De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 8 april pagina 2

8 april 1894 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 876 krachtige binnenlandsche vraag. Die land bouw zou dus ditmaal het troetelkind worden. Hij alleen werd nu beschouwd als de eigen lijke bron van rijkdom; de landbouwende klasse heette van nu af aan la classe produclive of la classe disponible; de arbeiders, fabriekanten en kooplieden, de lievelingen van weleer, werden gedégradeerd tot la classe stérile; de wereldlijke en geestelijke beamb ten waren er weinig beter aan toe, daar zij werden aangeduid met den naam van classe slipendiéo of salarite. Uit Quesnay's denk beelden, hoe vleiend ook voor het landbouw bedrijf, moest echter volgen dat de grond eigendom, als de eenige bron van rijkdom, ook de eenige bron moest worden van be lasting en zoo kon het natuurlijk niet lang duren of hij kreeg t,egen zich een reactie zoo wel van de productive,: of disponible. als van de stérile klasse, w&lkéz.ich beide jn hunne voorrechten bedreigd achtten! De strijd liep ten elptte zóó hoog dat de koning er in 1704 een eind aan maakte do.or doodeenvoudig te verbieden verder ietV hoegenaamd over staatof volkshuishoudkdnde te publïceeren. Eerst onder Lodewijk XVI kon de bekende minis ter Turgot 2) beproeven het goede in Ques nay's ideeën te verwezenlijken. Hij bevrijdde den graanhandel van vele binnenlandsche lasten en de begrooting van menige sinecure, en stelde later zijn zes historisch geworden edic ten voor, waaronder de opheffing van som mige hand- en spandiensten en van de gil den de meest ingrijpende zijn. Hoewel nog ra dicaler maatregelen noodig zouden zijn geweest om den toenmaligen Augiasstal te reinigen, waren toch deze bescheiden maatregelen reeds voldoende om al wat indertijd conservatief ?was tegen Turgot in het harnas te jagen. Parlement, koningin, hof, adel, geestelijkheid alles spande tegen hem samen om den Koning te bewegen dezen nomteur toch te ontslaan die den Staat, met algeheelen ondergang be dreigde! De Koning gaf toe en Turgot ging heen met deze profetische waarschuwing, die ook de conservatieven van onzen tijd wel zullen doen, nog eens ernstig te overwegen: Ik bezweer uwe Maj zich voor zwakheid te hoeden, zij is de hoofdoorzaak zoowel van het ongeluk der Koningen als van de ellende der volken, zij; is het, Sire, dieKarel I van Enge land op het schavot heeft gebracht." Zij was het ook die den Vorst, tot wien deze woorden werden gesproken op de guillotine bracht, als slachtoffer voor hen die hem hadden ge bruikt om hunne egoïstische bedoelingen te dienen. Intusschen meene men niet dat alleen oor zaken van staatkundig en economisch wan beheer aanleiding waren tot den universeelen ommekeer die zich in de eerstvolgende halve eeuw in Europa zou voltrekken. In den schoot der maatschappij zelve toch bereidde zich een geheel andere omwenteling voor van veel ernstiger aard, die mettertijd alle bestaande banden moest verbreken: de machine, namelijk begon de plaats in te nemen van den Itandarbeid: de gouden eeuw, waarvan Aristoteles droomde, waarin de weefstoel van zelf zou weven, scheen te zullen aanbreken. In 1764 ontdekte het genie van een (immerman (Hargreaves) de spinnende Jenny, waarmede een arbeider door een kruk 8 toestellen in beweging kon brengen. Spoedig daarop, reeds in 1767, voegde Arkwright zijn voorspin-machine hieraan toe, die reeds op mechanische beweegkracht (water- of paardekracht) berustte; daarna verbindt Crompton beide tot een machine, die 100 a 500 spillen beweegt, en eindelijk vermeerderde Cartwright in 1787 deze vindingen nog met ziin mechanische weefstoel. Doch reeds in 1769 had de groote James Watt de kroon op het werk. gezet door de natuurlijke mecha nische beweegkracht te vervangen door de onuitputtelijke kracht van den stoom, en nu kon een enkele stoommachine tot 50000 toemim;niiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmmmii mui iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiuiii »Neen ; bijna alle passagiers zijn beneden," »We kunnen niet te voorzichtig zijn, er hangt te veel van af," zei Muller, terwijl hij behoedzaam den ulster van zijn arm nam en , uit de plooien een klein, donker voorwerp voor den dag haalde. Eén blik was voldoende om mij met een uitroep van schrik overeind te doen vliegen. Gelukkig was het tweetal zoo verdiept in hun eigen zaken, dat geen van beiden het hoorde. Hadden zij het hoofd omgekeerd, zij hadden onmiddellijk mijn bleek gezicht hen over de koffers en doozen zien aanstaren. Van het eerste oogenblik, toen ik hen hoorde spreken, had ik de zaak niet vertrouwd. En dat ik er reden toe had. bewees hetgeen ik nu voor mij zag. Het was een klein vier kant doosje, van donker hout, ongeveer een kubieken voet groot met koperen banden, liet deed mij denken aan een pistolenkist je, alleen was het ruim zoo hoog. Er hing echter iets aan, waar ik de oogen niet van af kon houden, iets op het deksel, veel gelijkend op een trek ker of haan, waaraan een touwtje was be vestigd. Naast dezen haan was een kleine vierkante opening in het hout. De langste van de twee, Flannigan, zooals zijn vriend hem noemde bukte zich en keek er eenige minuten door in de grootste spanning. »'k Geloof dat alles in orde is," zei hij eindelijk. »Ik heb zooveel mogelijk mijn best gedaan het recht te houden," aldus de ander. »Ja, 't is geraden voorzichtig om te gaan met dat goedje. Doe er maar wat in, Muller." De kleinste zocht een oogenblik in zijn zak en haalde er een klein pakje uit. Hij opende het en schudde een handvol witachtige korrels op de palm van zijn hand, die hij door het gaatje er in liet rollen. Men stellen drijven, d. w. z. de bevolking van een feheele stad vervangen ! Men kan zich gemakelijk voorstellen welk een ontzettenden invloed al deze uitvindingen, algemeen toegepast, op het maatschappelijk leven moesten uitoefenen. Reuzenkracht werd der nijverheid ingeblazen, een tracht zóó groot, dat de oude vormen, waarin de samenleving besloten lag, nood wendig moesten barsten als ze niet mochten willen buigen. In dezen tijd van zoeken en tasten verscheen de man, die aan de economische wetenschap de nieuwe banen wijzen zou, welke te midden van deze groqtsche beweging gevolgd moesten worden. Het is Adam Smith met zijn in 1776 verschenen Onderzoekingen betreffende aard en oorzaken van den nationalen rijkdom". Voor het eerst zien wij door hem den arbeid als de ware bron van allen rijkdom aange wezen en dientengevolge de voorwaarden opge spoord waarvan de productiviteit van den arbeid afhankelijk is. Smith vond die in de arbeidsverdeeling en in de vrije concurrent ie; de arbeidsverdeeling die de productiviteit van den arbeid machtig verveelvuldigt, en de vrije concurrentie die allen noodzaakt en in de gelegenheid stelt om hun volle krachten aan de voortbrenging te wijden en waardoor alles viordt gebracht op zijn «natuurlijken prijs" die bestaat uit de gezamenlijke productiekosten. Van dit standpunt uit worden dan door Smith alle bestaande instellingen beoord.ee.M,' die de wetgever tot dusver ten behoeve "v'aV de verschillende takken van voortbrenging had uitgedacht. Vooreerst het feodale grondrecht. De -grond eigendom, niet meer beschouwd als een mid del van macht en heerschappij, maar als een middel van bestaan, mocht niet langer onverdeelbaar en onvervreemdbaar blijven. De onvervreemdbaarheid immers verhindert den overgang uit de handen der ongeschikten in die der geschikten. De onverdeelbaarheid bij erfopvolging houdt het groot grondbezit in stand, dat zelden zoo goed bebouwd wordt als het_ kleine omdat het zorgeloosheid en weelderigheid kweekt en groote terreinen be stemt tot onvruchtbare jachtvelden en wild parken. Natuurlijk moest ook de verhouding van het volk tot den grond, de hoerigheid, veroordeeld worden: deze soort van slaven arbeid was de duurste van alle, want een mensch die geen eigendom verwerven kan heeft geen ander belang dan zooveel te eten en zoo weinig te werken als maar eenigzins mogelijk is. _ Wel was deze onvruchtbare lijf eigenschap in het zuiden en westen geweken voor de persoonlijke bevrijding van het landvolk met toekenning van eigen vermogens rechten, maar men zou zich wel wachten zijne fpaarpenningen te besteden aan een bodem waarvan men nooit den eigendom kon verkrijgen en waarvan men de vruchten met zijn landheer deelen moet. Ook de toenmaals bestaande organisatie van den arbeid kon geen stand houden want zij belemmerde de vrije ontwikkeling van alle krachten. De gilden met hunne leerjaren en proefstukken en hunne beperking van eiken tak van bedrijf tot een bepaald aantal ge zellen en meesters, waren in strijd zoowel met de natuurlijke rechten van den mensch ais met het algemeen belang. De eenige schat van den arme ligt in de bekwaamheid en kracht zijner handen; hem in het vrije ge bruik daarvan te verhinderen is dus schen ding zoowel van zijn eigendomsrecht als van het belang dergenen die zich van zijnen arbeid wenschen te bedienen. Maatschappelijk heeft het monopolie der gilden slechts de exploitatie van 't publiek en het verval van het hand werk zelf tengevolge gehad. Van zijn bestaan verzekerd en tegen elke krachtige concurrentie gevrijwaard, is elk vak verzonken in traag heid en sleur en werd het publiek slecht en duur bediend. Ook de meesters- en gezellenexamens zijn minst genomen overbodig, want miinuttiiiiiitiiiuiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiluiMMiiiiiiiiiiiiiiMiii hoorde in het kistje een eigenaardig klette rend geluid, dat de mannen tegen elkander deed glimlachen van plezier. »Alles zoo goed als 't wezen kan", zei Flannigan. »Tot nog toe marcheert het best". »Pas op! Sst! daar is iemand! Neem 't mee naar onze kooi. Stel je voor dat men er achter kwam, of, wat erger wezen zou, er aan peuterde, en bij ongeluk aan 't touwtje trok". «Och, 't zou op 't-zelfde neerkomen; wie het doet komt er niet niet op aan". »Ze zouden vreemd opkijken, als ze aan 't touwtje trokken", grinnikte de grootste met zijn onheilspellenden lach. »Ha ha ha! Ik wou die gezichten wel eens zien' 't /it mooi in elkaar, ;\1 zeg ik 't zelf!'1 Zeker" beaamde Muller. »Eu hcclemaal eigen vinding, is 't niet?'' ».Ia, de veer en die schuif /ijn van mij". »Wc moesten er patent voor aanvragen !" En de mannen lachten wederom hun kou den harden lach, terwijl zij het kleine, met koper beslagen kistje opnamen en in MulIcr's wijde overjas wegstopten. »Wc zullen het naar beneden brengen en in onze hut zetten", zei Flannigan. »Vóór van avond doen we er toch niets mee, en 't staat daar veilig''. Zijn reisgenoot knikte toestemmend en liet tweetal ging arm in arm het dek af en verdween bij de trap met het geheimzinnige kistje bij zich. De laatste woorden, die ik hoorde, waren