De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 1 april pagina 4

1 april 1894 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 875 s, K gedeelte vormt van de collectie van den vervaar diger, het is om de ijverzucht van eiken fotograaf op te wekken. Joh. r. J. Huijsser te Amsterdam is bekend als ernstig amateur, doch nooit vormde zijne collectie een zoo schoon geheel als hier, waartoe het in platina gekl-urde mat collodiumpapier in niet ge ringe mate bijdraagt. J. J. M. Guy de Coral, Amsterdam, zendt een collectie glaspositieven, die wel zeer schoon zijn, doch niet de charme bezitten van de papierbeelden, die hij vroeger inzond. Slechts zeer superieure diapositieven en dan liefst stereoskopisoh en in een revolver, komen op tentoonstellingen tot hun recht, tenzij ze met de sciopticon geprojecteerd worden, waartoe op tentoonstellingen niet steeds gelegen heid bestaat. Waarschijnlijk behoef t-hij mij n raad niet om te besluiten weder tot papier terug te keeren. Ch. de Gorter Amsterdam had wel gedaan iets nieuws te zenden; zijn werk is zeer goed, doch hij houde in het oog dat anderen vooruitgaan en das voor vroeger werk, al werd dat met een hooge onderscheiding bekroond, de kans groot is door anderer inzendingen te worden overtroffen. Jan de Grijs, Abkoude exposeert een collectie lantaarnplaatjes, waarvan de samenstellende deelen met groote zorg zijn gekozen; dat hem geen onder scheiding werd toegekend verwondert velen. Bij de opaal beelden van G. S. de Veer, zijn zeer schoone, die dit medium voor afdrukken in een goed licht stellen; dat het weinig toegepast wordt is vreemd. Ign. Bispinck, Bloemendaal zendt zijn vier be, kende Bloeujendaalsche lijsten, waarover ik niet mijn meening behoef te herhalen. Maurits H. Binger en J. Bes te Haarlem, toonen te begrijpen dat stilstand achteruitgang is: geen hunner stond stil. Hubert Detaille te Luik exposeert 12 foto's in groote verscheidenheid van papiersoorten en van tinten, dit doet niet goed' pp een expositie en bovendien zijn lang niet al zijne opnemingen vlek keloos' uitgevoerd en artistiek gedacht. Mooi is de collectie stads- en dorpsgezichten van P. H. Lamberts te Amsterdam, G. Oury, te Luik zendt kooldrukken, op aaltjes en glasbeelden, die alle hem als ernstig en succesfull amateur doen kennen. Va,n de beroeps-fotografen wint het natuurlijk C. E. Mögle, te Rotterdam, die echter in de firma P. A. Stutz te Maastricht een ernstig mededinger zal kunnen krijgen, vooral wanneer deze laatste zijn retouche nog weet te verbeteren. De voornaamste van de 84 inzendingen heb ik hier genoemd, het is mogelijk dat ik andere goede voorbijgegaan ben, doch wanneer ik al het tentoon gestelde wilde bespreken, zoude ik over meer plaats ruimte moeten kunnen beschikken dan de beschei denheid mij veroorlooft in dit Weekblad te vragen. Op de tentoonstelling is zeer veel moois te zien en voor beoefenaars der fotografie door vergelij king veel te leeren. Maastricht, 26 Maart 1894. MEINARD VAN Os. Internationale Tentoonstelling Munchen 1894. Ter kennisse van belanghebbenden wordt ge bracht, dat voor de Hollandsche afdeeling der Münchener Tentoonstelling uitsluitend geldig zyn de van wege de vereenigde besturen van «Pulchri Studio" en. »Arti et Amicitiae" verspreide pro gramma's. Abusievelijk werden van uit Munchen enkele uitnoodigingen aan Hollandsche kunstenaars ge richt. Deze uitnoodigingen zyn voor genoemde Hollandsche afdeeling ten eenenmale van onwaarde. Voor de vereenigde Besturen de Secretaris der Mppy. »Arti et Amicitiae" GERARD MULLER. BJJ de firma E. J van Wisselingh & Co., Kalverstraat, is geëxposeerd een ^schildery van H. Murhman, »Maneschyn". ?miniiuniiiniiiiiijiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiÏMiiiiiiiiMi iiiiiiiiimmiiiiiiimii» OTTO JULIUS BIERBAUM. Fritz von Uhde. Mit dera Bildnisse des Meisters in Heliogravure noch einem Gemalde Leo Sambergers. Munchen, 1893. Dr. E. Albert & Co. ,Een even diepgevoelde als welberedeneerde be oordeeling der werken van een der allereerste Duitsche artisten dezes tyds; het zeer artistieke ?werk van een van natuurwege enthusiastischen, door ernstige zelfkritiek en diep nadenken tot degelijke kunstbeschouwing bekwaam geworden poëet, my dubbel welkom, eerst om den diepen ernst en de goede trouw des inhouds, dan echter niet minder om den keurig verzorgden, recht literairen vorm. In een goede vyf-en-zeventig foliobladzijden teekent Bierbaum ons het laat mij zeggen levensgroote portret van den voortreiïelijken schil der, welken ook een onzer Nederlandsche tijd schriften, de door den kunstlievenden Paul Buschmann uitgegeven «Vlaamsche School", nog niet zoo lang geleden, ? een waardeerend opstel wijdde, waarvan Louis Frank den zeer interessanten tekst geleverd had. Vooral als baanbreker der zoogezegde vrijlichtof p/ein-air-schildering stelt zijn levensbeschrijver den dichter-schilder van den heiligen Abend voor. Hij toont hem ons als een fijn en diep voelen den naturalist dit woord versta men hier niet in zekeren ultra-realistischen Franschen zin! die Feuerbach's woord tot parool heeft aangeno men : »De poëzie in het werkelijke te doen door stralen, dat is de taak des kunstenaars!'' Menige kernachtige gedachte, meer dan n treffend juist gezegde zou ik aan dit eerste deel van Bierbaum's werk ontleenen, ware deze ruimte niet zoo erbarmelijk beperkt. Uhde's leven en studiën, zijn eerste worstelen tegen slenter en partijdigheid, worden in de tweede plaats herdacht. Daarna stelt de auteur Uhde's beteekenis voor de moderne Duitsche kunst vasl als die eines Mutmachers, eens opwekkers en op.beurders, als die fines grossen Hel fers sur kunst lerischen Beformation." De beoordeeling van 's meesters werken beslaal niet minder dan 56 bladzijden (18-74). Beurteings komen de godsdienstige, of juister, evan gelische schilderingen, dan de zoogenaamde »arme iiedea"-tafereelen, heel eventjes zyn kinder stukken, en ten slotte zyn portretten ter spraak. By de behandeling der eerste reeks wordt meer dan n Franschman tot getuige geroepen tegen de willekeur en de partijdigheid der Duitsche tritikasters, die den kunstenaar tot zelfs den meest opvallenden karaktertrek van zijn talent, zyn in en door Gertnaansch gevoel, durfden ontzeggen. Lemaitre, Lafenestre, AndréMichel, Amédée Figeon, Bouchor, bepleiten hier welsprekend een overigens voor eiken rechtvaardigen rechter geens zins gewaagde zaak. Eindelijk, na Uhde's impressionisme meer van naby te hebben toegelicht, beschrijft Bierbaum, op recht meesterlijke wijze, de volgens eigen oordeel uitstekendste werken van zijn geliefden vriend : Lasset die Ktndlein zit mir kommen, Komm', Herr Jesu, sei unser Gast, Das Abendmahl,?Die heilige Nacht, Der Gang nach Bethlehem, destijds in de VI. Sch. overgenomen, Der heilige Abend, Die Verkündigung lei den Hirten en itermorgen. De van geest tintelende beschrijving der zin gende engelkens op het zyluik van Die heilige Nacht en de niet minder fraaie bladzijde over het onderwerp van Die Verkündigung, late niemand ongelezen! Dat markige, schilderachtige, rhythmusryke proza te genieten is een ware lust! Eea lijst van al de werken, door Uhde van 1877 tot 1893 voltooid, besluit het zeer mooie boek. Een paar voorbeelden van Bierbaum's wijze van beoordeelen zullen zeker niet onwelkom wezen. Over Uhde's Evangelienmalerei schrijft hij: »In deze leeft de hemelsche liefde tot armen en ellendigen, deze milde, genadevolle liefde, die gaarne met zachte hand de wonden zou heelen, in den moorddadigen levenskamp ontvangen door diegenen, wien onze tijd den verschrikkelijken naam gaf van «onterfden." De gezamenlijke figu ren dezer heerlijke tafereelen zyn beelden uit het hard werkende volk, in wiens duffe hart, nog maar heel zwak en stil, glimt de vlam der hoop, die echter gloeit tot een vreugdevuur, zoodra liefde tot haar nadert, gansene, volle, diep medelydende liefde. Dat beetje hoop, ook heden nog is zij de hoop op een Messias, opryzende uit den volke zelf En als zulk een staat Uhde's Heiland overal vóór ons." Kan dat innerlijke wezen van 's meesters wer ken juister toegelicht worden? Zeer fraai en waar, wat, bl. 30, gezegd wordt over menig gedicht, dat ontstond uit een laatste stroof, ja, uit niets meer dan een rhythmische, mooie woordkoppeling, die den dichter echter niet meer wilde loslaten, maar ook over menig schilderij, alleen daarom geschilderd, omdat een of ander »Farbennebeneinander", een lichteffekt, een kleurenspel, den artist tot arbeid noopt, ja, noodzaakt. Treffend komt Bierbaum's oordeel over Lenbach's portretten overeen met de regelen, welke, ongeveer een jaar geleden, in een opstel over de Brusseler tentoonstelling van 1890 in de Vl. Sch. het licht zagen «Een Bismarck-portret van hem weegt op tegen heele boeken over den eersten Duitschen rijkskanselier, om niet eens te zeggen, dat een Lenbachsche Bismarckkop oneindig getrouwer den geest der geschiedenis van het nieuwe Duitsche ryk weerspiegelt dan b.v. de historische reuzenmuurschilderij van A. v. Wernor met haar hon derden stijve portretkoppen. Lenbach's kunst bereikt in zijn portretten van historische perso nen de hoogte eener geconcentreerde historie schilder^', dit woord natuurlijk anders verstaan dan in de banale beteekenis van «geschilderde levende beelden" in oude kleederdrachten." Of nu Bierbaum niet overdrijft, waar hij be weert, dat Uhde's techniek in zijn portretten haar hoogtepunt bereikte, durf ik betwijfelen. De por tretten, die ik van den meester zag, waren, hoe verdienstelijk ook, niet waard om deze bewering te staven. Ziehier, ten slotte, hoe de talentvolle auteur de beteekenis van het zoogenaamde impressio nisme uiteenzet. «Niet nauwgezette teruggave van bijzonderheden is het streven der impressionisten, daarmede zochten en verwierven bijval de voorgangers onzer «modernen", de kleinrealisten, doch zij willen den grooten indruk, dien de werkelijkheid teweeg brengt, zóó wedergeven, als een blik op het ge heel hun dien mededeelt, een blik, die natuurlijk niet openbaart de kleinigheden van het aan schouwde, maar doet zien als een soort van vervensymphonie, waarin al het bijzondere tot een grooten geheel-indruk te zamensmelt." Het boek is prachtig uitgegeven, Het portret in heliogravuur waarlijk uitstekend. Antwerpen, 11 Maart '94. POL J>K MONT. Het Heine-Monument. De geschiedenis van het «Heine-Denkmal" is nog niet uit. Het laffe zeggen van Ilosegger: »Ik ken noch Mainz, nocU Hein'; goed genoeg, om er een meening over te hebben", heeft aan de Pester Lloyd de volgende opmerking ontlokt: «Mijnheer Ilosegger heeft er dus geen idee van, dat een Duitsch schrijver alleen zijn eigen gemis aan vorming, zijn eigen minderheid te kennen geeft, als hij zich niet schaamt te bekennen, dat hij Heinrich Heine »niet genoeg kent." liij al zijn dichterij schijnt mijnheer Rosegger toch maar de kleermakersknecht gebleven te zijn, die hij was." Rosegger is daarover heel boos ge worden ; hij heeft aan het blad een heel pedanten brief geschreven, en wil nu niet te Budapest, zooals hij beloofd had, een lezing te houden. »De stad Budapest zal deze straf", zegt de Frankfurter, «naar wij hopen, met waardigheid dragen." Een aardige bijdrage tot de litteratuur over het geval in d-'ze dagen is een bundeltje over Hoine, als Der Ewige Jude in Montc Carlo, door een jongen Duitscher bij II. Pierson te Leipzig uit gegeven. Hij stelt zich voor dat Heine, uit liet graf opgestaan, met Mathilde nog een reisje over de aarde maakt en te Monte Carlo komt (de vorstin van het spelersparadijs is een achtcrnicht van Heine). Mevrouw Mathilde vindt het ver schrikkelijk dat Heine niet rustig wil blyven liggen: Wenn sie vielleicht in Düsseldorf Ein Standbild Dir enthüllen, So lasse sie und bleib' bei mir, Um uns'rer Ruhe willen!" Der Dichter lachelt: Liebes Kind, Geduld Dich eine Weile, Ich gehe nicht nach Düsseldorf, Doch hab' ich wirklich Eile." Besuchen will ich eine Frau Eine Frau voll Blut und Leben, Nun weiszt Du's, Theure, und Du solist Mir gnadig Urlaub geben." «Ja denke nur, die Kleine sitzt Auf einem Fürstenthrone, Die kleine Heine, denke nur, Die tragt eine goldene Krone." «Es sitzen alte Herr'n genug Auf allen deutschen Platzen, Ein steinern Standbild kó'nnte mich Nicht aus dem Grabe hetzen." Mathilde verlangt (eigenlijk verwonderlijk) niet naar Monaco. «Nach Monaco, ins Paradies Verlorner Söhne und Töchter, Dort willst Du hin, Du warst gewisz Der rechte Tugendwachter! ' Verlegen antwortet der Poet «Den Fürsten des genannten Bescheidenen Reiches zahle ich ja Zu meinen Anverwandten." «Er ist der Nichte Eh'gemahl, Der Gatte der blonden Alice, Und eben dort in Monaco Besuchen will ich diese." , Hij gaat naar de speelbank en doet haar sprin gen; dan gaat hij zijn neef bezoeken. In de troonzaal gelaten, moet hij wachten; hij gaat op den troon van zijn neef zitten en wordt als hoogverrader aangeklaagd: Was bat den Mann auf dem Thron erfaszt? Seine Augen furchtbar rollen Und jetzo spricht er und es klingt Wie fernen Donners Grollen: «Liegt's an der Zeit oder liegt's an mir, Ward denn mein Auge blode Durch den langen Schlaf, ich sehe nichts Als grenzenlose Oede." «O diese Reise! Diese Idee, Die Oberwelt zu besuchen. Ich weiss nicht ob ich lachen soll Oder flennen und fluchen." »0 schone Zeit! da ich gereist, Als die Chaise noch wackelt im Schlamme Und ich im Halbschlaf zu horen vermeint' Das Lied meiner alten Amme." Boekaankondiglng. De Vont van Indièof de val van Konstantinopf.l, doorLEWis WALLACK,schrij ver van Ben-Uur, naar het Engelsch door ALMA. Rotterdam, Bolle. Wie gaarne boeiende lectuur heeft, leze dit werk van Wallace. Met bekwame hand worden uit het lang verleden menschen, toestanden, zeden en gewoonten, reizen ter zee en door woestijnen, belangrijkheden uit het Byzantijnsche rijk geschetst. Wordt in afleveringen uitgegeven. Nederland van l April 1894 bevat: Arnold Ising, Mondorf-Bad en omstreken (met portret van den schrijver) ; Emile E'-ens, Jaloerschheid ; Edw. B. Koster, Fransche chansonniers; L. A. Jansen, Elma; Mnrcellus Emants, Oudste Wimpie; Kroniek; en Poëzie van H. A. van Gocli. In de Mei-aflevering zal een «proza-gedicht" in tien zangen van L von Deyssel, Apoktilypse, worden opgenomen. In het najaar zal dit gedicht, door Toorop geïllustreerd, in prachtuitgave ver schijnen. NttllllllllltllUlltlfllllllllllllfïlllllltltlllllllllllllllllllIIIIIIIIIIIUIIMIIllllllUHM vo DAMES Voorjaar. Hoeden af! Five o'clocks Een amazonen f eest. De handschoe nentaai. Naar het schijnt, zal de voorjaars- en zomerhoed geen kleinigheid zijn, dit jaar; noch in grootte, noch in prijs. Wat het eerste betreft, belooft men enorme stroohoeden van grof stroo in allerlei fantasiekleuren, turquoii-e, groen, rose, petunia, Toskaansch rood, en ook wel kiescher tint n. Wat de versiering betreft, legt men b. v. op een hoed van biscuitkleurige panama met rand van zwart spaan, niet minder dan vijf of zes zwarte struisveeren, een of twee bouquetten rozen en nog wat zwart moirélint. Heel aardig moet staan een model van blinkend groen stroo, enkel met witte viooltjes, drie of vier bundels; of een van verbrand" stroo, met gefaneerde rozen. Ook andere bloemen kiest men liefst in verwelkt-n toestand, om de kleuren zachter te hebben ; de donkere viooltjes plaatst men er wel op, in den vorm zooals ze voor knoopsgatbouquetjes te koop worden aangeboden, en dan rechtop, als kleine boompjes. Er zijn ook toques in den vorm van een kleinen strooien of rluweelen fez, met borduurwerk, een half dozijn vleugels eraan, kleine muntjes erom been, pailletten, veertjes en passement in allerlei kleuren. Er zijn ook capotes, weer met breede brides, met kant omzet, die nien onder de kin vaststrikt en zóó groot maakt, dat de strik voor een nocud sanf-géne kan doorgaan. Men zal dezen zomer alles kunnen dragen, wat goed staat; want naast de grooto panama's vindt men hoedjes die niets zijn dan een paar rozen als bol en een kanten plooisel als rand. Ook de kapelvormen en de noeuds Alsacienne in plaats van hoed blijven gewild. * De maatregel, in Sarah Bernhardts Renaissancetheater het eerst ingevoerd, dat de dames op alle rangen zonder hoed moeten verschijnen, zal wel niet overal kunnen worden overgenomen, maar de meeste theaters te Parys hebben hem reeds voor balcon en fauteuils d'orchestre ingevoerd. Het gevolg is, dat men daar nu groot toilet maakt, zooals reeds in de Groote Opera en op de abonnementsdagen in de Comédie Franchise gebruikelijk was. De maatregel sloeg vooral op de Engelschen, die zich in de onmogelijkste reistoiletten, geruite cheviots en dergelyke, waar ze te Londen in 't geheel niet mee in den schouwburg zouden komen, te Parijs op de beste plaatsen vertoonden. Ver leden zomer trachtte een Engelschman in com plet van wit flanel in de fauteuils d'orchestre in de Opera plaats te nemen. Voor de heeren was de frac vroeger alleen verplicht in de Groote en Italiaansche Opera, tegenwoordig wordt hij in alle theaters op de eerste rangen vereischt, witte of zwarte das is naar verkiezing. Dit staat in verband met den regel, dat eigenlijk de echte gentleman zich na 7 uur niet anders dan in den rok vertoonen mag. De five o'clocks bly'ven steeds zeer in de mode; de meeste dames die in staat zijn om te ontvan gen, blijven twee of driemaal 's weeks van 5 tot 7 uur thuis. De «thee" wordt vaak tot een zeer substantieelen lunch uitgebreid, met Port, Malaga en andere Spaansche wijnen, gebakjes, sandwiches, galettes au sel, beschuitjes met patéen allerlei snoeperyen. Over de vrijheid van toilet bij derfelijke gelegenheden spraken wij onlangs; men an in visite-toilet, met of zonder mantel, in diner- en soiree-toilet, in wandelcostuum en zelfs in amazone verschijnen, ofschoon dit laatste costuum, als men wat lang gereden heeft, allicht wat veel aan het paard zal doen denken. Iets eigenaardigs bij de fwe o'clocks is, dat men er niet meer laat aandienen; de gastvrouw zal dus wel doen, bij het begroeten den naam van haren gast te noemen; maar ook: het ontmoeten op een fine o'dock geldt dus voor degenen die het zich niet willen herinneren, niet als kennismaking. # * * De versieringen voor het toilet zijn op het oogenblik in een overgangstoestand. De goedkoopere kanten, als valenciennes, honiton, en dergelijke, zijn aan 't vervallen, en nog meer de namaaksels van Chantilly, Spaansche, torchon, en al wat niet eigenlijk kostbaar is; aHeen echte point de Venise, Brusselsche, Mechelsche, en wat er meer van dure en oude kanten zijn, wor den gezocht. Daarentegen is er eene manie voor linten, breede en smalle. Aan redelijk breede linten laat men lorgnet, flacon of wat ook slin geren ; men laat flots de rubans van den schouder afhangen; een lint, om den hals geslagen, wordt aan het middel gekruist en loopt op den rug in een strik uit; een ander, op den eenen schouder bevestigd, valt op de tegenovergestelde heup en draagt daar een geheelen bos lussen en einden. En dat in alle kleuren; rvban de Saint-Louis \% hemelsblauw; zwart moiréis zeer gezocht; de rubms fanonnét, Louis XV, chinéii, gebloemd, gestreept, gebrocheerd, doublé/Me, alle soorten zijn mode. Steeds heel veel schitterende steenen, echte en valsche; cabochons in alle kleuren op alle gedeel ten van het toilet, van den hoed tot den zoom; nu men echte paarlen en diamanten rivières tot ceintuur laat vermaken, is het niet te zeggen, waar men eindigen zal. Mad. Guzman Blanco, Mad. Mackay, of de eene of andere Russische of Oostenrijksche prinses'zal dan nu eens werkelijk al haar diamanten tegelijk kunnen dragen; het zal dan de moeite waard zijn, haar te schaken. * * * In de »IIofreitschule'' te Weenen moet een prachtig feest gevierd worden, waartoe zich al wat jeugd, kracht, moed en rijkdom bezit, mits voldoende hoog-aristocratisch gereed maakt. Het carroussel wordt geopend met een maskerade, voorstellende den intocht van keizerin Elisabeth Christine, aan de zijde van haren ge maal, keizer Karel VI en omgeven door haar bofstoet Dit dient als thema voor het feest; hieraan sluiten zich de dames- en heerenquadrilles, vier- en tweespan rijden, sckoolrij 'en en militaire evoluties aan; de costumen van de IHde eeuw en het weidscb hofceremonieel van die dagen zullen getrouw nagevolgd worden. De directie der Wiener Mode is belast met het vervaardigen der costumes en heeft daarvoor een paleis van vorst Kinsky ten gebruik? gekre gen om er haar ateliers in te richten. Zij wordt bijgestaan door den schilder Fux, die directeur der afdeeling decoratie en costuum in het Ilofburgtheater is. Nu reeds hangt liet paleis vol met oude schilderijen, portretten en platen; in bet midden van een der zalen staat een paardonmodel, waarop de schabrakken en harnachementen gepast worden; van de kamers zijn een deel. onder directie van mevr. Smreker, directrice der Wiener Mode, voor de knipsters en naaist-rs ingericht; liet is er een rijkdom van brokaat en zijden stoffen, kantweefsels. goud- en zilverborduursels. In ande ren zij:i de kleermakers en zadelmakers bezig. ]Je keizerin zal worden voorgesteld door gravin Clary-Kinsky; zij zal (volkomen historisch) rose brokaat dragen, met paarlen en goud geborduurd; mantel van blauw satijn en goudbrokaat, gevoerd met bermelijn; gouden kroon en veel versierselen van diamanten en smaragden. De costumen voor de dames die aan de quadrilles deelnemen (lange h :btts u la fi'anraise van brokaat met panden van geborduurd iluweel, groote kanten cravate, platte rijhoed met wuivende veeren) zijn ulle gelijk in snit en fatsoen, maar de kleur wordt aan de dames overgelaten. Voor den keizer speelt graaf Erwin Schónborn ; de heeren die in de quadrilles rijden hebben, evenals de dames, de keus van de kleur; de 4S officieren echter, die aan de militaire evoluties deelnemen, zijn in vier partijen gesplitst: witte kurassiers, gele d ragende.'S, groene huzaren en roode lichte cavalerie. Aan het rijden met mooie twee-of vierspannen nemen twee aartshertogen deel en overigens de bezitters van de mooiste paarden in Weenen, prins Engel

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl