De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 25 maart pagina 3

25 maart 1894 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Ko. 874 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. intusschen het meest in den smaak en Amalia c. g. speelden dan ook met veel »verve", maar, dat zoo iets hier opgevoerd kon worden in een schouwburg nog wel die onder professorale leiding staat, bewust alleen dat goeden smaak hebben en professor zijn, twee zaken zij a, die volstrekt niets met elkaar te maken hebben. niiiiiuiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii lltllllllllllllllllilllllllHIIIIIIIIIIIIIIHIIIUII TOONLLKnMVZlEK Aanteekeningen Tooneel. L'Image Maurice Beaubourg. »ik beklaag de menschheid en laat de philisters, onder het uitblazen hunner tabakswalmen konkludeeren: Dat komt er van !" Zoo schreef Goethe aan Kestner na den zelf moord van beider vriend Jerusalem en men komt in verzoeking het drama van Beaubourg onder de hoede dierzelfde voortreffelijke woorden te stellen. Bezadigde, verstandige menschen die zelven allerminst aan deze gevaren blootstaan, zien in dit drama vóór alles de jammerlijke gevolgen van een uit zjjn kracht gegroeid idea lisme, van een verbroken evenwicht tusschen verbeelding en werkelijkheid. Tot lof van den auteur kan gezegd worden dat dit hoogstens slechts n der vele kanten is van zyn werk dat zich, zoomin als het leven zelf, door een enkele formule bepalen noch beschrijven laat. Men verhaalt van dorpen aan de kust van Bretagne waar, als een mist begint te vallen, de vrouwen op het strand te zamen liederen zingen, en de mannen op zee die het hooren, her vinden den weg naar huis. Zulk een stem, zulk een lied maakt zich voor wie aandachtig en gewillig luistert, onwillekeurig uit dit drama los. In nevel achtige sferen van het leven, waar het verstand zwijgi en slechts de onberekenbare elementen van hè) gevoel spreken, worden wy hier gevoerd; de nachtelijke zijde van de menschelyke natuur i de stof van deze inwendige tragedie, die in geen enkel opzicht door uitwendige omstandigheden veroorzaakt of beheerscht wordt. Zou zij niet juist daarom een ergenis en een dwaasheid zijn voor allen die geen ander ongeluk in deze wereld kennen dan het verlies van geld of goeden naam! Wijsgeeren van professie mogen de levensbe schouwing die uit dit drama spreekt, toetsen aan hun systeem, critici in verlegenheid zich met kortswijl van dezen bleeken ernst afmaken, een ieder die beseft dat de wereld grooter is dan zyn verstand en de dichterlijke visie verhevener dan zijn wijsheid, buigt ootmoedig het hoofd voor deze openbaring en eerbiedig volgt zijn oog den dichter op deze ontdekkingsreis in de wereld der verbeelding. Kan van sommige literaire producten naar waarheid gezegd worden dat, wat er goeds in is niet nieuw en wat _er nieuws in is niet goed is, hier is veeleer het tegendeel het geval. Het uitwendig leven zijner personen, het opge wekte verkeer dier jonge gemeente, bovenal de welgeslaagde imitatie van Zola's bekende mani festen, dat alles moge onderhoudend en nu en dan zelfs geestig zijn, geen enkel oogenblik ver liest men daarbij den auteur zelven uit het oog die midden in het strïjjdgewoel staat. Hier heb ben zijn persoonlijke tegenzin en voorkeur, on volkomen door hem beheerscht, zijn blik bene veld en zijn hand onvast gemaakt. Heel die episode waarop ik doel, zou de auteur naar een doorluchtig voorbeeld »mes haines" kunnen noe «HimiiiiiiiniiiMiiiiiiiiiiiiiil iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiilunimM mum? mag van morgen even op de ziekenkamer komen". Velen van de weezen deden dit. Onop houdelijk ging de deur van het ziekenvertrek stil en behoedzaam open om een ang stig, onthutst kind door te laten, dat zacht op zijne teenen naar het bed van het ster vend kameraadje sloop, om hem vaarwel te zeggen. Maar Dickie zelf merkte er niets van. Die was ver, heel ver weg. Hij speelde met zijne makkertjes, dieeven bruin waren als hij, of reed op een vlug Javaansch paardje in een donker bosch. Hij stoeide met een grooten, zwarten hond, die hem blaffend achterna sprong tot hij bij een stroomend water kwam. Daar ging Dickie in liggen en begon te zwemmen. De groote, zwarte hond zwom hem na, en ze zwommen om het hardst, maar Dick won het altijd. Toen hij moe werd kroop hij uit het water en ging zitten op den oever, die warm was geschroeid door de zonnestralen. De groote hond kwam naast hem liggen, drukte zijn dikken kop met de lange, zwarte ooren tegen Dickie's bonzend hartje, en zoo lagen zij bei den zich te koesteren in het heete zonlicht. De kleine jongen had het lekker warm, veel warmer dan hij het ooit in Holland had gehad, en was heel tevreden. Maar de weeskinderen, die bij zijn bedje stonden, zagen slechts een arm, hulpeloos en hijgend ventje daarin liggen, dat hun vrees aanjoeg met zijn bleek, vertrokken en vervallen gezichtje. Zij wisten niet, hoe gelukkig dat stervende kind zich gevoelde. In den namiddag kwam met groot ver toon van waardigheid de weesvader in eigen persoon op de ziekenzaal. Hij had eene dikke dame van middelbaren leeftijd bij zich. Dat was Dickie's tante, die den vorigen avond per telegram aan het sterfbed van haar neefje geroepen was. Zij stonden bij het zieltogende kind en de weesvader merkte op, dat de wegen des men, het is meer driftig dan hartstochtelijk, meer polemisch dan philosophisch en staat, naar ik meen, niet hooger dan een leesbaar dagbladar tikel. Maar dit alles is slechts bijzaak klimop om den eikeustam en het drama zelf is de ver vreemding van twee harten die met sterke banden aan elkaar gebonden waren, de ondergang van een liefde die eenmaal de alles doortrekkende geur van twee levens was. En de oorzaak der verwording van dit dubbel levensgeluk is meer dan een betwistbare hallucinatie, meer dan een grillig verzinsel uit de maan, zij is even reëel en daarom even onherstelbaar als het woord dat gesproken is en niet meer goed gemaakt kan worden, als de daad die eenmaal bedreven, een scheur door het leven trekt en een enkel oogen blik kan maken tot een kruispunt van waar elk zijns weegs zal gaan. Wie in deze werkelijkheid niet gelooft en haar zonder voorbehoud aanvaardt, voor dien vertegenwoordigt dit drama een afge sloten wereld. Moge zijn positivisme hem troosten van het gemis dier visioenen die belachen en bespot, maar niet onwaar gemaakt kunnen worden ! Het zou wel wonder zijn als in de beeldengallerij der hedendaagsche drama's niet een zeker aantal dichters en kunstenaars voorkwamen en als wij alles goed bedenken verwondert het ons nog minder, dat de kunst aan niets zoo vreemd is als juist aan deze figuren die haar heeten te verheerlijken, maar haar integendeel reddeloos zouden compromitteeren indien iets ter wereld daartoe bij machte was. Wat nood ! de kunst die zij meenen te dienen door te liefhebberen in aesthetica is lang en het leven dier wangestalten verblijdend kort In den hoofdpersoon van L'Image zijn de mensch en de dichter onafscheidelijk samengegroeid en het drama vloeit onmiddellyk en noodwendig uit het gevoel van den dichter voort dat als een dissolvens opn het leven van den mensch inwerkt. Zijn liefde «oor zijn vrouw is allengs en onge merkt een literaire liefde geworden en de im pressies die zij hem geeft roepen niets dan een zeker artistiek welbehagen bij hem wakker. Straks komt een inwendige stem haar waarschuwen, dat deze vrouw zijner verbeelding eene andere dan zijzelve, ja, de volstrekte negatie is van haar spontaneiteit en zij haat haar daarom met ang stige yverzucht als een geheimzinnige medemin nares. De arme, zij meende de bruid van het beste wat in hem was, de vertrouwde van zijn edelste droomen te zijn, maar ontdekt plotseling dat zij niets meer is dan de speelpop van zijn fantasie, en het kind der aarde dat in een hemel waande te leven, ontwaakt ten slotte in een hel. »Ils sont gais, les jeunes gens d'aujourd'hui!" wordt Sarcey niet moede te roepen en zuchtte hij ook onlangs bij de voorstelling van L'Image. Als dit verwijt een vonnis inhoudt, hoe zonder ling is het dan in het hoofd gesteld waar dit oordeel rijpte. Niemand wenscht den tijd terug, toen een wandelende treurwilg te zijn gely'k stond met een dichterlijke wijding, maar evenzeer zou de literatuur hebben opgehouden een spiegel van hel leven te zijn, indien het gevoel van smart en onzekerheid dat de wereld onzer dagen doortrilt, zich daarin niet telkens weer hooren liet. Wat wordt ons jongeren dikwijls gebrek aan eerbied verweten! Of zou de griet eigenlijk zijn dat wij voor de heeren en hun vrindjes niet in aanbidding nederknielen ? Nu zijn intusschen de aanklagers op hunne beurt eens op de proef gesteld. Daar zitten zy met even verklaarbare als vergefelijke verbazing naar dit drama te luisteren, maar zijn niettemin onmiddellijk met hun oordeel gereed. Zij mompelen iets van een dwaze muiiiiiuiiiijiiiiiiiiiiiiiHiuiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiittniiiiiinu Heeren onnaspeurlijk zijn, maar dat het een mensch, en vooral een' weesvader betaamt, zich naar de raadsbesluiten des Heeren te voegen, zonder Wiens wijzen wil geen muschje ter aarde valt en geen weesjongen ten ge volge van verwaarloosde verkoudheid ten grave daalt. En. tot troost van de tante voegde de vrome man er bij, dat haar neefje nu spoe dig heel gelukkig zou wezen, daar de kleine ongen, naar des weesvaders innige overtui ging, hierboven zijne ouders zou terug vinien, wat toch voor een' wees, die zoolang de ouderlijke liefde had moeten ontberen, mmers de grootste weldaad mocht heeten. Tante was ook van deze meening. Maar geen van beiden wist, dat Dickie al lang zijne ouders teruggevonden had. De weesvader verdiepte zich daarna in wijsgeerige bespiegelingen, hoe soms kleine oorzaken groote gevolgen kunnen hebben. 3en onbeduidende verkoudheid had hier een weeskind aan het bloedspuwen gebracht, de )Ioedspuwingen hadden opgehouden om over e gaan in vliegende tering, deze voerde het tranke ventje in de armen van den dood, n de dood bracht het weer bij zijne ouders. Ook hier dus stof tot dankensvreugde en redenen te over om den wil des Heeren te prijzen. De weesvader en tante gingen heen; een vuile lucht van liefdeloosheid en zelfzucht verliet met hen het vertrek. Buiten was het een heerlijke, warme Julidag. Daar de kleine lijder liet zoo benauwd had, was zijn bedje vlak bij het open raam geschoven. Drankfleschjes, poeders en pillen waren reeds 's morgens vroeg van het nachttafeltje genomen. Zoo lang ze daar stonden had Marietje altijd nog een beetje hoop gehouden, dat de kleine Dick weer herstellen zou. Maar nu de dokter alle medicijnen had laten wegnemen, begreep het kind, dat de dood zeker en nabij was. van den dag en zelfs zouden zij den hemel voor hun eigen voortreffelijk inzicht danken, indien hun armzalig bestaan niet alle gedachten aan een hemel op een afstand hield. Hier hebben wij inderdaad Holland op zijn malst, hier wordt het ploertendom op heeterdaad betrapt, hier danst Jan Critiek met Jan Salie en Jan Rap in het rond. Verstompt en versuft als zij zijn, vermag niets hen te ontroeren en is zekere zenuwtrilling bij oude bekende deuntjes de sterkste aandoening waarvoor zy vatbaar z\jn. Het zou toch kunnen wezen dat, zoo het bij zondere van dit drama hun ontging, zij min of meer vatbaar bleken voor dezen algemeenen in druk, door de ervaring van iederen dag bevestigd, dat zoovele menschen, voor wie niets zoo ge makkelijk scheen als verstandig en gelukkig te zijn, nochtans onwillens en onwetens hun leven tot een woestenij maken en het einde hunner dagen tot een oogst van pijnlijk zelfverwijt en smartelijke herinnering. Maar ook voor zulke overwegingen zijn deze wijsneuzen niet toe gankelijk en misschien is welbeschouwd het aardigst van alles juist dit, dat er onder de vijf honderd toeschouwers bij de voorstelling van l'Oeuvre nauwelijks tien geweest zullen zijn, die wisten wat er aan de hand was. Tooneeltheorieën waarin voor dit drama geen plaats zou zijn, berusten noodwendig op een misverstand of erger nog. C. F. VAN DER HOKST. Muziek in de Hoofdstad. Onder de oude meesters uit de school van Ockeghem neemt ongetwijfeld de Nederlander Jacob Obrecht de eerste plaats in. Niet alleen was hij ten zeerste ervaren in de vindingrijkste combinatiën waarin onze groote contrapuntisten uitmuntten, doch bij hem ontmoette men ook eene majestueuse soberheid, die meer dan alle meesterlijke gecompli ceerde bewerking van zijne tijdgenooten, den hoor der onder eene heiligen-godsdienstigen indruk brengt. Ons was Obreeht reeds bekend door de uitvoe ring van fragmenten van zijne Mis Fortuna desperata, die Ambros de meest grandiose van zijne vijf groote Missen noemt. De tijdgenooten van onze oude meesters noemen de Missen de grootste, gewichtigste taak voor den componist. (In een voorrede van een te Neuren berg in 1539 uitgegeven Mis wordt gezegd: Wie de Missen van de meesters niet kent, weet niet wat ware muziek is.) Behalve de Missen nemen de Motetten een belang rijke plaats in. Doch thans voor het eerst hebben wij een van de werken leereu kennen (althans uit die periode) die eveneens hoog in eere stonden, namelijk de Passies. Ik heb in een ander tijdschrift vroeger een ander medegedeeld over de kerkelijke uitvoeringen vana de vroegste Christelijke tijden. De uitvoeringen hadden in sommige lauden geheel het karakter van tooneelvertooningen. Die Mysteriën, (zooals zij ge noemd werden) hebben echter weinig of niets ge meen met de Passies, behalve het liturgische karak ter dat aan de muziek ten grondslag lag. De Mysteriën waren in de periode van onze Nederlandsche contrapuntisten reeds geheel verbasterc en grootendeels teniet gegaan. (In Frankrijk vielen de Mystères het zeerst in de smaak. Zij hadden een zeer realistisch karakter Het volk deelde zoozeer in de handeling, dat o. a, de geestelijke die Judas moest voorstellen, gewoon lijk na afloop van de vertooning een pak slaag opliep.) Ook de Passies waren natuurlijk in die vertoo ning opgenomen, doch werdeu later geheel van dramatisehen invloed vrijgemaakt. Zij kregen het «nnmnHiiuiniinninntiiiiiiiiiiHiiHiiuiininmiiiiiiiiniiiiniiinnii Een groot glas wijn met water stond nu nog maar alleen op het nachttafeltje; van tijd tot tijd goot de verpleegster een teugje daarvan in het hijgende mondje van den zieke, tot ook het slikken hem onmogelijk viel en toen werden de droge lipjes alleen nog maar een beetje met een natte spons bevochtigd. De avond begon te vallen en nog steeds lag het stervende kind buiten kennis in een' toestand van voortdurende verdooving. Buiten sloegen de torenklokken het zevende uur; een zachte, zwoele wind woei de heldere klanken in het zieken vertrek. Toen begon Dickie onrustig te worden. Hevige zenuw trekkingen schokten zijn uitgeteerd lichaam, en Trui, de poes, die vreedzaam naast hem lag te spinnen, sprong, door zijne kramp achtige bewegingen verschrikt, in allerijl van het bed. De kleine Dick kon niet meer spreken, maar aan zijn geheele wezen was het te zien, dat hij iets begeerde. Hij richtte zijne verduisterde oogen smee kend op het bed van zijn verlamd vriendin netje, en trachtte zijne verzwakte handen op te heffen, als wilde hij haar tot zich roepen. Men begreep hem. De verpleegster nam het meisje op en zette het in een grooten leunstoel naast zijn ledikantje. Marietje had weer hevig uitslag op han den en armen, en trachtte met den stillen angst van een schuchtere, kleine verworpeling, hare gehavende handjes in de nacht japon te verbergen. Maar met eene laatste opflikkering van leven greep Dickie een der misvormde handjes en hield het in zijn' doodstrijd vast omkneld. Zoo zaten de kinderen bij het open venster. Een weinig in zijn bed opgericht, de rug ondersteund door kussens, staarde het ster vende jongetje onafgebroken naar buiten en zocht naar zijn gouden kruis, dat hem in zijne ziekte zoo vaak had toegeblonken. Het karakter van Evangelische vertellingen in den vorm van Motetten. Zelfs de hoofdpersonen liet Obrecht niet als solostemmen optreden, doch door twee of meer stemmen, die op canonische wijze of met imitaties elkaar opvolgen. Hier is dus met opzet het dramatische karakter verwijderd gehouden. Het A Capella-Koor van Dan. de Lange gaf na langen rusttijd ten onzent weer eene uitvoering waarop de Passio X V Hl Domini Nostri Jesv C&risti secu-adum Matlheum van Obrecht werd uitgevoerd. Wanneer men de motieven van dit werk afzon derlijk volgt, springt, het liturgische karakter zeer sterk in het oog. Het zijn bekende frasen die de priester aan het altaar zingt, doch die men door de harmonisatie, stemming en rhythmische indee ling niet zoo dadelijk herkent. Het koor vangt aan met bovenstaanden titel te zingen, waarop de Evangelist den eersten korten verbalenden volzin zegt. (Vierstemmig). Daarop vol gen Jezus eerste woorden, eindigende: Over twee dagen zal de Zoon des Menschen gekruisigd wor den. (Dit gedeelte is voor alt en bas geschreven.) Later worden de woorden van den Evangelist weer vierstemmig en do-, r tenoren en bassen gezongen, waarna Judas' Aoe Uubbi door sopranen en alten wordt uitgevoerd. Het is niet mijn voornemen het geheele werk op den voet te volgen. Het aangehaalde is vol doende om aan te toonen, hoe angstvallig ieder dramatisch hulpmiddel vermeden is. In verband hiermede acht ik het zelfs een vraag punt of de afwisseling van twee of meer solostemmen bij het optreden van hoofdpersonen met het koor in verband met deze opvatting, wel gemotiveerd is. Het komt wel is waar den indruk zeer ten goede vooral voor onze, aan sterk afwisselende kleurschakeeringen verwende ooren, doch ik voor mij, be schouw het min of meer als een concessie aan den nieuweren kunstsmaak. De indeeling van de drie Motetten is hoogst ge lukkig. Het eerste deel waarin het Avondmaal, het verraad van Judas en de ondervraging van den Hoogepriester wordt behandeld, wordt gevolgd door een zeer contrasteerend gedeelte, namelijk het ver hoor voor Pilatas en hét woeste geschreeuw van het volk dat Jezus' dood eischt, waarna hij naar de strafplaats wordt gevoerd. In het derde deel worden de Kruiswoorden en de dood van Jezus geschetst, eindigende met een gebed om modelijden voor de zondaars. Het is over het geheel niet gemakkelijk een in druk te beschrijven die een werk maakt. Ook hier is dit het geval. Wanneer men zich aan de stem ming die wij krijgen onbepaald overgeeft, verzuimt men zoo licht het oor open te houden voor de wijze waarop een werk vertolkt wordt. Gaat men daarentegen scherp opletten of wel alles zuiver is, of het koor niet is gezakt" of kortom of er geen fouten zijn gemaakt, dan zou menigeen over het hoofd kunnen zien of de artistieke vertolking de compositie waardig was. In de eerste plaats gedenk ik dus de artistieke vertolking en verklaar met groote ingenomenheid dat het koor door opvatting en wijze van zingen bij de belangrijkste momenten een grooten indruk wist te weeg te brengen. Vooral het gtheele slot van het derde deel spande de kroon. Ik releveer tevens de wijze van voordracht, die een zeer na tuurlijk karakter behield. Met de uitvoering van dit werk, evenals met die van het Kyrie en Chrisle van Ockeghem, heeft dit koor ons een groot genot verschaft. Ik releveer thans niet dat er ook vlekjes waren aan te wijzen, dat een gedeelte minder slaagde, want de algemeene indruk was groot, en dat is de hoofdzaak. De Heer de Lange heeft deze passie bewerkt voor de uitgave van de vereeniging voor Neder land's Muziekgeschiedenis. (Dezer dagen zal het in het licht verschijnen). fonkelde thans, hel verlicht door de stralen van de ondergaande zon, schooner dan het nog ooit had geschitterd. Maar Dickie's oogen zagen het niet meer. Toen begon het meisje, liefdevol begrij pende wat hij zocht, met haar zachte, zieke lijke kinderstem hem te vertellen, hoe mooi het kruis daar ver, ver van hen af, stond te flonkeren tegen het diepe blauw van den hemel. En Dickie zag alles door hare oogen, alsof zijn eigen blikken het hem vertelden en hij gevoelde zich in zijn stervensuur gelukkig. Zoo lag hij op zijn bedje met een blijden, dankbaren glimlach op zijn gezicht, en bij hem zat zijn kleine vriendin en snikte zacht in het grijze nevellichfc van den scheiden den dag. Toen klonk plotseling een ruwe jongensstem op de gang, en een schaduw van haat en woede viel over Dickie's gelaat. Want hij had de stem herkend van zijnen vijand, den neef van den weesvader, denzelfdeu grooten jongen, die hem met ruwen schop den rug had ingetrapt, en op dit laatste oogenblik van zijn leven doemde voor zijne brekende oogen het visioen van zijn wraakneming weer op en hoe hij met zijn kleine hielen zijn beul zou hebben toegeta keld, als hij in het leven had mogen blijven. Doch slechts n oogwenk werden zijne stervende trekken door haat en woede mis maakt. Het visioen gleed aan hem voorbij en het was alles weer glans, licht en liefde om hem heen. En zoo stierf hij. Een korte snik, een schok, die zijn arm lichaampje deed trillen, dat was alles. Zijn hoofdje zonk in de kussens terug en met z'n doode oogen op Marietje gericht bleef hij liggen. De kleine Dick was ingesluimerd voor altijd in het schemerlicht van den avond. F. T,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl