De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 15 april pagina 4

15 april 1894 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 877 langt, wenn ihnAbbilder seiner eigenen Zeit vol kommen wahr berühren und tief ergreifen sollen. Er wollte einen Roman schaffen, welcher das alles erfüllte, welcher dem subtilsten Künstler inte ressant bleiben sollte. Er wollte ein Seelenstudium, vereint mit einer descriptiven Kunst bieten, wi« die andern sich noch nicht die Mühe dazu gegeben; er wollte, da er Maler war, seine dichterische Kunst urn diese ganze grosze Fiihigkeit bereichert wirken lassen; er wollte.... er wollte Dat W. Siegfried's Seelenstudium, wat er ook nog ontbreke, ook in het slechtste geval, heel zeker, dem subtilsten Künstler interessant bleiben wird, dat is, naar mijn overtuiging, aan geen twijfel onderhevig. l Maart '94. POL DE MOST. miiiiiniiiiiiiiiiitiiiiii iimiHiiimiiHiiiiiiiiiiiiiiimiHliiiiiiiliMiiiiii Buitenlandsche Bibliographie. The Temple Shakespenre. Een uitstekende nieuwe uitgave van Shakespeare, waarvan tot nu toe drie deeltjes verschenen zijn. Ieder deeltje een keu rig, heel klein boekje, gebonden in rood linnen bevat n drama met inleiding, woordenlijst en korte verklarende aanteekeningen van de hand van Israël Gollancz. Bovendien is ieder deeltje versierd door een titelpagina van Walter Crane en een photogravure, hetzij een portret van Shakespeare, hetzij een of andere topographische illustratie van zijn leven. ledere maand verschijnen twee deel tjes; de prijs van ieder is ] shilling. Wat deze uitgave vooral waarde geeft is dat de tekst woord voor woord de Cambridge-editie volgt, en dat de regels genommerd zijn zooals in de Globe-editie, de handige uitgave in n deel, waarnaar Shake speare gewoonlijk wordt geciteerd. De verwijzingen, bijvoorbeeld, in Alexander Schmidt's Shakespearekxicon gelden dus niet alleen voor de Globe maar even goed voor de Temple. Philologen zullen de Cambridge-editie nooit kunnen missen, omdat daarin alle varianten zijn gegeven, en dus die ne uitgave de waarde heeft van een complete collec tie van alle uitgaven, oorspronkelijke en moderne. Zij zullen ook behoefte hebben aan uitvoeriger en meer wetenschappelijke aanteekeningen. Aan alle andere klassen van lezers echter kan men deze editie wel als de beste aanbevelen. # * * The Yellote Boot. Binnen eenige dagen ver schijnt het eerste nummer van een nieuw Engelsch driemaandelijksch tijdschrift, dat belooft merk waardig te zullen worden. Een Engelsch tijdschrift is gewoonlijk meer een commercieele dan een lite raire zaak, meer het werk van een ondernemend uitgever dan van een groep schrijvers die een eigen orgaan wenschen. Ook het prospectus van The Yellow Book heeft nog veel van een reclame. Toch mag men er veilig uit opmaken, dat het nieuwe tijd schrift meer een literair en artistiek karakter zal hebben dan de nu bestaande. Ieder nummer zal op zich zelf een compleet boek vormen van onge veer 200 bladzijden; de prijs is 5 shülings. Over het eerste nummer zal onmiddelijk na de verschij ning in deze kolom nader worden bericht. * * * Macaulay's Dagboek. Als men het nieuwe maand schrift «Books of To-day and To-morrow" gelooven mag, hebben de erfgenamen van Lord Macaulay besloten over te gaan tot de publicatie van Ma caulay's dagboek. Het manuscript zou al in handen zijn van een uitgever, en liet boek, dat uit ver scheiden deelen zou bestaan, zou nog dit jaar ver schijnen. Het dagboek van een man die een zoo groote rol speelt in de politieke en literaire historie van zijn tijd, moet noodzakelijk veel interessants bevatten. Maar Macaulay is niet iemand aangaande wiens karakter men uit een journaal veel belang rijks verwacht of begeert. Macaulay's aangenaamste qualiteiten, zijn krachtig gezond verstand, de rijk dom van zijn volkomen geassimileerde en gemakke lijk beheerschte kennis, zijn goedmoedige geestig heid, en de levendigheid van zijn voorstellingsver mogen, en daartegenover les défauts de sesqualités: zijn gebrek aan diepte, zijn oppervlakkig optimisme, zijn burgerlijke vcldaanheid, dat alles wordt uit zijn werken zonder moeite en volkomen gekend. De brieven en de enkele fragmenten uit het dag boek, die reeds door Trevelyan in zijn biographie zijn meegedeeld, vertoonen van den schrijver der History of England en der Essays geen nieuwen kant. Als jongen van 14 jaar s.hreef Macaulay brieven in dezen trant: //Heerlijk nieuws! Vrede: Vrede met een Bourbon, met een afstammeling van Henri Q.iatre, met een vorst die aan ons door alle banden van dankbaarheid verbonden is. Ik heb eenige hoop, dat het een blijvende vrede zal zijn ; dat de troebelen van de laatste twintig jaren ko ningen en volken wijzer hebben gemaakt." Sedert dien tijd heeft hij weinig intieme geschiedenis ge had van den aard als men in dagboeken pleegt te zoeken. * * * Onder den algemeenen titel Etudes Truien, is uitgekomen (Bibliothèque de la Plume) een bun deltje gedichten: La Glèbe. Het zijn zangen van liet land, met eigen houtsneden van den auteur, Jules Alby, die er nog al heel leelijk uitzien. Daarvan heeft het kleine groene bundeltje dan ook niet de waarde, die ik meen dat het bezit. Maar de verzen schijnen goed, niet sterk, niet de uitdrukking van een zeer krachtige aan doening, maar zacht en oprecht en met dikwijls iets, waarvan men voelt, dat het eigen is. Zoo dit gedichtje, dat een misschien niet zeer nieuwe, maar toch eerlijke, toch frissche ziening geeft van iets zeer ouds. //Le Semeur" heet het. Impassible et comme en ?in soxgc, Suivant Ie sillon vide et noir, Le semeur obstinéprolonge Sa marche grave, jusqu'au soir. Il scande son pas et balance Son beau geste fécondateur Projetant au loin la semence Dans Ie sol multiplicateur.... Et Ie germe doréqui vole, Dans Ie dernier rayon du jour, ISenvironne d'ime a-uréole, D'une gloire d'heureux amour! Al is dit nu niet geweldig, het is toch zeer zui ver. Wat ik treffend vond, heb ik gecursiveerd, maar bovendien geeft ook het heele laatste couplet een zeer duidelijk beeld van den zaaier, die hoog gaat boven den akker, met majestueus zegenend gebaar. Zooals dit gedichtje, zijn er vele in 't bundeltje, dat aardig is en nog aardiger zou zijn, als het niet door die bleeke nare houtsneetjes verleelijkt werd. * * Het stuk van Maurice Barrès: Une Journée Parlementaire", dat eenigen tijd geleden veel sen satie maakte en bij de eenige opvoering voor de invité's van de Figaro, volgens de bladen, zoo heel weinig bijzonders bleek te zijn, is thans als boek verschenen. Schandaal-nieuwsgierigheid heeft dit stuk aan de eene zijde, hostiliteit ter andere gewekt, en daarom kon de appreciatie bij de voorstelling niet zeer zuiver zijn, vooral niet, wijl ten slotte domineerde een soort van kregelheid, omdat een man van Barrès' talent zich verlaagde, om op de schaudaal-belustheid van het groote publiek te speculeeren. Maar ons, voor wie die dingen ver en vrij on verschillig waren, treffen bij het lezen van deze //comedie de moeurs" He levendigheid en de stevige realiteit der zegging. Misschien zou Une Journée Parlementaire", hier opgevoerd, heel wat beter vol doen dan in Frankrijk. * * Een wonderlijk boekje van een Pool of een Rus, die zich, volkomen onuitspreekbaar, Stanislaw Przysbyszewski noemt. Eu t boekje is getiteld // otenmesse", reeds in 1893 verschenen, maar hier nog niet gezien, naar ik meen. Het eenige, waaraan het doet denken, is de ,/Chants de Maldoror", maar deze zijn echter en krachtiger en bedoelen alleen te geven de visioenen en gedachten van een krankzinnige. Deze //Totenmesse" wil ook nog zoo half en half medisch zijn. De schrijver zegt in een voorrede: //Einen von den Unbekannten, von den im Dunklen und in Vergessenheit lebenden Certains" führe ich hier vor." En later: //einen unbekannten, eineu //vom WTege" habe ich aufgelesen." De schrijver is alzoo een psycholoog, een ge leerde, die echter in ziju Erzahlung" ook de kunst niet zoo heelemaal weggooit. En hij bereikt soms verwonderlijk sterke effecten, waar hij 't woelen der gedachten van zijn krankzinnige schrijft, die aan erotischen waanzin lijdt. Er zijn zulke geJeeltjn in het boekje, die het, totaal afgescheiden de eigenlijke bedoeling van den schrijver en of men die wijze voorrede zoo maar gelooven moet, een lezing volkomen waard maken. Een paar zinnen mag ik wel overschrijven. De //Hij" denkt aan zelfmoord : JVur Eins schimmerte duich, brach sich Balm in der wilden Gedankenflut. Du thust es nicht! Und dieser Gedanke fing an zu fischen und zu angeln in dem traben Strom und kokettirte so lange, bis ein anderer (iedanke an den Köder bise. Ja, und dann thust du's erst recht! Und beide Gedanken kamen sich nüher und umarmten sich .. . und veiilochten sich . .. und starrten einander an, lange, durchdringend ... Ja, und daun war's gethan. Mein Schicksal ist besiegelt. So werde ich stehen, so die Pistole anlcgen, so werde ich fiebe.rnd sprechen; du wirst es nicht thun du thust es nicht! und gleich zugleich ein Ruck, ein Jüngstentageslicht im Auge, ein Knall und es ist gethan." R. A. H. en P. C. Jr. Bij de heeren Preyer & Cie., locaal Pictura, is geëxposeerd een schilderij van W. Iloelofs, «Koeien aan den plas." Bij de firma E. J. van Wissselingh & Co., Kalverstraat, is geëxposeerd een Schilderij van Ed. Karsen, «Zomeravond". De opgravingen teHissarlik. Uit Athene wordt gemeld, dat in de laatste zitting van het Keiz. Duitsche archaeologisch instituut aldaar, door dr. Dörpfeld rapport werd uitgebracht over de dit jaar voortgezette opgravingen te Hissarlik, het vermeende Troje. Schliemann had inder tijd aangenomen, dat de stad Troje gelegen had op de tweede, de zoogenoemde verbrande laag, die zich van de andere verschillende bewoningslagen door de duidelijke sporen van een hevigen brand onderscheidt. Nu heeft echter dr. Dörpfeld in do zesde laag een grooten verdedigingsmuur gevon den, die den gansenen heuvel omgeeft en vijf meter breed is; hij bestaat uit fraai gladgemaakte, uiterst zorgvuldig samengevoegde steenen, en is toch zeer zeker uit het Mycenisch tijdperk. Over blijfselen van een Griekschen muur over deze imposante vesting werden ook gevonden. De muur was van groote torens voorzien, waarvan er een reeds tot op de diepte van zeven meters is bloot gelegd, zonder dat men nog op zijne fondamen ten gestuit is. Do muur is in zijn geheelen omtrek voor het grootste gedeelte behouden. De opgravingen die dit jaar op kosten van mevrouw Schliemann gedaan zijn, zullen het volgend jaar op kosten van den Duitschen Keizer voortgezet worden. De zesde laag, welke door het vinden van den muur plotseling zeer in belangrijkheid wint en waarin talrijke scherven gevonden zijn, tot den zoo genaamd Lycischen stijl behoorend, kan ongeveer uit 1500?OOO vóór Christus dateeren, dus uit den tijd waarin men den Trojaanschen oorlog stelt. Dorp. feld toonde aan, dat verschillende beschrijvingen van Homerus zeer goed op de bedoelde stadsoverblijfselen passen. De zesde laag is niet hori zontaal aangelegd, maar steeg in het midden tot een kleine verhooging, waarvan ook Homerus melding maakt. Verder vermeldt Homerus juist die gladde steenen van de burcht als een bijzon der kenteeken. Nu zijn de gevonden muren door de zorgvuldige bewerking van de steenen zeer goed te onderscheiden van de cyclopische bouwwerken te Tyrins uit denzelfden tijd. De fondamenten van huizen uit die zesde laag toonen, dat zij niet een aaneengesloten geheel vormen, maar veeleer eene kolonie uit verschillende gebouwen bestaande, die Homerus ieder afzonderlijk noemt. Men kan ook in deze ruïnes zien, dat de huizen, juist zooals Homerus vermeldt, in drie deelen gedeeld waren. Dr. Dörpfeld stelt de gebouwen uit de tweede, ook verbrande laag, waarin Schliemann het oude Troje zag, in een veel oudere periode, wel 3000 jaar voor Christus. Uit dien tijd heeft Europa in 't geheel geen bouwwerken; Hissarlik is dus in dubbel opzicht interessant. Nieuws uit Mongolië. In de vorige maand gaf de heer Hans Leder uit Jauernig in Sileziëin de Geographische Gesellschaft verslag over zijne reizen in noordelijk Mongoliëen in Orchon. Hij had zich, door de Russische regeering ondersteund, over het Ba kalmeer naar de stad Urga begeven en van daar uit de ruïnen van Karakorum, de eertijds schit terende residentie van de groote Mongoolsche Khans, nagevorscht. In een klooster dezer streek vond hij voorwerpen van buit, die uit Europa afkomstig waren, en welke de Mongolen op hunne tochten naar Europa in de l.'Sde eeuw moeten geroofd hebben, zoo een zwaardkling met gouden schrift ingelegd »Ter eere Gods'1, «Vincere aut mori", enz. Veel belangrijks boden Leder's volkenkundige schilderingen aan: die van 11,000 boeddhistische monniken (lamas) die de stad Urga bewoonden, de nog levende nakomelingen van Ghengiskhan, de wijze van schapenslachten, die daarin bestaat. dat men de dieren op den rug legt, hun een snede in de borst toebrengt en door deze met de hand het nog kloppende hart vat en verplettert, een procédé, dat met buitengewone snelheid wordt uitgevoerd en den oogenblikkelijken dood van het dier ten gevolge heeft. Een zonderling gebruik van de muziek leerde Leder bij de Mongolen te Orchon kennen. Kameelen die jongen hebben en deze uit koppigheid van zich wijzen, worden, opdat de jongen niet zullen omkomen, door klagende tonen op een soort alpenhoorn, die men in de onmiddellijke nabijheid van het moederdier gedurende langen tijd laat klinken, zoo week gemaakt, dat zij de afgewezene jongen beginnen te liefkoozen en hun gewillig voedsel bieden. Natuur en bevolking vindt de reiziger aan den Orchon en Karakorum be langrijke en ernstige studiën waard. Dante in Vlaanderen. Voor ongeveer 18 maanden wijdde Gladstone in de Nineteenth Century aan eene reis, die Dante van Vlaanderen uit naar Engeland ondernomen zou hebben, een belangrijk artikel. Over de reis naar Vlaanderen bestonden tot nu toe slechts vermoedens. Volgens Boccaccio, Villani en Benvenuto van Imola moet Dante in de tijd van den slag bij Kortrijk te Parijs geweest zijn; het is alzoo niet onmogelijk, schreef voor eenigen tijd een Belgisch geleerde, dat hij van daar uit eene reis naar Vlaan deren ondernomen heeft, daar hij als Ghibellijn dit land wel gaarne wou loeren kennen, en wanneer hij zich van Vlaanderen naar Engeland inge scheept heeft, kan het wel in Brugge over de toenmalige bocht het Zwin en Cadzant geweest zijn. Volgens den advokaat A. Du Bois te Gent, die een nader onderzoek hoeft ingesteld, vermeldt Dante de Vlaamsche zeedammen: tra Guzzante voor Wissant wit zand, tusschen Calais en Boulogne, het vermoedelijke Itius uit Caesars De Bello Gallico. Du Bois houdt het ook er voor dat Cadzant bedoeld is, hij voegt er echter bij, dat over Dantes tekst onzekerheid bestaat. In de uitgave van Witte heet het Guizzante, in vroe gere uitgaven Guanto, wat Lamennais door Gent vertaalt, terwijl een Vlaamsch schrijver bij de vermelding van de bedoelde plaats Gazzante vertaalt. De heer Gladstone kon dus nog gelijk hebben. De dichter Jean Aicard is tot president der Sociétédes gens de lettres gekozen, als opvolger van Zola; de president toch moet om de drie jaren aftreden en is niet verkiesbaar. De tegen stelling is niet onaardig tusschen den naturalistischen romancier, en den zeer idealen dichter van Miette et Noréen La Chanson de VEnfant. Jean Aicard is trouwens na zijne periodevan lyrisch dichter, dramatictis geworden (met Don Juan, Smilif, Père Lebonnard) en daarna romanschrijver, met Le Hoi de Camargue, Le Pare d'amour, L'Ibis bleu en Fleur d'Abime. liet tijdschrift Noord en Zuid, ten dienste van onderwijzers bij de studie der Nederlandsche taal en letterkunde, (uitg. Blom & Olivierse te Culemborg) is zijn zeventienden jaargang inge treden. Het is nog steeds onder redactie van de heeren Taco II. de eer en ('. H. den Hertog. Het eerste nummer bevat bijdragen van de II.II. A. S. Kok, dr. W. Zuidema, dr. F. A. Stoett, dr. J. W. Muller, J. C. Groothuis, A. M. Moolenaar, en het begin van eene studie De Roman tiek in Nederland, door C. II. den Hertog. K i/en Haard van Maart bevat o.a.: De Poor terszoon van Hoorn door M. W. Maclaine Pont, (met ill. van Ch. Ilochussen); De Bouwval te Wolfhczen, door H. J. H. (ironeman (met ill.); Het Xuiderzee-rraat/stuk door .Ihr. C. (,'. Th. Six, (met kaarten); Sociale arbeid in Londen (met portretten); En jubilt' (met portr. van Ritmeester J. I'. Ivohn); Jie Kinderzegeti/ng door .Io. de Vries; -Een kijk/e in een tuinbouw inrichting, door Dr. II. J. Calkoen (met por tretten der II.II. Krelage en andere ill.) ; Funains door Dr. Edw. B. Koster, enz. en als afzon derlijke platen: De Aimlerzegening; ren hooge ga^t in de keuken, naar Jan Steen; Keizer Hadrianus in Engeland, naar Alma Tadema; H.M. Koningin Wdlielimm in Friexch contuum; Van verre staande, naar Domenico Morelli, enz. Van De landsverdediging, maandschrift voor Militairen en voor allen die in de weerbaarheid en onafhankelijkheid van Nederland belang stellen, onder redactie van nvestigntores, verschijnt bij de uitgevers-maatschappij Elsevier" de vierde jaargang. De Maart-arlevering bevat een In Memoriam J, W. Knoop en vervolgt o. a. eene reeks artikelen over den < 'hileenschen Burger oorlog van IS'JO, door W. I. G. van der Veur. Gouverneur's Oude Huisvriend, uitgave van H. C. A. Thieme te Nijmegen, van Maart en April 1894, bevat aan oorspronkelijke stukken: J. R., Gedichten, en Fokko Bos, Mijn gedachten. MtlttllltlliiitiliHiiiiiiitHitlllllliiiiiiiiiiiiiillHlllliiiiiiiiiitinullliiiiiiiiitn» (^QHETSJES , , . . _, .... Een lente in Italië. Een verbijsterende uitbloeiing van schoonheid. Een zon van gebiedende heerlijkheid in een diep blauwen hemel met enkele groote witte wolken, die als lieflijke droomen vergaan, voortgestuwd door een streelende koelte. Golvend de bergen in't rond, op hunne kammen de stille zwartgroene cypressen. En zwartgroen zijn de boomkronen, die de win ter niet gedeerd heeft; maar allerwege: op de gloei ende velden, langs de straatwegen, op de pleinen der witte, in de zon slapende Rivierasteden, waar alle vensters gesloten zijn met groene jalousiën, het onbesmette, vroolijke geelgroen der jonge lente; de kastanjes die ontbotten, de citroenen als gou den droppels in het groen. En vol groen en vol gezang de lucht: geuren van de ontluikende eucalyptus met zijne bladeren als degens, geuren van boschvioolfjes, geuren van jonge rozen; ge zang van vroolijkstoeiende vogels en gonzende bijen. Wat al kleuren daarbij! De purperen rhodcderidrons wier uitgebloeide bladeren op het koeltje ronddrijven als roode sneeuw; de camelias, stil, als roode en witte tranen op hun duister gebla derte. En stil, omhoog, de palmen met lange, stille bladeren, ietwat voorovergebogen stam, uitstarend in de verte naar het zonneschitterende vlak der Middellandsche zee, waar een zachte, blanke damp uit opgaat. Snappend en lachend de zongebruinde menschen, de vroolijke Italianen met hunne glim mende, donkere, tintelende oogen. Heerlijk Genua! Niet uw welvaren, niet uw grootsche haven met haar druk gedoe, met haar mastbosch en de in- en uitvarende Oceaanstoorners trekt mij aan; niet vooral uw paleizen van wit marmer dat door het stof en de vingers der eeuwen is bevuild; ook niet uwe koelbeschaauwde hellende kronkelstegen, waar de nijvere huismoeder de bui ten gehangen wasch laten druppelen op de hoofden der haastige voorbijgangers; dit alles is schoon ook de wasch! maar wat mij aantrekt is die litflijke godsdienst in de kerken. Daar is de hoogste schoonheid; op Goeden Vrijdag in de Domkerk van San Lorenzo, en schouder aan schouder de menigte in den middagschemer der kerk. Als een atmosfeer door passiebloed gedrenkt, straalt daar een zwak maar purperrood licht door de venster gordijnen en giet gloeiende reflecten over de zwartmarmeren, uit de menigte oprijzende pilaren, tegen de goud-glinsterende gewelvingen omhoog, op de oude schilderijen, wier voorstellingen zijn weggeduisterd. Als gloeiende, stille tranen zijn daar de kaarslichten op de donker gedrapeerde altaren, om het blanke lijdenslijf van den gemarteldeu Verlos ser. Luisterend de menigte, nu voor het verma nende woord van den prediker uit den hemel, met breed gebaar en luide stem opkomende in den kansel in een schuin-ueerstrijkeiiden brecden straal bundel van goudlicht, straks naar het gezang van den Passiezanger, En o! dit gezang en deze stem ! Welk een geklaag van vrouwen, welk een gesnik van tranen, welk een weeklieid van innige ontroe ring, om het lijden van den Godmensch. Dit, waar lijk, is het geklaag om het eeuwige lijden; dit zijn de bloedige passie-tranen, dit de srnartkreten van den rouw, die door de stem van dien onziehtbaren zanger worden vertolkt. Religie vol zinnestreeling! Straks na Pasehen, zal het licht geworden zijn onder de gewelven van San Lorenzo. Dan zullen de altaren, onder de vlamkronen die daar altijd zweven, een weelde van bloemen dragen, dun zal het woord van den pre diker vol blijde verwachting, het lied van den zan ger vol gloeiende levenskracht zijn, dan zal de opstanding ook in San Lorenzo gevierd worden en goudbehangen zal het altaar en goudbekleed zul len de priesters ziju en schitterend de kandelaren. Opstanding! Maar langs de straten worden de lita nieën gehoord en trekken langzaam de processiëu met hare kaarslichten voort, de priester in het witte kleed onder het gouden baldakijn dat hem boven het hoofd wordt gedragen, om hi-u te be zoeken en de kracht van den godsdienst te geven die met den dood worstelen; opstanding! Maar 's morgens vroeg klinken de litanieën nog droeviger, klagen de treurmarschen nog weemoediger, om de doodeii die naar den Godsakker worden gebracht. En toch, welk een blijde dood in dit zonnige blijde land. Ga mee naar den Camj/o Santo; wan del méover een paar heuvelen buiten Genua, laugs eeuwende aquaducs, de lachende jonge man nen voorbij, die boccie, het geliefkoosde halspel der Italianen spelen. De Cduipn Hvuto is de keikhof van een volk dat het witte marmer goed koop en een der kunsten van Michel-Angelo niet duur kan krijgen. Maar welk een kunst, dan ook, goed/ hemel! Zij bereikt het uiterste in den techniek: dit witte marmer is niet marmer meer, het is ouder deu beitel van den beeldhouwer zijde, kant, laken, zelfs duffel, wolken óók geworden. Dit is liet beste wat men er van zeggen kan. Maar voorts welk een wansmaak! Eindelooze galerijen van een panopticum van onbekende grootheden in marmer gehouwen en met de pretentie van ge lijkenis met de levenden of de doodeu die het model ziju geweest. Eu in die pretentie wordt niets gespaard: niet de wrat op den neus, niet de hangende vet-kwabbeu onder den kin. noch het welgedane buikje van dezen of dien. Kier zijn ze allen in marmer: de treurende weduwe; de treu rende man; de treurende kinderen; de doode die afscheid neemt van de zijnen; de doode die op zijn doodbed ligt of in de pose zit waarin zijn nabestaanden hem goed kenden en met hun wiimarmeren strakke gezichten schijnen ze allen ver steend te zijn in een of andere comedie van de droefheid. Alles is van marmer, van gehouwen, ge slepen, gepolijst marmer, de cbambereloaks zijn van marmer, de pantoffels, de zakdoeken ; de jassen e:i broeken, de japonnen die het belachelijke eener verouderde mode hebben; de ronde vilten (ook het, vilt is in het marmer nagebootst!) hoeden der treu

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl