De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 25 februari pagina 3

25 februari 1894 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 870 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. violoncel-literatuur verrijkt is een aanwinst, en temeer is dit het geval, wanneer een componist die de kennis en begaafdheid van Röntgen bezit, een nieuw opus voor dit instrument geeft. Moeielijk kon het bovendien op gelukkiger wijze geïntroduceerd worden, dan door een solist zooals Bos mans is, die, behalve zijn sterk ontwikkelde tech niek, wat schoonen toon en edele voordracht be treft door slechts weinigen geëvenaard wordt. Ook thans toonde hij die eigenschappen in ruimen mate, wat te meer moet gewaardeerd worden omdat Röntgen aan den solist buitengewoon hooge eischen heefd gesteld. (Hij wist echter voor wien hij schreef.) Htt concert bestaat uit drie deelen, waarvan liet eerste oogenschijnlijk het meest in vrijen stijl is behandeld. Dit betreft alleen do vrijheid waarmede de componist zich in den gekozen vorm beweegt, want, wanneer men dit deel ontleent, bespeurt men dat de beide thema's geheel in den vorm verwerkt zijn en dat alleen de meerdere uitbreiding- van tusschensatzen en slotsatz (met overgang naar het tweede deel) aan eene meer vrije behandeling kunnen doen denken. Het Andante met het zangerige motief is het meest traditioneel behandeld en dit deel vooral gaf voor mij bij het hooreu aan het werk eene te groote lengte, waarna echter de Finale met het gesyncopeerde motief weer een levendig slot was. Veel heeft de vertolking van Bosmans, zooals ik zeide, tot de waardeering bijgedragen, daar 't ook op de artistieke zijde van het werk zoozeer het licht liet vallen; en dit heeft meer waarde dan de kwestie of alle octaven en verdere halsbrekende toeren zonder ongelukken afloopeu. Het interessantst was voor mij de kennismaking met de Ballade voor orkest. In dit stuk wor den verschillende stemmingen doorloopen. Eerst treedt een langzaam stijgend thema op, dat over gaat in een Noordsch gekleurd motief, en dat liet geheele stuk als het ware btheerfcht. Op grillige wijze wisselen die stemmingen zich af, docli de eenheid is op hoogst gelukkige wijze bewaard ge bleven, liet is of de componist er een verhaal doet van een veelbewogen leven. Ten slotte zij r.og aangestipt dat de heer Messchaert die Wallfu/.rt noch Keclaar (vroeger met klavier ten gehoore gebracht) en tier Amotimise Liedekens thans met orkestbegeleiding zong. De laatste waren zeer gelukkig geïnstrumenteerd en maakten veel indruk. Niet zoo groot was die indruk bij het eerstgenoemde nummer, dat mij vroe ger zeer voldeed. Ik moet er echter aan toevoegen, dat Röutgen toen zelf aan het klavier zat en hij ?weet op zijn instrument zooveel kleur en zooveel persoonlijkheid aan zijne werken te geven, meer dan vaak een orkest dat vermag. Hoe Messchaert zong? Waartoe dit weer te her halen. Het zij voldoende te vermelden, dut hij een van de Amoureitse Liedekens moest bisseeren. Het Koor van Toonkunst werkte mee in Gebeten Sturmesi/iythe. Deze beide werken waren van vroeger reeds bekend. De eigenaardige kleur van het laatste werk heeft mij weer getroffen evenals het Gebet, dat .zoo sprekend van uitdrukking is. Ik heb zooveel over de compositiëu te schrijven fehad, dat ik. thans niet over de uitvoering dour et koor wil uitweiden, te meer omdat liet koor, evenmin als het orkest, onverdeeld kan geprezen. worden. Het zeer talrijke publiek bracht den componist Röntgen zeer warme en van groote sympathie en waardeering getuigende toejuiching. Het was voor hem een scliooue avond. * * Van de Beethoven-soirees heeft reeds de zevende plaats gehad. Nog twee met de (Jn sym/ilionti' tot slot, en deze uitvoeringen behooren weer tot de geschiedenis. Over deze soiree wensch ik slechts ecu paar woorden te zeggen omdat het voornaamste nummer, dat ik hoorde (het Triplc-concert van Beethoven), reeds een vorig jaar is ten gehoore gebracht. Thans vervulde echter de heer Röntgeu in plaats van deu heer Kes de klavierpartij. Dat dit werk mij slechts ten dcelc heeft geboeid, schrijf ik hieraan toe, dat het in deze zaal niet voordeeüg uitkomt, en ook hieraan dat de drio vertolker?, hoewel ieder voor zijn taak ten volle berekend is, te verschillend van persoonlijkheid en temperament zijn, om als ensemble ook een vol komen geheel te vormen. Zooals ik echter zeide, moet de zekerheid, waarmode ieder zijne partij vertolkte, gereleveerd wor den, hetgeen dan ook van artisteii zooals de hecrcn Röutgen, Kramer en Mossel zijn, niet anders te verwachten is. De Muziekschool van de Maatschappij tot Be vordering der Toonkunst verheugt zich in een zeer groot aantal leerlingen, zooals men weer kon bespeuren op de twee avonden dat eene uitvoe ring van de leerlingen van die school plaats had. Zulke avonden zijn altijd zeer eigenaardig en aantrekkelijk. De ingenomenheid en ernst waar mede de jonge solistjes voor het publiek optreden, de dankbare en blijde gezichten van toehoorders, en het succes dat de leerlingen inoogsten ; dit alles stemt prettig, temeer wanneer men bespeurt dat er onder die leerlingen zijn, die veel beloven, en dat het onderwijs blijkbaar in zeer goede handen is. Ik woonde den tweeden avond voor het grootste gedeelte bij en hoorde eenige nummers zeer goed uitvoeren. Het waren de klassen van de heeren Frans Cocuen, Joseph Cramer, Henri Bosmaus, llenri Tibbe, Ant. Averkamp, V. Koermau en J. Blanken, waarin ons een blik werd gegund. Op den eersten avond traden ook de klassen van Mevr. Collin?Tobiech en de heeren. A. II. Time en J. l'\ A. T. Dalimen op. Hetgeen ik hoorde bevestigde mijn indruk dat er uitstekende ouderwijzers aan deze school ver bonden zijn, want hoewel eene uitvoering slechts een betrckkelijken indruk kan geven van den gang van het onderwijs in het algemeen, kan men toch zeer goed bespeuren op welke wijze het vocaal- en instrumentaal onderwijs gegeven wordt. VAX MII.LKIKX. Het eerste Jaarverdog van den «Rotterdam schen Kunstkring" geeft de geschiedenis van deze voorspoedige instelling. In het begin van de maand Januari 1S!Ï.0> werd eene circulaire verspreid, onderteekend door 7 Rotterdamsche kunstenaars, waarin zij uitnoodigden tot medewerking aan een op te richten kunst kring, in doel en strekking overeenkomende met de gelijknamige vereeniging te 's Gravenhage. Tengevolge hiervan werd een vergadering gehou den den 19 Februari daaropvolgende, in de groote zaal van het Hotel de Passage, welke door een 70-tal belangstellenden werd bijgewoond en waarop de vereeniging zich constitueerde als «Rotterdamsche Kunstkring." In het bestunr werden geko zen de heeren Jan C. de Vos, Frans Netscher, Jean Browne en P. Ilaverkorn van Rijsewijk. Dit hoofdbestuur werd eerlang aangevuld met de hee ren P. C. de Moor, voorzitter der afdeeling beel dende kuns'en; J. Verhuel D.zn.,, bouwkunst en kunstnijverheid; W. C. Roijaards, dramatische kunst; Joh. de Meester, letterkunde, en Joh. II. Sikemeijer, muziek. Reeds den 18en Maart werden de zalen van den Kring feestelijk geopend met eene soiree, gegeven door de afdeelingen muziek en drama tische kunst, terwijl den lilen Maart eene eerste expositie werd geopend van werken van de leden der afdeeling beeldende kunsten. In den loop van het jaar volgden nog allerlei feesten, in Mei eene tentoonstelling van etsen, houtsneden, lithographieé'n, enz.; in September eene tentoonstelling van werken der drie broe ders