Historisch Archief 1877-1940
No. 870
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
violoncel-literatuur verrijkt is een aanwinst, en
temeer is dit het geval, wanneer een componist die
de kennis en begaafdheid van Röntgen bezit, een
nieuw opus voor dit instrument geeft.
Moeielijk kon het bovendien op gelukkiger wijze
geïntroduceerd worden, dan door een solist zooals
Bos mans is, die, behalve zijn sterk ontwikkelde tech
niek, wat schoonen toon en edele voordracht be
treft door slechts weinigen geëvenaard wordt.
Ook thans toonde hij die eigenschappen in ruimen
mate, wat te meer moet gewaardeerd worden omdat
Röntgen aan den solist buitengewoon hooge eischen
heefd gesteld. (Hij wist echter voor wien hij schreef.)
Htt concert bestaat uit drie deelen, waarvan liet
eerste oogenschijnlijk het meest in vrijen stijl is
behandeld. Dit betreft alleen do vrijheid waarmede
de componist zich in den gekozen vorm beweegt,
want, wanneer men dit deel ontleent, bespeurt men dat
de beide thema's geheel in den vorm verwerkt
zijn en dat alleen de meerdere uitbreiding- van
tusschensatzen en slotsatz (met overgang naar het
tweede deel) aan eene meer vrije behandeling
kunnen doen denken.
Het Andante met het zangerige motief is het
meest traditioneel behandeld en dit deel vooral
gaf voor mij bij het hooreu aan het werk eene
te groote lengte, waarna echter de Finale met het
gesyncopeerde motief weer een levendig slot was.
Veel heeft de vertolking van Bosmans, zooals ik
zeide, tot de waardeering bijgedragen, daar 't ook
op de artistieke zijde van het werk zoozeer het
licht liet vallen; en dit heeft meer waarde dan de
kwestie of alle octaven en verdere halsbrekende
toeren zonder ongelukken afloopeu.
Het interessantst was voor mij de kennismaking
met de Ballade voor orkest. In dit stuk wor
den verschillende stemmingen doorloopen. Eerst
treedt een langzaam stijgend thema op, dat over
gaat in een Noordsch gekleurd motief, en dat liet
geheele stuk als het ware btheerfcht. Op grillige
wijze wisselen die stemmingen zich af, docli de
eenheid is op hoogst gelukkige wijze bewaard ge
bleven, liet is of de componist er een verhaal
doet van een veelbewogen leven.
Ten slotte zij r.og aangestipt dat de heer
Messchaert die Wallfu/.rt noch Keclaar (vroeger met
klavier ten gehoore gebracht) en tier Amotimise
Liedekens thans met orkestbegeleiding zong.
De laatste waren zeer gelukkig geïnstrumenteerd
en maakten veel indruk. Niet zoo groot was die
indruk bij het eerstgenoemde nummer, dat mij vroe
ger zeer voldeed. Ik moet er echter aan toevoegen,
dat Röutgen toen zelf aan het klavier zat en hij
?weet op zijn instrument zooveel kleur en zooveel
persoonlijkheid aan zijne werken te geven, meer
dan vaak een orkest dat vermag.
Hoe Messchaert zong? Waartoe dit weer te her
halen. Het zij voldoende te vermelden, dut hij een
van de Amoureitse Liedekens moest bisseeren.
Het Koor van Toonkunst werkte mee in
Gebeten Sturmesi/iythe. Deze beide werken waren van
vroeger reeds bekend. De eigenaardige kleur van
het laatste werk heeft mij weer getroffen evenals
het Gebet, dat .zoo sprekend van uitdrukking is.
Ik heb zooveel over de compositiëu te schrijven
fehad, dat ik. thans niet over de uitvoering dour
et koor wil uitweiden, te meer omdat liet koor,
evenmin als het orkest, onverdeeld kan geprezen.
worden.
Het zeer talrijke publiek bracht den componist
Röntgen zeer warme en van groote sympathie en
waardeering getuigende toejuiching.
Het was voor hem een scliooue avond.
* *
Van de Beethoven-soirees heeft reeds de zevende
plaats gehad. Nog twee met de (Jn sym/ilionti' tot
slot, en deze uitvoeringen behooren weer tot de
geschiedenis.
Over deze soiree wensch ik slechts ecu paar
woorden te zeggen omdat het voornaamste nummer,
dat ik hoorde (het Triplc-concert van Beethoven),
reeds een vorig jaar is ten gehoore gebracht. Thans
vervulde echter de heer Röntgeu in plaats van deu
heer Kes de klavierpartij.
Dat dit werk mij slechts ten dcelc heeft geboeid,
schrijf ik hieraan toe, dat het in deze zaal niet
voordeeüg uitkomt, en ook hieraan dat de drio
vertolker?, hoewel ieder voor zijn taak ten volle
berekend is, te verschillend van persoonlijkheid en
temperament zijn, om als ensemble ook een vol
komen geheel te vormen.
Zooals ik echter zeide, moet de zekerheid,
waarmode ieder zijne partij vertolkte, gereleveerd wor
den, hetgeen dan ook van artisteii zooals de hecrcn
Röutgen, Kramer en Mossel zijn, niet anders te
verwachten is.
De Muziekschool van de Maatschappij tot Be
vordering der Toonkunst verheugt zich in een
zeer groot aantal leerlingen, zooals men weer kon
bespeuren op de twee avonden dat eene uitvoe
ring van de leerlingen van die school plaats had.
Zulke avonden zijn altijd zeer eigenaardig en
aantrekkelijk. De ingenomenheid en ernst waar
mede de jonge solistjes voor het publiek optreden,
de dankbare en blijde gezichten van toehoorders,
en het succes dat de leerlingen inoogsten ; dit alles
stemt prettig, temeer wanneer men bespeurt dat
er onder die leerlingen zijn, die veel beloven, en
dat het onderwijs blijkbaar in zeer goede handen is.
Ik woonde den tweeden avond voor het grootste
gedeelte bij en hoorde eenige nummers zeer goed
uitvoeren.
Het waren de klassen van de heeren Frans
Cocuen, Joseph Cramer, Henri Bosmaus, llenri Tibbe,
Ant. Averkamp, V. Koermau en J. Blanken, waarin
ons een blik werd gegund.
Op den eersten avond traden ook de klassen van
Mevr. Collin?Tobiech en de heeren. A. II. Time
en J. l'\ A. T. Dalimen op.
Hetgeen ik hoorde bevestigde mijn indruk dat
er uitstekende ouderwijzers aan deze school ver
bonden zijn, want hoewel eene uitvoering slechts
een betrckkelijken indruk kan geven van den gang
van het onderwijs in het algemeen, kan men toch
zeer goed bespeuren op welke wijze het vocaal- en
instrumentaal onderwijs gegeven wordt.
VAX MII.LKIKX.
Het eerste Jaarverdog van den «Rotterdam
schen Kunstkring" geeft de geschiedenis van deze
voorspoedige instelling.
In het begin van de maand Januari 1S!Ï.0> werd
eene circulaire verspreid, onderteekend door 7
Rotterdamsche kunstenaars, waarin zij
uitnoodigden tot medewerking aan een op te richten kunst
kring, in doel en strekking overeenkomende met
de gelijknamige vereeniging te 's Gravenhage.
Tengevolge hiervan werd een vergadering gehou
den den 19 Februari daaropvolgende, in de groote
zaal van het Hotel de Passage, welke door een
70-tal belangstellenden werd bijgewoond en waarop
de vereeniging zich constitueerde als
«Rotterdamsche Kunstkring." In het bestunr werden geko
zen de heeren Jan C. de Vos, Frans Netscher,
Jean Browne en P. Ilaverkorn van Rijsewijk. Dit
hoofdbestuur werd eerlang aangevuld met de hee
ren P. C. de Moor, voorzitter der afdeeling beel
dende kuns'en; J. Verhuel D.zn.,, bouwkunst en
kunstnijverheid; W. C. Roijaards, dramatische
kunst; Joh. de Meester, letterkunde, en Joh. II.
Sikemeijer, muziek.
Reeds den 18en Maart werden de zalen van
den Kring feestelijk geopend met eene soiree,
gegeven door de afdeelingen muziek en drama
tische kunst, terwijl den lilen Maart eene eerste
expositie werd geopend van werken van de leden
der afdeeling beeldende kunsten.
In den loop van het jaar volgden nog allerlei
feesten, in Mei eene tentoonstelling van etsen,
houtsneden, lithographieé'n, enz.; in September
eene tentoonstelling van werken der drie broe
ders Maris; in December eene tentoonstelling
van Japansche kunst. Voorts eene tentoon
stelling van faience der Ilaagsche
plateelbakkerij »Rozenburg:', waarbij de directeur van
«Rozenburg", de heer A. Vosmaer, een voordracht
hield; eene tentoonstelling van gebrand glas uit
de fabriek «'t Princenhof " te Delft, toegelicht
door den heer J. Schouten, directeur. Den 17en
Mei werd door dr. G. M. Slothouwer eene lezing
over Ibsen's dramatische gedichten gehouden en
op "2"2 October gaf prof. A. G. van Hamel, uit
Groningen, eene causcrio over la diction
frangaise.
Op de soirees voor muziek en dramatische
kunst werkten mede de heeren Sikemeijer,
Jacobson en Von I'erger, mej. Marie Liining, de
heer A. Kosman, do lieer Jac. C. do Vos, mej.
Mina Sasbach, mevr. B. lloltrop van Gelder, mej.
Alida Klein, de heer W. C. Roijaards. Als
hoofdverrichting van deze afdeeling mag worden aan
gemerkt, dat zij eene opvoering wist tot stand
te brengen van bet Parijscho tooneelgezelschap
sl'Oeuvre", onder directie van den heer A. F.
Lugné-Poé. Ten tooneele werd gebracht Pellécis
et Mélisande, van Maurico Maeterlinck.
Men ziet dat de Kunstkring een zeer succesvol
eerste jaar heeft gehad, en met moed het tweede
kan ingaan. Hij telt ruim ;-H)0 leden.
In bet bestuur werden in den loop des jaars
de leden De Vos, Xetscber, De Meester en Si
kemeijer vervangen door de heeren A. Snnier, dr.
J. II. l.eopold, J. II. W. Unger en Joh. C. Visser.
liet bericht van bet overlijden van I lans von
liülow verspreidde zich te Berlijn reeds Dinsdag
avond gedurende het .concert in de zalen der
Philharuionio, do plaats waar de overledene zulke
grootscho triomfen gevierd had, en het
Philharmonisch orkest organiseerde reeds den volgenden
avond een treffende rouwplechtigheid voor den
man die het zoovele jaren had aangevoerd. De
zaal was met laurieren, cypressen en een
levensgroote buste van von ISiïlow rijk versierd, liet
concert begon onder dr. Reiinann met oen
praeludium voor orgel van Caldara en het
koraulvoorspel «Weiin icli einmal soll scheiden', van J. S.
Bach; daarna betfad een lid van het orkest do
estrade, orn met eenvoudige maar warme woorden
de verdiensten van den overledene te herdenken.
Na do rede leidde prof. Mannstadt de uitvoering,
en gaf een trcurinarsch uit (Jötterdümmerunff,
de T-riigisdie Outeitiire van Brabms en de
symphoniecn Kroica en C-moll van Beethoven. Met
deze laatste symphonic had Hans von Biïlow
van Berlijn afscheid genomen; bet was dus voor
de Berlijners zijn zwanenzaug geweest.
CMtiiiiitiiiimiiifiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiimmimiiiiiiiiiiiiiiiiii
In het Rijksmuseum.
IV.
Wanneer wij ons bij een praktische bespreking
van de Rijksmuseum-verzameling, gaarne ten eer
sten eisch stellen, bet gebouw zelf met zijn mo
numentale grondidee, zijn vele schoonheden en
met zijn ontegenzeggelijke gebreken cp den koop
toe, zooals bet er staat geheel te aanvaarden als
noodwendig eenigen grondslag van clko mogelijke
inrichting, dan valt bet toch moeilijk' bij het
letten op het onbetwistbaar euvel der tegenwoordige
plaatsing van de Nachtwacht, hieraan geheel ge
trouw te blijven. Niet dat wij den bouw van de
Rembramltzaal niet bewonderen. De idee wasgrootsch.
Ken uit de statige voorhal naar achter gaande
eerogalerij mot aan weerskanten afgescheiden
zijkabinetten, is als de geleidelijke voorbereiding
tot de groote centraal-hal waarin ook de
vleugelzalen uitkomen, en die de aangewezen plaats
is om, als in een apotheose van hulde aan de
llollandscheschiUlei'kui'ist. de idee van Kembraiidts
majesteit in uit te sproken. Ook in die zaal zelf
is bet denkbeeld van dos meesters grootheid monu
mentaal verzinnelijkt. Op de vier zuilen, die de
hooge bekapping stutten, staan als vier
kraagbeelden, bet bovenste gewelf torschei d, de
liguren van Morgen, Dag, Avond on Nacht, als
symbolen van Jieinbrandts oppermacht over do
werking van licht en duister, en in do consoles
van don fries werd met rijke emblematischo vond
sten doze gedachte doorgevoerd. Do zaal is mooi
gedacht, de zaal is rijk van werking, de xaal im
poneert. Ik ken buiten do kerken geen statiger
localiteit in boel ons land. Doch is hiermede ook
gezegd dat zij aan hare bepaalde bestemming om
twee van Ilembrandts machtigste werken glorie
vol tot haar recht te doen komen, inderdaad be
antwoordt ? Het zou dwaasheid zijn dit laatste nog
toestemmend te willen beantwoorden. Een kind
kan met de stukken in de hand het tegendeel
bewijzen.
De Staalmeesters zijn reeds lang uit de zaal
verwijderd. Er was geen middel het schilderij
aan deze wanden ook maar eenigszins tot zijn
recht te doen komen. Het licht mocht zoo mooi
zijn als het wilde, het bleek niet het licht, het
bleek niet de omgeving te zijn, waarbij men
Rembrandt heeft te zien, de museum-directie
zelve zag dit in. Maar om dezelfde reden, waarom
de Staalmeesters in de Rembrandtzaal nooit goed
konden doen, kon er de Nachtwacht niet tronen
gelijk bet haar toekwam. Het moet don genialen
bouwmeester droef te moede zijn geweest, toen
hij in stilte voor zichzelf dit wel kwam te bekennen.
Ilij, die in zijn eigen werk door do Ilollandscho
schilders zoo ten conenmale niet begrepen was,
hij bad dan toch ook datgene wat allereerst ecu
schilderij van Hollands grootsten schilder toekwam,
miskend. Het is waar, omdit goed temaken is daarna
veel beproefd. Wat heeft men al niet achter, om,
en vóór het schilderij aangebracht om het effekt
to verbeteren. liet hielp niet. Toch was do goede
wil er blijkbaar wel. Ja, de heer Cuijpers is in
zijn pogen zoover gogaan van boel zijn mooie,
met liefde gedachte on gebouwde Rembrandtzaal
jammerlijk te bederven, door het midden in de
zaal aanbrengen van een rno: sierlijke kap, die
aan niets zoozeer als aan een vale rouwplechtig
heid denken doet, maar die niettemin de kwestie
der Nachtwachtverlichting verre van opgelost liet.
Do zaak is daarbij blijven staan, wat wou
men verder ook doen ! De beele idee van
de statige entree door de eeregalerij, tot de plaats
waar Uembrandts schilderij victorieus zou
troonen, de idee der apotheose van 's meesters won
derwerk, en daarmee het plan waarop de ganscho
bouw Van bet museum was aangelegd, zou
immers absoluut gebroken zijn, door in hot gevolg
van de Staalmeesters ook de Nachtwacht uit do
zaal te verwijderen. Aan do betcekenisvolle
plaatsing van de Nachtwacht diende men tot
eiken prijs vast to houden, zoolang liet museum
in zijn compositie gehandhaafd bleef.
Kn toch, al bracht men nog veel meer moor
dende baldakijnen aan in die prinselijke zaal,
al hing men dien reusachtigen lodikantsbemcl in
plaats van vóór, naar achter in de zaal boven de
Nachtwacht, zoodat hot licht niet van boven scherp
langs, maar van voren laag-schuinsch óp het schil
derij viel, wat dan in elk geval oen hoop beter zou
zijn, al lag men er, wat altijd nog goed kon doen,
een zwaar tapijt vóór op don grond van een diop
kleurgehalte, in plaats van do doodsche vloerbe
dekking van thans, al wist men do verkeerde
werking der granietzuilen aan woerszijdo weg te
nemen, en een achtergrond to vindon die (wat
niet moeilijk ware) beter deed dan de kille ijzer
tint dio nu hot schilderij omgeeft, do Nacht
wacht zou mot dat al op deze plek nimmer tot
haar recht komen.
Hot is niet dat de Nachtwacht praal van buiten
noodig hoeft om to stralen Rembnuults gran- \
diozi; schilderij-kunst is geen kunst van weidscb
monumentaal verband, on Alberdingk Thijm, dien
ik in deze gaarne citeer, bob ik hooi juist van hom i
hoorcn zeggen dat bij eon eenling was , bet is niet
dat do Nachtwacht in kunstig halfduister moot wor
den gesteld, het is niet dat zij veel apparaat be
hoeft om goed gezien te worden hot is alleen dat
do intieme toonaard van dit, Rcmbrandts moest
ingewikkelde werk, hot bloote harde vallicht niet
kan verdragen, en hier allereerst bet rustige,
strooiende zijlicht wordt veroischt, waaronder
zeker ook het dook geschilderd word ; en dit is
de voornaamste reden, waarom met al de
behelporighoid van de inrichting daar ginds, bot schil
derij in bet eerzame maar enge Trippenluüs toch
zooveel beter dood. Terwijl do lamme groote
Dujardin on de nuchtere Sebuttcrsmaaltijd ; (sclrl- j
derijon zonder totaaleü'ekt, maar die stuk voor j
stuk in hun heldere schildering willen bekeken l
worden) in bot vallicbt van de Rcmbrandtzaal juist l
wonder voel beter voorkomen, dan zij liet onder |
de vensters op don Kloveniersbnrgwa! deden, valt ,
de in het donkere kader zoo magiesch goconcon- j
treerde lichtwerking van de Nachtwacht, onder
bot hol ontledende bovenlicht hooi en al uit el
kaar, 011 ieder dio van vroeger hot heerlijk beeld
van hot schilderij nog voor oogon beott. ziet mot
deernis do hoogo bekoring gebroken, die in do
rustige voorkamer van liet oude boerenhuis in
de oude stad eertijds er van uitging.
Bij alle achting, die liet nobele pogen van den
bouwmeester v< rdiont. moot men mot nadruk op
bot mislukken van dit allernoodigstc blijven
wijzen, in liet bouwplan van bet museum is de
verheerlijking van do Nachtwacht bedoeld, maar
bot niet to loochenen resultaat is, helaas, aan hot
beoogde vrijwel tegenovergesteld.
01' hier dan geen uitweg is'.' Of dan de Rem
brandtzaal niet wezenlijk tot eere van Rembrandt
kon worden ingericht, on daarbij do Nachtwacht
eon goode plaats mocht vindon ''. Do moesten
meenen van neon. Maar ik blijf golooven dat er
oen middel is, om deze oeroh.nl toch waarlijk een
Itoiiibrandtzaal te doon zijn, on evenwel de Nacht
wacht in oen rustige omgeving onder zijlicht to
plaatsen, zóó dat niettemin alles: de eoro-galorij
en de Rembnuultzaal zelve, als oen voorportaal
zijn zou voor hot. allerwaunligsto.
Fr is in bot Nedorlandselie Rijksmuseum een
groote hioune. De vreemdeling, dio er Rombrandt
komt zien. kan er ecnigo van zijn allorinachtigsto
werk.'ii vinden, maar oen kort overzicht van
Rembramlts kunst vindt bij er niet. Zou tot bet
geven van eon algemeen idee van 's meesters
werk, in eon uitgelezen tentoonstelling van do
voortreffelijke reproducties, die van Rombrandts
verspreide tookoningon on schilderijen bestaan,
doze groote zaal niet volkomen in don aard
van hare bedoeling kunnen worden ingericht'!
Ik nioon vast van ja. Kn do Nachtwacht dauV
Hier vind ik geen vrijheid mijne bedoeling nog
nader toe to lichten. Kn dit, wijl ik goeden grond
bob om to meenen, dat over do wijze, waarop do
Nachtwacht in verband met do Rembrandzaul, on
toch in oon afzonderlijke en passende localiteit
dat over zulk oon manier waarop, de Nachtwacht
in hot met slechts weinig gekompleteerde Mu
seum volkomen goed zou kunnen worden geplaatst,
do bouwmeester zelf reeds vroeger of later, zij
het ook met onrust, zijn gedachten heeft laten
gaan.Indien men slechts al het gehaspel met en
rondom het schilderij maar eens voor goed wou
laten varen, indien men royaal wilde toegeven,
dat evenmin als de Staalmeesters, de Nachtwacht
onder de niet te veranderen kondities van de
zaal ooit goed kan doen, en indien men dan
den heer Cuypers, die niet zoo stijf hoofdig is als
sommigen zich hem denken, en die zeker zelf liever
dan iemand anders de Nachtwacht-kwestie op
gelost zou willen zien, nog nmaal volmacht gaf
om door een waarlijk niet ingewikkelden bouw
de noodige verandering aan te brengen,
wol, dan vertrouw ik, dat niet alleen de oer van
dr. Cuijpers zelf, maar dan, wat nog meer is, do
eer van onzen grootsten schilder, en daarmee ons
aller eigen nationale eor overvloedig wel zou
mogen varen.
Mij dunkt, do Commissie van Toezicht op het
Rijksmuseum, behoorde met alle inspanning te
trachten, deze zaak alsnog afdoend ten goede te
leidon.
(Wordt vervolgd).
lUliiiiiiiiiiiiiiiiinnHHiiuiiiiiiiiiuiniiiiiiiiintiunuill
Pieter Oyens.
Juli 1^42?Fcbruan l^il.
iSIeehts ns, nog niet zoo heel lang ge
leden, bij het verlaten van het IBrusselsch
Conservatorium na een dier onvergetelijke
concerten van klassieke muziek, welke geen
kunstliefhebber in Belgiëzonder dringende
noodzakelijkheid verzuimt bij te wonen,
slechts ns kreeg ik hem te zien, geheel on
verwachts, daar hij, van een. dame vergezeld,
misschien van hetzelfde kunstfeest huiswaarts
keerend, de ruime Regen tstraat traag, ietwat
gebogen, wat ziekelijk reeds, opwandelde. En
dadelijk lierdonde ik hem, alleen aan dien
half iiorschen, half' gemoedelijker), nagenoeg
ronden kop, in de brecde snor bijna verdwe
nen, de wat bleeke lippen, de niet groote
oogen overtrokken met meer dan gewoon
groote wimpers, op de tamelijk volle wangen
krullende de sobere f'arorin: denzelfden kop,
dien ik zoo dikwijls, met alle mogelijke uit
drukkingen, op de schilderijen van zijn broe
der David Ovens gezien had.
Iladde ik, in stede van in den
schilderaehtigen Brusselsehen buiten en, na een kort
verblijf_ in Oost-Vlaanderen, later te Leuven,
mijn kindsheid en jeugd in de Belgische
hoofdstad doorgebracht, dan luidde de levende
I'ieter Ovens, evenals zijn broeder David,
voorzeker sedert jaren en jaren voor mij onder
de bekende typen ' rang genomen.
Inderdaad, meer dan vtle in Belgiëja zelfs
te Brussel gewonnen en geboren artisten,
staan de gebroeders Oyens. van geboorte
Amsterdammers, niet eiikel bij de eigenlijke
artisten, maar ook bij de ontwikkelde burgerij
in het algemeen, zoo heel en al op het witte
blaadje, dat het niet zonder groote moeite
gaan zou, Portaels, eens hun meester, en een
paar anderen daargelater, populairder figu
ren aan te treffen.
J k durf verzekeren en meer dan ns
deed ik er de ondervinding van op dat
van honderd Brusselaars, zelfs journalisten,
die hen kenden, geen twintig iets af wisten
of althans iets onthouden hadden van hun
Noordnederlamlsche afkomst.
Geen wonder, overigens! David woonde
sedert ls(>i;, Pieter sedert ongeveer IsTU te
Brussel: op alle driejaarlijksehe tentoonstel
lingen _exposeerden zij meestal of allerminst
heel dikwijls met de Belgen in de Belgische
afdeeling, en al kozen zij ook menigmaal
tot onderwerp typen uit bet Hollandsehe
leven en hoekjes uit het Hollandsehe land
schap, toch vonden hun werken bewonderaars
en koopers evenzeer en wellicht meer bezuiden
dan benoorden de tolgrcns.
Kr is, om die volkomen inburgering uit te
leggen, overigens nog meer, en op gevaar
af van enkelen niet naar den mond te spre
ken, zal ik het maar uitspreken juist zooals
ik het denk.
Men heeft den schildertrant der Oyensen
wel eens zoo bij uitstek JJoIlamlxcli genoemd.
Is dit waar en zie ik onderschrijf het
gaarne dan brengt die bewering eens te
meer het bewijs, dat er, in werkelijkheid,
tussehen de schilderkunst der Hollanders en die
der degelijke, door geen uitheemsehen rl/ic of
voorbijgaande atelier-mode ontaarde Vlamin
gen, geen merkbaar onderscheid bestaat, lieden.
niet meer dan ten tijde van Teniers, Ostade,
Erauwer en Steen.
Wat was het ook weer, dat de BrusselFche
kritiek telkens en telkens weer in de doekjes
en paneeltjes van Pieter en David te prijzen
voiid? La > obuylciitic de leur coloris lont
/la