Historisch Archief 1877-1940
Ko. 874
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
intusschen het meest in den smaak en Amalia
c. g. speelden dan ook met veel »verve", maar,
dat zoo iets hier opgevoerd kon worden in een
schouwburg nog wel die onder professorale leiding
staat, bewust alleen dat goeden smaak hebben en
professor zijn, twee zaken zij a, die volstrekt niets
met elkaar te maken hebben.
niiiiiuiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
lltllllllllllllllllilllllllHIIIIIIIIIIIIIIHIIIUII
TOONLLKnMVZlEK
Aanteekeningen Tooneel.
L'Image Maurice Beaubourg.
»ik beklaag de menschheid en laat de
philisters, onder het uitblazen hunner
tabakswalmen konkludeeren: Dat komt er van !"
Zoo schreef Goethe aan Kestner na den zelf
moord van beider vriend Jerusalem en men komt
in verzoeking het drama van Beaubourg onder
de hoede dierzelfde voortreffelijke woorden te
stellen. Bezadigde, verstandige menschen die
zelven allerminst aan deze gevaren blootstaan,
zien in dit drama vóór alles de jammerlijke
gevolgen van een uit zjjn kracht gegroeid idea
lisme, van een verbroken evenwicht tusschen
verbeelding en werkelijkheid. Tot lof van den
auteur kan gezegd worden dat dit hoogstens slechts
n der vele kanten is van zyn werk dat zich,
zoomin als het leven zelf, door een enkele formule
bepalen noch beschrijven laat.
Men verhaalt van dorpen aan de kust van
Bretagne waar, als een mist begint te vallen,
de vrouwen op het strand te zamen liederen
zingen, en de mannen op zee die het hooren, her
vinden den weg naar huis. Zulk een stem, zulk een
lied maakt zich voor wie aandachtig en gewillig
luistert, onwillekeurig uit dit drama los. In nevel
achtige sferen van het leven, waar het verstand zwijgi
en slechts de onberekenbare elementen van hè)
gevoel spreken, worden wy hier gevoerd; de
nachtelijke zijde van de menschelyke natuur i
de stof van deze inwendige tragedie, die in geen
enkel opzicht door uitwendige omstandigheden
veroorzaakt of beheerscht wordt. Zou zij niet juist
daarom een ergenis en een dwaasheid zijn voor
allen die geen ander ongeluk in deze wereld
kennen dan het verlies van geld of goeden naam!
Wijsgeeren van professie mogen de levensbe
schouwing die uit dit drama spreekt, toetsen aan
hun systeem, critici in verlegenheid zich met
kortswijl van dezen bleeken ernst afmaken,
een ieder die beseft dat de wereld grooter is dan
zyn verstand en de dichterlijke visie verhevener
dan zijn wijsheid, buigt ootmoedig het hoofd
voor deze openbaring en eerbiedig volgt zijn oog
den dichter op deze ontdekkingsreis in de wereld
der verbeelding.
Kan van sommige literaire producten naar
waarheid gezegd worden dat, wat er goeds in
is niet nieuw en wat _er nieuws in is niet
goed is, hier is veeleer het tegendeel het geval.
Het uitwendig leven zijner personen, het opge
wekte verkeer dier jonge gemeente, bovenal de
welgeslaagde imitatie van Zola's bekende mani
festen, dat alles moge onderhoudend en nu en
dan zelfs geestig zijn, geen enkel oogenblik ver
liest men daarbij den auteur zelven uit het oog
die midden in het strïjjdgewoel staat. Hier heb
ben zijn persoonlijke tegenzin en voorkeur, on
volkomen door hem beheerscht, zijn blik bene
veld en zijn hand onvast gemaakt. Heel die
episode waarop ik doel, zou de auteur naar een
doorluchtig voorbeeld »mes haines" kunnen
noe
«HimiiiiiiiniiiMiiiiiiiiiiiiiil iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiilunimM mum?
mag van morgen even op de ziekenkamer
komen".
Velen van de weezen deden dit. Onop
houdelijk ging de deur van het
ziekenvertrek stil en behoedzaam open om een ang
stig, onthutst kind door te laten, dat zacht
op zijne teenen naar het bed van het ster
vend kameraadje sloop, om hem vaarwel te
zeggen.
Maar Dickie zelf merkte er niets van.
Die was ver, heel ver weg.
Hij speelde met zijne makkertjes, dieeven
bruin waren als hij, of reed op een vlug
Javaansch paardje in een donker bosch. Hij
stoeide met een grooten, zwarten hond, die
hem blaffend achterna sprong tot hij bij een
stroomend water kwam. Daar ging Dickie
in liggen en begon te zwemmen. De groote,
zwarte hond zwom hem na, en ze zwommen
om het hardst, maar Dick won het altijd.
Toen hij moe werd kroop hij uit het water
en ging zitten op den oever, die warm was
geschroeid door de zonnestralen. De groote
hond kwam naast hem liggen, drukte zijn
dikken kop met de lange, zwarte ooren tegen
Dickie's bonzend hartje, en zoo lagen zij bei
den zich te koesteren in het heete zonlicht.
De kleine jongen had het lekker warm,
veel warmer dan hij het ooit in Holland
had gehad, en was heel tevreden.
Maar de weeskinderen, die bij zijn bedje
stonden, zagen slechts een arm, hulpeloos
en hijgend ventje daarin liggen, dat hun
vrees aanjoeg met zijn bleek, vertrokken en
vervallen gezichtje.
Zij wisten niet, hoe gelukkig dat stervende
kind zich gevoelde.
In den namiddag kwam met groot ver
toon van waardigheid de weesvader in eigen
persoon op de ziekenzaal. Hij had eene dikke
dame van middelbaren leeftijd bij zich. Dat
was Dickie's tante, die den vorigen avond
per telegram aan het sterfbed van haar
neefje geroepen was.
Zij stonden bij het zieltogende kind en de
weesvader merkte op, dat de wegen des
men, het is meer driftig dan hartstochtelijk, meer
polemisch dan philosophisch en staat, naar ik
meen, niet hooger dan een leesbaar dagbladar
tikel.
Maar dit alles is slechts bijzaak klimop om
den eikeustam en het drama zelf is de ver
vreemding van twee harten die met sterke banden
aan elkaar gebonden waren, de ondergang van
een liefde die eenmaal de alles doortrekkende
geur van twee levens was. En de oorzaak der
verwording van dit dubbel levensgeluk is meer
dan een betwistbare hallucinatie, meer dan een
grillig verzinsel uit de maan, zij is even reëel
en daarom even onherstelbaar als het woord dat
gesproken is en niet meer goed gemaakt kan
worden, als de daad die eenmaal bedreven, een
scheur door het leven trekt en een enkel oogen
blik kan maken tot een kruispunt van waar elk
zijns weegs zal gaan. Wie in deze werkelijkheid
niet gelooft en haar zonder voorbehoud aanvaardt,
voor dien vertegenwoordigt dit drama een afge
sloten wereld. Moge zijn positivisme hem troosten
van het gemis dier visioenen die belachen en
bespot, maar niet onwaar gemaakt kunnen
worden !
Het zou wel wonder zijn als in de
beeldengallerij der hedendaagsche drama's niet een zeker
aantal dichters en kunstenaars voorkwamen en
als wij alles goed bedenken verwondert het ons
nog minder, dat de kunst aan niets zoo vreemd
is als juist aan deze figuren die haar heeten te
verheerlijken, maar haar integendeel reddeloos
zouden compromitteeren indien iets ter wereld
daartoe bij machte was. Wat nood ! de kunst die
zij meenen te dienen door te liefhebberen in
aesthetica is lang en het leven dier wangestalten
verblijdend kort
In den hoofdpersoon van L'Image zijn de mensch
en de dichter onafscheidelijk samengegroeid en
het drama vloeit onmiddellyk en noodwendig uit
het gevoel van den dichter voort dat als een
dissolvens opn het leven van den mensch inwerkt.
Zijn liefde «oor zijn vrouw is allengs en onge
merkt een literaire liefde geworden en de im
pressies die zij hem geeft roepen niets dan een
zeker artistiek welbehagen bij hem wakker. Straks
komt een inwendige stem haar waarschuwen, dat
deze vrouw zijner verbeelding eene andere dan
zijzelve, ja, de volstrekte negatie is van haar
spontaneiteit en zij haat haar daarom met ang
stige yverzucht als een geheimzinnige medemin
nares. De arme, zij meende de bruid van het
beste wat in hem was, de vertrouwde van zijn
edelste droomen te zijn, maar ontdekt plotseling
dat zij niets meer is dan de speelpop van zijn
fantasie, en het kind der aarde dat in een hemel
waande te leven, ontwaakt ten slotte in een hel.
»Ils sont gais, les jeunes gens d'aujourd'hui!"
wordt Sarcey niet moede te roepen en zuchtte
hij ook onlangs bij de voorstelling van L'Image.
Als dit verwijt een vonnis inhoudt, hoe zonder
ling is het dan in het hoofd gesteld waar dit
oordeel rijpte. Niemand wenscht den tijd terug,
toen een wandelende treurwilg te zijn gely'k stond
met een dichterlijke wijding, maar evenzeer zou
de literatuur hebben opgehouden een spiegel
van hel leven te zijn, indien het gevoel van
smart en onzekerheid dat de wereld onzer dagen
doortrilt, zich daarin niet telkens weer hooren liet.
Wat wordt ons jongeren dikwijls gebrek aan
eerbied verweten! Of zou de griet eigenlijk zijn
dat wij voor de heeren en hun vrindjes niet in
aanbidding nederknielen ? Nu zijn intusschen de
aanklagers op hunne beurt eens op de proef
gesteld. Daar zitten zy met even verklaarbare
als vergefelijke verbazing naar dit drama te
luisteren, maar zijn niettemin onmiddellijk met hun
oordeel gereed. Zij mompelen iets van een dwaze
muiiiiiuiiiijiiiiiiiiiiiiiHiuiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiittniiiiiinu
Heeren onnaspeurlijk zijn, maar dat het een
mensch, en vooral een' weesvader betaamt,
zich naar de raadsbesluiten des Heeren te
voegen, zonder Wiens wijzen wil geen muschje
ter aarde valt en geen weesjongen ten ge
volge van verwaarloosde verkoudheid ten
grave daalt.
En. tot troost van de tante voegde de
vrome man er bij, dat haar neefje nu spoe
dig heel gelukkig zou wezen, daar de kleine
ongen, naar des weesvaders innige overtui
ging, hierboven zijne ouders zou terug
vinien, wat toch voor een' wees, die zoolang
de ouderlijke liefde had moeten ontberen,
mmers de grootste weldaad mocht heeten.
Tante was ook van deze meening.
Maar geen van beiden wist, dat Dickie
al lang zijne ouders teruggevonden had.
De weesvader verdiepte zich daarna in
wijsgeerige bespiegelingen, hoe soms kleine
oorzaken groote gevolgen kunnen hebben.
3en onbeduidende verkoudheid had hier een
weeskind aan het bloedspuwen gebracht, de
)Ioedspuwingen hadden opgehouden om over
e gaan in vliegende tering, deze voerde het
tranke ventje in de armen van den dood,
n de dood bracht het weer bij zijne ouders.
Ook hier dus stof tot dankensvreugde en
redenen te over om den wil des Heeren te
prijzen.
De weesvader en tante gingen heen; een
vuile lucht van liefdeloosheid en zelfzucht
verliet met hen het vertrek.
Buiten was het een heerlijke, warme
Julidag. Daar de kleine lijder liet zoo benauwd
had, was zijn bedje vlak bij het open raam
geschoven.
Drankfleschjes, poeders en pillen waren
reeds 's morgens vroeg van het nachttafeltje
genomen.
Zoo lang ze daar stonden had Marietje
altijd nog een beetje hoop gehouden, dat de
kleine Dick weer herstellen zou.
Maar nu de dokter alle medicijnen had
laten wegnemen, begreep het kind, dat de
dood zeker en nabij was.
van den dag en zelfs zouden zij den hemel voor
hun eigen voortreffelijk inzicht danken, indien
hun armzalig bestaan niet alle gedachten aan
een hemel op een afstand hield.
Hier hebben wij inderdaad Holland op zijn
malst, hier wordt het ploertendom op heeterdaad
betrapt, hier danst Jan Critiek met Jan Salie en
Jan Rap in het rond. Verstompt en versuft als
zij zijn, vermag niets hen te ontroeren en is zekere
zenuwtrilling bij oude bekende deuntjes de sterkste
aandoening waarvoor zy vatbaar z\jn.
Het zou toch kunnen wezen dat, zoo het bij
zondere van dit drama hun ontging, zij min of
meer vatbaar bleken voor dezen algemeenen in
druk, door de ervaring van iederen dag bevestigd,
dat zoovele menschen, voor wie niets zoo ge
makkelijk scheen als verstandig en gelukkig te
zijn, nochtans onwillens en onwetens hun leven
tot een woestenij maken en het einde hunner
dagen tot een oogst van pijnlijk zelfverwijt en
smartelijke herinnering. Maar ook voor zulke
overwegingen zijn deze wijsneuzen niet toe
gankelijk en misschien is welbeschouwd het
aardigst van alles juist dit, dat er onder de vijf
honderd toeschouwers bij de voorstelling van
l'Oeuvre nauwelijks tien geweest zullen zijn, die
wisten wat er aan de hand was.
Tooneeltheorieën waarin voor dit drama geen
plaats zou zijn, berusten noodwendig op een
misverstand of erger nog.
C. F. VAN DER HOKST.
Muziek in de Hoofdstad.
Onder de oude meesters uit de school van
Ockeghem neemt ongetwijfeld de Nederlander Jacob
Obrecht de eerste plaats in. Niet alleen was hij
ten zeerste ervaren in de vindingrijkste combinatiën
waarin onze groote contrapuntisten uitmuntten,
doch bij hem ontmoette men ook eene majestueuse
soberheid, die meer dan alle meesterlijke gecompli
ceerde bewerking van zijne tijdgenooten, den hoor
der onder eene heiligen-godsdienstigen indruk
brengt.
Ons was Obreeht reeds bekend door de uitvoe
ring van fragmenten van zijne Mis Fortuna desperata,
die Ambros de meest grandiose van zijne vijf groote
Missen noemt.
De tijdgenooten van onze oude meesters noemen
de Missen de grootste, gewichtigste taak voor den
componist. (In een voorrede van een te Neuren
berg in 1539 uitgegeven Mis wordt gezegd: Wie
de Missen van de meesters niet kent, weet niet
wat ware muziek is.)
Behalve de Missen nemen de Motetten een belang
rijke plaats in. Doch thans voor het eerst hebben
wij een van de werken leereu kennen (althans uit
die periode) die eveneens hoog in eere stonden,
namelijk de Passies.
Ik heb in een ander tijdschrift vroeger een ander
medegedeeld over de kerkelijke uitvoeringen vana
de vroegste Christelijke tijden. De uitvoeringen
hadden in sommige lauden geheel het karakter van
tooneelvertooningen. Die Mysteriën, (zooals zij ge
noemd werden) hebben echter weinig of niets ge
meen met de Passies, behalve het liturgische karak
ter dat aan de muziek ten grondslag lag.
De Mysteriën waren in de periode van onze
Nederlandsche contrapuntisten reeds geheel verbasterc
en grootendeels teniet gegaan.
(In Frankrijk vielen de Mystères het zeerst in de
smaak. Zij hadden een zeer realistisch karakter
Het volk deelde zoozeer in de handeling, dat o. a,
de geestelijke die Judas moest voorstellen, gewoon
lijk na afloop van de vertooning een pak slaag
opliep.)
Ook de Passies waren natuurlijk in die vertoo
ning opgenomen, doch werdeu later geheel van
dramatisehen invloed vrijgemaakt. Zij kregen het
«nnmnHiiuiniinninntiiiiiiiiiiHiiHiiuiininmiiiiiiiiniiiiniiinnii
Een groot glas wijn met water stond nu
nog maar alleen op het nachttafeltje; van
tijd tot tijd goot de verpleegster een teugje
daarvan in het hijgende mondje van den
zieke, tot ook het slikken hem onmogelijk
viel en toen werden de droge lipjes alleen
nog maar een beetje met een natte spons
bevochtigd.
De avond begon te vallen en nog steeds
lag het stervende kind buiten kennis in een'
toestand van voortdurende verdooving. Buiten
sloegen de torenklokken het zevende uur;
een zachte, zwoele wind woei de heldere
klanken in het zieken vertrek. Toen begon
Dickie onrustig te worden. Hevige zenuw
trekkingen schokten zijn uitgeteerd lichaam,
en Trui, de poes, die vreedzaam naast hem
lag te spinnen, sprong, door zijne kramp
achtige bewegingen verschrikt, in allerijl van
het bed.
De kleine Dick kon niet meer spreken,
maar aan zijn geheele wezen was het te
zien, dat hij iets begeerde.
Hij richtte zijne verduisterde oogen smee
kend op het bed van zijn verlamd vriendin
netje, en trachtte zijne verzwakte handen
op te heffen, als wilde hij haar tot zich
roepen.
Men begreep hem.
De verpleegster nam het meisje op en
zette het in een grooten leunstoel naast zijn
ledikantje.
Marietje had weer hevig uitslag op han
den en armen, en trachtte met den stillen
angst van een schuchtere, kleine
verworpeling, hare gehavende handjes in de nacht
japon te verbergen.
Maar met eene laatste opflikkering van
leven greep Dickie een der misvormde handjes
en hield het in zijn' doodstrijd vast omkneld.
Zoo zaten de kinderen bij het open venster.
Een weinig in zijn bed opgericht, de rug
ondersteund door kussens, staarde het ster
vende jongetje onafgebroken naar buiten en
zocht naar zijn gouden kruis, dat hem in
zijne ziekte zoo vaak had toegeblonken. Het
karakter van Evangelische vertellingen in den vorm
van Motetten. Zelfs de hoofdpersonen liet Obrecht
niet als solostemmen optreden, doch door twee of
meer stemmen, die op canonische wijze of met
imitaties elkaar opvolgen.
Hier is dus met opzet het dramatische karakter
verwijderd gehouden.
Het A Capella-Koor van Dan. de Lange gaf na
langen rusttijd ten onzent weer eene uitvoering
waarop de Passio X V Hl Domini Nostri Jesv C&risti
secu-adum Matlheum van Obrecht werd uitgevoerd.
Wanneer men de motieven van dit werk afzon
derlijk volgt, springt, het liturgische karakter zeer
sterk in het oog. Het zijn bekende frasen die de
priester aan het altaar zingt, doch die men door
de harmonisatie, stemming en rhythmische indee
ling niet zoo dadelijk herkent.
Het koor vangt aan met bovenstaanden titel te
zingen, waarop de Evangelist den eersten korten
verbalenden volzin zegt. (Vierstemmig). Daarop vol
gen Jezus eerste woorden, eindigende: Over twee
dagen zal de Zoon des Menschen gekruisigd wor
den. (Dit gedeelte is voor alt en bas geschreven.)
Later worden de woorden van den Evangelist weer
vierstemmig en do-, r tenoren en bassen gezongen,
waarna Judas' Aoe Uubbi door sopranen en alten
wordt uitgevoerd.
Het is niet mijn voornemen het geheele werk
op den voet te volgen. Het aangehaalde is vol
doende om aan te toonen, hoe angstvallig ieder
dramatisch hulpmiddel vermeden is.
In verband hiermede acht ik het zelfs een vraag
punt of de afwisseling van twee of meer solostemmen
bij het optreden van hoofdpersonen met het koor in
verband met deze opvatting, wel gemotiveerd is.
Het komt wel is waar den indruk zeer ten goede
vooral voor onze, aan sterk afwisselende
kleurschakeeringen verwende ooren, doch ik voor mij, be
schouw het min of meer als een concessie aan den
nieuweren kunstsmaak.
De indeeling van de drie Motetten is hoogst ge
lukkig. Het eerste deel waarin het Avondmaal, het
verraad van Judas en de ondervraging van den
Hoogepriester wordt behandeld, wordt gevolgd door
een zeer contrasteerend gedeelte, namelijk het ver
hoor voor Pilatas en hét woeste geschreeuw van
het volk dat Jezus' dood eischt, waarna hij naar de
strafplaats wordt gevoerd.
In het derde deel worden de Kruiswoorden en de
dood van Jezus geschetst, eindigende met een gebed
om modelijden voor de zondaars.
Het is over het geheel niet gemakkelijk een in
druk te beschrijven die een werk maakt. Ook hier
is dit het geval. Wanneer men zich aan de stem
ming die wij krijgen onbepaald overgeeft, verzuimt
men zoo licht het oor open te houden voor de
wijze waarop een werk vertolkt wordt. Gaat men
daarentegen scherp opletten of wel alles zuiver is,
of het koor niet is gezakt" of kortom of er
geen fouten zijn gemaakt, dan zou menigeen over
het hoofd kunnen zien of de artistieke vertolking
de compositie waardig was.
In de eerste plaats gedenk ik dus de artistieke
vertolking en verklaar met groote ingenomenheid
dat het koor door opvatting en wijze van zingen
bij de belangrijkste momenten een grooten indruk
wist te weeg te brengen. Vooral het gtheele slot
van het derde deel spande de kroon. Ik releveer
tevens de wijze van voordracht, die een zeer na
tuurlijk karakter behield.
Met de uitvoering van dit werk, evenals met
die van het Kyrie en Chrisle van Ockeghem, heeft
dit koor ons een groot genot verschaft. Ik releveer
thans niet dat er ook vlekjes waren aan te wijzen,
dat een gedeelte minder slaagde, want de algemeene
indruk was groot, en dat is de hoofdzaak.
De Heer de Lange heeft deze passie bewerkt
voor de uitgave van de vereeniging voor Neder
land's Muziekgeschiedenis. (Dezer dagen zal het
in het licht verschijnen).
fonkelde thans, hel verlicht door de stralen
van de ondergaande zon, schooner dan het
nog ooit had geschitterd.
Maar Dickie's oogen zagen het niet meer.
Toen begon het meisje, liefdevol begrij
pende wat hij zocht, met haar zachte, zieke
lijke kinderstem hem te vertellen, hoe mooi
het kruis daar ver, ver van hen af, stond
te flonkeren tegen het diepe blauw van den
hemel.
En Dickie zag alles door hare oogen, alsof
zijn eigen blikken het hem vertelden en hij
gevoelde zich in zijn stervensuur gelukkig.
Zoo lag hij op zijn bedje met een blijden,
dankbaren glimlach op zijn gezicht, en bij
hem zat zijn kleine vriendin en snikte zacht
in het grijze nevellichfc van den scheiden
den dag.
Toen klonk plotseling een ruwe
jongensstem op de gang, en een schaduw van haat
en woede viel over Dickie's gelaat.
Want hij had de stem herkend van zijnen
vijand, den neef van den weesvader,
denzelfdeu grooten jongen, die hem met ruwen
schop den rug had ingetrapt, en op dit
laatste oogenblik van zijn leven doemde voor
zijne brekende oogen het visioen van zijn
wraakneming weer op en hoe hij met zijn
kleine hielen zijn beul zou hebben toegeta
keld, als hij in het leven had mogen blijven.
Doch slechts n oogwenk werden zijne
stervende trekken door haat en woede mis
maakt.
Het visioen gleed aan hem voorbij en het
was alles weer glans, licht en liefde om hem
heen. En zoo stierf hij.
Een korte snik, een schok, die zijn arm
lichaampje deed trillen, dat was alles.
Zijn hoofdje zonk in de kussens terug en
met z'n doode oogen op Marietje gericht
bleef hij liggen.
De kleine Dick was ingesluimerd voor
altijd in het schemerlicht van den avond.
F. T,