De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 15 april pagina 3

15 april 1894 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Ro. 877 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. afbreken, directeur werd van een der rondreizende slechte operetten-gezelschappen, en toen dit gezel schap teniet ging, kapelmeester werd in een badplaatsje bij Napels. Doch de prijsvraag van den uitgever Sonzogni voor eene opera in een bedrijf maakte hem op eens bekend. De naam van den bekroonde weerklonk door geheel Italiëen daarbuiten, en evenals zijn roem vond ook zijne opera: Cavalleria den weg over de Alpen. Den componist stroomden de tantiomes nu van alle kanten toe. Hij werd een rijk man, een ge lukkig en gevierd man. Hoe schoon zou het ge weest zijn wanneer hij zich (waartoe de middelen hem in staat stelden) aan ernstige studie had kun nen wijden ten einde aan te vullen wat aan zijne opleiding ontbroken had. Doch zijn uitgever die hem ontdekt hatt en als een cipier over zijn beFchermeling waakte (eene voogdijschap waaraan Mascagni zich nu schijnt, onttrokken te hebben door zich onder Ricordi's hoede te stellen) begreep als practisch uitgever dat men het ijzer smeden moet als het heet is, m. a. w. dat men van dien roem moest proflteeren en even als den Wandelenden Jood in Sue's roman het onverbiddelijk: Marche! Marche! in de ooren klonk, luidde Sonzogm's be vel : Schrijf! Schrijf! En de beroemde jonge man moest schrijven zoo veel en snel hij kon, want zooals ik zeide de roem is een grillig kind. In zeer korten tijd waren dan ook Vriend Fritz en de Runtzaus gereed en ook spoedig opgevoerd. Wat velen echter voorspeld hadden, gebeurde. De verheerlijking van Mascagni had bij Cavalleria het kookpunt bereikt. Het publiek, medegesleept door de beknopte dramatische handeling, had de waarde van de muziek geïdealiseerd. Een gewezen di recteur van het conservatorium te Dresden (zich eerst noemende dr. Pudor, later Herr Pudor en eindelijk Herr Scham) schreef eeiie lange brochure, waarin hij dit werk tot de sterren verhief, omdat, zooals hij beweerde, Cavalleria den dam van het doctrinarisme doorbrak en de muziek weer tot den rang van gevoelskunst verhief. Kortom, sommigen zagen in Mascagni de baanbreker voor een nieuwe (Italiaansche) kunst. Men is nu wel wat bekom n van die denkbeel den. Er zijn andere nieuwe Italiaansclie compo nisten opgestaan en men heeft gezien dat er onder zijn, die zoowel wat kennis als vinding betreft, de meerderen van Mascagni zijn. Men denke slechts aan Leoncavallo. "Wat Vriend Fritz en de Rantzaus betreft heb ben beiden, dank zij de populariteit waarin Mas cagni zich verheugt, wel een weg gevonden tot verschillende theaters, doch zij hebbeu er niet toe bijgebracht om den: Cavalleria?Rausch en het In termezzo?Weh (zooals een duitsch kritikus zich uitdrukt) of des componisten roem te verhoogen. Het eerste werk was een zeer gelukkige greep en dat was bij de volgende minder het geval. De Ned. Opera gaf gisteravond: De Runtzaiïs en het is naar aanleiding van die opvoering, dat ik over Mascagni spreek. De indruk dien ik van dit werk kreeg was niet zeer groot, en toch heeft de vertolking (wat de hoofdpersonen betreft) mijne verwachting overtroffen. Ik schrijf die weinige indruk vooral toe aan liet gezochte en gemaalde waar Mascagni nieuw wil zijn. Hij is nu eenmaal melodist, in Italiaauscheu s tij], en het bleek thans alweer dat zijnu kennis i1 n middelen hem niet altijd veroorloven op vol komen wijze uit te drukken, wat zijne fantasie hem ingeeft. Er is iets goedkoops in de bewerking, men voelt dat hij de moeilijkheden dikwijls ont loopt. Reeds in de eerste en tweede acte kan men dit opmerken. De lange solo van Louise met de tegenstellingen van vroeger geluk en tegenwoordig verdriet is in muzikaal opzicht zwak van uit drukking en de ostentatieachtige finale van de eerste acte klonk mij (ondanks de stijgingen) ar moedig, omdat ik er een gemaaktheid in opmerkte en tevens een gebruikmaken van allerlei traditioneele Italiaansche ensemble-effecten met een nu dan hier niet bij passende meer moderne harmonisatie, zoodat men wel den indruk van een groot spek takel, doch niet van eene krachtige uit.ug kreeg. . Mat vond ik ook de scène van het Kyrie in Johan's huis en het vroolijkc liedje van Jacob's dienaars daar bui"en. Mascagni laat de een altijd rustig uitzingen voor de ander begint, waardoor «leze scène alle realisme mist en om een tooueelterm te gebruiken te veel wit geeft. Soms hoort men melodieën van den zang met echt Italiaansche begeleidingen, soms weer de melodie in het orkest, terwijl de zangers daartegen de frasen declameeren. In het laatste geval is echter de zangpartij dikwijls onbelangrijk e u moet men de hoofdvertolkers een compliment maken, dat zij er zooveel van gemaakt hebben. De heer Orelio verdient bovenaan gesteld te worden. Zijne vertolking was meesterlijk. Mevr. Engelen-Sewing gaf ccne in veel opzichten ge lukkige vertolking van Louise; de heer Pauwels, voor wie deze partij nu juist geen dankbare taak is, gaf vooral iu den laatsten solo \vat wij van lic in gewoon zijn. De heer Sciimier was zeer goud iu zijne kleinere partij en de heer Engelen als Meester Floris werkelijk beter dan ik hem tot nu toe zag. Alles was met zorg ingestudeerd door den heer van der Linden. liet orkest mist nu eenmaal distinctie, doch kweet zich zeer zorgvuldig van zijn taak. Kortom de vertolking heeft m. i. in veel op zichten liet werk gered, \\~at de vertaling betreft is deze tekst alweer het bewijs hoc moeilijk liet is metrisch te vertalen, vooral wanneer men de declamatie en prosodie in het oog wil houden. Ik vermeld dus alleen, dat ik slechts een enkele maal door onjuiste klemtonen werd getroffen, zoo als o. a. l'loris zingt: Loop naar <!/: maan. (De zanger had dit echter wel kunnen maskeereu.) Ik heb vooral bezwaar tegen den stijl en do vaak oppervlakkige wijze van bewerking van deze muziek van Mascagni. Vele gedeelten klonken aan trekkelijk voor het gehoor cu dit werk heeft, liet voordeel dat het niet sterk inspant en het. publiek ieder oogenblik, met blijkbaar genoegen, trekjes uit CavaUeriit herkent. Xooals de opera egevrn wordt en zooals zij is aangekleed, verdient Ik Jlii?-l:i>n'i gehoord en gezien te worden. * * De Beethoveusoirées zijn thans geëindigd, liet de vertolking van de Negende Symphnuie is een schoon plan geheel volvoerd. Behalve dit werk werd het vijfde klavier-concert (door den heer Röntgeu) en de Leonore-Ouverture No. 3 uitge voerd. Voor het hoofdnummer Je Negende was een voortreffelijk koor uitgenoodigd en werkten de dames Schauseil en Speet en de heejen Rog mans en Spotl mede. Hoewel deze uitvoering nu niet in alle opzich ten aan veler zeer hoog espannen verwachtingen heeft beantwoord, was er toch weer veel te ge nieten. Het koor klonk hoewel niet buitengewoon sterk iu aantal zeer flink (alleen was de tenor partij te zwak bezet) de orkest-nummers waren met buitengewone zorg ingestudeerd, zelfs iu aanmer king nemende de wijze waarop de heer Kes altijd met zijn orkest oefent. Is dit voor gedeelten zooals het ttcli?rzo een voordeel, bij het A'/ngio was dit een weinig ten koste van de warmte. Dit was voor mij wel wat te glad, te veel zonder emotie. Ook zal de heer Kes over liet recitatief van violoucellen en contrabassen niet gelieel te vreden geweest zijn. Een paar baszangers zetten met kracht te vroeg in. Het was een flinke fout; dit is nu niet zoo erg ais een onzekere attaque. De heer Röntgen was als pianist in technisch opzicht niet zoo gelukkig als in de vorige con certen, doch als muzikaal speler weet hij steeds zijn gehoor te boeien. In ieder geval past thans een woord van waar deering voor de wijze waarop deze Beethovensoirees zijn georganiseerd. 22 April herhaling van de Negende Symphonie. Ouder leiding van den heer Ph. Loots gaf de zaugvereeuiging _,Arti et Religioni" een uitvoering van Jitilns Maecliabcus, van Hiindel, in het Paleis voor Volksvlijt. Het waren vooral de solisten mevr. HavermauPost, mej. M. M. en de heeren Rogmans en Spoel, die mij zeer voldeden. Rogmans was buitengewoon op dreef, hij was de echte held. Spoel toonde zijne schoone expres sieve wijze van declameeren. Mevr. HavermanPost vond ik zeer vooruitgegaan en mej. M. M. kweet zich op gelukkige wijze van haar taak. Het koor had flink gestudeerd, doch was vooral wat het dameskoor betreft, te zwak in aantal voor zulk een werk, iu zulk een zaal. De tenoren hadden een nobelen klank. Den ijverigen, taleutvollen directeur zij dus aangeraden bij de keuze van werken, wat meer rekening te houden met zijne koorkrachten. Hij leidde het geheel op vaste wijze; ik kon mij echter niet overal met zijne keuze der tempi ver eenigen. VAN Mir.LlO.KX. fiuimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiimiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiuitfiiiiHinn Laurent Tailhade. Uit Parijs wordt aan de Frankfurter geschre ven: Het is merkwaardig, welken weg vaak de schrijversroom kiest. Laurent Tailhade's roem heeft tot voertuig een anarchistenbom gekozen. Dit is nieuw en fin-de-siècle; de poëet, die beter dan men eerst gemeld had, van zijn verwondingen zal afkomen, kan rustig de onmetelijke reclame ge nieten, die de moordenaar voor hem gemaakt heeft. De naam Laurent Tailhade is den gansclien nacht door naar alle einden der aarde heen getelegrafeerd, en dat gebeurt do narnen der decadente poëten niet dikwijls. Overal, te Parijs, in Europa, en nog veel verder vraagt men nu: wie is Laurent Tailhade ?" Laurent Tailhade heeft drie bundels uitgege ven, de eerste heette Au Jnrdm cfes Reces, waarop een tweede volgde Les Vitrau.c. Beide zijn ge heel uitverkocht maar niet herdrukt. Zooals reeds de titel aanwijst, bevatten ze beide een droomorige, mystische poëzie, /ij maken deel uit van de idealistische reactie, die sedert eenige jaren onder de jeugd van het Q.uartier Latin begonnen is; zij zijn een der opmerkelijkste manit'estatiën van die beweging. Minder werking hadden ze intusschen op het publiek; ze hadden geen succes, en Laurent Tailhade schreef nu satirieke poëzie, die hij onder den titel Au, Pai/.-s des m/t/lett deed verschijnen; inujle is zoo iets als ploert, kinkel, en dient hier als poëtisch woord voor bourgeois. Toch had ook dit niet veel succes, en Tailhade bleef' bitter. Zijn vrienden vertellen, dat hij in de laatste weken zeur gedeprimeerd was; »als men 47 jaar en grijs geworden is," schrijft de Ffinkfurter. >en nog steeds tot do -jongeren" behoort, in dien zin, dat men zich nog geen goed gedefinieerde plaats veroverd heeft, wanneer men ziet, dat men midden op den weg is blijven staan, waar men meende vooruit te zullen streven, heeft men zoo heel veel reden niet tot vroolijkheid." Ken langdurige ziekte en het overdreven gebruik van chloral en morphine maakten Tail hade non; somberder. Toch werkte hij nog voort; hij is oen der steunpilaren van den Mercnre de Fnotce, een der beste van de jonge revues: hij opende de eerste opvoering van L'oeuvre'' met een conj'érciiri'. over Ibsen, wiens Jïitnemi dn peitple zou opgevoerd worden, en de polemiek daarover gaf hem een zekeren glans. Xa den aanslag van Vaiilaiit wekte Tailhade ergernis, door op het /»ntqnst i/c la l'lume de bekende woorden te zeggen qu'importent les victirnes, si lo geste est beau", hetgeen, door de reporte's opgetoekend, wel anders door hem om schreven werd, maar toch in hoofdzaak toege geven, * * * Volgens dezen berichtgever zou Tailhade dus al 17.j aar zijn, volgens Anatole Franco is hij tien jaar jonger. ? Voiei Laurent Ie Magniti.|tie !" was de uitroep van een der andere decadenten, Charles Maurras, eeitige .jaren geledon en tle/e bonnminu is hem onder zijp. bewonderaars bijgebleven. Laurent Tailhade kan beschouwd worden als hoofd en lei der', zegt Anatole Franco, --van een geheelc groep jonge lieden, onder welke hij de oudste is. Zij heb ben, niet zonder er hun voordeel mee te doen, de school der Parnassiens meegemaakt. Zij heb ben respect voor de taal geleerd, en de ambitie opgedaan om haren woordenschat met zeldzaamheden, blinkende en schitterende woorden te verrijken. Zij hebben er van Théodore de Banville de bekoorlijke fantaisie geleerd, van Leconte de Lisle de majestueuze breedheid, van Francois Coppée de gemeenzame ironie, van Sully Prudhomme de metaphysische beschouwing. Maar bo venal heeft JoséMaria de Hérédia hun een ideaal van barbaarsche, verblindende schoonheid voorge houden, dat hen nog betoovert. En te midden van zooveel bekoring hooren zij de godloochenende orgelklanken van Baudelaire, de vleiende schalmei van Mallarmé, de schelle viool van Verlaine; nog is het een geluk wanneer niet de geheel onharmonische klanken van Corbière en Laforge in dat wonderlijk concert meeklinken. De grootste verdienste van Tailhade zal zijn, dat hij al deze klanken gehoord heeft zonder dat het zijn ooren heeft verscheurd en zijn zenuwen afgemarteld. De Jnrdin des Rêcc.s heeft te midden der Parnassische herinneringen veel oorspronkelijks; zijn talent bleek nog wezenlijker, toen hij den geleerden berg verliet voor de altaren in de bosschen. De verspreide gedichten in deze nieuwe manier" (toen Anatole France dit schreef, was de bundel Les Vitrawx nog niet als geheel verschenen), «hebben een koel, schitte rend mysticisme; men ziet de verzen flikkeren, als de ijsbloemen, waar in een ruïne het heilig dom, van gewelf beroofd, zich mee versiert." Uit den Jardin fles Renes is dit Sonnet, een specimen van welluidende, eenigszins vreemde poëzie. Ton col sitrgit dn sein comme mie tour d'ivoire, Jeune hommr! les anneaiix sombrts de tcs clieveux Klottent sur ta paleur, liquides et plus bleus, Que la nuil aux yeux d'or en sa robe de moire. Sous Ie maigre luibit iioir, tes tlanes pnrs et nervcux, Des marbres consacrés tcruisent !a gloire, Et ta bouelie sanglaiite est Ie tii de cibotre, Ou revit la seiitcur des clircmes fabuleus. Ton beau corps, cependant, aux Lrnes eadeueées, Jamais n'assouvira l'Aiaour fles tiaticées; 'l'es larges yeux, pareus aux goalies de li mer, Ne dcscendront jamais de leurs eiels poétiques O il rêvcnt, tVaternrls, les phèbes antiques, Et Narcisse au grand coeur qui mounit de s'aimer. Uit den tweeden bundel, Tailhade's schoonste poëzie: V i t r a i 1. Uu ercpuscule d'or baigne Ie sanctuaire. Dans la nef ou s'inserit l'orgneil obituaire Des chasses, les prélats d'ivoire et de Ararat Joiguent leui's uiains que fit uu de'vot statuaire. Tenant la erosse avee Ie s'gillum bénit, Les anges plorés se \oilent de lenrs ailes. JVès des enfants ivyanx dont l'albaire jaunit. Sur des coussins de uiarbre noir, les dainoiscllcs S'ageuonillcnt, un long rossire entre leurs doigts, Blomles, paruii les lis, Amonr, que Iu eiselles. Cepemlant que. Ie front eernéd'amicts troits Et snssuranl nne oraison inélaiicobque, Des moines soiit pamés a l'ombrc de la Croix. Vn soir de llamme et d'or haute la basilique, Ravivant les manx tevnis et les couleurs Ancestïales de l'édifiee eatkoliquc. Et soudaiu enivre, a/ur, pourpre clière aux douleurs, T,e vitrail que nul art tci'resti-e m; profane Jette sur Ie parvis d'ineaiidesecutes tlctirs. Mais l'oiubrc gügne et Ie vain prestige s'cnfuit Kt les arcraux qniués ti'out plus <!e il.'iirs closrs, l'uiir les répandre sur la robe de Li Nuit, La saei'ilège Xnit par qui iiieurenl les roses. Maar ook in den derden bundel. Au Pays des mn/les, vol satirieke bitterheid, is de vorm even rijk; oen beetje verkwist aan onderwerpen die het over 't geheel nauwelijks waard zijn. liet ge dicht Diner champétrc, schoon niet als een sonnet gerijmd, heeft er al de plastische sierlijkheid van I'.nti'c les Meu,vs ou des garrons \ oiontaitvs Kiitussrnt leurs chahtnils parmi les b:m]i lu'i'ius, Jn familie l'eyssurd avee dr> airs seivius, Disi-iite loiigtieineiit les tables sulitaires. La denioiselle a mis tin eliapeau rouge yif f*ont s'houoiv Ie bon faisclir dr ta commune, .Kt ma lame l'Vyssanl, un peu hommasse el bnme, l'orte une robe loutre aver dc> retlcts d'it'. mimiMiiiiiimmiiMMimiiimiiiiiiimiiiin Een weinig opgemerkte moderne kunstenaarsroman. TINCI MIII;AI,T. Kumfif' mul Entle eines KUnxtlcrx, von WAI.TIIKI; SiK'.nnKn. Zwei Tbeile in eiuem Bande. Jena, ('ostenoblc, LSini. Kr ware een uiterst belangwekkende vergelij king te maken tusschen <!exen oorsteling van een jongen Duitscher, die zich, voor zooveel mijn j inlichtingen juist zijn, ook reeds op een ander gebied dan dat des romans, namelijk op dat der beeldende kunst, als talentvol schilder had on derscheiden, en den in ktinstenaarskringen oen tijd lang /oo hartstochtelijk besproken roman van den O]) de hoogte zijner ontwikkeling gekomen Emile Zola, L'Oeiti-re. Beiden, Zola en Walther Siegfried, schilderen ons den harden levenskamp van een kunstenaar, die. door de natuur met uitzonderlijke begaafdheden toegerust, tot de hoogste roeping bestemd schijnen, en toch eindelijk, niet te redden slacht offers van een of meer zwakheden, gebreken of leemten in hun voortreffelijken aanleg, ontgoo cheld en uitgeput, als bankroetiers van al hun idealen te gronde gaan. Gaven de Fransche meester en de Duitsche beginneling werkelijk elk een roman ? Dat Zola zelf L'Oeuvre voor zulk een schijnt te houden blijkt uit het feit, dat het boek deel maakt van zijn cyclus Les Rougon-Maquart. Toch ben ik van meening en dit verkleint voorzeker wel in geen enkel opzicht de artis tieke waarde van het werk dat ook op L'Oeuvre van toepassing is, wat Siegfried, in zijn opdracht aan zijn vriend Carl Scheidemantel, over zijn Tmo Moralt mededeelt: »Toen ik dit boek begon te schrijven, zette ik op liet omslag Kinnpf und End", daar, naar mijn gevoel, roniin niet recht datgene beteekende, wat ik te zeggen had." En wat hij eigenlijk wilde zeggen, om schrijft hij zelf in de volgende regelen: »Het was mij er geenszins om te doen, de ge schiedenis van een individu te schrijven. al zal mijn boek ook wel altijd zulk eene blijven en al mag Tino Moralt, voor meer dan een zijner collega's, nog zulke bijzondere psychische en wel licht zelfs pathologische eigenschappen vertoonen doch veel meer: een beeld te geven van de groote evenzeer als van de kleine intieme strij den, waaraan de kunst het leven van een mensch dezes tijds blootstelt; verder had ik er veel meer behoefte aan, mij toe te leggen op een zielkundige ontleding, mij te verdiepen in het geheime, zoo eindeloos fijne raderwerk van een kunstenaars leven en een kunstenaarslijden, dan mij bezig te houden met de gebeurtenissen, welke zulk een leven vergezellen en den inhoud van hetzelve tot een dankbare rornanstof zouden kunnen maken." Op docuntents humainf, zegt Zola, berusten de twintig deelen zijner Ilougon-Maquart's. Zeker vergis ik mij niet, wanneer ik verklaar, dat in Tino Moralt minstens even veel menschelijks, werkelijks, waars steekt, als in L'Oeit'.re. Ik zeg: minstens, et pour emise. Het lijdt voor mij geen twijfel, dat dit lijvige levensverhaal van een modernen kunstenaar, hoe objectief ook volgehouden, van de eerste tot de laatste bladzijde veel, zeer veel autobiographische bestanddeelen bevat. Ik boud het ten voeten uit geteekende beeld van Tino Moralt voor een Sellistportrüt van den man, die het ontwierp en onderteekende; en het verhaal van zijn kampen en lijden, het Ende en zekere bijgedichte bij zonderheden natuurlijk ter zij gelaten voor een soort van generale biecht van Siegfried zelf. Ik waag er mij niet aan, den zoo bij uitstek rijken inhoud van dit interessante boek na te vertellen. Ik zou het aanzien als ontwijding of heiligschennis, moest ik, door een noodwendiglijk gebrekkige, kleurlooze samenvatting van den in houd, het boek een enkelen lezer ontnemen. Veel liever wil ik er op wijzen, dat ons in Tmo Moralt geschonken is een der uitrnuntendste ontledingen van ' een modern kunste naarskarakter, die wel in eenige literatuur te vinden zijn, terwijl, daarenboven, onder al de mannen van het jongere Duitschland, buiten Tovote en Bleibtrcu, haast geen enkele een even pittigen, kruimigen, artistieken styl bezit als Sieg fried. Als bewijzen hiervan wil ik alleen aanhalen de prachtige natuurbeschrijvingen, b.v. het boschlandscbap op bl. 4S5, de wandelingen in het ge bergte in LI, de waterval op bl. 51 S?51!), een klein meesterstuk van levend, dichterlijk geziene, knap weergegeven dingen. Laat mij nader opmerkzaam maken op de tref> fende bladzijden, waarin ons wordt medegedeeld, eerst boe het allereerste plan tot zelfmoord in de ziel van den gefollerilen Moralt ontstaat, dan, door welke opeenvolgende studiën van smart en vertwijfeling de arme genius eindelijk in vol slagen zinsverbijstering vervalt: Drie machtig aangrijpende epizoden. eerst het vizioen, bl. 5(11, de heerlijke vrouwelijke gestalte met, hoog boven haar, een zwevende adelaar, 7is wir die Xclinsuchf, sclirie er ldnauit; dan, bl. 5(jS, het gezicht van een spin, uitzuigend zijn hersemnprg in een ijselijk stillen nacht, eindelijk, bl. 57:1, het vizioen van zijn eigen ik, schilderend in zijn atelier. Ook bl, 557, de invloed van een treurig, door hem zelf nagefloten berdersdenntje, op zijn ont stelden, verzwakten, met onvruchtbaarheid gesla gen geest, is een onvergetelijke bladzijde. Onvergetelijk ook hoofdstuk LXXI, de te genstelling tusschen de onbezorgde vroolijkheid eener feestvierende A l pen jeugd en de doodsche en doodende onverschilligheid van don levensmoede, onbekwaam om zelf te begrijpen, hoe wat hij zelf even schreef: Und da int nichts f/e/ii/trlicher als die .Kiiiiitiitkeit, zich zoo te eencinaal en zoo verschrikkelijk in hem zelfbewaarhoid : een beeld van menscbelijk verval, dat doet ijzen ! Moest ik nu ook op een schaduwzijde wijzen, dan zou bet mij niet moeilijk vallen, hier en daar in dit i'Is bl. tellend boek, eenige sporen te ontdekken van verouderde romantiek of van even slenterachtig conventionalisme. liet verwondert mij van een auteur als \Y. S., dat hij- in strijd met de waarheid, zijn held soms twee bladzijden lange alleenspraken laat houden, dat hij zich nu en dan bezondigt aan gezwollenheid van toon en overdrevenheid van sentiment, bl. 102 - lo;!, en ook een enkele maal aan erg ottderwctsch sym bolisme, o. a. in den droom, die ons bl. 5ii7 ver haald wordt. Intusschen meen ik niet beter den indruk, dien Tino Mondt op mij maakte, te kunnen samen vatten, dan door te zeggen dat bet mij toeschijnt, als haddo \Y'. S. zelf ons geopenbaard, wat hij in zijn eerste boek wilde geven en in werkelijkheid beeft gegeven, namelijk: een Duitschcn roman, vol van die ^walm; kunst des Details, wolcho nur durch (ieduld und aui'richtige künstleriscbe Freudo am genanen Xatui-studium zu erreicben ist. uud welche der geschiirfte lick und das durch das YVosen der Epoche gvsteigerte llediirfnisz des modernen Lesers je langer je inehr ver

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl