De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 18 maart pagina 2

18 maart 1894 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 873 Een beknopt overzicht van de ontwikkeling daarvan zal dus, naar wij vertrouwen, onzen lezera niet onwelkom zfln. 1) De ktassiete oudheid, die overigens aan kunst en wetenschap zulke verheven motieven biedt, is wat de economische wetenschap be treft een zeer schraal terrein. De reden hiervan moet worden gezocht in het over wegend abstract philosophisch karakter der antieke wetenschap maar vooral ook in het feit dat men in de oudheid van een eigenlijk gezegde samenleving in den zin eener volksnuishouding niet kan spreken. De ouden hebben zich nooit weten te verheffen boven de primitieve vormen eener grond-aristocratie met op zich zelf staande huishoudens. Elk goed levert wat de familie noodig heeft, en dat wordt verteerd in de hoofdstad, waar de heerschende klasse de wacht houdt over den Staat. Elk gezin is dus zichzelf nog genoeg, niemand produceert voor de markt, alles wordt binnen vier muren gemaakt door den arbeid van slaven, die een barbaarsch oorlogsrecht leverde; men had zijn wevers en kleedermakers zoo goed als zijn wapen smid ja zelfs zijn onderwijzers onder de sla ven van zijn huis. Wel is waar wist men in Athene en ook in het latere Rome zich boven deze vormen te verheffen, maar zoowel bij de Grieken als bij de Romeinen werd toch de ontwikkeling tot een hoogere samenstellig tegengehouden vooral door de diepe verachting, waarmede men op den arbeid nederzag, een geringschat ting, die ook nog de middeleeuwen kenmerkt, en die, helaas, ook in onze tijden nog lang niet geheel als geweken mag worden beschouwd. Alleen de politiek en de krijgswetenschap, hoogstens kunsten en wetenschappen, waren waardig om door de aristocratie beoefend te worden. De arbeid verwoest volgens Xenophon lichaam en ziel dermate, dat iemand, die gedoemd is zich daaraan te wijden, moeielijk in staat schijnt zijn vaderland te dienen en zelfs Cicero vindt nog allen beroepsarbeid zóó min, dat naar zijne nieening in een werk plaats niets edels kan worden gevonden. Na tuurlijk is in dezen gedachtengang de slavernij een noodzakelijk zedelijk instituut en laat het zich begrijpen, dat volgens Arii-toteles, zoolang de speeltjes niet van zelf weven, een gedeelte der bevolking met den smaad van den arbeid moet belast blijven, opdat de an deren gelegenheid vinden het zedelijk ideaal na te jagen en dit in den Staat tot vervulling te brengen. In deze opvatting werden de Attische philosophen versterkt door de gevolgen die de afval van de oud-Grieksche gewoonten voor hun Slaat na zich sleepten, want op den bodem der ontketende democratie ontwikkelde zich wel een sterk zinnelijk leven, maar hoe langer hoe meer kreeg de heerschappij van het gepeupel de overhand tot dat ten slotte hun Staat voor de overmacht van Sparla buigen moest. Geen wonder daarom dat men verlangend het oog bleef richten op dezen beldenstaat en zich met de aangelegenheden van den arbeid weinig bezig hield. Zich met de arbeiders te bemoeien zegt Plato aan het slot van zijn Staatsideaal loont de moeite niet; volgens hem vormen, zij tezamen niets meer dan den Staat der zwijnen! Zelfs de veel burgerlijker gezinde Aristoteles erkent slechte n waardig beroep, het landbouwbedryf, omdat het de beste burgers en de wak kerste soldaten oplevert en evenals Plato brandmerkt Aristoteles alle uit winstbejag gedreven handel en wandel als onnatuur en 1) Wjj geven dit in hoofdzaak aan de hand van prof. Eisenhart's uitstekende Geschichte der National konomik. HiiiitHiiitmiiiu iiiiiiimiiiiiiHMiiiiiiiiitiiiiitimiiiHiiiiiiiiiiitiiiiiH het als een onafwendbaar noodlot, over zijn toekomst zouden beschikken. Hij bemerkte het met een soort schrik, dat zij/na langen tijd vergeten te zijn, nog niet uit zijn herin nering was verdwenen; duidelijker dan te voren herkende hij weer haar gelaat, haar stem, haar geheele wezen. En vóór hem lag de zee, die smeekend scheen te murmelen van liefde en trouw, die hem vleiend bad, haar niet te verlaten. 't Is later geworden. De tafel is afgeloopen, een groote stilte dommelt door de eeuwige geluiden, waar 't oor aan gewent. Heel fijne ivoorgeluidjes klikken op de speeltafeltjes. Hij zit weer stil te droomen, uit 't schelle licht, in een duister hoekje, waar hij zich weer geheel kan overgeven aan het nadenken over dat naderend weerzien. Van 't vooruit klinkt nog steeds de trage zang, somber en spookachtig, weemoedig, als een verre doodsklok een droeven lijkzang weenend. Dat is hem, alsof zijn eerste, groote, reine liefde gestorven is. En dan die andere, daar achter Holland's blonde duinen, zou zij nog dezelfde zijn ? Die groote, halfverwonderde oogen, van onbeschrijfelijke tint met de doezelige onpeil baarheid eener oneindige diepte. En zou hij de macht van die fluweelen oogen kunnen weerstaan ? Maar de zee opgeven, een bestaan vaar wel zeggen, dat voor hem zulke onnoeme lijke aantrekkingskracht had, het zou hem zwaar vallen, te zwaar, hij kon niet. Dat voelde hij duidelijk, nu hij weer de zachte avondbries genoot, nu hij de vele namelooze geluiden vernam, die fluisterend oprezen uit de duistere golven. In de hooge stilte, opvallender nog door die gedempte geluiden: de dofrollende wen telingen, die door 't staalwant trillen en woeker, waarvan men zich verre moest hou den. Zoo leerden dus de oude philosophen den rijkdom meer verachten dan voortbrengen. Eerst onder den invloed van het Christen dom werden deze begrippen gewijzigd, maar slechts zeer langzaam deed zich die invloed gevoelen. Want de wetenschappen droegen ook gedurende de middeleeuwen nog een vol strekt bespiegelend karakter en de geest van het Katholicisme was voor de ontwikkeling der maatschappelijke toestanden verre van gun s tig. Het ideaal was niet de wereld teoverwinnen door vlijt en arbeid, maar moest worden gezochtin ar moede, celibaat en eenzaamheid, de drie groote deugden, die door" de geestelijkheid den volke werden voorgehouden. Vandaar dat ook in de middeleeuwen het maatschappelijk leven be perkt bleef tot de eenvoudige grondaristocratie, naar het voorbeeld der geestelijke hiërarchie ge goten in den vorm van een stroef en stijf feoda lisme. Ook hier vinden wij dus oorspronkelijk niets anders dan een naast-elkander-bestaan van feodale land bouwplantages, waarvan ieder op zichzelf produceert en verbruikt al wat noodig is om te voorzien in de gezamenlijke behoeften van den landheer en zijn hoorige boeren, zonder dat die kleine gemeenschappen onder elkander verbonden zijn tot een maat schappelijk geheel zooals wij dat kennen in onze moderne samenleving waarin niemand zichzelf genoeg is, maar allen werken voor de groote markt, waar een ieder alles kan vin den wat hij ter bevrediging zijner behoeften noodig heeft. Toch bevatte het Christendom de kiemen om uit dezen toestand tot hoogere maatschap pelijke ontwikkeling te geraken, althans de