De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 4 februari pagina 3

4 februari 1894 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Ho. 867 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. van waarheid en goede trouw is hier afwezig als zelden of nooit. Naarmate elk volgend vers ons steeds dieper doet voelen, dat de dichter zelf niet in zijn werk geloofd heeft, valt bet voortdurend moeielijker onze verbeelding gevangen te geven en de critiek het zwijgen op te leggen. Zes eeuwen vóór onze jaartelling in een uithoek van een ander werelddeel een zelfgevoeld drama te laten spelen, de presumtie is waarlijk niet gering! Er is bovendien nog iets bedenkelijk onoprechts in de keuze van het milieu waarin dit alles be weert voor te vallen, een poging om door het singuliere van het uitwendige te treffen, een toe leg om het gemaakte van het inwendige aan de controle te onttrekken. Want in de nadagen onzer Europeesche cultuur is wel menige artistieke her leving vergezeld gegaan van een terugblikken naar een voor altijd uitgebloeide beschavingsperiode der oudheid, maar telkenmale in den naam van een hooger keurverwantschap dan hier kan worden on dersteld. Laat ons ten slotte hopen, dat Armand .Silvestre niet langer hemelsche geluiden zal willen doen ruischen van een harp wier snaren springen onder zijne hand, maar te goeder uur zijn dwaling zal leeren inzien. Hem komt de vergissing te duur te staan en anderen doet zij te weinig genoegen. Er zou anders een groot verlies te betreuren zijn. Hoe luchtig en vluchtig de uitingen van zijn ta lent ook schijnen mogen die in den loop der jaren zoo menigeen hebben verkwikt ? hij en enkelen met hem vertegenwoordigen een der merkwaar digste stemmingen in het gevoelsleven van onzen tijd. Als onze kleinkinderen belangstellend rondgaan door de literatuur onzer dagen, dan zullen zij nu en dan een aangezicht zien met een wonderen glimlach om de lippen en een droeve glinstering in het oog. En als zij vragen wie dit is, dan zal het antwoord zijn: Dat is Silvestre. Als zijn hei lige naamgenoot heeft ook hij zijn tijdkring afge sloten met een onopgelost accoord van weemoed over hetgeen verdween en hoop op wat mogelijk komen zal. C. F. VAX DER HOKST. aniiiiiiiiiiiiiiiHiiiiMiiiiiiiiiiiiiiuitiiiiiiiiiiiHiiiHiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiittiuiii Muziek in de hoofdstad. Hetgeen ik van de concerten, die deze week hebben plaats gehad, kan vermelden, bepaalt zich thans tot eene soiree van den heer en mevrouw Bosmans, met medewerking van deheeren Messchaert Röntgen en Cramer. Dit concert werd voor een liefdadig doel gegeven. Ik wil in de eerste plaats een woord wijden aan mevr. Bosmans-Benedicts, eene pianiste, die slechts van tijd tot tijd in het openbaar optreedt, doch die terecht als zoodanig zeer hoog staat aan geschreven. Zoowel in het Trio, G. gr. t. van Haydu, als in den Caprice van Saint-Saens over een thema uit de balletmuziek van Alceste van Glnck, en de Varialien voor 2 piano's van Sindlng (die zij met den heer Röntgen speelde), kon men het spel van mevr. Bosmans waardeeren. In aansluiting aan het geen ik een vorigmaal zeide over het karakter van het spel van dames-pianisten, verklaar ik met groot genoegen, dat mevr. Bosmans nooit het vrouwelijk karakter in haar haar spel verloochent. Ziel en gloed weet zij er niettemin in te leggen. In de Variatien van Sinding werd een geheel gegeven, zóó schoon, dat het niet op te merken was, dat hier twee pianisten van zoo verschillend tempera ment te zamen iets voordroegen. Toen Beethoven zijne sonate voor het (toen nieuwe) Ilammerelavier schreef, zal hij niet vermoed hebben, dat er later niet alleen tegen de snaren, doch ook op de toetsen zoo dikwijls gehamerd zou worden. Maar al te vaak meent men, dat alleen op die wijze gloed en ziel kan verkregen worden. Deze uitvoering heeft alweer het tegendeel bewezen. Alvorens de andere solisten te noemen, spreek ik groote ingenomenheid uit met de voordracht van het Trio van Haydn door den heer en mevr. Bosmans en den heer Cramer. Het is op kamermuziek-soirées maar al te dikwijls gebleken, dat de voordracht van werken vau Haydn en Mozart groote gevaren opleveren, omdat de hoofdaandacht meestal wordt gewijd aan werken van later tijd, die ook op het programma voorkomen. De meer ingewikkelde vormen en de groote technische moeielijkheid van die werken, doen de uitvoerders licht - vergeten, dat om een Trio of Kirartet van Haydu of Mozart voor te dragen, het even moeielijk, ja soms nog moeielijker is, een schoon ensemble te verkrijgen, daar de sobere en doorschijnende in strumentatie de geringste afwijking doet opmerken en storend voor het gehoor maakt. Daarom moet het gereleveerd worden, dat aan de instndeeriug van dit Trio groote zorg was besteed, door het bovengenoemde drietal. Dit getuigt van piëteit voor den meester, die toch waarlijk niet met minder consideratie mag worden behandeld dan de nieuwere meesters. Al hebben de vormen zich ook sterk ontwikkeld na dien tijd en al zijn de instrumentale hulpmiddelen zeer verbeterd, toch komt het genie juist zoo machtig uit, wanneer de hulpmiddelen schaarsch zijn en de kunst ineen meer primitief sta dium verkeert. Trouwens de beste werken van Haydn hebben nog niets vau de eerste frischheid en aantrekke lijkheid verloren. Waartoe dan nog verder uit te wijden? Ten slotte vermeld ik, dat de heer Messchaert met een zeer schoone vertolking van de ballade: Arc/tibaU Douglas van Löwe en vier Schotsrhe liederen van Beethoven (met begeleiding vau piano, viool en violoncel) zijne hoorders weder geheel wist mede te sleepen en dat de heer Bosman iu een solo-voordracht bewees, een kunstenaar te zijn die op het scheone standpunt dat hij reeds lang heeft veroverd, zich weet te handhaven. Wij schrijven heden den 2en Februari! Het is plicht dien dag in onze rubriek te gedenken. Voor drie honderd jaar toch stierf op dien datum de geniale componist Giovanni Pierluigi Santé, (naar zijne geboorteplaats Da Palestrina genoemd.) Sedert ten onzent koren zijn opgericht die zich toeleggen op de voordracht vau de meester werken van gewijde muziek uit vroegere eeuwen, is de naam Palestriiut voor de Nederlanders meer dan een naam geworden. Tegenwoordig wordt een tipje van den sluier opgelicht, die dit muzikale tijd perk voor onze oogen verborg. Wanneer wij ech ter de muzikale ontwikkeling van onze tijdgenooten nagaan, komen wij tot de conclusie dat thans eerst de tijd is aangebroken waarop met vritekl die werken op waardige wijze worden ten gehoore gebracht. In onze kunst hangt het een met het ander zamen. De ontwikkeling van den zang stond voor eenigentijd achter bij die van het instrumentale. Eerst in de laatste jaren is ten onzent groote ver betering merkbaar. Dit heeft natuurlijk invloed op het koorgezang. Door die ontwikkeling werd het mogelijk de meesterwerken uit die periode, waarin zulke hooge eischcn aan uitvoering worden gesteld, op schoone wijze ten gehoore te brengen. Het is daarom een zeer loffelijke, docli ook tevens zeer natuurlijke daad van liet kleine koor a capella onder leiding van Ant. Averkamp (hetwelk zich zulk een uitstekenden naam heeft verworven) dat het a. s. Zondag den grootcn moester Palestrina zal herdenken door eenige van zijn schoonste wer ken ten gehoore te brengen. Deze uitvoering zal een juist en tamelijk volledig beeld geven van Palfstriiia's beteekenis ais componist. Hoewel ik zeide dat Palestrina thans niet meer geheel onbekend is, acht ik het toch niet over bodig met de lezers van het weekblad, enkele oogenblikken over hem te spreken. Wanneer hij geboren is, weet men niet geheel zeker, ook van zijne jeugd weet men niet veel. Hij was een leerling vau Claude (loudimel die in het begin van de l'Oe eeuw te Vaison bij Avignon werd geboren. Hij kwam in 1535 naar Rome en heeft daar in zijne school verschillende leer lingen gevormd waarvan Palestrina ongetwijfeld de begaafdste was. Goudimel's werken zijn vroeger bekend geworden door de uitgaven die in Frankrijk en Nederland zijn verschenen en waarouder men vindt: de Psalmen Davids iu den vorm van Mottetten gecomponeerd en de berijmde Fransche psalmen, door hem vier stemmig gezet. Hij schijnt sterke prott-stantsche neigingen gehad te hebben. Hieraan schrijft men het ook toe dat hij Rome verliet en te Parijs ging wonen, en dat hij, zooals verhaald wordt, later in den Bartholomëusnacht te Lyon werd vermoord. De edele stijl en echt godsdienstige uitdrukking in zijne muziek, waren een schoon voorbeeld voor Palestrina, en zijn op diens ontwikkeling van groote invloed geweest. Palestriua heeft een zeer moeielijken levensweg bewandeld. Het tekstboekje door den hoer Aver kamp samengesteld geeft de volgende bijzonder heden dienaangaande. In 154t treedt hij op als kapelmeester in zijne geboorteplaats, in 1551 vindt men hem te llorne eerst als zangmeester en later als kapelmeester der koorknapen van St. Pieter. De Pausen Julius III en Marcellus II begunstighem zeer, zoodat hij dra benoemd werd tot zanger van de Sixtijnsche kapel. Paus Patilus IV ontsloeg hem omdat hij gehuwd was,dcze Paus duldde namelijk gecue ge huwden in zijne kapel. Hij trok zich dit sterk aan aan en werd zwaar ziek. Na zijne genezing werd hij als kapelmeester aan de basilica van St. Jan van Lateranen, welke betrekking hij later verwis selde met die aan de kerk St. Maria Maggiore. Iu 1571, na het Tridentiner concilie, werd hij ten tweeden male kapelmeester van St. Pieter, doch ook toen ondervond hij veel tegenwerking, vooral van de zangers, die zijne muziek niet wilden zin gen. Bij het optreden van Sixtus V als Paus, die Palestrina in bescherming nam werd dit beter. doch finantieel stak hij altijd in zware zorgen en verdiende nauwelijks genoeg om te kunnen leven. Hij stierf doodarm. Nadat echter de mare van zijn dood zich verspreid had scheen men tot bewustzijn te komen welk groot man er met hem heengegaan was. Op last van de curie werd hem eene begrafe nis bezorgd zooals men gewoonlijk een kardinaal ten deel laat vallen, en op ziju grafsteen griftte men de woorden: Musifu<< Prineep*. Ziehier in liet kort wat liet textboekje vermeldt. Ik kan niet nalaten voor uitvoerige bijzonderheden te verwijzen naar een werkje: O. Pirrluigi dn Pulentriiw: eene lezing met portret en muziek, voor beelden door M. J. A. Lans iu 1SS2 te Leiden uitgegeven bij J. W. van Leeuwen. Op de a.s. uitvoering worden ten gehoore gebracht verschillende deelen uit de llissa Asxunijitu e*t Maria. AjJ'ertorïum, '5. Se.yo/isorii' en 2. lloogtiedmotetten. Palestriua heeft, behalve deze werken, nog zeer veel gecomponeerd, dat verdient bekeud te worden gemaakt. Ik noem o.a. zijne Imprupcrifn en de Missa Pupae MarCfüi. Wavmcer men zijne werken, vergelijkt met die van onze oude Nederlandsche meesters, ontwaart men een vrijeren en meer effectvollen stijl, waar onze meesters in caiionischen vorm schrijven, bepaalt Palestrina zich tot imitaties. Doch dat effectvolle doet geen afbreuk aan den adel van stijl en de schoone godsdienstige uit drukking. Machtig, groot en heerlijk zijn zijne werken. Bij het hooren grijpen zij en aan en verplaatsen zij ons niet een tooversla«' in de ruimte van een grootsche kathedraal met strenge, kuischc lijnen en bogen. Ik hoop dat thans, ua drie eeuwen (het wordt waarlijk tijd!) meer eu meer de enkele schoone voorbeelden in ons land gegeven mogen worden nagevolgd, en dat men door de verbreiding van de muziek vau onze Oud-Nederlaudsche meesters ook den grooten Italiaan Palealrinn, hoe langer hoe meer naar waarde zal leereu schatten. VAX MILLIGEN. Aan Eleonora Duse, die te München haar troep ontbonden heeft en naar Egypte gaat om te trachten, hare geschokte gezondheid te her stellen, werd door de leden een prachtig uitge voerd adres aangeboden, met ^1 handteekeningen en van dezen inhoud: »0 Eleonora Duse ! L'arte geniale, in Te impersonata, a noi fu scuola, esempio, trionfo. Cuore gentile, noi volesti compagni, non dipendenti. Nell' ora di lasciarti l'animo nostro comrnosso. Te, onora artista, somma rimpiange cornpagnia confortata che l'inno della tua gloria presente avrïi un'eco trionfalo nelli vittorie future. Monaco; il j>!> gennajo IS'.jt." O Eleonora Duse ! De geniale kunst, in u ge personifieerd, was ons eene school, een voorbeeld, een triumf. Edel hart, gij wildet ons als gezel len, niet als ondergeschikten, Op het oogeublik van het afscheid is ons hart geschokt. U, vereerde kunstenares, betreurt ten zeerste uw gezelschap, alleen getroost daardoor, dat de lof zang van uw tegenwoordigen roem een zegevie rende echo in toekomstige overwinningen zal vinden; München 29 Januari 1894. titimiiimimiiMiMiMiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiimmiiiiiiiMiiimiiiiniiiitiui o Iets over F. Haver Schmidt. 't Was op Duinlust bij Zandpoort, aan den feestdisch van Hofdijk's zeventigsten verjaardag. Aan het einde van het maal werd veel getoast. Hofdijk kon hot niet bijhouden. Al die mooie woorden begonnen hem angstig te maken, liet scheen, dat hij naar het einde verlangde. Weer stond er iemand op, die hem bescheiden op den schouder klopte en met innemend gezicht vroeg : Hofdijk, mag ik nog iets zeggen V Hofdijk draaide met forschen ruk het hoofd om, keek met martialen blik naar den vermetele en zeide ruw en toch zoo innemend hartelijk : Waarachtig, kerel, mag jij dat ! Met pleizier ! Blij feestgeruisch ging door de zaal. Een vriend van allen, van Noorder- en Zuiderbrocders, zou het woord voeren. Dr. Haver Schmidt, aan wien Piet Paaltjens eens zijne geheimste gedachten had toevertrouwd, tot wien hij vaak had gesnikt en gegrimlacht. Herinner jij je nog Hofdijk, dat je ons eens uit nood en dood hebt verlost, mij en mijn vriend v. d. Kaay ? Verbaasd gezicht vau Hofdijk. Toch waar! liet is langgeleden. We waren nog studenten en voor ons pleizier in Amsterdam. De nacht was al lang in dag overgegaan en nog zwierven we door Amstel's straten, want ons geld was op, we hadden niets meer. Droevig ble ven we staan voor de Nederlandsche bank, maar onzo zuchten openden de poorten niet. Daar kregen we een idee : >Als de Nederlandsche bank van steen blijft voor onze jammerklachten, zal het het hart van vriend Hofdijk week worden als was'." We gingen naar je kamer. Je woonde in die dagen op het Rusland. We vroegen je te spreken: de juffrouw maakte allerlei praatjes om ons weg te krijgen; ze wou niet zeggen dat m'nheer voor acht of negen uur nog niet bij de hand was. Je hield toen van lang slapen." Hofdijk plots met overtuiging: »Ik slaap nog graag lang." Entin, we kwamen eindelijk voor je bed en vertelden je onzen nood. Je sprong vervaarlijk wild op en ging, zonder bedenken, in een vaart naar je brandkast, die veel had van een versleten portemonnaie en je gaf ons je geheele vermogen, een muntbiljet, geen gouden tientje! op voorwaarde echter, dat je het over een paar dagen zou terug hebben, niet om het op rente te zetten, maar om er het boekje van je juffrouw mee te betalen . . . En nu vraag ik alleen: \Vie heeft er als Hofdijk voor vrienden zijn geheele vermogen over? . . . Het geld heb ben we je eerlijk teruggegeven je hebt het immers gedaan, v. d. Kaay 'i ??? . . . . Waarachtig heeft hij dat gedaan! viel Hofdijk forsch in. ... Maar die edelmoedige daad hebben we je nooit kunnen vergelden. Eigontlijk hebben we je er nooit genoeg voor bedankt. Daarom voel ik me, na zoo veel jaar, gedrongen het nog eens te doen, want ik vraag opnieuw: Wa;ir is de man, die voor zijn vrienden zijn heele vermogen weg geeft 'i De lieve toon, op welke Haver Schmidt deze woorden sprak, het weemoedig-guitige hoor ik nog, on dan zie ik weer zijn gelaat, dat door onmerkbare beweging die woorden illustreerde. Haver Schmidt had met de herinnering Hofdijk's hart verlicht: niemand na hem waagde meer iets te zeggen, of wie het deed, sprak ijdel. Het blij gegons, de luide uiting van gemoedelijkheid over stemden alles. De toon van Haver Schmidt is van beteekenis, en onnavolgbaar, en hij al wat hij geschreven of gedicht heeft de eenig ware. Zij verklaart de bedoeling, verdrijft den sluier over alle gehei menis. Wie het voorrecht gehad heeft hem zelf de Snikktn en (ïrimlacltjes te hooren voordragen, beseft dat en hoort er het weeklagen over een uitgedienden tijd in. Het is hem onmogelijk naai de vervalsching van anderen te luisteren. Ik herinner het nu nog goed, dat Piet Paaltjes want Haver Schmidt noemde men hem niet te Amsterdam voor het eerst enkele zijner Snikken en Grimlaclijes in de Hollandsclie Maatschappij zou komen voordragen, liet was dien avond in het gebouw van het Nut stampvol, de gaanderij tot aan den muur bezet door studenten, vol verwachting van de dingen, die komen zouden. Kalm, onder groote toejuiching, beklom Iqj den katheder. Kalm, zonder aanstellerij begon. hij: »In 't diepst van 't woud," of »De morgendamp hangt over 't veld." maar de toon bracht dadelijk in den toestand en sprak van ernst. Toch zei H. S. alles zoo geheel anders als Nic. Beets bij eene lezing over De Wartburcht: »Aan den ingang van het eeuwenheugend woud", en toch zeide deze dat ook op znlk eene eenige wijze, dat men in een oogenblik in de somberheid van het grootsche woud was. Aardig, ongezocht, geheel onverwacht en oor spronkelijk waren Haver Schmidt's wendingen, als in De Friesche Poëet, b. v. Weemoed lag in de voordracht, en weemoed bleef zelfs in de luch tigheid als hij zich hoven het onderwerp verhief. Onvergetelijk was zijn reciet van De drie studentjes. Er waren eens drie studentjes, Drie vrienden in lust en in nood; Ze sprongen zoo moedig de wereld in, En.... de. . . . wereld. . . . trapte ze dood. Den blijden toon van den aanhef, verbrak hij bij het lang aangehouden En van den vierden re gel ; sterken nadruk legde hij op de en liet zeer sprekend en trillend het woord wereld uitkomen om na korte rust, met iets teleurstellends, wreeds en verachtelijks in trapte te vervolgen. Later hebben anderen mij steeds geërgerd bij de voordracht van dit gedicht. Rederijkers deden het volgens de regelen der kunst, dood. keurig en netjes, allervoortreffelijkst, zelfbehagelijk en zelfgenoegzaam, zonder begrip welk een schend daad zij begingen. Eens heb ik ditzelfde vers door een leerling van eene kunstinstelling, waar de uiterlijke welsprekendheid leervak is, hooren voordragen als een grap, als komiekerij! Zoo had hij het altijd gedaan, en -men had het mooi gevonden," verontschuldigde hij. Het ergste om bij te wonen zal wel geweest zijn het opsnijden van : »De morgendamp hangt over 't veld, En kleurt de herfstdraad wit," door iemand van een onbegrepen richting. Hij begon met de vingers der rechterhand ter hoogte van het oog lang als krabben te bewegen, van rechts naar links, van links naar rechts, aleer hij begon. Wat beteekent dat ? vroeg iemand aan een vriend van den voordrager. Begrijpt u dat niet ? Dat is do nabootsing van den morgendamp en de herfstdraden, zie hoe lang hij ze uithaalt ! O ! Haver Schmidt heeft zeker zulke averecktsche kunstmiddelen niet bedoeld, hij, die wist te treffen door eenvoud en er zelf zóó diep door getroffen werd. Met diepe ontroering heb ik hem eens zien luisteren naar Mevrouw Kleine's meesterlijke en onvolgbaar eenvoudige voordracht van; Er is een tijd van komcm, Er is een tijd van gaan, Dat hebt ge meer vernomen, Maar. . . hebt go 't ook verstaan? Aan het einde zag men hoe aangedaan hij was, en Mevrouw Kleine zwijgend de hand drukte. Weemoed was dan ook de grondtoon van zijn dichten, smart beheerschte hem, zoo goed als Alfred de Musset: l,'homilie est mi apprenti, Iu doüleur est sou niiiitre Et nul ne se eoumiit tant qu'il n'a p:ss souit'e t. C'est une dure lm. muis, unc loi supreine. Vieille comme Ie monde el la fatalité, Qu'il nous faut du iniilheui' recevoir Ie uuptêine, ut qö'a ce ti'istt; prix tuut doit tre aelielé. * * * Piet Paaltjens heeft met zijne Sn lekenen Orimlachjes allerminst bedoeld grappig te zijn. Niet voor Hollandsch-blijzuchtigen zijn ze geschreven, zij waren er een verzet tegen. liet zijn meer kreten van een gewonde ziel, of. bij hoogere opvat ting, grimlachjes over het onware. Het zijn de kreten van het hert naar de friscne waterstroomen. De ideeën van zijn tijd waren verouderd, en al hoewel hij als Heinrich Ileine den vleugelslag vau den nieuwen tijd boven zich voelde, heeft hij niet de kracht bezeten dien nieuwen tijd als met tooverslag te doen aanbreken. Hij zat in het moeras en had niet de kracht er zich uit te werken. Hij treurde om het verlorene, zonder te kunnen juichen over het nieuw-verworvene. Als hij daaraan dacht l),iu moest hij zoo bitter \veeiten Al wist hij ook /elf met waarom. Meest is zijn blik, reeds als student, naar het verleden gericht. Ook in later jaren, als hij pre dikant is en zijn oude huis weer bezoekt, denkt aan den droeven dood van zijn broertje, aan allen die hem ontvallen zijn, aan wat er geworden is van familie en kennissen. En in opwelling van groote droefheid zou ook hij liefst tot het ver leden behooren. Als ik eeu bidder zie loopen, Slaat mij het hart zoo blij, Omdat weldra een bidder, Uit bidden zal gaan. voor mij. Alsof het zoo wezen moest, had hij als student bij een bidder zijne kamers, en het uiterlijk ver toon van het ten grave dragen dagelijks voor oogen. Hij is in geestelijken zin zelf bidder ge worden en heeft een afgeleefde periode ten grave gedragen, een periode van valschen smaak en afwezigheid van eenvoud, een periode, waarin het oog gesloten bleet voor het ware en wer kelijke, waarin de vinding voor den dichter hoofd zaak gold en men zich alles voorstelde zooals men wilde, gelijk een minnedichter voorgeeft minnesrnart te kennen, zonder ooit te hebben liefgehad. Niet, dat hij echter een liefje had, Hij Melde liet zich maar voor, Dat doen de inimicuichter» meer, J)a:ir zijn zi; diektcrs voor. Van het doorleefde, van het onopgesmukte en ware had zijne periode minder begrip, dan van Adellieid en Kunogonde .En hij zelf behoorde geheel tot die periode, hij wou, maar kon er niet uit; hij had er de kracht niet toe; het bloef bij snikken en grimlachen over het valsche en onware. In blijvende liederen heeft hij daaraan lucht ge geven, hij, die vorm verleende aan de gevoelens van een groot deel zijner tijdgenooten. l £ Om Haver Schmidt naar waarde te beoordeelen, zou men zijn geheelen tijd en zijne tijdgenooten,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl