Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 875
s,
K
gedeelte vormt van de collectie van den vervaar
diger, het is om de ijverzucht van eiken fotograaf
op te wekken.
Joh. r. J. Huijsser te Amsterdam is bekend als
ernstig amateur, doch nooit vormde zijne collectie
een zoo schoon geheel als hier, waartoe het in
platina gekl-urde mat collodiumpapier in niet ge
ringe mate bijdraagt.
J. J. M. Guy de Coral, Amsterdam, zendt een
collectie glaspositieven, die wel zeer schoon zijn,
doch niet de charme bezitten van de papierbeelden,
die hij vroeger inzond. Slechts zeer superieure
diapositieven en dan liefst stereoskopisoh en in een
revolver, komen op tentoonstellingen tot hun recht,
tenzij ze met de sciopticon geprojecteerd worden,
waartoe op tentoonstellingen niet steeds gelegen
heid bestaat. Waarschijnlijk behoef t-hij mij n raad
niet om te besluiten weder tot papier terug te
keeren.
Ch. de Gorter Amsterdam had wel gedaan iets
nieuws te zenden; zijn werk is zeer goed, doch hij
houde in het oog dat anderen vooruitgaan en das
voor vroeger werk, al werd dat met een hooge
onderscheiding bekroond, de kans groot is door
anderer inzendingen te worden overtroffen.
Jan de Grijs, Abkoude exposeert een collectie
lantaarnplaatjes, waarvan de samenstellende deelen
met groote zorg zijn gekozen; dat hem geen onder
scheiding werd toegekend verwondert velen.
Bij de opaal beelden van G. S. de Veer, zijn zeer
schoone, die dit medium voor afdrukken in een
goed licht stellen; dat het weinig toegepast wordt
is vreemd.
Ign. Bispinck, Bloemendaal zendt zijn vier
be, kende Bloeujendaalsche lijsten, waarover ik niet
mijn meening behoef te herhalen.
Maurits H. Binger en J. Bes te Haarlem,
toonen te begrijpen dat stilstand achteruitgang is:
geen hunner stond stil.
Hubert Detaille te Luik exposeert 12 foto's in
groote verscheidenheid van papiersoorten en van
tinten, dit doet niet goed' pp een expositie en
bovendien zijn lang niet al zijne opnemingen vlek
keloos' uitgevoerd en artistiek gedacht.
Mooi is de collectie stads- en dorpsgezichten
van P. H. Lamberts te Amsterdam,
G. Oury, te Luik zendt kooldrukken, op aaltjes
en glasbeelden, die alle hem als ernstig en
succesfull amateur doen kennen.
Va,n de beroeps-fotografen wint het natuurlijk
C. E. Mögle, te Rotterdam, die echter in de firma
P. A. Stutz te Maastricht een ernstig mededinger
zal kunnen krijgen, vooral wanneer deze laatste zijn
retouche nog weet te verbeteren.
De voornaamste van de 84 inzendingen heb ik
hier genoemd, het is mogelijk dat ik andere goede
voorbijgegaan ben, doch wanneer ik al het tentoon
gestelde wilde bespreken, zoude ik over meer plaats
ruimte moeten kunnen beschikken dan de beschei
denheid mij veroorlooft in dit Weekblad te vragen.
Op de tentoonstelling is zeer veel moois te zien
en voor beoefenaars der fotografie door vergelij
king veel te leeren.
Maastricht, 26 Maart 1894. MEINARD VAN Os.
Internationale Tentoonstelling Munchen
1894.
Ter kennisse van belanghebbenden wordt ge
bracht, dat voor de Hollandsche afdeeling der
Münchener Tentoonstelling uitsluitend geldig zyn
de van wege de vereenigde besturen van «Pulchri
Studio" en. »Arti et Amicitiae" verspreide pro
gramma's.
Abusievelijk werden van uit Munchen enkele
uitnoodigingen aan Hollandsche kunstenaars ge
richt. Deze uitnoodigingen zyn voor genoemde
Hollandsche afdeeling ten eenenmale van onwaarde.
Voor de vereenigde Besturen
de Secretaris der Mppy. »Arti et Amicitiae"
GERARD MULLER.
BJJ de firma E. J van Wisselingh & Co.,
Kalverstraat, is geëxposeerd een ^schildery van
H. Murhman, »Maneschyn".
?miniiuniiiniiiiiijiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiÏMiiiiiiiiMi iiiiiiiiimmiiiiiiimii»
OTTO JULIUS BIERBAUM. Fritz von Uhde.
Mit dera Bildnisse des Meisters in
Heliogravure noch einem Gemalde Leo
Sambergers. Munchen, 1893. Dr. E.
Albert & Co.
,Een even diepgevoelde als welberedeneerde be
oordeeling der werken van een der allereerste
Duitsche artisten dezes tyds; het zeer artistieke
?werk van een van natuurwege enthusiastischen,
door ernstige zelfkritiek en diep nadenken tot
degelijke kunstbeschouwing bekwaam geworden
poëet, my dubbel welkom, eerst om den diepen
ernst en de goede trouw des inhouds, dan echter
niet minder om den keurig verzorgden, recht
literairen vorm.
In een goede vyf-en-zeventig foliobladzijden
teekent Bierbaum ons het laat mij zeggen
levensgroote portret van den voortreiïelijken schil
der, welken ook een onzer Nederlandsche tijd
schriften, de door den kunstlievenden Paul
Buschmann uitgegeven «Vlaamsche School", nog niet
zoo lang geleden, ? een waardeerend opstel wijdde,
waarvan Louis Frank den zeer interessanten tekst
geleverd had.
Vooral als baanbreker der zoogezegde
vrijlichtof p/ein-air-schildering stelt zijn levensbeschrijver
den dichter-schilder van den heiligen Abend voor.
Hij toont hem ons als een fijn en diep voelen
den naturalist dit woord versta men hier niet
in zekeren ultra-realistischen Franschen zin!
die Feuerbach's woord tot parool heeft aangeno
men : »De poëzie in het werkelijke te doen door
stralen, dat is de taak des kunstenaars!''
Menige kernachtige gedachte, meer dan n
treffend juist gezegde zou ik aan dit eerste deel
van Bierbaum's werk ontleenen, ware deze ruimte
niet zoo erbarmelijk beperkt.
Uhde's leven en studiën, zijn eerste worstelen
tegen slenter en partijdigheid, worden in de tweede
plaats herdacht. Daarna stelt de auteur Uhde's
beteekenis voor de moderne Duitsche kunst vasl
als die eines Mutmachers, eens opwekkers en
op.beurders, als die fines grossen Hel fers sur kunst
lerischen Beformation."
De beoordeeling van 's meesters werken beslaal
niet minder dan 56 bladzijden (18-74).
Beurteings komen de godsdienstige, of juister, evan
gelische schilderingen, dan de zoogenaamde »arme
iiedea"-tafereelen, heel eventjes zyn kinder
stukken, en ten slotte zyn portretten ter spraak.
By de behandeling der eerste reeks wordt meer
dan n Franschman tot getuige geroepen tegen
de willekeur en de partijdigheid der Duitsche
tritikasters, die den kunstenaar tot zelfs den meest
opvallenden karaktertrek van zijn talent, zyn in
en door Gertnaansch gevoel, durfden ontzeggen.
Lemaitre, Lafenestre, AndréMichel, Amédée
Figeon, Bouchor, bepleiten hier welsprekend een
overigens voor eiken rechtvaardigen rechter geens
zins gewaagde zaak.
Eindelijk, na Uhde's impressionisme meer van
naby te hebben toegelicht, beschrijft Bierbaum,
op recht meesterlijke wijze, de volgens eigen
oordeel uitstekendste werken van zijn geliefden
vriend : Lasset die Ktndlein zit mir kommen,
Komm', Herr Jesu, sei unser Gast, Das
Abendmahl,?Die heilige Nacht, Der Gang nach
Bethlehem, destijds in de VI. Sch. overgenomen, Der
heilige Abend, Die Verkündigung lei den Hirten
en itermorgen.
De van geest tintelende beschrijving der zin
gende engelkens op het zyluik van Die heilige
Nacht en de niet minder fraaie bladzijde over het
onderwerp van Die Verkündigung, late niemand
ongelezen! Dat markige, schilderachtige,
rhythmusryke proza te genieten is een ware lust!
Eea lijst van al de werken, door Uhde van
1877 tot 1893 voltooid, besluit het zeer mooie
boek.
Een paar voorbeelden van Bierbaum's wijze
van beoordeelen zullen zeker niet onwelkom wezen.
Over Uhde's Evangelienmalerei schrijft hij:
»In deze leeft de hemelsche liefde tot armen en
ellendigen, deze milde, genadevolle liefde, die
gaarne met zachte hand de wonden zou heelen,
in den moorddadigen levenskamp ontvangen door
diegenen, wien onze tijd den verschrikkelijken
naam gaf van «onterfden." De gezamenlijke figu
ren dezer heerlijke tafereelen zyn beelden uit
het hard werkende volk, in wiens duffe hart, nog
maar heel zwak en stil, glimt de vlam der hoop,
die echter gloeit tot een vreugdevuur, zoodra
liefde tot haar nadert, gansene, volle, diep
medelydende liefde. Dat beetje hoop, ook heden nog
is zij de hoop op een Messias, opryzende uit
den volke zelf En als zulk een staat Uhde's
Heiland overal vóór ons."
Kan dat innerlijke wezen van 's meesters wer
ken juister toegelicht worden?
Zeer fraai en waar, wat, bl. 30, gezegd wordt
over menig gedicht, dat ontstond uit een laatste
stroof, ja, uit niets meer dan een rhythmische,
mooie woordkoppeling, die den dichter echter
niet meer wilde loslaten, maar ook over menig
schilderij, alleen daarom geschilderd, omdat een
of ander »Farbennebeneinander", een lichteffekt,
een kleurenspel, den artist tot arbeid noopt, ja,
noodzaakt.
Treffend komt Bierbaum's oordeel over
Lenbach's portretten overeen met de regelen, welke,
ongeveer een jaar geleden, in een opstel over de
Brusseler tentoonstelling van 1890 in de Vl. Sch.
het licht zagen
«Een Bismarck-portret van hem weegt op tegen
heele boeken over den eersten Duitschen
rijkskanselier, om niet eens te zeggen, dat een
Lenbachsche Bismarckkop oneindig getrouwer den
geest der geschiedenis van het nieuwe Duitsche
ryk weerspiegelt dan b.v. de historische
reuzenmuurschilderij van A. v. Wernor met haar hon
derden stijve portretkoppen. Lenbach's kunst
bereikt in zijn portretten van historische perso
nen de hoogte eener geconcentreerde historie
schilder^', dit woord natuurlijk anders verstaan
dan in de banale beteekenis van «geschilderde
levende beelden" in oude kleederdrachten."
Of nu Bierbaum niet overdrijft, waar hij be
weert, dat Uhde's techniek in zijn portretten haar
hoogtepunt bereikte, durf ik betwijfelen. De por
tretten, die ik van den meester zag, waren, hoe
verdienstelijk ook, niet waard om deze bewering
te staven.
Ziehier, ten slotte, hoe de talentvolle auteur
de beteekenis van het zoogenaamde impressio
nisme uiteenzet.
«Niet nauwgezette teruggave van bijzonderheden
is het streven der impressionisten, daarmede
zochten en verwierven bijval de voorgangers onzer
«modernen", de kleinrealisten, doch zij willen
den grooten indruk, dien de werkelijkheid teweeg
brengt, zóó wedergeven, als een blik op het ge
heel hun dien mededeelt, een blik, die natuurlijk
niet openbaart de kleinigheden van het aan
schouwde, maar doet zien als een soort van
vervensymphonie, waarin al het bijzondere tot een
grooten geheel-indruk te zamensmelt."
Het boek is prachtig uitgegeven,
Het portret in heliogravuur waarlijk uitstekend.
Antwerpen, 11 Maart '94. POL J>K MONT.
Het Heine-Monument.
De geschiedenis van het «Heine-Denkmal" is
nog niet uit. Het laffe zeggen van Ilosegger:
»Ik ken noch Mainz, nocU Hein'; goed genoeg,
om er een meening over te hebben", heeft aan
de Pester Lloyd de volgende opmerking ontlokt:
«Mijnheer Ilosegger heeft er dus geen idee van,
dat een Duitsch schrijver alleen zijn eigen gemis
aan vorming, zijn eigen minderheid te kennen
geeft, als hij zich niet schaamt te bekennen, dat
hij Heinrich Heine »niet genoeg kent." liij al
zijn dichterij schijnt mijnheer Rosegger toch
maar de kleermakersknecht gebleven te zijn, die
hij was." Rosegger is daarover heel boos ge
worden ; hij heeft aan het blad een heel pedanten
brief geschreven, en wil nu niet te Budapest,
zooals hij beloofd had, een lezing te houden.
»De stad Budapest zal deze straf", zegt de
Frankfurter, «naar wij hopen, met waardigheid
dragen."
Een aardige bijdrage tot de litteratuur over het
geval in d-'ze dagen is een bundeltje over Hoine,
als Der Ewige Jude in Montc Carlo, door een
jongen Duitscher bij II. Pierson te Leipzig uit
gegeven. Hij stelt zich voor dat Heine, uit liet
graf opgestaan, met Mathilde nog een reisje over
de aarde maakt en te Monte Carlo komt (de
vorstin van het spelersparadijs is een achtcrnicht
van Heine). Mevrouw Mathilde vindt het ver
schrikkelijk dat Heine niet rustig wil blyven
liggen:
Wenn sie vielleicht in Düsseldorf
Ein Standbild Dir enthüllen,
So lasse sie und bleib' bei mir,
Um uns'rer Ruhe willen!"
Der Dichter lachelt: Liebes Kind,
Geduld Dich eine Weile,
Ich gehe nicht nach Düsseldorf,
Doch hab' ich wirklich Eile."
Besuchen will ich eine Frau
Eine Frau voll Blut und Leben,
Nun weiszt Du's, Theure, und Du solist
Mir gnadig Urlaub geben."
«Ja denke nur, die Kleine sitzt
Auf einem Fürstenthrone,
Die kleine Heine, denke nur,
Die tragt eine goldene Krone."
«Es sitzen alte Herr'n genug
Auf allen deutschen Platzen,
Ein steinern Standbild kó'nnte mich
Nicht aus dem Grabe hetzen."
Mathilde verlangt (eigenlijk verwonderlijk)
niet naar Monaco.
«Nach Monaco, ins Paradies
Verlorner Söhne und Töchter,
Dort willst Du hin, Du warst gewisz
Der rechte Tugendwachter! '
Verlegen antwortet der Poet
«Den Fürsten des genannten
Bescheidenen Reiches zahle ich ja
Zu meinen Anverwandten."
«Er ist der Nichte Eh'gemahl,
Der Gatte der blonden Alice,
Und eben dort in Monaco
Besuchen will ich diese." ,
Hij gaat naar de speelbank en doet haar sprin
gen; dan gaat hij zijn neef bezoeken. In de
troonzaal gelaten, moet hij wachten; hij gaat
op den troon van zijn neef zitten en wordt als
hoogverrader aangeklaagd:
Was bat den Mann auf dem Thron erfaszt?
Seine Augen furchtbar rollen
Und jetzo spricht er und es klingt
Wie fernen Donners Grollen:
«Liegt's an der Zeit oder liegt's an mir,
Ward denn mein Auge blode
Durch den langen Schlaf, ich sehe nichts
Als grenzenlose Oede."
«O diese Reise! Diese Idee,
Die Oberwelt zu besuchen.
Ich weiss nicht ob ich lachen soll
Oder flennen und fluchen."
»0 schone Zeit! da ich gereist,
Als die Chaise noch wackelt im Schlamme
Und ich im Halbschlaf zu horen vermeint'
Das Lied meiner alten Amme."
Boekaankondiglng.
De Vont van Indièof de val van
Konstantinopf.l, doorLEWis WALLACK,schrij
ver van Ben-Uur, naar het Engelsch
door ALMA. Rotterdam, Bolle.
Wie gaarne boeiende lectuur heeft, leze dit
werk van Wallace. Met bekwame hand worden
uit het lang verleden menschen, toestanden, zeden
en gewoonten, reizen ter zee en door woestijnen,
belangrijkheden uit het Byzantijnsche rijk geschetst.
Wordt in afleveringen uitgegeven.
Nederland van l April 1894 bevat: Arnold
Ising, Mondorf-Bad en omstreken (met portret
van den schrijver) ; Emile E'-ens, Jaloerschheid ;
Edw. B. Koster, Fransche chansonniers; L. A.
Jansen, Elma; Mnrcellus Emants, Oudste Wimpie;
Kroniek; en Poëzie van H. A. van Gocli.
In de Mei-aflevering zal een «proza-gedicht" in
tien zangen van L von Deyssel, Apoktilypse,
worden opgenomen. In het najaar zal dit gedicht,
door Toorop geïllustreerd, in prachtuitgave ver
schijnen.
NttllllllllltllUlltlfllllllllllllfïlllllltltlllllllllllllllllllIIIIIIIIIIIUIIMIIllllllUHM
vo
DAMES
Voorjaar. Hoeden af! Five o'clocks
Een amazonen f eest. De handschoe
nentaai.
Naar het schijnt, zal de voorjaars- en
zomerhoed geen kleinigheid zijn, dit jaar; noch in
grootte, noch in prijs. Wat het eerste betreft,
belooft men enorme stroohoeden van grof stroo
in allerlei fantasiekleuren, turquoii-e, groen, rose,
petunia, Toskaansch rood, en ook wel kiescher
tint n. Wat de versiering betreft, legt men b. v.
op een hoed van biscuitkleurige panama met rand
van zwart spaan, niet minder dan vijf of zes zwarte
struisveeren, een of twee bouquetten rozen en
nog wat zwart moirélint. Heel aardig moet staan
een model van blinkend groen stroo, enkel met
witte viooltjes, drie of vier bundels; of een van
verbrand" stroo, met gefaneerde rozen. Ook
andere bloemen kiest men liefst in verwelkt-n
toestand, om de kleuren zachter te hebben ; de
donkere viooltjes plaatst men er wel op, in den
vorm zooals ze voor knoopsgatbouquetjes te koop
worden aangeboden, en dan rechtop, als kleine
boompjes.
Er zijn ook toques in den vorm van een kleinen
strooien of rluweelen fez, met borduurwerk, een
half dozijn vleugels eraan, kleine muntjes erom
been, pailletten, veertjes en passement in allerlei
kleuren. Er zijn ook capotes, weer met breede
brides, met kant omzet, die nien onder de kin
vaststrikt en zóó groot maakt, dat de strik voor
een nocud sanf-géne kan doorgaan. Men zal dezen
zomer alles kunnen dragen, wat goed staat; want
naast de grooto panama's vindt men hoedjes die
niets zijn dan een paar rozen als bol en een
kanten plooisel als rand. Ook de kapelvormen
en de noeuds Alsacienne in plaats van hoed
blijven gewild.
*
De maatregel, in Sarah Bernhardts
Renaissancetheater het eerst ingevoerd, dat de dames op alle
rangen zonder hoed moeten verschijnen, zal wel niet
overal kunnen worden overgenomen, maar de meeste
theaters te Parys hebben hem reeds voor balcon
en fauteuils d'orchestre ingevoerd. Het gevolg is,
dat men daar nu groot toilet maakt, zooals reeds
in de Groote Opera en op de abonnementsdagen
in de Comédie Franchise gebruikelijk was. De
maatregel sloeg vooral op de Engelschen, die
zich in de onmogelijkste reistoiletten, geruite
cheviots en dergelyke, waar ze te Londen in 't
geheel niet mee in den schouwburg zouden komen,
te Parijs op de beste plaatsen vertoonden. Ver
leden zomer trachtte een Engelschman in com
plet van wit flanel in de fauteuils d'orchestre in
de Opera plaats te nemen.
Voor de heeren was de frac vroeger alleen
verplicht in de Groote en Italiaansche Opera,
tegenwoordig wordt hij in alle theaters op de
eerste rangen vereischt, witte of zwarte das is
naar verkiezing. Dit staat in verband met den
regel, dat eigenlijk de echte gentleman zich na 7
uur niet anders dan in den rok vertoonen mag.
De five o'clocks bly'ven steeds zeer in de mode;
de meeste dames die in staat zijn om te ontvan
gen, blijven twee of driemaal 's weeks van 5 tot
7 uur thuis. De «thee" wordt vaak tot een zeer
substantieelen lunch uitgebreid, met Port, Malaga
en andere Spaansche wijnen, gebakjes, sandwiches,
galettes au sel, beschuitjes met patéen allerlei
snoeperyen. Over de vrijheid van toilet bij
derfelijke gelegenheden spraken wij onlangs; men
an in visite-toilet, met of zonder mantel, in
diner- en soiree-toilet, in wandelcostuum en
zelfs in amazone verschijnen, ofschoon dit laatste
costuum, als men wat lang gereden heeft, allicht
wat veel aan het paard zal doen denken. Iets
eigenaardigs bij de fwe o'clocks is, dat men er
niet meer laat aandienen; de gastvrouw zal dus
wel doen, bij het begroeten den naam van haren
gast te noemen; maar ook: het ontmoeten op een
fine o'dock geldt dus voor degenen die het zich
niet willen herinneren, niet als kennismaking.
# *
*
De versieringen voor het toilet zijn op het
oogenblik in een overgangstoestand. De
goedkoopere kanten, als valenciennes, honiton, en
dergelijke, zijn aan 't vervallen, en nog meer de
namaaksels van Chantilly, Spaansche, torchon,
en al wat niet eigenlijk kostbaar is; aHeen echte
point de Venise, Brusselsche, Mechelsche, en
wat er meer van dure en oude kanten zijn, wor
den gezocht. Daarentegen is er eene manie voor
linten, breede en smalle. Aan redelijk breede
linten laat men lorgnet, flacon of wat ook slin
geren ; men laat flots de rubans van den schouder
afhangen; een lint, om den hals geslagen, wordt
aan het middel gekruist en loopt op den rug in
een strik uit; een ander, op den eenen schouder
bevestigd, valt op de tegenovergestelde heup en
draagt daar een geheelen bos lussen en einden.
En dat in alle kleuren; rvban de Saint-Louis \%
hemelsblauw; zwart moiréis zeer gezocht; de
rubms fanonnét, Louis XV, chinéii, gebloemd,
gestreept, gebrocheerd, doublé/Me, alle soorten
zijn mode.
Steeds heel veel schitterende steenen, echte en
valsche; cabochons in alle kleuren op alle gedeel
ten van het toilet, van den hoed tot den zoom;
nu men echte paarlen en diamanten rivières tot
ceintuur laat vermaken, is het niet te zeggen,
waar men eindigen zal. Mad. Guzman Blanco,
Mad. Mackay, of de eene of andere Russische of
Oostenrijksche prinses'zal dan nu eens werkelijk
al haar diamanten tegelijk kunnen dragen; het
zal dan de moeite waard zijn, haar te schaken.
* *
*
In de »IIofreitschule'' te Weenen moet een
prachtig feest gevierd worden, waartoe zich al
wat jeugd, kracht, moed en rijkdom bezit,
mits voldoende hoog-aristocratisch gereed
maakt. Het carroussel wordt geopend met een
maskerade, voorstellende den intocht van keizerin
Elisabeth Christine, aan de zijde van haren ge
maal, keizer Karel VI en omgeven door haar
bofstoet Dit dient als thema voor het feest;
hieraan sluiten zich de dames- en
heerenquadrilles, vier- en tweespan rijden, sckoolrij 'en
en militaire evoluties aan; de costumen van de
IHde eeuw en het weidscb hofceremonieel van die
dagen zullen getrouw nagevolgd worden.
De directie der Wiener Mode is belast met
het vervaardigen der costumes en heeft daarvoor
een paleis van vorst Kinsky ten gebruik? gekre
gen om er haar ateliers in te richten. Zij wordt
bijgestaan door den schilder Fux, die directeur
der afdeeling decoratie en costuum in het
Ilofburgtheater is. Nu reeds hangt liet paleis vol
met oude schilderijen, portretten en platen; in
bet midden van een der zalen staat een
paardonmodel, waarop de schabrakken en harnachementen
gepast worden; van de kamers zijn een deel. onder
directie van mevr. Smreker, directrice der Wiener
Mode, voor de knipsters en naaist-rs ingericht;
liet is er een rijkdom van brokaat en zijden stoffen,
kantweefsels. goud- en zilverborduursels. In ande
ren zij:i de kleermakers en zadelmakers bezig.
]Je keizerin zal worden voorgesteld door gravin
Clary-Kinsky; zij zal (volkomen historisch) rose
brokaat dragen, met paarlen en goud geborduurd;
mantel van blauw satijn en goudbrokaat, gevoerd
met bermelijn; gouden kroon en veel versierselen
van diamanten en smaragden. De costumen voor
de dames die aan de quadrilles deelnemen (lange
h :btts u la fi'anraise van brokaat met panden
van geborduurd iluweel, groote kanten cravate,
platte rijhoed met wuivende veeren) zijn ulle
gelijk in snit en fatsoen, maar de kleur wordt
aan de dames overgelaten. Voor den keizer speelt
graaf Erwin Schónborn ; de heeren die in de
quadrilles rijden hebben, evenals de dames, de
keus van de kleur; de 4S officieren echter, die
aan de militaire evoluties deelnemen, zijn in vier
partijen gesplitst: witte kurassiers, gele d ragende.'S,
groene huzaren en roode lichte cavalerie. Aan
het rijden met mooie twee-of vierspannen nemen
twee aartshertogen deel en overigens de bezitters
van de mooiste paarden in Weenen, prins
Engel