Historisch Archief 1877-1940
N°. 872
DE AMSTEKDAMMEK
A°. 1894.
WEEKBLAD YOOE NEDEKLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel b;j de Vijzelstraat, 542.
Zondag 11 Maart
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ?
Voor Indiëper jaar
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar
Advertentiën van 1?5 regels /'l. 10, elke regel meer
Reclames per regel
mail
1.65
9.
0.12"
0.20
0.40
I N H O U »i
VAN VERRE EN VAN NABIJ. SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: Gedwongen
Werkliedenverzekering in Duitschland, door Socius.
FEUILLETON : Een twist, naar Alphonse
Daudet. TOONEEL EN MUZIEK, door C. F. v. d.
Horst. Muziek in de hoofdstad, door Van
Milligen. KUNST EN LETTEREN: In het Rijks
museum, VI, door J. V. Primitieven, II, door
AndréJolles. - SCHETSJES: Mi-carêrae.
SCHAAKSPEL. VOOR DAMES, door E-e.
INGEZONDEN. RECLAMES. UIT Dr.
GANNEF's STUDEERKAMER. PEN- EN
POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN.
imiiiiniiiiiiiiiiiiiii
iiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiMimiiiimiiiiiii
De Fransche Kamer heeft verleden Zaterdag
eene hoogst belangrijke zitting gehouden : de
regeering heeft, bij monde van de heeren
Spulier en Casimir Périer, in de meest on
dubbelzinnige bewoordingen de politiek van
het militante anti-clericalisme veroordeeld,
en de Kamer heeft met eene groote meer
derheid aan deze verklaring der regeering
hare goedkeuring gehecht.
Aanleiding tot dit merkwaardig feit gaf
eene vraag, door den heer Denys Coehin
tot de regeering gericht over twee verorde
ningen van den maire van Saint-Denis.
Deze eenigszins fantastische magistraatsper
soon, wiens grootste »kruis" het is (waar
schijnlijk gebruikt hij een ander woord), dat
zijne gemeente den naam van een heilige
draagt, had niet slechts alle godsdienstige
ceremoniën op den openbaren weg verboden
daartoe gaf de wet hem volkomen recht
maar ook het vertoonen van godsdienstige
emblemen op den openbaren weg, en wel,
in het speciale geval, waarop zijne verorde
ning doelde, het plaatsen van een kruis of
immiimiiiuiii
EEN TWIST.
NAAR
ALPHONSE DAUDET.
Toen de rechter Elie Gérard zijn kabinet
in het Paleis van Justitie binnentrad, vond
hij op zijn tafel een dossier, waarop in blauw
potlood, deze woorden: «Dringend".
Bij afwezigheid van den griffier; vertelde
een klerk dat, eenige minuten geleden, een t
secretaris van den Procureur der Republiek
dit dossier gebracht had, met verzoek aan
mijnheer den rechter, dit dossier terstond na
te gaan.
De magistraat zette zich onmiddellijk aan
het werk, en opende het pak om inzage te
nemen van de stukken.
Het eerste, wat hem in handen kwam,
was een rapport, gedateerd van twee dagen
geleden en opgemaakt door den commis
saris van politie te Auteuil:
»Heden nacht" zoo luidde het proces
verbaal »heeft een schipper, dicht bij den
Pont de Billancourt, uit de Seine het lijk
opgevischt van een jong meisje, elegant ge
kleed; onder de linkerborst had zij een
breede, diepe wond. De trekken waren door
een langdurig verblijf in het water bijna on
kenbaar.
»Men heeft niets bij haar gevonden; zelfs
geen papier in den zak harer japon. De
eenige aanwijzing, welke tot het spoor van
de waarheid zou kunnen leiden, zijn de
initialen L. V., waarmede haar ondergoed
gemerkt is.
»Uit de lijkschouwing is gebleken, dat het
arme meisje door middel van een mes of
dolk vermoord en daarna in het water ge
worpen is. Alle pogingen om hare identi
teit vast te stellen, hebben tot niets geleid".
Een tweede stuk in het dossier was een
een kruisbeeld op het kleed, dat bij begra
fenissen de lijkkist van geloovigen bedekte.
De minister Spuller aarzelde niet, dit laat
ste deel der verordening »illiberaal en
tyranniek1' te noemen; de Raad van State had
het trouwens reeds vernietigd. Maar de
minister ging verder, en maakte van deze
gelegenheid gebruik om een warm pleidooi
te houden voor verdraagzaamheid in den
ruimsten zin des woords, eene verdraag
zaamheid, die haar beginsel ontleende niet
slechts aan de vrijheid van den geest, maar
ook aan de liefde van het hart. »Ik ver
klaar" zeide de heer Spuller, die zelf
een vrijdenker is »dat het noodig is te
strijden tegen elk fanatisme, tegen allen
sektengeest. Ik verklaar, dat gij in dit op
zicht kunt rekenen zoowel op de waakzaam
heid der regeering om de rechten van den
Staat te handhaven, als op den nieuwen
geest, die haar bezielt, en die zich ten doel
stelt alle burgers der Fransche maatschappij
te verzoenen."
Wat de heer Spuller omtrent dien «nieuwen
geest" zeide, vertoornde de radicalen in hooge
mate. Het baatte niet, of de minister er
al op wees, dat hij zelf had medegewerkt
tot de schoolwetgevirjg van 1877 en dat hij
die wetten in het bijzonder en het prestige
van den leekenstaat in het algemeen onge
schonden wenschte te handhaven. De «nieuwe
geest'' beduidde immers, volgens den heer
Spuller zelf, dat de tijden sinds 1877 waren
veranderd; dat de kerk, die vroeger de repu
bliek op alle mogelijke wijzen had bestreden,
thans openlijk voor die republiek had partij
gekozen, bij monde van haar opperhoofd,
den Paus, voor wien, als den drager der
hoogste zedelijke autoriteit, de minister
grooten eerbied verklaarde te hebben. »Uwe
verklaring is eene boetedoening (un acte de
contrüion.'") riep Brisson den minister
toe, en hij stelde, onder luide toejuichingen
van zijne geestverwanten, de volgende motie
voor:
»De Kamer, volhardende bij de
anti-clericale beginselen, door welke de
republikeinsche staatkunde steeds is bezield, en die
alleen de rechten van den leekenstaat
kunbrief, drie weken geleden tot den prefect
van politie gericht door een hoofdofficier van
het garnizoen te Parijs, waarin deze hem
verzocht een onderzoek in te stellen naar
een zekere Mlle Lucy Volney, gouvernante
zijner dochter, die plotseling verdwenen was.
»A1 den tijd, dien deze jonge dame in mijn
gezin heeft doorgebracht'', aldus schreef de
officier, »heeft haar gedrag geen aanleiding
gegeven tot kwade vermoedens. Den dag
van haar verdwijnen, is zij, laat in den na
middag uitgegaan om voor hare lève een
boodschap te doen. Zij is niet teruggekeerd
en wij hebben niet kunnen ontdekken, wat
er van haar is geworden".
Ten slotte bevatte het dossier het proces
verbaal der arrestatie van een zekeren Raoul
Berteux, tweeden klerk bij een notaris in de
wijk Monceau, dien men eenige dagen ach
ter elkaar voor het huis van den officier
had zien loopen, waar hij eenige malen
aangescheld en naar Lucy Volney gevraagd had.
Vierentwintig uur na de ontdekking van
het lijk, was de jonge man gearresteerd en
hij had onmiddellijk bekend dat hij met de
gouvernante verloofd was. Volgons hem, zou
den zij weldra trouwen, toen Lucy Volney
op eens verdwenen was.
Uit deze zonderlinge overeenstemming van
feiten, evenals uit de houding van Raoul
Berteux, maakt men op, dat Lucy Volney
en het lijk, dat men uit de Seine heeft op
gehaald, een en dezelfde persoon zijn en dat
hij haar heeft vermoord".
Met deze gegevens voelde de rechter zich
wel verplicht den man, op wien zulke ern
stige vermoedens rustten, voor zich te laten
verschijnen en te ondervragen. Hij gaf dus
bevel hem uit de gevangenis te halen en bij
zich te brengen.
* *
Eenige minuten later werd een jong
mensch met een sympathiek voorkomen, ge
boeid en vergezeld door een politiedienaar,
het kabinet binnengeleid.
»Dat een moordenaar!" dacht de rechter.
»'t Is ongelooflijk !*'
Hij was overtuigd dat, als Raoul Berteux
den moord, waarvan men hem beschuldigde,
nen waarborgen, gaat over tot de orde van
den dag".
Nu achtte ook de minister-president Ca
simir Périer het oogenblik gekomen om zich
in het debat te mengen. Zonder voorbehoud
aanvaardde hij de consequentie der door zijn
ambtgenoot uitgesproken woorden. Ook hij
wees er op, dat de schoolwetten en de mili
taire wetten, die vroeger door de clericalen
zoo heftig waren bestreden, het patrimonium
der republiek waren geworden, nadat in den
strijd tusschen het geestelijk gezag en de
macht van den leekenstaat de laatste de
overwinning had behaald. Maar juist daarom
moest de republiek, nu de groote strijd was
beslist, zich onthouden van kleingeestige pla
gerijen. De regeering moest de wetten hand
haven, maar niet de burgers naar aanleiding
van godsdienstquaestiën tegen elkander op
zetten.
Het werd zeer opgemerkt, dat bij deze
woorden de voorzitter van den Parijschen
gemeenteraad, Alphonse Humbert, met groote
warmte toejuichte. »Voila Ie Pc ra Duchesne
qui se convertit!" riepen de radicalen spot
tend hun geestverwant toe, die den moed
zijner overtuiging durfde te hebben.
De heer Goblet herhaalde de beschuldigin
gen van Brisson. Het nieuwe feit was de
alliantie met de rallies onder de leidingvan
den Paus. Was de regeering dan geheel de
dupe geworden van de Kerk, welke de repu
bliek slechts erkende om beter hare wetten
te kunnen bestrijden? Het was duidelijk, dat
het ministerie zijne bondgenooten zocht aan
de rechterzijde, bij de reactie.
De minister-president protesteerde: de re
geering wilde regeeren met eene
republikeinsche meerderheid.
Maar zou die meerderheid haar thans ge
trouw blijven? Dat was de groote vraag, toen
de motie van orde in stemming werd gebracht,
met welke de regeering zich had vereenigd
en waarin het vertrouwen werd uitgesproken
in haren wil om de republikeinsche wetten
te verdedigen en de rechten van den
leekenstaat te handhaven.
De uitslag der stemming was voor de re
geering zeer bevredigend. Nadat met 291
IIIIIIIIMIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHMIIIIIIIIIIIMHIIIIIIIIttllllllllmlIIIIMIIIIIlntlM
begaan had, het in een aanval van jaloezie
gebeurd moest zijn en niet uit berekening
of andere lage beweegredenen.
Hij liet de boeien afnemen, zond den agent
weg en begon zijn verhoor. Na de gewone
vragen : naam, leeftijd, beroep, waarop Raoul
Berteux met de grootste kalmte en vrijmoe
digheid antwoordde, vroeg hij:
»Weet gij waarvan men u beschuldigt ?"
»Ja, mijnheer."
»En wat hebt gij tot u\v verdediging aan
te voeren ?"
De beschuldigde bewaarde eerst het stil
zwijgen, als zocht hij naar de geschiktste
woorden om zich uit te drukken. Eindelijk
klonk hot zeer zacht:
»Niets."
De rechter, die een stroom van verklarin
gen omtrent zijn onschuld verwachtte en zich
reeds schrap zette om ze te wederleggen, werd
door dit antwoord even van zijn stuk gebracht.
»Gij bekent dus dat gij de misdaad be
gaan hebt?"
»Als gij dat wilt, mijnheer."
»Wat? Als ik het wil?... Houdt ge mij
voor den gek ?"
»De hemel beware mij. Maar wat moet ik
antwoorden ? Er is een vrouw vermoord.
Men beschuldigt mij de moordenaar te zijn
en heeft mij gevangen genomen. Als mijn
innige liefde voor haar, mijn vlekkeloos ver
leden, de goede naam mijner familie, de op
voeding, welke ik heb genoten, niet bestand
zijn tegen de bewijzen, welke het toeval tegen
mij aanvoert, wat zal het mij baten, als ik
zelf' mij tracht te verdedigen."
»Ik vraag u alleen, dat gij uzelven recht
vaardigt," hernam de rechter.
>:Dat kan ik niet. Men is omtrent den dag
en het uur van de misdaad in het onzekere.
Ik kan dus geen alibi opgeven.1'
»Maar als gij mij naar waarheid een ver
slag geeft van uw betrekking tot Lucy
Volney, kan ik daaruit de overtuiging krij
gen, dat niet gij haar moordenaar zijt."
Wederom bewaarde Raoul Berteux het
stilzwijgen, ofschoon uit de vraag van den
rechter toch enkel welwillendheid sprak. Hij
slaakte een diepen zucht, liet zich op den
tegen 197 stemmen de prioriteit der
motieBrisson was verworpen, werd de tweede motie
aangenomen met 202 tegen 102 stemmen. En
het merkwaardige was, dat de meerderheid
inderdaad bijna uitsluitend uit republikeinen'
bestond; de meeste leden der rechterzijde toch
onthielden zich van stemming over eene motie,
die eene lofspraak bevatte op wetten, voor
welke zij geen sympathie kunnen gevoelen.
Het spreekt wel van zelf, dat het niet heeft
ontbroken aan pogingen om de houding der
regeering in haar pleidooi voor den esprit
nouveau, den geest der verdraagzaamheid, op
minder welwillende wijze te verklaren. Een
fraai staaltje hiervan gaf de Figaro, die er
de bommen van Vaillant en consorten, de
diplomatieke knoeierijen van het Elysée met
prinses Waldemar, het Duitsch-Russisch han
delstraktaat en de verhooging der Fransche
graanrechten bij te pas bracht. »0nder die
omstandigheden'' schreef de gewezen
boulangist (leorges Thibaud in dit blad »is
de onderstelling niet onwaarschijnlijk, dat
men, om Rusland gerust te stellen, de vriend
schappelijke tusschenkomst van den Heiligen
Vader opnieuw wenschelijk heeft geacht en
dat men, in ruil voor de goede diensten,
door het Vaticaan te S t. Petersburg te be
wijzen, aan Leo NIH in de rede van den
heer Spuller een beteekenisvol geschenk heeft
gemaakt."
De door den heer Spuller en later door
den heer Casimir Périer afgelegde verklarin
gen, maken volstrekt niet den indruk van
afgesproken werk. Integendeel, ooggetuigen
waren onder den indruk, dat de heer Spuller
zich had laten medesleepen en eene taktische
fout had begaan, en dat de heer Casimir
Périer hem ter hulp kwam om met zijn gezag
eene uitlating te dekken, die, hoe juist ook,
toch wellicht minder voorzichtig of althans
ontijdig was.
Wat hiervan zijn moge, wij gelooven niet,
dat Frankrijk reden heeft om een debat en'
eene stemming te betreuren, waardoor eene
hatelijke anti-kerkelijke politiek is geoordeeld
en gebrandmerkt. Zeer juist heeft de reeds
bovengenoemde Alphonse Humbert, wien nie
mand van reactionaire neigingen zal
verdenMuiiHttmimiiiiiiiiiiniiiiiimiiiiiiiiiinmii
iiuimitfiHiiiiiiiium
stoel vallen, die achter hem stond en riep,
in tranen uitbarstend:
»Ik heb niets te vertellen."
»Wees voorzichtig; dit is een bekentenis,"
waarschuwde de rechter; »wees voorzichtig."
»(ioed, laat het een bekentenis zijn,''sprak
Raoul Berteux, eensklaps zich herstellend,
als had hij een besluit genomen. »Zeg dat
ik het meisje vermoord heb. Ik had haar
lief; zij had beloofd met mij te trouwen. Op
het laatste oogenblik heeft zij haar woord
terug willen nemen. Ik heb haar gesmeekt
en gebeden, mij niet aan mijn lot over te
laten; heb haar herinnerd aan de menigvul
dige bewijzen, die ik haar van mijn liefde
gegeven en welke zij beantwoord had, ik heb
mij voor haar op de knieën geworpen. Zij
iinte ?? 11, J
bleet doot voor mijn wanhoop, koud voor
mijn tranen. Toen heeft een aanval van drift
mij van een bedaarden, zachtzinnigen man,
in een brutalen woestaard herschapen. Ik
heb het arme kind vermoord en daarna, ten
einde raad over hetgeen ik gedaan had, niet
wetend, waar met het lijk te blijven, dit in
de Seine geworpen.''
»Juist; zoo ongeveer had ik mij de toe
dracht der zaak voorgesteld. Maar ik wensch
u nog een paar vragen te doen."
»Hct is onnoodig", hernam de beschuldigde.
»Ik heb alles gezegd wat ik te zeggen had.
Gij zult verder niets uit mij krijgen-"
Zoo was het ook. Noch dien dag, noch
de volgende dagen, kon de rechter iets meer
te weten komen.
»Ik heb niets meer te zeggen," herhaalde
hij telkens.
De instructie werd dus gesloten.
In de couranten werd bekend gemaakt, dat
de moordenaar van Lucy Volney ontdekt
was. Alle nieuwsbladen namen het bericht
over en werkten het op allerlei manieren,
meer of minder dramatisch, uit. Raoul Ber
teux was de held van een liefdeshistorie,
waarvan het publiek met ongeduld de
ontknooping te gemoet zag, overtuigd als men
was, dat de beschuldigde aan de gezworenen
de bijzonderheden zou mededeelen, welke hij
bij de instructie der zaak harnekkig gewei
gerd had.