een gefluisterde waarschuwing van Flannigan om het voor/ichtig te dragen en op te "passen dat hij nergens tegen stootte. Hoe lang ik daar op die touwen gezeten heb, zal ik wel nooit weten. Het rampzalig gevoel, door dat gesprek in mij opgewekt, de beste controle is die der klanten en de beste waarborg tegen slechte waar en slecht werk ligt in de vrees dat men daardoor zijn brood zal verliezen. Met deze vrijzinnige beginselen was natuur lijk ook het tot dusver gevolgde protectionisme onmogelijk overeen te brengen. Buitenlandsche goederen worden alleen ingevoerd als ze in den vreemde goedkooper of beter ge fabriceerd worden en in beide gevallen is het voor een volk voordeeliger ze uit het buitenland te betrekken dan ze met meer kosten en moeiten zelf te vervaardigen, Door beperking van den invoer uit den vreemde wordt de werkzaamheden en het kapitaal der natie in verkeerde kanalen geleid en onttrokken aan de meest eigenaardige en meest vruchtbare bestemming. Zoo brak Smith dus met alle overlevering die in zijn tijd nog gold als de hoogste wijs heid op economisch gebied. Zijne stellingen waren niet het resultaat van afgetrokken bespiegelingen in het studeervertrek, neen, zij waren de uiting, de vrijheidskreet van een maatschappij die zich bekneld gevoelde in het keurslijf waarin ze was opgegroeid, en die nu in het volle besef harer reusachtige kracht ecne geheele wereld vraagt om die te ontplooiei). - jStonden wij in ons vorig artikel aan de wieg van den tiers Hat, van de bourgeoisie, wij zien haar thans volwassen voor ons staan, gereed om de feitelijke macht op te eischen in staat en maatschappij. In een volgend artikel zullen wij de liberaal economische beginselen hier geleidelijk, ginds gewelddadig hun intrede zien doen in de praktijk. Sot'ius. (1) Men vindt zijne theorie uiteengezet in zijn «Tableau conomique", (Versailles 1757). (2) Turgot's »Reflexions sur la formation et la distribution des Eichesses" wordt wel eens als een voorlooper van Smith beschouwd. iek. in de Hoofdstad. Mozart, Beethoven en César Franck waren de namen die op liet programma van de zesde karnermuziek-soirée prijkten, Mozart met het E t/uf Trio, Beethoven met twee violouceisouaten in C eu D gr. t. opus 10-3 en César Frauck met zijn IcirinH. Ik heb vroeger (bij eene eerste uitvoering) reeds uiteen gezet welk hoog standpunt Franck als com ponist in dezen stijl inneemt. Een beheerscher der vormen is hij zooals bijna geen enkele onzer tegen woordige componisten, en wat zij -ie fantaisie en conceptie betreft, was hij met adelaarswiekeu gezepend. Beethoven was thans vertegenwoordigd door twee werken die wellicht zeer weinigen van de toehoorders zullen gekend hebbeu. De beide, violoncelsonates die door de heeren Bosmaus en Röntgen werden gespeeld, worden bijna nooit ten gehoore gebracht. De moeielijkhcid van uitvoering is voorzeker een beletsel, doch tevens geloof ik dat er een andere reden voor ir.oet gezocht worden. Men is vaak huiverig zulke werken te spelen uit een oogpunt van s/icres. Eene practischc l-eii~e (zooals men dat noemt) m. a. w. ceue keuze van stukkeu die den ?uitvoerder gelegenheid geeft tegenover het publiek zijn beste beentje voor te zetten, is wel degelijk oorzaak dat men dikwijls liever naar het bekende dan naar het onbekende grijpt. Durft iemand het aau, een uieuw -werk te geven en valt zulk ecu werk toevallig zeer in den smaak, dan, ja dan, breekt er eene ware epidemie los om het 'ook te spelen. werd nog verergerd door de weeën der zeeziekte. De breede golven van den Atlantischen Oceaan begonnen zich aan schip en passa giers kenbaar te maken. Ik voelde mij aUerellendigst naar lichaam en geest, en geraakte in een toestand van verdooving, waaruit ik eindelijk opschrikte door de stem van een uit de Ij-emanning: »Mag ik u verzoeken, meneer? We hebben die touwen noodig''. Zijn rondborstige vraag, zijn rood, gezond gezicht schenen mij in mijn stemming eenc belecdiging. Ware ik een flinke, gespierde kerel geweest als hij, 'k had hem een klap in zijn gezicht gegeven. Zooals het nu niet mij stond, wierp ik hem enkel con melan| cholieken blik toe, die hem niet weinig scheen te verbazen, en ik zocht mijn hei! op een j ander gedeelte van liet dek. Allén te zijn was het eenige, waaraan ik behoefte had; stilte om mij heen, ten einde na t.c denken over de ontzettende misdaad, die onder mijn. oogen beraamd werd. Ken der reddings sloepen hing lager dan gewoonlijk in de davids. Ik kreeg een inval; ik klauterde over de verschansing in de ledige boot, en ging er languit in liggen. Op mijn r u-g uit gestrekt, niet niets dan de blauwe lucht j boven mij en nu en dan een puntje van de j bezaansmast als het schip sterk deinde, was j ik ten minste alleen met mijn zeeziekte en mijn gedachten. Ik trachtte mij de woorden te herinneren van het gesprek, dal ik had afgeluisterd. ^\Ta3 het mogelijk er een anderen uitleg aan te geven dan die, welke mij steeds met ontzet tende duidelijkheid aanstaarde? Mijn verstand dwong mij te erkennen van i niet. Ik trachtte mij alle omstandigheden te Doch kunstenaars zooals Bosmans en Röntgen handelen zoo niet en hebben het ook niet noodig aldus te handelen. Zij hebben door de keuze van deze beide sonates weer getoond, dat de kunst bij hen boven alles gaat. Hoe schoon zijn beide werken en hoe wordt men getroffen door fragmenten, die men onder de edelste uitingen van deu grooten meester moet rangschikken. Ongetwijfeld staat de sonate iu D. nog hooger dan die in C., vooral wat de beide eerste deelen be treft, want een satz zooals het, A-lugio ron motto seiiüiiieiito moet onder het heerlijkste gerangschikt worden, dat Beethoven geschreven heeft. Doch ook' in de eerste sonate heeft mij vooral het kernachtig-gerhvthmeerde en breed ontwikkelde. Allegro getroffen. Niet minder indruk verkreeg men van het eerste Allegro van de tweede sonate. Welk ecu brio, welk een hartstocht'. In het Adagio, zoo verheven van uiting, is het alsof Beethoven aan zijne fantasie geheel den vrijen loop laat en toch, welk een volkomenheid van vorm en bouw. Voortreffelijk werden, deze sonates door beide heeren vertolkt. Niet alleen voor die superieure vertolking, doch ook voor het genomen initiatief moet men hun ten hoogste dankbaar zijn. De vertolking van het Kwintet van Franck stond m. i. beneden die van de eerste uitvoering. Vooral de onderlinge verhouding van kianksterkte liet nu en dan te wenschen over. Toch kon men ook nu weer de groote eigenschappen van dit werk bewonderen, doch eene uitvoering zooals dj eerste maal het geval was, kregen wij thans niet. Het Trin van Mozart werd loffelijk gespeeld doch het schijnt 'wel alsof in deze zoo sobere en doorschijnende werken, het nog moeielijker is een indruk te weeg te brengen in verband met de eisenen die men aan zulk eene vereenigiug stellen mag. Na de volgende (laatste soiree) kom ik uit voeriger op een en ander terug. * In den laaisten tijd worden de kwesties op zangkundig gebied openlijk besproken, hetgeen ongetwijfeld zeer in het belang van de zangkunst. is. Na mejuffrouw Esser's causerie, gevolgd door tal van ingezonden stukkeu over al of niet bestaan van registers, enz. enz. heeft mej. Speet thans eene causerie gehouden over de uitspraak der llollaudsehe taal. In ous vorig nummer is reeds melding gemaakt van het onderwerp en tevens gemeld wat de melliode van mej. Speet vooral beoogt. Het schijnt, dut, de vorm en inhoud van zulk ecu causerie moeielijker te kiezen is, dan men denkt. Kiest men een weteuschappslijken vorm, dan vreest men de tothoorders, die uiet genoeg op de hoogte van het onderwerp zijn, te vervelen, en behandelt men de kwestie meer opp'rvlakkig, dan stelt men hen, die gekomen zijn om een diepereu blik in het onderwerp te slaan, al spoedig te leur. Toch geloof ik dat, eene meer wetenschappelijke behandeling de voorkeur verdient. Hieraan schrijf ik het dan ook loc, dat ik in sommige op/,icht,en teleurgesteld was over de causerie vau mej. Speet, niettegenstaande ik de overtuiging verkreeg dat wanneer men door een verkeerde wijze, vau spre ken de stem geheel of gedeeltelijk heeft, verloren, men in mej. Spoet ceue voortreffelijke onderwijzeres zal vinden. Doch ik mag die teleurstelling mot, voorop stel len, want er werd tevens menige praetische wenk gegeven. Na er in het eerste deel er op te hebben gewe zen dat het spreken eene kunst is die geleerd moet worden en met een paar voorbeelden te hebben aangetoond wat zeggingskracht cu onjuiste voor dracht, is, eu hoezeer eene goede of slechte wijze van spreken hiermede in verband staat, ging de spreekster over tot de hygiëne der stem, waarin zij zeide dat, de gewoonte vele letters met de keel uit te spreken, oorzaak van zooveel keclonsestcldheden is. Zij noemde de letters 11, G, Cli, Sch, II e.a. Xa er op gewezen te hebben dat vele de ch uitspreken alsof zij een graat, uit de keel verwijdereu, merkte mej. Speet op dat. het harde ge hemelte en niet het, zachte het klankbor J voor de stem moet zijn. //ij vond hier aanleiding een woird vau hulde aan mej. Eldar (in de zaal aanwezig) Mlummimiliiiimiiiiuumnmuum!iiiniiiuiiiuiliiiiHi!iiiiui!ituM*iiiitsi herinneren en ze tot een schakel te verbin den, in de hoop dat er iets aau ontbreken zou, maar neen, alles paste als ecu bus in elkaar. Ten eerste: de vreemde manier, waarop de twee mannen aan boord gekomen waren, hetgeen hun vrijstelde van het onderzoeken hunner bagage. Reeds dien naam: >Flannigan" deed denken aan Fenians, maar die van «Muller" enkel aan moord en soeiaiis'iie. Di\n hun geheimzinnigheid ; hun zeggi-n dut, hun plannen mislukt zouden zijn als ze 't, schip gemist hadden ; hun angst dat men hen zien zou, en niét het, minste het over tuigend bewijs in het, vierkanten doosje dat zij voor den dag haalden, en hun venijnige pret, toen ze zich den man voorstelden, die 't bij ongeluk zou opnemen konden al deze feiten leiden tot eene andere conclusie, dan dat '/.ij de handlanger;! waren eener verceniiring. een politieke of iets dergelijks die berei' gevonde.il waven y.ieiuelven, hun inedepas-.n .rier.s en liet schip, in n groote ontploffing ten oli'er te brengen? De witachtigc korrels, welke ik door den een in het kistje had zie.n werpen, waren ongetwij feld een middel tot ontploffing. Ik had er niet mijn eigen ooren een geluid in gehoord. dat kon zijn teweeggebracht door een of an dere fijne mechaniek. Maar wat bedoelden ze nier, hun zeggen: »van avond.1' Was bet mogelijk dat zij hun hclsche plannen reeds den eersten avond van do reis wilden ten uitvoer brengen? .Reeds de gedachte alleen deed mij een tweede rilling door de ledon gaan; een oogenblik vergat ik er zelfs die afschuwelijke zeeziekte door. \Voi\U i-ert-jljl).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl