
zien luisteren naar Mevrouw Kleine's meesterlijke
en onvolgbaar eenvoudige voordracht van;
Er is een tijd van komcm,
Er is een tijd van gaan,
Dat hebt ge meer vernomen,
Maar. . . hebt go 't ook verstaan?
Aan het einde zag men hoe aangedaan hij was,
en Mevrouw Kleine zwijgend de hand drukte.
Weemoed was dan ook de grondtoon van zijn
dichten, smart beheerschte hem, zoo goed als
Alfred de Musset:
l,'homilie est mi apprenti, Iu doüleur est sou niiiitre
Et nul ne se eoumiit tant qu'il n'a p:ss souit'e t.
C'est une dure lm. muis, unc loi supreine.
Vieille comme Ie monde el la fatalité,
Qu'il nous faut du iniilheui' recevoir Ie uuptêine,
ut qö'a ce ti'istt; prix tuut doit tre aelielé.
* *
*
Piet Paaltjens heeft met zijne Sn lekenen
Orimlachjes allerminst bedoeld grappig te zijn. Niet
voor Hollandsch-blijzuchtigen zijn ze geschreven,
zij waren er een verzet tegen. liet zijn meer
kreten van een gewonde ziel, of. bij hoogere opvat
ting, grimlachjes over het onware. Het zijn de
kreten van het hert naar de friscne waterstroomen.
De ideeën van zijn tijd waren verouderd, en
al hoewel hij als Heinrich Ileine den vleugelslag
vau den nieuwen tijd boven zich voelde, heeft
hij niet de kracht bezeten dien nieuwen tijd als
met tooverslag te doen aanbreken. Hij zat in
het moeras en had niet de kracht er zich uit te
werken. Hij treurde om het verlorene, zonder
te kunnen juichen over het nieuw-verworvene.
Als hij daaraan dacht
l),iu moest hij zoo bitter \veeiten
Al wist hij ook /elf met waarom.
Meest is zijn blik, reeds als student, naar het
verleden gericht. Ook in later jaren, als hij pre
dikant is en zijn oude huis weer bezoekt, denkt
aan den droeven dood van zijn broertje, aan allen
die hem ontvallen zijn, aan wat er geworden is
van familie en kennissen. En in opwelling van
groote droefheid zou ook hij liefst tot het ver
leden behooren.
Als ik eeu bidder zie loopen,
Slaat mij het hart zoo blij,
Omdat weldra een bidder,
Uit bidden zal gaan. voor mij.
Alsof het zoo wezen moest, had hij als student
bij een bidder zijne kamers, en het uiterlijk ver
toon van het ten grave dragen dagelijks voor
oogen. Hij is in geestelijken zin zelf bidder ge
worden en heeft een afgeleefde periode ten grave
gedragen, een periode van valschen smaak en
afwezigheid van eenvoud, een periode, waarin
het oog gesloten bleet voor het ware en wer
kelijke, waarin de vinding voor den dichter hoofd
zaak gold en men zich alles voorstelde zooals
men wilde, gelijk een minnedichter voorgeeft
minnesrnart te kennen, zonder ooit te hebben
liefgehad.
Niet, dat hij echter een liefje had,
Hij Melde liet zich maar voor,
Dat doen de inimicuichter» meer,
J)a:ir zijn zi; diektcrs voor.
Van het doorleefde, van het onopgesmukte en
ware had zijne periode minder begrip, dan van
Adellieid en Kunogonde .En hij zelf behoorde
geheel tot die periode, hij wou, maar kon er niet
uit; hij had er de kracht niet toe; het bloef bij
snikken en grimlachen over het valsche en onware.
In blijvende liederen heeft hij daaraan lucht ge
geven, hij, die vorm verleende aan de gevoelens
van een groot deel zijner tijdgenooten. l £
Om Haver Schmidt naar waarde te beoordeelen,
zou men zijn geheelen tijd en zijne tijdgenooten,