Maris; in December eene tentoonstelling van Japansche kunst. Voorts eene tentoon stelling van faience der Ilaagsche plateelbakkerij »Rozenburg:', waarbij de directeur van «Rozenburg", de heer A. Vosmaer, een voordracht hield; eene tentoonstelling van gebrand glas uit de fabriek «'t Princenhof " te Delft, toegelicht door den heer J. Schouten, directeur. Den 17en Mei werd door dr. G. M. Slothouwer eene lezing over Ibsen's dramatische gedichten gehouden en op "2"2 October gaf prof. A. G. van Hamel, uit Groningen, eene causcrio over la diction frangaise. Op de soirees voor muziek en dramatische kunst werkten mede de heeren Sikemeijer, Jacobson en Von I'erger, mej. Marie Liining, de heer A. Kosman, do lieer Jac. C. do Vos, mej. Mina Sasbach, mevr. B. lloltrop van Gelder, mej. Alida Klein, de heer W. C. Roijaards. Als hoofdverrichting van deze afdeeling mag worden aan gemerkt, dat zij eene opvoering wist tot stand te brengen van bet Parijscho tooneelgezelschap sl'Oeuvre", onder directie van den heer A. F. Lugné-Poé. Ten tooneele werd gebracht Pellécis et Mélisande, van Maurico Maeterlinck. Men ziet dat de Kunstkring een zeer succesvol eerste jaar heeft gehad, en met moed het tweede kan ingaan. Hij telt ruim ;-H)0 leden. In bet bestuur werden in den loop des jaars de leden De Vos, Xetscber, De Meester en Si kemeijer vervangen door de heeren A. Snnier, dr. J. II. l.eopold, J. II. W. Unger en Joh. C. Visser. liet bericht van bet overlijden van I lans von liülow verspreidde zich te Berlijn reeds Dinsdag avond gedurende het .concert in de zalen der Philharuionio, do plaats waar de overledene zulke grootscho triomfen gevierd had, en het Philharmonisch orkest organiseerde reeds den volgenden avond een treffende rouwplechtigheid voor den man die het zoovele jaren had aangevoerd. De zaal was met laurieren, cypressen en een levensgroote buste van von ISiïlow rijk versierd, liet concert begon onder dr. Reiinann met oen praeludium voor orgel van Caldara en het koraulvoorspel «Weiin icli einmal soll scheiden', van J. S. Bach; daarna betfad een lid van het orkest do estrade, orn met eenvoudige maar warme woorden de verdiensten van den overledene te herdenken. Na do rede leidde prof. Mannstadt de uitvoering, en gaf een trcurinarsch uit (Jötterdümmerunff, de T-riigisdie Outeitiire van Brabms en de symphoniecn Kroica en C-moll van Beethoven. Met deze laatste symphonic had Hans von Biïlow van Berlijn afscheid genomen; bet was dus voor de Berlijners zijn zwanenzaug geweest. CMtiiiiitiiiimiiifiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiimmimiiiiiiiiiiiiiiiiii In het Rijksmuseum. IV. Wanneer wij ons bij een praktische bespreking van de Rijksmuseum-verzameling, gaarne ten eer sten eisch stellen, bet gebouw zelf met zijn mo numentale grondidee, zijn vele schoonheden en met zijn ontegenzeggelijke gebreken cp den koop toe, zooals bet er staat geheel te aanvaarden als noodwendig eenigen grondslag van clko mogelijke inrichting, dan valt bet toch moeilijk' bij het letten op het onbetwistbaar euvel der tegenwoordige plaatsing van de Nachtwacht, hieraan geheel ge trouw te blijven. Niet dat wij den bouw van de Rembramltzaal niet bewonderen. De idee wasgrootsch. Ken uit de statige voorhal naar achter gaande eerogalerij mot aan weerskanten afgescheiden zijkabinetten, is als de geleidelijke voorbereiding tot de groote centraal-hal waarin ook de vleugelzalen uitkomen, en die de aangewezen plaats is om, als in een apotheose van hulde aan de llollandscheschiUlei'kui'ist. de idee van Kembraiidts majesteit in uit te sproken. Ook in die zaal zelf is bet denkbeeld van dos meesters grootheid monu mentaal verzinnelijkt. Op de vier zuilen, die de hooge bekapping stutten, staan als vier kraagbeelden, bet bovenste gewelf torschei d, de liguren van Morgen, Dag, Avond on Nacht, als symbolen van Jieinbrandts oppermacht over do werking van licht en duister, en in do consoles van don fries werd met rijke emblematischo vond sten doze gedachte doorgevoerd. Do zaal is mooi gedacht, de zaal is rijk van werking, de xaal im poneert. Ik ken buiten do kerken geen statiger localiteit in boel ons land. Doch is hiermede ook gezegd dat zij aan hare bepaalde bestemming om twee van Ilembrandts machtigste werken glorie vol tot haar recht te doen komen, inderdaad be antwoordt ? Het zou dwaasheid zijn dit laatste nog toestemmend te willen beantwoorden. Een kind kan met de stukken in de hand het tegendeel bewijzen. De Staalmeesters zijn reeds lang uit de zaal verwijderd. Er was geen middel het schilderij aan deze wanden ook maar eenigszins tot zijn recht te doen komen. Het licht mocht zoo mooi zijn als het wilde, het bleek niet het licht, het bleek niet de omgeving te zijn, waarbij men Rembrandt heeft te zien, de museum-directie zelve zag dit in. Maar om dezelfde reden, waarom de Staalmeesters in de Rembrandtzaal nooit goed konden doen, kon er de Nachtwacht niet tronen gelijk bet haar toekwam. Het moet don genialen bouwmeester droef te moede zijn geweest, toen hij in stilte voor zichzelf dit wel kwam te bekennen. Ilij, die in zijn eigen werk door do Ilollandscho schilders zoo ten conenmale niet begrepen was, hij bad dan toch ook datgene wat allereerst ecu schilderij van Hollands grootsten schilder toekwam, miskend. Het is waar, omdit goed temaken is daarna veel beproefd. Wat heeft men al niet achter, om, en vóór het schilderij aangebracht om het effekt to verbeteren. liet hielp niet. Toch was do goede wil er blijkbaar wel. Ja, de heer Cuijpers is in zijn pogen zoover gogaan van boel zijn mooie, met liefde gedachte on gebouwde Rembrandtzaal jammerlijk te bederven, door het midden in de zaal aanbrengen van een rno: sierlijke kap, die aan niets zoozeer als aan een vale rouwplechtig heid denken doet, maar die niettemin de kwestie der Nachtwachtverlichting verre van opgelost liet. Do zaak is daarbij blijven staan, wat wou men verder ook doen ! De beele idee van de statige entree door de eeregalerij, tot de plaats waar Uembrandts schilderij victorieus zou troonen, de idee der apotheose van 's meesters won derwerk, en daarmee het plan waarop de ganscho bouw Van bet museum was aangelegd, zou immers absoluut gebroken zijn, door in hot gevolg van de Staalmeesters ook de Nachtwacht uit do zaal te verwijderen. Aan do betcekenisvolle plaatsing van de Nachtwacht diende men tot eiken prijs vast to houden, zoolang liet museum in zijn compositie gehandhaafd bleef. Kn toch, al bracht men nog veel meer moor dende baldakijnen aan in die prinselijke zaal, al hing men dien reusachtigen lodikantsbemcl in plaats van vóór, naar achter in de zaal boven de Nachtwacht, zoodat hot licht niet van boven scherp langs, maar van voren laag-schuinsch óp het schil derij viel, wat dan in elk geval oen hoop beter zou zijn, al lag men er, wat altijd nog goed kon doen, een zwaar tapijt vóór op don grond van een diop kleurgehalte, in plaats van do doodsche vloerbe dekking van thans, al wist men do verkeerde werking der granietzuilen aan woerszijdo weg te nemen, en een achtergrond to vindon die (wat niet moeilijk ware) beter deed dan de kille ijzer tint dio nu hot schilderij omgeeft, do Nacht wacht zou mot dat al op deze plek nimmer tot haar recht komen. Hot is niet dat de Nachtwacht praal van buiten noodig hoeft om to stralen Rembnuults gran- \ diozi; schilderij-kunst is geen kunst van weidscb monumentaal verband, on Alberdingk Thijm, dien ik in deze gaarne citeer, bob ik hooi juist van hom i hoorcn zeggen dat bij eon eenling was , bet is niet dat do Nachtwacht in kunstig halfduister moot wor den gesteld, het is niet dat zij veel apparaat be hoeft om goed gezien te worden hot is alleen dat do intieme toonaard van dit, Rcmbrandts moest ingewikkelde werk, hot bloote harde vallicht niet kan verdragen, en hier allereerst bet rustige, strooiende zijlicht wordt veroischt, waaronder zeker ook het dook geschilderd word ; en dit is de voornaamste reden, waarom met al de behelporighoid van de inrichting daar ginds, bot schil derij in bet eerzame maar enge Trippenluüs toch zooveel beter dood. Terwijl do lamme groote Dujardin on de nuchtere Sebuttcrsmaaltijd ; (sclrl- j derijon zonder totaaleü'ekt, maar die stuk voor j stuk in hun heldere schildering willen bekeken l worden) in bot vallicbt van de Rcmbrandtzaal juist l wonder voel beter voorkomen, dan zij liet onder | de vensters op don Kloveniersbnrgwa! deden, valt , de in het donkere kader zoo magiesch goconcon- j treerde lichtwerking van de Nachtwacht, onder bot hol ontledende bovenlicht hooi en al uit el kaar, 011 ieder dio van vroeger hot heerlijk beeld van hot schilderij nog voor oogon beott. ziet mot deernis do hoogo bekoring gebroken, die in do rustige voorkamer van liet oude boerenhuis in de oude stad eertijds er van uitging. Bij alle achting, die liet nobele pogen van den bouwmeester v< rdiont. moot men mot nadruk op bot mislukken van dit allernoodigstc blijven wijzen, in liet bouwplan van bet museum is de verheerlijking van do Nachtwacht bedoeld, maar bot niet to loochenen resultaat is, helaas, aan hot beoogde vrijwel tegenovergesteld. 01' hier dan geen uitweg is'.' Of dan de Rem brandtzaal niet wezenlijk tot eere van Rembrandt kon worden ingericht, on daarbij do Nachtwacht eon goode plaats mocht vindon ''. Do moesten meenen van neon. Maar ik blijf golooven dat er oen middel is, om deze oeroh.nl toch waarlijk een Itoiiibrandtzaal te doon zijn, on evenwel de Nacht wacht in oen rustige omgeving onder zijlicht to plaatsen, zóó dat niettemin alles: de eoro-galorij en de Rembnuultzaal zelve, als oen voorportaal zijn zou voor hot. allerwaunligsto. Fr is in bot Nedorlandselie Rijksmuseum een groote hioune. De vreemdeling, dio er Rombrandt komt zien. kan er ecnigo van zijn allorinachtigsto werk.'ii vinden, maar oen kort overzicht van Rembramlts kunst vindt bij er niet. Zou tot bet geven van eon algemeen idee van 's meesters werk, in eon uitgelezen tentoonstelling van do voortreffelijke reproducties, die van Rombrandts verspreide tookoningon on schilderijen bestaan, doze groote zaal niet volkomen in don aard van hare bedoeling kunnen worden ingericht'! Ik nioon vast van ja. Kn do Nachtwacht dauV Hier vind ik geen vrijheid mijne bedoeling nog nader toe to lichten. Kn dit, wijl ik goeden grond bob om to meenen, dat over do wijze, waarop do Nachtwacht in verband met do Rembrandzaul, on toch in oon afzonderlijke en passende localiteit dat over zulk oon manier waarop, de Nachtwacht in hot met slechts weinig gekompleteerde Mu seum volkomen goed zou kunnen worden geplaatst, do bouwmeester zelf reeds vroeger of later, zij het ook met onrust, zijn gedachten heeft laten gaan.Indien men slechts al het gehaspel met en rondom het schilderij maar eens voor goed wou laten varen, indien men royaal wilde toegeven, dat evenmin als de Staalmeesters, de Nachtwacht onder de niet te veranderen kondities van de zaal ooit goed kan doen, en indien men dan den heer Cuypers, die niet zoo stijf hoofdig is als sommigen zich hem denken, en die zeker zelf liever dan iemand anders de Nachtwacht-kwestie op gelost zou willen zien, nog nmaal volmacht gaf om door een waarlijk niet ingewikkelden bouw de noodige verandering aan te brengen, wol, dan vertrouw ik, dat niet alleen de oer van dr. Cuijpers zelf, maar dan, wat nog meer is, do eer van onzen grootsten schilder, en daarmee ons aller eigen nationale eor overvloedig wel zou mogen varen. Mij dunkt, do Commissie van Toezicht op het Rijksmuseum, behoorde met alle inspanning te trachten, deze zaak alsnog afdoend ten goede te leidon. (Wordt vervolgd). lUliiiiiiiiiiiiiiiiinnHHiiuiiiiiiiiiuiniiiiiiiiintiunuill Pieter Oyens. Juli 1^42?Fcbruan l^il. iSIeehts ns, nog niet zoo heel lang ge leden, bij het verlaten van het IBrusselsch Conservatorium na een dier onvergetelijke concerten van klassieke muziek, welke geen kunstliefhebber in Belgiëzonder dringende noodzakelijkheid verzuimt bij te wonen, slechts ns kreeg ik hem te zien, geheel on verwachts, daar hij, van een. dame vergezeld, misschien van hetzelfde kunstfeest huiswaarts keerend, de ruime Regen tstraat traag, ietwat gebogen, wat ziekelijk reeds, opwandelde. En dadelijk lierdonde ik hem, alleen aan dien half iiorschen, half' gemoedelijker), nagenoeg ronden kop, in de brecde snor bijna verdwe nen, de wat bleeke lippen, de niet groote oogen overtrokken met meer dan gewoon groote wimpers, op de tamelijk volle wangen krullende de sobere f'arorin: denzelfden kop, dien ik zoo dikwijls, met alle mogelijke uit drukkingen, op de schilderijen van zijn broe der David Ovens gezien had. Iladde ik, in stede van in den schilderaehtigen Brusselsehen buiten en, na een kort verblijf_ in Oost-Vlaanderen, later te Leuven, mijn kindsheid en jeugd in de Belgische hoofdstad doorgebracht, dan luidde de levende I'ieter Ovens, evenals zijn broeder David, voorzeker sedert jaren en jaren voor mij onder de bekende typen ' rang genomen. Inderdaad, meer dan vtle in Belgiëja zelfs te Brussel gewonnen en geboren artisten, staan de gebroeders Oyens. van geboorte Amsterdammers, niet eiikel bij de eigenlijke artisten, maar ook bij de ontwikkelde burgerij in het algemeen, zoo heel en al op het witte blaadje, dat het niet zonder groote moeite gaan zou, Portaels, eens hun meester, en een paar anderen daargelater, populairder figu ren aan te treffen. J k durf verzekeren en meer dan ns deed ik er de ondervinding van op dat van honderd Brusselaars, zelfs journalisten, die hen kenden, geen twintig iets af wisten of althans iets onthouden hadden van hun Noordnederlamlsche afkomst. Geen wonder, overigens! David woonde sedert ls(>i;, Pieter sedert ongeveer IsTU te Brussel: op alle driejaarlijksehe tentoonstel lingen _exposeerden zij meestal of allerminst heel dikwijls met de Belgen in de Belgische afdeeling, en al kozen zij ook menigmaal tot onderwerp typen uit bet Hollandsehe leven en hoekjes uit het Hollandsehe land schap, toch vonden hun werken bewonderaars en koopers evenzeer en wellicht meer bezuiden dan benoorden de tolgrcns. Kr is, om die volkomen inburgering uit te leggen, overigens nog meer, en op gevaar af van enkelen niet naar den mond te spre ken, zal ik het maar uitspreken juist zooals ik het denk. Men heeft den schildertrant der Oyensen wel eens zoo bij uitstek JJoIlamlxcli genoemd. Is dit waar en zie ik onderschrijf het gaarne dan brengt die bewering eens te meer het bewijs, dat er, in werkelijkheid, tussehen de schilderkunst der Hollanders en die der degelijke, door geen uitheemsehen rl/ic of voorbijgaande atelier-mode ontaarde Vlamin gen, geen merkbaar onderscheid bestaat, lieden. niet meer dan ten tijde van Teniers, Ostade, Erauwer en Steen. Wat was het ook weer, dat de BrusselFche kritiek telkens en telkens weer in de doekjes en paneeltjes van Pieter en David te prijzen voiid? La > obuylciitic de leur coloris lont /la

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl