Historisch Archief 1877-1940
Ho. 868
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
en orkest, Die Wallfahrt nach Kevlaar voor Ba
riton met orkestbegeleiding (vroeger met klavier
begeleiding uitgevoerd), de Amoureus LiedeTcens
voor Bariton met orkestbegeleiding en
Sturmesmythe voor koor en orkest, welke werken reeds
vroeger zijn ten gehoore gebracht, zal een nieuw
concert voor violoncel en orkest worden uitge
voerd. Dit werk, ae nieuwste schepping van Röntgen
(een'hoogst interessant werk) wordt uitgevoerd
evenals een Ballade voor orkest.
Deze uitvoering belooft veel schoons.
Te Berlijn is in de opera de première van
Leoncavallo's Medici wegens ziekte van verschil
lende hoofdpersonen uitgesteld. De keizer had
voor zijn verjaardag een acte van den Ferdtnand
Cortes van Spontini laten opvoeren, maar dit is
niet meegevallen.
IIIIIIIIIIIIIUIUIHtMiimUinillWltllllllMllllltHIIIIHIHIIIIIUIIIinNHIl
Kunst en samenleving.
Wanneer door den lezer een schrijver wordt
gevonden, die met een mooie stelligheid dingen
zegt, waarover hij zelf ook veel en met hetzelfde
resultaat heeft nagedacht, doch zonder het ver
mogen om die in eenvoudigen vorm met groote
duidelijkheid, gebouwd op onverwrikbare over
tuiging neer te schreven, dan ontstaat bij dien
lezer een soort van jaloezie, benijdend hem die
zoo «losjes weg" precies den spijker op den kop
slaat, wien het schijnbaar niets geen moeite
heeft gekost zoo iets neer te schrijven. En dat
juist te meer wanneer met een zekere artistieke
«oppervlakkigheid" over groote dingen, waarvan
de knapste toppen in ellenlange redeneeringen
van doctrinairen betoogtrant hebben gepoogd
het onmogelijke, of wel het tegendeel te be
wijzen. Wanneer over die groote dingen, zonder
ook maar eenigszins zeker het »hoe" aan te geven
wordt ge/.egd : »zóó deugt het niet" doch zoo moet
het, en zoo zal het!....; maar met eon zoo puur
en enthousiasme als van een ziener, dat altijd
sympathie wekt, juist omdat het zuiver gevoeld is.
Met een benijdenswaardige, bijna kinderlijk
naieve oprechtheid, maar zeer zeker groot ver
stand heeft Walter Crane in zijn boekje «The
Claims of Decorative Art" in het Neder'landseh
bewerkt door Jan Veth, onder den titel »Kunst
en Samenleving" den strijd aangebonden tegen
de geheele kunst van den laatsten tijd, waarmee
niet bedoeld die enkele kunstuitingen, die hem
zeggen, dat we tot bezinning komen; en deze
in verband met onze maatschappelijke toestanden
en getracht de oorzaken op te sporen die tot het,
naarzi^n meening totale verval dezer beiden hebben
geleid, want hoewel beiden oorzaak en gevolg tege
lijk, zoo heeft toch de verbastering der tweede, die
der eerste ten gevolge gehad. Die oorzaken zijn
ten slotte tot n enkele groote oorzaak terug te
brengen; het «kommercialisme", »dat brutale
kommercialisme, dat met zijn stoommachine-wezen
regeert als een veelkoppige, veelhandige draak,
onder ons ekonomisch stelsel het menschdom tot
slaaf heeft gemaakt en tegen den groei der kunst
werkt; dat kommercialisme, dat de volkskunst
heeft gedood, omdat het alleen gebaseerd is om
winst te produceeren, in plaats van om voort te
brengen tot gebruik; dat kom.nercialisme, dat het
architektonisch karakter onzer steden heeft bedor
ven door mijlen lang van baksteenen kooien, waar
van de straten doen denken aan den vuilnisman;
immers hopeloos is het, afwisseling te krijgen
van schoone architektuur in straten onder het
tegenwoordig stelsel van huizen verhuren en aan
neming ; dat kommercialisme. dat altijd haast
heeft, waardoor de artistieke vaardigheid bij de
wetenschappelijke vinding achterstaat."
En dat kommercialisme is een «direct gevolg
van het privaat bezit". De schrijver toont zich
door deze ontboezeming volbloed socialist, en dit,
zich met zijn kunstenaarsidealen geheel geven
aan de toekomstdroomen van den sociaaldemo
kratischen staat, heeft hij met hetzelfde idealisme
ingepast in zijn beschouwingen over kunst, waar
hij zegt: »de eenige hoop voor kunst is in het
socialisme gelegen;" met deze beschouwing dus
steunend Edward Bellamy die in zijn «Looking
backword" ook de ongeëvenaarde kunst profeteert in den
toekomstigen heilstaat. Crane heeft zelfs reeds een
type klaar van den toekomstigen kunstenaar, n.1.
nabijkomend aan een Dürer of Ilolbein, die,
»zoowel een huis konden ontwerpen, als een pa
troon teekenen voor een kleed, of een ornament
voor versiering; en die een titelblad teekenden,
zoo goed als zij een portret schilderden;" dus
den veelzijdigen artiest."
Eigenaardig is juist dit hoopvol vertrouwen
tegenover de argumenten der socialisten-bestrij
ders, die volhouden dat de sociaal-democratie
beteekent behalve zoovele andere treurige dingen
o. m. brutale moord aan alle kunst, een opvat
ting die ook in onze literatuur tot zeer lezens
waardige artikelen aanleiding heeft gegeven; ik
bedoel van Deyssel contra van der Goes en
omgekeerd.
Hierbij past even een ander socialisten bestrij
dend argument aan te stippen, nl. dit, dat nie
mand meer iets zal uitvoeren, wanneer er naar
onzen maatstaf geen »geld meer te verdienen
valt", omdat hier Crane aanleiding vindt zijn
nobele opvatting van den werkkring en gevoelens
van den waren kunstenaar te doen kennen en
die, afgescheiden van het verband, waar het voor
komt, voor zoovele der hedendaagsche kunstenaars
de schoen ter aanpassing is nl. »Geen artiest, die
den naam waard is, werkt bewust voi r eenige
andere belooning dan de hulde en sympathie van
zijn tijdgenooten!"
De schrijver argumenteert, waar hij over de
maatschappelijke veranderingen der toekomst
spreekt, en, dit ter herhaling van het reeds ge
zegde, juist niet met het aangeven van het «hoe ,
maar bepaalt zich alleen tot ideale demonstratien:
sis het te veel ondersteld, dat in de vrij
vereenigde gemeenten, die niet onwaarschijnlijk de
tegenwoordige naijverige staten zullen opvolgen,
de kunsten tot nog hooger levenskracht zullen
geroepen zijn: want: »kunst is niet anders dan
vermogen tot uitdrukken.»
»Zijn dus de omstandigheden gelukkiger, d. w. z.
zal er eens zijn een waarlijk gemeenschapsgevoel,
dat we nu absoluut missen, dan zullen ook de
vormen, waarin de kunst er de uitdrukking aan
geeft, hooger, afwisselender ee schooner zijn."
Meer speciaal zal de communistische levenswijs
van invloed zijn op de burgerlijke architektuur
(de gemeenschapskunst par excellence), die tot
geheel andere, veel grootscher planverdeelingen
aanleiding zal gever, en als gevolg tot meer
monumentale schildering.''
En bovendien; »alle wezenlijk groote werken
van kunst zijn publieke werken, monumentale,
kollektieve geslachtenvoortbrengselen, uitdrukking
gevende aan een ras, een gemeenschap, een een
drachtig volk."
Tot zoover het noodige over de maatschappe
lijke beschouwingen van den schrijver tot goed
begrip van het eigenlijke doel van het boek, een
pleitrede voor het herstel der eenheid in de kunst;
want >een communistische levenswijs, ee'i gelijk
making der ekonomische voorwaarden voor een
ieder, zal weer de gewenschte eenheid brengen
in de kunsten, die in de groote cultuurperioden
heeft bestaan, doch nu geheel is verdwenen."
»Het is allén de zuiver picturale kunst de
ezelschilderij, die zich in de gunst van het
commercialisme mag verheugen; en dan bestaat
het schilderen zelfs nog maar alleen voor de
rijke lui."
Dus het evenwicht dient hersteld, want die
pikturale schilderkunst heeft het monopolie
gekregen, van eigenlijk alleen kunst, haar be
oefenaars alleen kunstenaars te worden ge
noemd. Geen hatelijkheden aan het adres dezer
worden ontzien, door den voor zijn ideaal in
vervoering geraakten schrijver; ongetwijfeld hier
en daar te ver gaand, zooals ook reeds door den
bewerker in de inleiding even wordt aangestipt,
maar toch zoo geheel passend in het verband
der beschouwingen dat ze gaarne worden geduld,
te meer daar er ergernis te over is, voor den
werkelijk aanmatigenden invloed van den schil
derijen schilder, waar het de eigenlijke versiering
betreft; ook daarvan heeft hij zich totaal meester
gemaakt en, waar hij bij zijn ezelschildering had
moeten blijven, in naam der zoogen: schilderach
tigheid alle mogelijke voorwerpen met ezelach
tige" schilderijtjes versierd. Wij zien het nog
dagelijks aan kalenders, aanplakbiljetten boek
versieringen, alle mogelijke luxe,-voorwerpen van
gebruik e. t. q. Doch om met Crane te herhalen:
»"\Yij beginnen tot bezinning te komen." Dus,
geen monopolie meer, maar óóne groote decoratieve
kunst, >wier wezen het is tot schoonheid te geraken
of als men wil, het herstel der gebruikskunst, want
deze is niet een van lager orde; waar deze in
staat van tieren is, volgen van zelf goede
schilder en dramatische kunst;" ja zij, de deco
ratieve kunst »beschikt wat ideën aangaat zelfs
meer over vermogen van uitdiukking dan de pik
turale kunst en, er is in den tegenwoordigen tijd
geen gebrek aan verscheidenheid in den van stijl
en stof."
»En die decoratieve kunst van hooger orde
komt weer voort uit de eigenlijke volkskunst, die,
dank zij der machine, dank zij het
buiten-werking stellen der hand, die toch, hoe vreemd het
klinken moge, de beste aller werktuigen is, geheel
is verwoest."
Met een waarlijk goeddoend enthousiasme wordt
gezocht naar en gepleit vóór dat totaal verloren
gegaan verband tusschen de verschillende kunsten,
ja zelfs tot het meer eendrachtig maken van
hoofd en hand als in den tijd der gilden.
In eenvoudige, mooi gevoelde zinnen, spreekt
hij over die groote decoratieve kunst met haar
«fundamenteel, dat raamwerk van leven en ge
dachten, die al ons denken beïnvloedt en vormt,
het vast tooneel, waarop het eeuwig wisselend
drama der kunst wordt afgespeeld in de archi
tektuur".
De verstikkende adem van datzelfde kommer
cialisme heeft dus ook de moeder, de koningin
moeder der kunsten die in de groote cultuur
perioden alle kunsten onder hare vleugelen ver
gaderde, meedoogenloos vermoord.
Der architectuur dus ten slotte de kroon,
n' en deplaise doctor Ritter, de kroon haar
zoolang onthouden; alle kunsten in
architekturaal verband, in dienst van de lijn, want uit
niets blijkt zoozeer de beteekenis en diepte van
den meester als uit zijn begrip en behandeling
van de lijn, welker teekening bovendien een
maatstaf is van den kracbtigen ot ontzenuwden
toestand van eenige kunstperiode".
Volkomen eenstemmig ben ik met deze uit de
kunsthistorie geputte ervaring; immers in den
tijd, toen het zoo was, was er een hooge kunst,
want door de zuilenrijen heen van de kolossale
architektuur, zien wij terug over het verre uit
zicht, van eeuwen en tijdperken;" nu het niet
zoo is, »nu men bijna zou kunen zeggen dat het
moderne kabinet of expositie-schilderij, buiten
verband met iets, behalve met zich zelf (en dat
niet eens altijd) , hot schilderen als kunst van
architekturaal verband heeft vernietig'!, nu leven
wij in een tijd van volslagen kunsteloosheid".
Wat is er nu geworden van die koningin archi
tectuur in onze dagen. Vroeger hoorde men in
de stem van den bouwmeester, den metselaar,
den beeldsnijder en den glasschilder, de stem
van geheel een volk."
Maar nu '! Ik kan ook hier den schrijver vol
komen volgen, waar hij nu vrouw aichitectura
bespot, natuurlijk in hare dienaren. Kene tal
rijke, maar niet met veel fantasie begaafde schare.
«Bewuste en vlijtige inspanning, in plaats van
vrije vinding en oorspronkelijkheid, wordt gedrukt
door het wicht van gezag, wordt in de war ge
bracht door het vele wat er geweest is; geen
vorm van kunst schijnt voort te komen uit de
behoefte van het dagelijksch leven."
Verdienden deze zinnen niet in gulden letters
te worden gegrift in de wand uwer ateliers, gij
architecten V Och, hoe dikwijls is het reeds ge
zegd, dat ge er met uw copieeren uit de vele
plaatwerken on photogratiën van allo landen en stij
len, waarvan de gemakkelijke verkrijgbaarstelling
nota bene! een voordeel wordt genoemd, er toch
niet komt, d. w. z. er wel zoogen, een gebouw mee
maakt, maar dat met de hooge kunst der lijn,
niets te maken heeft. Dat ellendige copieeren
in Gothische, in Fransche, Duitsche, Italiaansche
of Hollandsche renaissance van die en die
en die eeuw; dat Indisch, Perzisch, As-yrisch,
Egyptisch dat ik-en-weet-niet-wat voor stijl
gebouw, is al te gader mis; is niet meer dan
het vijgenblad uwer onpersoonlijkheid. Het is
de onbetwistbare verdienste van onzen grootsten
architect, ons aller leermeester, Dr. Cuypers, de
gezonde architectonische beginselen het eerst te
hebben erkend en toegepast, en met ongemeen
talent den stempel zijner krachtige persoonlijk
heid op al zijne sympathieke werken te hebben
gedrukt.
O »k Crane hekelt de naiiperij, want het niet
alledaagsch opofferend gezegde moet van zijn zuiver
gevoelde verachting voor de hedendaagsche, op
vroeger tijd steunende kunstenaren getuigen:
»Ik zou alle kunst van vroeger vernietigd willen
zien, voor zoover dan oude kunstvormen niet uit
hun verband zouden worden gerukt of nageaapt".
Met een reeks van werkelijk overtuigende voor
beelden geeft verder de revolutionnaire artiest te
kennen, dat alles en nog eens alles verkeerd is,
en dat in de allereerste plaats het handwerk ge
heel in eere moet worden hersteld «waarvoor alle
waardeering ontbreekt; alle kunstonderwijs, altijd
voor zooverre kunst is t; leereu, meet hetleeren
van een ambacht beginnen, d. w. z. niet de kennis
van architekturale constructie".
Hij is dus consequent, want zonder architek
turaal verband, en dit zij bier nog eens herhaald,
is een groote kunst niet te verwachten.
Daarna volgen eenige zeer lezenswaardige be
schouwingen over het ornament, waarvan een
grondige kennis als tweede vereischte wordt
bevolen; »de ornamentiek is geen wis- of meet
kunde, maar er bestaat een zekere logika van
lijn en kleur." Met die logika moet ieder artiest
vertrouwd zijn, dat is hij nu niet. Telkens en
telkens wijst de schrijver op den onzin die, en
volkomen terecht, overal valt waar te nemen en
heeft het juist in dit verband voorzien op den
speciaal voor beeldhouwkunst zoo ongunstigen
tijd, omdat de ornamentieke zin zoo weinig wordt
begrepen.
Dit trouwens m. i. ook alweer niet alleen aan
het publiek maar ook aan de architecten geweten,
waarvan zoovelen niet begrijpen dat de af
wezigheid van ornament verkieslijker is boven
zulk ornament, dat hoewel op zichzelf misschien
mooi, niet decoratief is« en gevoegelijk onder den
algerneenen naam van aanplakkunst zou kunnen
worden gerangschikt. »Zij, de beeldhouwkunst,»
heet het verder, >stelt zich tevreden met het
leveren van speelgoed voor de ontvangkamer en
vindt hot doen bestendigen van onzinnigheden
winstgevender dan het streven naar nobele uitin
gen". Altijd begrijpt men de ideale bedoeling ;
der kunsten eenheid en het groote gebrek, dat
die groote bedoeling in den weg staat; het ont
breken van artistieke kwaliteiten van lijn en stijl;
alleen liefde voor het schilderachtige d. w. z. ...
geen architekturaal verband.
Ik zou slechts in herhalingen vervallen, trou
wens onwillekeurig, want ook Crane maakt zich
daaraan schuldig het »frappez toujours" paste hij
onwillekeurig toe. Deze toepassing zij echter
bij een kort overzicht vermeden, waarom ik meen
dan ook deze beschouwing te kunnen sluiten.
Hoe nu te ontsnappen aan de ordinaire «aan
beveling tot kennismaking". En toch zij moet
ernstig gegeven, waar het geldt een boekje van
zoo zuiveren inhoud, zoo geheel zonder
phrasen; en, bij vinde nu hier ter plaatse tevens ver
melding, den daarbij passenden vorm, door de
talentvolle vignetten van Deysselbott', de beste
illustraties tot een der vele hoofdstukken, die
door Jan Veth's kundige bewerking voor het
Nedcrlandsche publiek gemakkelijk leesbaar zijn
geworden.
/ij verdienen dan ook in alle opzichten popu
lair te worden die hoofdstukken, juist omdat het
publiek niet een: »ik veracht u" wordt toegeduwd ;
maar in tegendeel: > ik heb u noodig, hoognoodig"
is de bede; want een elk, die leeraart meer nog
dan kriti-oert, wenscht voor zijn groote overtui
gingen aanhangers te werven en waneeer heeft
men die meer noodig dan waar het geldt de
groote dingen waarvan de symphatieke
Kngelschman profeteert: «In de verwezenlijking van de
eenheid der kunsten zullen wij wellicht het ge
heim vinden van de eenheid van leven, wanneer
inderdaad de eerste vóór de laatste mogelijk is".
H. T. BKUI.AOU.
nttiimimiMittmimiiiiimmiiuu
In het Rijksmuseum.
IL
Een doorgaande kwaal vau desclülderijveriameline;
in het Rijksmuseum, komt liet duidelijkst aan het
licht, in de afdceliiig nieuwere kunst. Deze is zoo
mogelijk nog minder aantrekkelijk bonter, min
samenhangend, karakterloo/.er, dan de eerste beste
kommercië'e inzendingstentooustelling. Ons bezwaar
kan dan ook niet zijn, dat deze kollcktie schijnt
aangelegd of geordend naar eene overtuiging die
wij misbillijken, het bezwaar is meer dat zij
van nagenoeg geen overtuiging, geen wil, geen
plan blijk geeft. Bij elke toevallige tentoonstelling
heeft men ten minste nog een toelatiugsjury. 13ij
deze rijks-keur-kollektie gaat men betwijfelen of
zelfs wel zulk een zachtelijk ziftende autoriteit,
aan de deur de wacht hield. Want een goed ge
deelte doet werkelijk aau niets zoozeer als aan
een salmi dex re/'usts denken. En in zooverre hier
wezenlijk een aantal geweigerde schilderijen hangen,
schilderijen namelijk, die de vroegere be/itters
weigerden in hun kamer op te hangen, is een
willekeurige kollcktie refusé's hier werkelijk in
het ensemble opgelost, een ensemble, het dient
gezegd, waarin de verschoppelingen weinig uit den
band sloegen.
Ik zou niet, willen beweerd hebben dat liet rijk
geen .schilderijen ten geschenke moest aanvaarden.
ErÜatingen ais die van van der Hoop, Dupper
en van de Poll maken in de verzameling van oude
kunst almcc het beste deel uit. Maar deze drie
milde manneu waren hartstochtelijke en planmatige
kunstliefhebbers, die bovendien schilderijen ver
zamelden uit een periode waarin het algemeen ge
halte een zekere hoogte hield. Toch komt zelfs
bij hunne uitnemende schenkingen van oude
kunst, reeds het bezwaar uit, dat aan liet zoomaar
aanvaarden verbonden is. lk dier drie kleinere
verzamelingen namelijk bevatten de kollectie
Dupper het minst stukken die ten eenenmale
niet waard zijn in een Museum geplaatst te bl jven.
Het zou moeielijk zijn afdoend uit te maken, wat
een museurn-direktie staat te doen, wanneer zij een
aantal fraaie stukken rijker kan worden, doch alleen
op voorwaarde dat er een aantal prullen mede
worden ingelaten. De Spaansche regeeriug is, bij
een dergelijk geval, enkele jaren geleden, buiten
gewoon vast van beginsel opgetreden, eu weigerde
een verzameling, waarin naar het heet ettelijke
meestersfukken voorkwamen, doch welke zij alleen
aanvaarden en plaatsen mocht in gezelschap van
ecu aantal crontes. Men zou de chefs-d'oeuvre
moeten gezien hebbeu om te kunnen beoordeelen
in hoeverre hier al te ver werd gegaan. Maar
tegen het beginsel, dat bij een schenking aan een
Museum het paard wel degelijk in den bek mag
worden gezien, is stellig niets in te brengen. En
bij het bepalen wat wel in het belang van het
gehalte eener keurverzameling, als aanvulling
gewenscht is, hebben, dit begrijpt een ieder, beleefd
heid en goedigheidriu eenmaal niet mede te stemmen.
Doch bij ons schijnt men deze eenvoudige waarheid
kwalijk te hebben ingezien. Wordt een Hollander,
door erfenis eigenaar van een of meer juist niet
heel belangrijke schilderstukken, waar hij, van
wege de gedemodeerdheid, geen raad mee weet,
of komen bij een familieverhuizing er een paar
geoliede grootouders van den zolder, wel dm vindt
men uit, dat die weinig aantrekkelijke zaken zeker
hun historisch belang hebben, en zij worden met
gratie naar het Museum gezonden, dat de dubbel
zinnige waar, met in de Staatscourant vermeldden
dank pleegt te aanvaarden. Zoo heeft, niet bij
machte naar behooren, volgens een superieuren wil,
en naar vrije middelen zich in te richten, de
afdceling nieuwere kunst in ons Rijksmuseum voor
een deel geteerd op duffe kruimkeus, gevallen va i
de tafels der zelf in kunst geenszins rijk bedeelden.
B.;hoef ik dit nog te bewijzen ? Reeds vroeger
vermeldde ik van zulk euvel enkele staaltjes. De
weduwe van een bescheiden jong man, die waarlijk
nooit de pretentie had kunst voort te brengen,
verwerft voor haar echtgenoot, de posthume en on
gepaste onderscheiding, het eenig schilderij on
geveer dat hij voltooide, in het Museum ge
plaatst te krijgen. Een schilderstukje dat door
de koninklijke Bibliotheek in den Haag uit een
premieverloting vau een uitgave werd getrokken,
voud, als of het een kostbaar Rijksbezit was,
geruimen tijd plaats in de verzameling. Halfenhalf
tusschen de oude schilderijen verzeild, hangt
een gelegateerd port rotje van den etser Cornet,
dat dunkt mij op elke tentoonstelling zou geweigerd
worden. In het zelfde zonderlinge kabinet No. 272,
vindt men ceu portretje van dcu schilder Hendrik
Hollander, door hemzelf, waarvan de onzinnige
Inzonderheid is, dat de man, door een grooten hoed
schuin op zij u hoofd te zetten, een kantkraag om
te slaan, en het kouterfeitsel braaf in den bruine te
soppen, zich kennelijk verbeeld heeft iets echt
OudHollandsch te maken. Dit klein mirakel kan ook
niet anders dan door een legaat hier zijn binnen
geloodst. En als pendant er van vindt men een
studietje op krom getrokken bordpapier vau
Johannes Weissenbruch : portret van Louis Meijer,
een dingetje zooals er op regenachtige achter
middagen op alle ateliers wel eens worden geboren,
om echter gewoonlijk billijkerwijze onder den voet
te raken, maar dat men hier met verbazing als een
geschenk van Jlir. Mr. V. de Stuers ziet aangeduid.
Er zou vau de waardelooze schenkingen heel een
lijst zijn op te maken. Een schilderij van Jean
Eraucois Valois, de monsterhond van Te Genipt,
een portret, van van der Duijn van Maasdam door
van der Hulst, een stel portretten van Moritz
Calisch, het legaat van Mejuffrouw Meijer
Warnars, enkele van de te vele portretten van
Hodges, een handvol Pieuemans en zelfs een kopir. naar
J. W. Pieueman, deze eu diergelijke dingen hadden
nooit aangenomen mogen worden. Ik geloof dat
er nog een vage meeuing is .dat enkele van deze
en vau de op andere wijze verworven leelijke schil
derijen om de personen of zaken die zij voorstellen
van eenig historisch belang zijn. Maar indien dat
zoo ware, zou men ze immers naar het zooge
naamde Xederlandsch Museum in de onderverdie
ping kunnen overbrengen, waar de kunst zoo wei
nig heeft in te brengen, dat een overzicht der
nationale kleederdrachten er zelfs panopticumsgewijze
wordt gegeven.
Er zijn lieden, die als een punt van belang de
vraag stellen, wat, in het geval van een zuivering,
men met de te licht bevonden schilderijen zou
moeten doen. Maar als ernstig argument kan dit
toch nooit worden gebezigd. Want leende men
werkelijk aan die kwestie eeuige waarde, dan zou
hiermede juist voluit toegegeven zijn dat het mu
seum voor dien ballast eenvoudig als onmisbare
bergplaats fungeert en daarin is het ongepaste
gelegen. Bovendien biedt de geschiedenis van de
museumkollektie zelve een oplossing vau de vraag.
Om vau een groote verkooping van zelfs
meerendeels kostbare oude schilderijen, reeds in 18-28 ge
houden, nu niet eens te spreken, zij liier toch
gememoreerd, hoe in 1SOO uit de
Paviljoen-kollektie niet minder dan vijfenzeventig schilderijen
werden vau de haud gedaan, welke voor het
meerendeel de verzameling ontsierden", terwijl wederom
in 1878 zes eu zeventig stuks zeer onbeduidende
schilderijen" uit het Paviljoen, iu de Brakke Grond
onder den hamer kwamen. Deze antecedenten ge
ven den kortsten weg aan dien men in kan slaan.
Het opdringen toch van de erkende prullen aan
provinciale musea, gaat niet aau.
Ik ken meer tegenwerpingen. Het heet dat een goed
deel vau de stukkeu uit deze eeuw wel niet mooi
zijn, maar dat zij toch wel degelijk een plaats verdie
nen in de verzameling, om der wille van het kunst
historisch overzicht. Doch ik wil het heeten liegen
dat zoovele bewijzen van kunsteloosheid en laffe
verbastering, iets wezenlijks uitstaande hebbeu
met kunsthistorie. Mocht men de kunstgeschiede
nis zoozeer onderschatten, dan zou men haar als
een vloek voor de kunst hebben aan te zien. Want
wat heeft men te denken van een zoo weinig
verkwikkclijkc opvatting van de kunsthisthorie, die