Christelijke beginselen stonden die ontwik keling niet in den weg. Wel was de arbeid een vloek, maar het gebod in lui ztvcei uws aanschijus «.uit gij uw brood eten had tot alle. menschen geklonken en de door het Evan gelie verkondigde gelijkheid van alle men schen voor God moest op den duur de ketenen der slavernij verbreken. Deze denkbeelden bevorderen natuurlijk de ontwikkeling van een vrijen arbeidersstand, die men langzamer hand ziet plaats nemen naast adel en geeste lijkheid en die zijn zetel opslaat in de steden. Hierin ligt de zeer bizondere beteekenis van de Germaansche steden: »Want steden naar de uiterlijke verschijning bestonden in. de oudheid ook, maar niet in de specifieke be teekenis als de heilige zetels voor de eer van den arbeid. En terwijl tegelijk met die steden het bur gerlijk beroep uit de knechtschap der leenheerschappij te voorschijn treedt, vormt zich tevens voor het eerst een vrije maatschappe lijke tegenstelling van grondstof-productie en b'earbeiding, van landelijke en stedelijke nij verheid, die elkander wederzijds moeten aan vullen. Het blpote naast-elkander-bestaan van feudale huishoudingen, die ieder voor zich in eigen behoeften voorzien, heeft afge daan, de geheele bevolking krijgt meer het karakter van een handelende gemeenschap, van een werkelijke w/Miuishouding." (Wordt vervolgd.) Sorius. UlljlllllllHIIIIIIIMIIIMIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMItlllllltlHHIIIIIHI Signalementen uit den Utrechtschen Gemeenteraad door JAN VAN 'T STICHT. Mr. P. VerLoren van Themaat. Lengte en leeftyd naar gissing: middelbaar. Dikte en breedte : idem Oogen : vol uitdrukking. Voorhoofd en schoenen : hoog. Neus: vooruitstekend. NnwMiiuitiMimwiiiiiiiiiiiiiiiiHmiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiimiiiiMiiiiiNMiiiiitif 't bruischen van die schuimende waterkolkjes, schalt plotseling een kort, hard-schokkend klokgeluid, fel uitgalmend 't uur van den nacht. Een waarschuwing? De dwalende gestalten zijn verdwenen, 't dek is verlaten. Als een doodenschip ijlt het deinende ge vaarte over de golven. 't Geheimzinnig koor dreunt nog voort, een klacht, aangrijpend in de stilte, alsof een droef klaaglied opwelt uit de rusteloos wiegende baren. Hij was verloofd eindelijk. O! 't had hem strijd gekost, een lange worsteling was voorafgegaan. Hij wilde, zich niet overgeven aan de macht dier schoone, droomerige oogen. Met de herinnering aan zijn beroep, dat bij lief had, nog versch in de gedachten, was het hem licht gevallen, den zachtcn in vloed van dien blik te weerstaan. Maar naar gelang het tijdperk van zijn omzwerven op de wijde, frissche ruimte was weggezonken in het verleden, had de oude liefde weer veld gewonnen. Toen was hij gaan redeneeren; met wijze stellingen bad hij zich trachten te overtui gen, dat hij zijn roeping getrouw moest blij ven, dat het hem rouwen zou, als hij tot bezinning kwam en bet te laat was. Maar iedere ontmoeting met haar maakte hem zwakker, meer en meer drong zich baar beeld tusschen hem en die andere liefde, de zee, waar hij zoo innig van hield. Vergeefs, vergeefs. Altijd door die schoone glans der oogen, waarvoor hij ten slotte was bezweken. 't Was op een Zaterdag. Hij had gewan deld met de sjongens van de Wassenaer", als een ondermeester naast de rij loopend. De vroolijke pijpers schenen hem uit te Hart: goed. Kin en kakebeenen: gewoon. Mond : zie volgend nummer. Bespraakt: om kippevel van te krijgen. Algemeene indruk: ernst lacht voor geen dubbeltje. Alzoo een welgeconditioneerd raadslid. Het meest in het oog vallend van den heer VerLoren is, dat hij de eenige L in zijnen naam met een hoofdletter schrijft, waaruit oudheidkundige navorschers zouden kunnen concludeeren, dat zijne familie vóór den zondvloed Van der Loren geheeten heeft, zoodat de gevolgtrekking voor de hand zou liggen; dat, als we nog eens een zond vloed krijgen en daar maken we 't wel naar tegenwoordig van der Bildt van 't Haagsche koffiehuis, bijvoorbeeld, wel kans zou hebben, dat zijne nazaten nog eens als Verbildt van 't Vreeburg op het stadhuis werden ingeschreven. Nu, après moi Ie dóluge, zou ik haast gezegd hebben, maar zooveel houd ik toch nog wel van mijn nazaten, dat ik om hunnentwil den wensoh koester, dat die toekomstige heereii Verbildt geen slechtere koffie zullen gaan zetten, dan wij bij Van der Bildt gewoon zijn. Want daar maak ik me ongerust over ! Als ik zoo in mijn geest mij die verslapping van Van der in Ver voorstel, dan komt tegelijk de vrees bij mij op, dat men zich later in 't Haagje niet geneeren zal ons nog zooals men in den bloeitijd der water- en vuurwinkels zeide »voor een half centje op het oude dik te doen." En dat moet Van der Bildt me niet kwalijk nemen, dat ik zulke slechte verwachtingen van zijn nageslacht, zelfs maar durf veronderstellen, want daar is nu eigenlijk Mr. VerLoren de oor zaak van. Die Edelachtbare heer wil dat nog ?wel eens een enkelen keer doen en daar wordt wezenlijk de koffie niet beter van, hoor ! Dit raadslid is bij de behartiging van de hem toevertrouwde gemoenteraadsbelangen wel eens een beetje angstvallig. Hij is min of meer, wat men met een vulgair woord t zou noemen: »een secuur broekje". En bij heeft daarvan vooral de schadelijke eigenschap dat hij het teveel in kleinigheden zoekt. Daarbij draagt hij zijno bezwaren voor met een ernst, waaraan die waarmede zij worden aan gehoord niet altijd evenredig is, en die weieens bij den onpartijdigcn toehoorder de gedachte doet oprijzen: 't is jammer van den ernst! Hij bekijkt de zaak te veel van alle kanten en wijdt soms indiscreet veel aandacht ook aan die kanten, waar eigenlijk niets meer aan te kijken valt. Overigens laat Mr. VerLoren zich niet ge makkelijk uit het zAal lichten. Als hij eenmaal een denkbeeld heeft opgevat, dan verheft hij zich van zijnen zetel, kijkt den voorzitter en het ver dere gezelschap door zijn lorgnet kalm aan en begint te redevoeren. Van tijd tot tijd neemt hij dan ondor zijne rede het lorgnet met de rechter hand van den neus en staart dan, zooals men schen die gewoon zijn een bril te dragen meestal doen, mot onzekeren blik, alsof alles voor hem in een nevel was gehuld, rond; brengt met de linkerhand een stukje papier, waarop hij eenige aanteekeningen maakte, vlak onder de oogen en brengt zijn speech ten einde, wel niet onder daverende toejuichingen, maar toch tot groot ge noegen van allen die hem hoorden. Mr. VerLoren is een man, die de puntjes op de i's zot en niet alleen is hij daardoor gewaar borgd, dat hem nimmer overkomen kan wat, naar verluidde, wijlen zijnen vader eens gebeurd is deze zou nl.. toen Mr. Pietef nog heel klein was den blakenden welstand van zijn zoontje in ziels verrukking aan belangstellende schoonouders hebben bekend gemaakt met de telegraaf-poëtische mededeeling: »hij zuigt als een kalf", waarvan een boosaardig telegrafist wegens het ontbreken van een puntje, op eigen gezag maakte : »hij zingt als een kalf" maar ook Utrecht kan gerust zijn: zoolang we Mr. VerLoren als raadslid heb«niiiimiiinmiMiirmmiiiiiimiiiiMiiiiiMiiiiiiiniitiiniiiiiiiiiiniiiiiiniiiiiHi fluiten als een mageren school vos. Toen bad hij tot haar gesproken, dien middag, maar weifelend, alsof die andere, groote drang hem nog door het hart woelde. n zij had hem aangezien, verlangend, met vragende fluweelen oogen. En hij had een antwoord gegeven in een langen, langen kus, die den band voor 't leven sloot. Een gure wind gierde langs de tochtige grachten, als een voorbode van den storm, die daar buiten woedde over de toornige zee. Langzaam verdween Marseille aan het oog van de vele passagiers der mailboot. Meer en meer doezelden de gebouwen samen met den wijkenden achtergrond van bergen. De Xotre Dame en Chateau d' If allén sprongen nog op uit 't gewemel van groen en grauwwit. Een vreemd licht plekte op 't landschap. Een zware wolkbank bedekte de zon, maar de stralen schoten onder het leikleurig floers door en wierpen niet schuine straalbundels een waterachtig, valsch licht op den heuve lenden achtergrond, 't Waf er was van een diep grijs-blauw, doorzichtig als vloeibaar glas. Glad, glimmig spiegelend lag het beweging loos neer, zonder rimpeling. Roggen voer zijn nieuwe bestemming op Java te gemoet. Met een vreemd gevoel van leegte staarde bij over 't blinkende spie gelvlak, die groote zceruimte, die hij niet meer toebehoorde. 't Land was bijna verdwenen, een zacht waas van bergen golfde nog langs de kim. De wolkenlmnk spreidde meer en meer over den horizont en wierp een grauwe schaduw over 't verre water. Zenuwachtige dames, bang voor de gevreesJe zeeziekte, begonnen reeds een kleine beweging te bespeuren, nog bijna onmerk baar voor 't gevoel, maar zichtbaar aan de lijn van den horizont, die heel eventjes ben en den heer Reiger als burgemeester, gaan we niet failliet. ?MiiiiitiHHiiiitiiiiuiinniiiiiiwiiiiiiiiiitiiiiuiiuui'iiiuiiiiiiiiui uziek. in de Hoofdstad. Otder de muzikale vereenigingeu te Amsterdam neemt de Maatschappij Cuccilia ongetwijfeld eene hoogst achtenswaardige. ja ceiiige plaats in. Zij is niet de oudste kunstinstelling, doch wel een van de oudste, die zich echter steeds jong en vol le venskracht aan ons voordoet. Nog altijd trekken do concerten een talrijk, enthousiastiscli gestemd publiek, nog altijd komen op de donateurs-repetitié'n de toehoorders uit verschillende provinciën van ons land toestrooinen. Dat zijn gelukkige teekenen, en dat bewijst ook dat Cucciliti niet Laar tijd is medegegaan, want de eisciien voor eene orkest-uitvoering zijn in de laatste jaren heel wat, strenger geworden. Na ston den die uitvoeringen vroeger wel ver boven de gewone die men iioorde, doch des te moeielijker moest het worden, dien groot-en naam te behouden. Ware CneciUn langzamerhand beschouwd als een lichaam dat haar tijd gehad heeft, dan zouden wellicht de resultaten van het doei, dat zij zich voor oogen stelt, niet meer verwezenlijkt kunnen worden, u.l. iiet zorgen voor den ouden dag van den toonkunsteuaar en van het gezin dat hij helaas ! vaak zonder middelen moet achterlaten ; want hoe weinigen kunnen iii weerwil van den meest inge spannen arbeid, zichzelf een onbezorgdeu ouderdom verschuilen. p de wijze waarop Ci/i'cilia nu haar taak opvat is er voor geen enkel hd-kuust.enaar iets kwetteuds in, de hulp die hij later zal verkrijgen, aan te ne men, want hij heeft jaren lang zijn talenten en krachten gegeven om het, fonds te stijven. (De eischen voor toelating zijn heel wat gestrenger geworden dan vroeger, en dat is ook goed, want, van het gehalte vau de uitvoeringen hangt voor een groot deel de bloei van de Maatschappij af.) Jli't xlrcfni/ n'i:i/n in si-Jioiiii kan men ook hier zeggen (in 'l itnfxtfljn',-1- //'?>? <vv kan ik echter ge voegelijk weglaten) gelukkig is hier echter het filïeceu niet alleen schoon, docli vooral de wijze, waarop er gestreefd wordt, ilk heb met dit citaat trouwens nooit recht vrede gehad). De uitvoeringen staan volkomen op de hoogte van de tegenwoordige eischen. Bovendien hebben zij dit voor, dat de bezetting vau het strijkkwartet buitengewoon is, waardoor aan vele werken zeld zame glans wordt verleend. Er is vroeger wel eens op het nadeel van zulk eene bezetting tegenover de blaasinstrumenten ge wezen, vooral voor werken van eene vroegere periode, doch wij weten, dat sterke bezetting van het strijkorkest geen lichtheid van uitvoering meer uitsluit, wanneer het gehalte van de uit voerders maar in alle opzichten goed is. De proef op de som was thans de uitvoering van de eutreacte-muziek uit Rwamunde van Schubert. Dit zoo sober geïnstrumenteerde muziekstuk kwam op de repetitie met deze orkestmassa reeds volkomen tot zijn recht. Het hoofdnumrner van het programma was Walleii-itniii, Trilogie naar het, dramatisch gedicht van Schiller vau Vincent d'Indy. Vroeger heb ik in dit, blad reeds eeue korte analyse van dit werk gegeven, oin dus niet in herhaling te vallen, be paal ik mij tot ecnige algemeene opmerkingen. Vooraf zij gemeld, dat de uitvoering, vooral vau de beide eerste doelen: Lt nimp de ~\Valle»«ttin en -l/w et Tltecln, voortrell'elijk was; ook het derde deel bevatte zeer veel schoous, doch hierin kwamen iiiiiiiiMiuufiiiiiiuuiiiiiiiijiuiiiiuiiiitiiiiiiiuuuitMuuiiiia scheen op te loöpen naar de railing en dan weer een beetje neerzonk. Maar 't blauwe water scheen nog altijd spiegelglad. De zacht deinende beweging werd sterker, de kim begon nu de railing meer en meer te naderen en eindelijk zelfs even te overschrijden. Nu ontstond er ook een zekere onrust onder de passagiers, die nog nooit op zee waren geweest. Men keek eens naar 't water en zag dat er iets rirnpeligs op verscheen. Xu en dan verhief zich al een klein golfje, met een beetje schuim aan den top. Als 't weer inzakte en een kuiltje in 't water vormde, kolkte liet schuim in 't komvormig midden met een ritselig geruisch, als van veivch koolzuurhoudend water. »Er komt, al een beetje beweging in de boot" zeiden de nieuwelingen met angstige, onrustige blikken. «Beweging, kom, kom! hij ligt zoo vast als ecu muur" zei de commandant, die van de brug was gekomen, toen men eenmaal veilig in zee was. Maar met een guitige tinteling in 't oog zag hij lieggen aan, die een kleine beweging van verstandhouding niet 't hoofd maakte, die scheen te zeggen »Xu, pas maar eens op!'' De beweging werd sterker, de zee was niet meer doorschijnend, maar d of grijs van de vele rimpeltjes en kringen en kolkjes. De kim wipte nu regelmatig boven en onder de railing, met kleine maar haastige be weging. Eenige passagiers waren al meer naar 't middenschip geschoven om't zachte deinen te ontloopcn en zagen met benauwde ge zichten rond, met een onaangenaam gevoel van walging bij (Ie lauwe geuren van stoom en vet, die uit de machinekamer opstegen. Xu en dan klonk een doffe plons, als een waterkop tegen den boeg smakte.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl