Historisch Archief 1877-1940
No. 878
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
voorvaderen dien naam eigenlijk hebben gemaakt,
en gemaakt tot een der geachtste in ons land en
ons werelddeel toch is het of in de lengte der
tijden die naam en de drager ervan onderling
grooter invloed op elkaar gehad hebben, als het
ware elkander hebben gevormd- Ze behooren
geheel bij elkaar! Wie zou zich bijvoorbeeld
kunnen voorstellen dat Jan Kol d Aulnis de
Bourrouil heette of Van Lier! Er is immers geen
verbeeldingskracht sterk genoeg, die er zich
eenig denkbeeld van kan vormen, hoe de wereld
er dan wel uit zou zien! Men zou even goed
een poging kunnen doen om de goêgemeente te
willen doen gelooven dat Jan Kol Roomsch is!
Als ons raadslid ooit nog eens het voornemen
in zich voelde opkomen om van naam zy het
dan ook maar van achternaam te veranderen
en er bij de samenstellers van ons Woordenboek
onoverkomelijke bezwaren mochten blijken te
bestaan om het woord degelijkheid door het veel
kortere »Kol" te vervangen, dan zou ik den heer
Jan Kol wel in overweging willen geven zich
voortaan te noemen en te schrijven: Jan
DegeIjjkheid. Dan hadden we teft'ens een geschikten
pendant voor het aloude Jan Companie en des
raadslids karakter ware met een enkel woord
voldoende omschreven.
Want degelijk is hy! In de openbare zittingen
luistert ieder met aandacht naar hetgeen hij zegt
en hij maakt van die aandacht nimmer misbruik.
Hy bezondigt zich nooit aan langdradige
betoogen als zijne huiselijke verzuchtingen niet
langer zijn, dan is hij voor veel vrouwen en
kiuderen een benijdenswaardig echtgenoot en
vader ??en vooral hij spreekt Hollandsch, de taal
zijner vaderen. Hij doet niet zijn best om zijn ge
sprek met allerlei vreemde woorden te »lardeeren"
on zoo ofschoon het zou bewijzen dat hij zijne
«jigene taal nog niet voldoende kent om er zijne
gedachten in uit te drukken den verwaanden
schyn aan te nemen alsof hij bij voorkeur in
«en vreemde taal denkt; maar hij spreekt Hol
landsch, duidelijk verstaanbaar, kort en flink als
zjjn naam.
Dit maakt dat des heeren Kol's woorden steeds
een gewenschten indruk maken, eri de zeldzaam
heid waarmede hij spreekt is geheel evenredig aan
de weinige woorden waarin hij weet mede te deelen
wat hij te zeggen heeft. Hij schenkt zelf onver
moeid zijne aandacht aan al hetgeen zijne
medeleden noodig achten in het midden te
brengen en hy' is altijd stipt op zijn tijd. In dit
laatste volgt hij getrouw wijlen zijnen eerbied
waardigen vader na, die vóór hem lid van den
Raad was en zich eens ernstig bij den voorzitter
beklaagde dat het openen der vergadering in den
regel zoo langen tijd vertraagd werd door het
te laat komen van sommige leden. Het is waar
toen werd er nog geen presentiegeld betaald aan
de heeren die bijtijds tegenwoordig waren, maar
dat dit nu wel geschiedt mag geene reden zijn
om aan te nemen dat daaraan Jan Kol's tijdige
aanwezigheid op de zittingen te danken is. Wel
zou hij geen goed bankier zijn als hij niet van
den stelregel was: »elke daalder is er een"! of
niet handelde naar den oud-hollandschen regel:
»vele kleintjes maken een groote." En Jan Kol
is een goed bankier! Zoo'n goede bankier, dat
alleen zijn schaduw al crediet geeft! Wie dan
ook ook maar een couponnetje van twee zeven
en veeitig en een half te wisselen heeft gaat naar
het kantoor van ons raadslid en stapt er binnen
als een habitué. Dat staat goed en vooral als
men het doet met een gezicht of men er een
halve ton in deposito gaat brengen, verhoogt het
der christenen crediet enorm.
Zoo is de heer Jan Kol hier een man, niet
alleen als raadslid, van grooten invloed en zijn
naam is zoo nauw aan Utrecht en zijn welvaart
verbonden, dat alle omstandigheden die familie
betreffende al komen zij dan ook niet in de
krant hier haast nog met meer belangstelling
HMtiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiuinwiuiiiiiiiiii
uiiiuilluiimutuiilMlMiMi
fprong was ik overeind en riep:
«Genoeg! Tot hiertoe en niet verder! Ge
weten looze fielten!"
Beiden deinsden een oogenblik achteruit.
Ik geloof dat zij mij, met het licht der volle
maan op mijn bleek gezicht, voor een geest
hielden.
Thans was ik moedig. Ik was te ver ge
gaan om terug te krabbelen, en riep:
»Caïn is vervloekt, en hij heeft slechts n
mensch gedood! En wou jullie je ziel bezoede
len met het bloed van een paar honderd '?"
»'t Is een krankzinnige P zei Flannigan.
»'t Is tijd! Laat gaan, Muller."
Ik sprong op het dek en riep:
»Dat zul je niet!"
»Welk recht heb jij het ons te beletten?"
»Alle mogelijke rechten, goddelijke en
menschelijke."
»'t Gaatje niemendal aan. Uitdeuweg!"
»Neen! Nooit!'' riep ik.
«Vervelende kerel! Er hangt veel te veel
van af om komplimenten te maken. Ik zal
vasthouden, Muller; ga je gang maar."
Het volgende oogenblik worstelde ik in de
herculische armen van den Ier. Tegenstand
was nutteloos, ik was een kind in zijn handen.
Hij zette mij tegen de verschansing, hield
mij stevig vast en riep:
»Allo, vooruit! Hij kan nu niets doen."
Ik had een gevoel, dat ik op de grens der
eeuwigheid stond. Half geworgd in de stevige
armen van den langsten schavuit, zag ik
den ander naar het rampzalig kistje gaan,
zich bukken en het touwtje tusschen de vin
gers nemen. Ik prevelde een vluchtig gebed,
ik hoorde een knarsend geluid, het kistje ging
op zijde open, en .... ticce grijze postduiven
vlogen de lucht in!
*
Ik heb niet veel meer te zeggen, 't Is voor
mij geen aangenaam onderwerp. De geheele
/aak is te onuitstaanbaar belachlijk. Misschien
doe ik het verstandigst, als ik op den achter
worden vernomen dan die van het Vorstelijk Huis.
Zoolang er dan ook gemeenteraden zullen
bestaan, zal er dan ook in dien van Utrecht wel
een Kol zitting hebben.
mmiiiiiiiiiiHiiiiiiiimiiiMiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiimiMiiiiiiiMHiiiiiiiui
ziek.
in de Hoofdstad.
Hoe donker het leven ook moge toeschijnen,
hoe groot de ellende en nood moge zijn, toch kan
het in geest en hart van den kunstenaar licht en
zonnig blijven. Dat heeft Haydn's voorbeeld ons
geleerd.
Eene vreugdelooze jeugd en een vreugdeloos
huiselijk leven, dat alles was zijn deel.
Hoe klaagt bij iii zijne Auto-biographie: Mit
Unterrichtuug der Jugend muszte ich uiich ganzer
acbt Jahre kummerhaft herumschleppen (durch
dies eleude Brod geheu viele Genie zu Grande,
da ihnen die Zeit zum studiren mangelt.) Die
Erfahrung traff mich leider selbst; ich würde das
wenige nie erworben haben, wenn ich meineu
Corapositions-Eifer nicht Nachts fortgesetzt hatte.
Junge Leute werden an meinera Beispiele sehen
köunen dasz aus dem Niclits doch etwas werden
kann. Was ich aber bin, ist Alles eiu Werk der
dringendsten Noth.
Van zijne composities trok Haydn in die dagen
nog minder voordeel dan van zijne lessen (die met
2 en 3 gulden per maand betaald werden) daar
het eigendomsrecht volstrekt niet gerespecteerd
werd. Waarlijk zulk een levensjeugd is niet in
overeenstemming met de jeugd, die ons uit: Die
SM/ifung en Die Jalireszeiten tegeustralen.
In die periode waren Haydn's materieele levens
omstandigheden echter vrij wat beter, doch in 1700
bracht het noodlot hem eene booze vrouw in huis,
welk juk hij 45 jaren met het grootste geduld
getorscht heeft. Pohl (de biograaf) is niet malsch
wanneer hij Jiaar noemt: Ein unvertragliches,
zankzüchtiges, herzlozes, versehwenderischesundbigottes
Weib, eine keifende Xantippe, en er bijvoegt: Nur
ein Charakter wie der Seinige vermochte das
traurige Los einer solchen Ehe zu ertragen.
Haydn moest dan ook wel bovenaardsche lank
moedigheid bezitten om het uit te houden met
eene vrouw die de bladen van zijne manuscripten
gebruikte om papillotten in het haar te zetten,
of onder pasteien te leggen. Geen wonder dat
Haydn van uit Londen schreef aan een vriend:
Quella bestia infernale en dat hij dreigde nooit
meer naar huis te zullen komen wanneer zij niet
veranderde.
Dat schijnt wat geholpen te hebben.
Toen zijne vrouw gestorven was kon hij niet
nalaten bij het vertoouen van haar portret aan
den violist Baillot te zeggen: Das ist meine Frau,
sie hat mich oft in Wutii gebracht.
Al die feiten zouden echter op zichzelf reeds
voldoende geweest zijn ia onze fm de dixneuvième
siècle periode eene kunstenaars natuur voor goed
in de war te brengen, doch Haydn moet zenuwen
van ijzer en staal gehad hebben.
Dergelijke herinneringen komen van zelf voor
den geest wanneer men een in lang niet gehoord
werk van den componist weer hoort uitvoeren.
Die J ahreszeiten, blijven vrij getrouw op het reper
toire, doch die Schöpfung (/aterdagavond door de
Zangvereeniging van Too. kunst ten gehoore ge
bracht) had langen tijd gerust ten onzent.
Nu is het eerstgenoemde werk nog veel aan
trekkelijker, omdat Haydn in zijne muzikale uitin
gen meer den juisteu toon treft wanneer hij liet
Jllllimiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiuimiii'iliUiiimiiiuiiiiinHllliiiiiiiiiiimiiiiiHiiiiiii
grond wijk en den correspondent van den
New York Herald, voor de rubriek »Sport,"
mijn onwaardige plaats laat innemen. Zie
hier een uittreksel uit zijn kolommen, kort
na ons vertrek uit Amerika:
«Postduiven-Wedstrijd. Een nieuw soort
wedstrijd is 11. week gehouden tusschen de
duiven van John. H. Flannigan, van Boston,
en JYremia Muller, een welbekend burger uit
Ashport. Beiden hebben veel tijd en moeite
besteed aan een veredeld duivenras; de wed
strijd was lang voorbereid.
Er is op de duiven veel gewed, heel de
stad stelde belang in den uitslag. Ze zijn
uitgelaten op het dek van den
Trans-Atlanlischen stoomer »de Spartaan," des avonds
te tien uur, op den dag der uitreis, toen men
berekende dat het schip ongeveer honderd
mijlen had afgelegd. De vogel, die het eerst
thuiskwam,, zou den prijs gewonnen hebben.
De grootste omzichtigheid werd vereisclu,
daar Engelsche zeekapiteins een vooroordeel
hebben tegen het aan boord brongen van al
wat tot sport behoort. Niettegenstaande een
kleinen tegenspoed op het allerlaatste mo
ment is de klep precies om tien uur geopend.
Muller's vogel is den volgenden middag, uit
geput van vermoeidheid, aangekomen, van
dien van Flannigan heeft men niet meer ge
hoord. Zij, die op de laatste gewed hebben,
kunnen evenwel verzekerd zijn dat de zaak
zoo eerlijk mogelijk in iiaar werk is gegaan.
De duiven waren in een expresselijke daartoe
vervaardigd kistje gezet, welke alleen door
een veer kon geopend worden. Men kon
hen door een paar gaatjes in het deksel eten
geven, doch het slaan met de vleugels was
onmogelijk.
Xog eenige zulke duiven-wedstrijden en
zij worden algemeen in Amerika, en zullen
een aangename afwisseling vormen met de
akelige vertooningen van menschelijke krachts
inspanning, welke in de laatste jaren zoo ver
bazend zijn toegenomen."
leven, dan wanneer hij het bovenaardsche bezingt,
met dien verstande dat zijne blijmoedigheid en
zonnig optimisme wars waren van alle mystiek en
diepen ernst.
Het werd hem ook wel eens verweten, dat zijn
gewijde muziek ernst miste.
Dit was niet geheel juist. Haydn was een
goedgeloovig katholiek, die nooit verzuimde met een :
In nomine Domini zijne composities aan te vangen;
doch hij vatte zijn Godsdienst ri^et naieve gemoe
delijkheid op. //Wenn ich an Got.t denke ist mein
Herz so voll Fraude, das mir die Noten wie von der
Spule laufen. Und da mir Gott ein fiöhlieh Herz
gegeben hat, so wird er mir's schön verzeihen, wenn
ich ihm fröhlich diene" antwoordde Haydn op zulke
verwijten.
Dit karakter sp-eekt geheel uit die Schöjifung en
dit hebbe men, dunkt mij, in het oog te '. ouden,
wanneer men na in zoolang dit werk niet gehoord
te hebben, er zicli min of meer aan ontwassen
voelt. Men zou toeli bij de juichende koren soms rneer
macht en majesteit wenschen, doch Haydn gaf zich
zoo als hij was en dus neme men hem ook zoo als
hij was. Dit doet niets af op het, genie en de
grootheid vau den man die onder zoo ongunstige
omstandigheden, zoo groote werken schiep, die na
Die Jahrexzeiten nog tal van werken geschreven
hebbende eindelijk toen zijn kracht gebroken was
moest zeggen: //Es ist, mein letztes Kind, aber est
sieht mir doch noch almlich." Er zijn goede slechte
kinderen ouder, zeide hij van zijne compositiën, doch
hij hoopte dat zijn muziek niet geheel en al in de
vergetelheid zou raken.
Deze bescheiden wensch is voorzeker ten volle
verhoord.
De uitvoering van dit werk, onder leiding van
den heer Röntgen, zal vele anderen weer voor den
geest gebracht hebben, de tijden, toen Verhuist
den staf zwaaide.
In zulke werken ging de grijze dirigent geheel
op, en in die tijden kregen wij de oudere werken
bij voorkeur te hooren. Doch tijden en menschen
veranderen, het nieuwere vraagt naast het oudere
een steeds grooter plaats en dat is ook goed. Toch
is het ook goed, dat het oudere niet vergeten of
verwaarloosd wordt en daarom is het een goede
daad van de Amsterdamsche Afdeeling, geweest,
dit werk te opvoering te kiezen.
De solisten hebben bij zulk een werk een zeer
groot aandeel. Die taak was thans vertrouwd aan
mej. Louise Ottennaim uit Dresden en de heeren
Rogmans en Messchaert.
Mej. Ottermann heeft als zangeres ongetwijfeld
vele goede kwaliteiten, doch wat men van zulk
een werk verlangt, kan zij niet in alle opzichten
geven. Eeu geforceerde hoogte en de gewoonte,
vaak de hooge tonen met de keel aan te zetten,
geven aan hare partij dikwijls iets, dat, in strijd is
met den soberen stijl van dit werk. Ook was het
te hoog zingen nu en dan nog al opvallend.
De heer Messchaert heeft rle hoorders weer
eens zoo recht ouder de indruk van zijne gaven
gebracht. Als meester in de voordracht ken ik
weinigen die hem evenaren. Hij durft nu eu dan
realistisch te zijn, doch altijd houdt zijn goede
smaak hem in het juiste spoor.
Dit kwam vooral uit in de solo, wanneer de
schepping vau het dierenrijk door hem wordt,
verhaald. Dit gedeelte (dat wij Amsterdammers
den Artis-solo zouden kunnen noemen) werd door
hem op meesterlijke wijze gezegd.
Munt de heer Messchaert uit door zeggingskracht,
de heer Ro<rman$ kan zieh beroemen op schooue
en krachtige stemmiddelen, die hij door oefening
heeft leeren beheerschen. Hoewel nu de lyrische
partij van l'nel voor hem in veel opzichten een
bezwaar is, moet ik het aan die oefening toeschrijven
dat deze solist zich op zoo lliuke wijze van zijne
partij kweet.
De koren marcheerden over het geheel vast en
het orkest, dat in het eerste deel niet al tegelijk
speelde en o. a. vau den chaos eene te realistische
vertolking gaf, was in het tweede en derde deel
zeer gelukkig.
Met deze uitvoering kan men dus (als geheel
genomen) den heer Röntgen gelukwenschen.
Twee Nederlanders als solisten in het Concert
gebouw is een opmerkelijk eu heuclielijk feit. Dat
die Nederlanders in den vreemde wonen (Frank
fort) doet er niet toe. Zij blijven niettemin Neder
landers.
Het waren de heeren James Kwast, pianist, pro
fessor aan het Conservatorium en Autoon de Rooy,
bariton-zanger, leerling van prof. Stockhausen.
De heer Kwast trad als componist en pianist op
en wel met eeiie l'\ialaxie voor klavier eu orkest
in drie deelen. Uit den verkregen indruk is de
heer Kwast in beide hoedanigheden een talentvol
man, d icL het komt, mij voor dat het vooral de
pianist is, die op een buitengewoon hoog stand
punt staat. Wat de compositie betreft-, werd men
gefrappeerd do'ir gelukkig aangebrachte kleuren en
sprekende rhythmiek, doch tevens waren de mo
tieven zoo uitgeplozen en uitgerafeld dat men
door de lengte de belangstelling in het werk ging
verliezen.
Het gaf echter tevens de gelegenheid den heer
Kwast in alle oplichten als pianist te bewonderen
want voortrell'alijk verstaat hij de kunst voor zijn
instrument te schrijven. Niet alleen in dit werk,
doch ook in kleinere stukken toonde hij zich de
kunstenaar van smaak en geest, die het, veracht
op het groote publiek te willen werken, doch zijne
kunst boven alles stelt.
Over den zanger den heer Vau Rooy zal dunkt
mij verschillend geoordeeld worden, want /.ijn zeer
schoon geluid en goede stemoutwikkcliug /uilen
velen doen vergeten, dat liet voortdurende klagen
dat i 11 zijn zang is op te merken, dreigt ten koste
vau de voorgedragen werken tot gewoonte te worden.
Nu kan men Schumauri's Dii'lili'i'lii'l/r geheel van
den k lage ud e n kant opvatten en er bestaat ook eeuc
traditie die dit voorschrijft. Ik voor mij deel die
meeiiing niet, en geloof dat de belangstelling in
de 1(5 liederen op die wijze verflauwt, doch wan
neer het, eene opvatting geldt moet men het hoofd
buigen en die opvatting (als er namelijk gronden
voor aan te voeren zijn) respccteereii.
Doch in de proloog vau Paljas is voorzeker een
klagend begin niet op ziju plaats. Eerst later
wanneer Tonio verhaalt welke vreeselijke geschie
denis zich zal afspelen, hoe ook het hart van den
potsemuaker lijden kan, dan moet de smart voor
den dag treden. Doch afgescheiden hiervan, men
kan wel ernstig zingen zonder dat klagende in de
stem, dat oorzaak is, dat op het oogenblik waar
de hoogste smart zich uiten moet, de kracht van
uitdrukking tekort schiet.
Dit staat m. i. den jongen veelbelovenden zanger
nog in den weg, om alles te kunnen weergeven,
waartoe zijne stemmiddelen, zijne muzikale gaven
en ontwikkeling hem in staat stellen.
Met eene zeer schoone vertolking van de
Jupiter-Symphonie van Mozart werd dit concert geopend.
Tevens genoot ik weer van de wijze van begelei
ding, want hetzij Kes met zijn orkest of aan het
klavier begeleidt, dat doet hij altijd meesterlijk.
VAN MlLLIGEN.
IIIIIIIIIMnBHHHII
HIIIIIHIIIIMtUIIIIIIIMMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIiraM
Verdi's werken en de politiek.
Dat de Troiivcre, Aïda en Falstaff iets met
politiek te maken nebben, valt moeielijk aan te
nemen, toch heeft Verdi met verschillende van
zijn opera's in dit opzicht last gehad. Reeds
lang geleden, in den tijd dat Noord-Italiöonder
Oostenrijk behoorde, is het begonnen. Nnbucco,
in 1841, gaf reeds aanleiding tot patriottische
manifestatiën ; in 1843 legden de autoriteiten aan
de vertooning van Lombirdi (férusale.m)
moeieHjkheden in den weg. De kardinaal van Milaan,
Gairusk, zag er passages in, waarin de gods
dienst niet voldoende geëerbiedigd werd ; Verdi
wilde ze er niet uitnemen ; de kardinaal schreef
er den keizer over, en toen de voorstelling plaats
had, juichte het publiek stormachtig allerlei pas
sages toe, die anders onopgemerkt voorbij waren
gegaan.
In 1847 zou te Rome Ernanïworden opge
voerd, dat drie jaar vroeger in het Fenice'theater
te Venetiëal gespeeld was; Paus Pius IX werd
toen als een groot hervormer en een liberaal
Paus beschouwd, en toen de passage kwam
A Carlo Quinto sia gloria e onor,
zong men:
A Pio nono sia gloria e onor.
Ook werden de keizerlijke kleuren in de acte
der samenzwering door driekleurige cocardes
vervangen; en eens werd een der toeschouwers,
een schutter, zoo opgewonden tegen den keizer,
dat hij al roepend: Vwi Pio nono, vi<»i l'Italia !
zijn shako op het tooneel wierp,toen zijn jas, zijn
koppel, eindelijk zijn andere kleeren en zijn sabel,
zoodat de acteurs zich moesten terugtrekken tot hij
er uitgezet was. Attila, in 1847 te Venetiëopge
voerd, diende ook al als voorwendsel; Macbeih,
dat te Florence ook in 1847 zijn première beleefde,
werd daar zonder bezwaar opgenomen, maar te
Venetiëontstond er, toen de zanger Palma in de
rol van Macduff zong:
La patria tradita
Piangendo c'invita,
Fratelli, gli oppressi
Corriamo a salvar
een groot rumoer. Het heele publiek zong mee;
de Oostenrijkers zagen er een sein van opstand
in, en de schouwburg werd de volgende avonden
voor de helft met grenadiers gevuld.
Bij Un Ballo in Mivchera, dat in 1858 te Na
pels zou gespeeld worden, stolde de politie zich
een beetje belachelijk aan. Kr was toen juist in
Parijs een aanslag op den keizer gepleegd, door
Orsini, en de bevriende Italiaansche regeering
vond het stootend, nu een koningsmoord (op
Gustaaf van /weden) op het tooneel te laten toe
juichen; Verdi gaf intusschen niet toe, hij wilde
niets veranderen, en Un Hallo in Maschera werd
te Napels niet opgevoerd.
Later kwam hot te Rome, maar gecorrigeerd ;
de koning werd veranderd in een....
Amerikaanschen graaf.
In 1850 en 18GO, gedurende den vrijheids
oorlog, werd Verdi's naam zeer populair, en in
werkelijk patrottischen zin, en niet tegen zijn
wensch. Men plakte dan aan:
Viva Verdi!
en las hieruit:
Viva Vittorio Emmanuele, Re d'Italia!
Xa de annexatie van Parma bij hot nieuwe
koninkrijk Italiëwerd Verdi door het stadje
Bussero naar den provincialen raad afgevaardigd ;
later wist Cavour hem over te halen om zich
ook in hot Parlement te laten kiezen, maar al
heel spoedig nam hij nu zijn ontslag. In 1875
werd hij tot lid van den Senaat benoemd, door
den koning ; maar of hij or ooit geweest is, weet
men niet; hij woont altoos te Genua en te
Busseto.
Onzichtbaar orkest.
Men weet hoe Wagner verwezenlijkt heeft het
geen vroeger, door (iluck, door Grétry, door
Choron, door Sax al zoo dikwijls is voorge
steld : het orkest bij de opera onzichtbaar tema
ken. De heer ISouawitz te Londen wil hetzelfde
doen bij de concerten, l lij wil het orkest achter
gordijnen on bloemen verbergen. Er is zeker iets
voor te zeggen, want al die strijkende, blazende,
slaande en tokkelende heeren vormen nu zoo'n
indrukwekkend gezicht niet; alleen : waar moet
men dan naar kijken '.' Een groote tooverlantaarn,
stolt de Di'ba's voor, met voorstellingen in ver
band met de muziek. De heer Honawitz wil ook
dat niet; de muziek en de muziek alleen ; zal men
genieten, en dit is zeer rationeel; toch schijnt
zijn plan nog niet do verwezenlijking nabij.
A'oor de season belooft men zich in Londen
als opera-nouveautés: Fahtaff' van Verdi, inliet
Italiaanseh, met Pessino, Pini-Corsi en de dames
Guilia Uavogli eu Ol.ghina; Matton Lescatit van
Puccini, in het Italiaanseh, met Bednschi en
Mlle Olghina; voorts in het Fransch: L'attaque
du iiioulin, van Bruneau, met Bouvet, Cossira en
Mlle Delna, eene schoonheid; IM Navarraise van
Massonet, met Mad. Calvé; Li Damnation de
Vaust, met Jean de lieszké, als Faust; Saplio
van Gounod met gezusters Uavogli; en Sif/na
vau Co wen, nu tot twee bedrijven gereduceerd.
met De Lucia en Mad. Melba. avalleria en
Pagliacci blijven op het repertoire.