De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 22 april pagina 3

22 april 1894 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 878 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. voorvaderen dien naam eigenlijk hebben gemaakt, en gemaakt tot een der geachtste in ons land en ons werelddeel toch is het of in de lengte der tijden die naam en de drager ervan onderling grooter invloed op elkaar gehad hebben, als het ware elkander hebben gevormd- Ze behooren geheel bij elkaar! Wie zou zich bijvoorbeeld kunnen voorstellen dat Jan Kol d Aulnis de Bourrouil heette of Van Lier! Er is immers geen verbeeldingskracht sterk genoeg, die er zich eenig denkbeeld van kan vormen, hoe de wereld er dan wel uit zou zien! Men zou even goed een poging kunnen doen om de goêgemeente te willen doen gelooven dat Jan Kol Roomsch is! Als ons raadslid ooit nog eens het voornemen in zich voelde opkomen om van naam zy het dan ook maar van achternaam te veranderen en er bij de samenstellers van ons Woordenboek onoverkomelijke bezwaren mochten blijken te bestaan om het woord degelijkheid door het veel kortere »Kol" te vervangen, dan zou ik den heer Jan Kol wel in overweging willen geven zich voortaan te noemen en te schrijven: Jan DegeIjjkheid. Dan hadden we teft'ens een geschikten pendant voor het aloude Jan Companie en des raadslids karakter ware met een enkel woord voldoende omschreven. Want degelijk is hy! In de openbare zittingen luistert ieder met aandacht naar hetgeen hij zegt en hij maakt van die aandacht nimmer misbruik. Hy bezondigt zich nooit aan langdradige betoogen als zijne huiselijke verzuchtingen niet langer zijn, dan is hij voor veel vrouwen en kiuderen een benijdenswaardig echtgenoot en vader ??en vooral hij spreekt Hollandsch, de taal zijner vaderen. Hij doet niet zijn best om zijn ge sprek met allerlei vreemde woorden te »lardeeren" on zoo ofschoon het zou bewijzen dat hij zijne «jigene taal nog niet voldoende kent om er zijne gedachten in uit te drukken den verwaanden schyn aan te nemen alsof hij bij voorkeur in «en vreemde taal denkt; maar hij spreekt Hol landsch, duidelijk verstaanbaar, kort en flink als zjjn naam. Dit maakt dat des heeren Kol's woorden steeds een gewenschten indruk maken, eri de zeldzaam heid waarmede hij spreekt is geheel evenredig aan de weinige woorden waarin hij weet mede te deelen wat hij te zeggen heeft. Hij schenkt zelf onver moeid zijne aandacht aan al hetgeen zijne medeleden noodig achten in het midden te brengen en hy' is altijd stipt op zijn tijd. In dit laatste volgt hij getrouw wijlen zijnen eerbied waardigen vader na, die vóór hem lid van den Raad was en zich eens ernstig bij den voorzitter beklaagde dat het openen der vergadering in den regel zoo langen tijd vertraagd werd door het te laat komen van sommige leden. Het is waar toen werd er nog geen presentiegeld betaald aan de heeren die bijtijds tegenwoordig waren, maar dat dit nu wel geschiedt mag geene reden zijn om aan te nemen dat daaraan Jan Kol's tijdige aanwezigheid op de zittingen te danken is. Wel zou hij geen goed bankier zijn als hij niet van den stelregel was: »elke daalder is er een"! of niet handelde naar den oud-hollandschen regel: »vele kleintjes maken een groote." En Jan Kol is een goed bankier! Zoo'n goede bankier, dat alleen zijn schaduw al crediet geeft! Wie dan ook ook maar een couponnetje van twee zeven en veeitig en een half te wisselen heeft gaat naar het kantoor van ons raadslid en stapt er binnen als een habitué. Dat staat goed en vooral als men het doet met een gezicht of men er een halve ton in deposito gaat brengen, verhoogt het der christenen crediet enorm. Zoo is de heer Jan Kol hier een man, niet alleen als raadslid, van grooten invloed en zijn naam is zoo nauw aan Utrecht en zijn welvaart verbonden, dat alle omstandigheden die familie betreffende al komen zij dan ook niet in de krant hier haast nog met meer belangstelling HMtiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiuinwiuiiiiiiiiii uiiiuilluiimutuiilMlMiMi fprong was ik overeind en riep: «Genoeg! Tot hiertoe en niet verder! Ge weten looze fielten!" Beiden deinsden een oogenblik achteruit. Ik geloof dat zij mij, met het licht der volle maan op mijn bleek gezicht, voor een geest hielden. Thans was ik moedig. Ik was te ver ge gaan om terug te krabbelen, en riep: »Caïn is vervloekt, en hij heeft slechts n mensch gedood! En wou jullie je ziel bezoede len met het bloed van een paar honderd '?" »'t Is een krankzinnige P zei Flannigan. »'t Is tijd! Laat gaan, Muller." Ik sprong op het dek en riep: »Dat zul je niet!" »Welk recht heb jij het ons te beletten?" »Alle mogelijke rechten, goddelijke en menschelijke." »'t Gaatje niemendal aan. Uitdeuweg!" »Neen! Nooit!'' riep ik. «Vervelende kerel! Er hangt veel te veel van af om komplimenten te maken. Ik zal vasthouden, Muller; ga je gang maar." Het volgende oogenblik worstelde ik in de herculische armen van den Ier. Tegenstand was nutteloos, ik was een kind in zijn handen. Hij zette mij tegen de verschansing, hield mij stevig vast en riep: »Allo, vooruit! Hij kan nu niets doen." Ik had een gevoel, dat ik op de grens der eeuwigheid stond. Half geworgd in de stevige armen van den langsten schavuit, zag ik den ander naar het rampzalig kistje gaan, zich bukken en het touwtje tusschen de vin gers nemen. Ik prevelde een vluchtig gebed, ik hoorde een knarsend geluid, het kistje ging op zijde open, en .... ticce grijze postduiven vlogen de lucht in! * Ik heb niet veel meer te zeggen, 't Is voor mij geen aangenaam onderwerp. De geheele /aak is te onuitstaanbaar belachlijk. Misschien doe ik het verstandigst, als ik op den achter worden vernomen dan die van het Vorstelijk Huis. Zoolang er dan ook gemeenteraden zullen bestaan, zal er dan ook in dien van Utrecht wel een Kol zitting hebben. mmiiiiiiiiiiHiiiiiiiimiiiMiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiimiMiiiiiiiMHiiiiiiiui ziek. in de Hoofdstad. Hoe donker het leven ook moge toeschijnen, hoe groot de ellende en nood moge zijn, toch kan het in geest en hart van den kunstenaar licht en zonnig blijven. Dat heeft Haydn's voorbeeld ons geleerd. Eene vreugdelooze jeugd en een vreugdeloos huiselijk leven, dat alles was zijn deel. Hoe klaagt bij iii zijne Auto-biographie: Mit Unterrichtuug der Jugend muszte ich uiich ganzer acbt Jahre kummerhaft herumschleppen (durch dies eleude Brod geheu viele Genie zu Grande, da ihnen die Zeit zum studiren mangelt.) Die Erfahrung traff mich leider selbst; ich würde das wenige nie erworben haben, wenn ich meineu Corapositions-Eifer nicht Nachts fortgesetzt hatte. Junge Leute werden an meinera Beispiele sehen köunen dasz aus dem Niclits doch etwas werden kann. Was ich aber bin, ist Alles eiu Werk der dringendsten Noth. Van zijne composities trok Haydn in die dagen nog minder voordeel dan van zijne lessen (die met 2 en 3 gulden per maand betaald werden) daar het eigendomsrecht volstrekt niet gerespecteerd werd. Waarlijk zulk een levensjeugd is niet in overeenstemming met de jeugd, die ons uit: Die SM/ifung en Die Jalireszeiten tegeustralen. In die periode waren Haydn's materieele levens omstandigheden echter vrij wat beter, doch in 1700 bracht het noodlot hem eene booze vrouw in huis, welk juk hij 45 jaren met het grootste geduld getorscht heeft. Pohl (de biograaf) is niet malsch wanneer hij Jiaar noemt: Ein unvertragliches, zankzüchtiges, herzlozes, versehwenderischesundbigottes Weib, eine keifende Xantippe, en er bijvoegt: Nur ein Charakter wie der Seinige vermochte das traurige Los einer solchen Ehe zu ertragen. Haydn moest dan ook wel bovenaardsche lank moedigheid bezitten om het uit te houden met eene vrouw die de bladen van zijne manuscripten gebruikte om papillotten in het haar te zetten, of onder pasteien te leggen. Geen wonder dat Haydn van uit Londen schreef aan een vriend: Quella bestia infernale en dat hij dreigde nooit meer naar huis te zullen komen wanneer zij niet veranderde. Dat schijnt wat geholpen te hebben. Toen zijne vrouw gestorven was kon hij niet nalaten bij het vertoouen van haar portret aan den violist Baillot te zeggen: Das ist meine Frau, sie hat mich oft in Wutii gebracht. Al die feiten zouden echter op zichzelf reeds voldoende geweest zijn ia onze fm de dixneuvième siècle periode eene kunstenaars natuur voor goed in de war te brengen, doch Haydn moet zenuwen van ijzer en staal gehad hebben. Dergelijke herinneringen komen van zelf voor den geest wanneer men een in lang niet gehoord werk van den componist weer hoort uitvoeren. Die J ahreszeiten, blijven vrij getrouw op het reper toire, doch die Schöpfung (/aterdagavond door de Zangvereeniging van Too. kunst ten gehoore ge bracht) had langen tijd gerust ten onzent. Nu is het eerstgenoemde werk nog veel aan trekkelijker, omdat Haydn in zijne muzikale uitin gen meer den juisteu toon treft wanneer hij liet Jllllimiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiuimiii'iliUiiimiiiuiiiiinHllliiiiiiiiiiimiiiiiHiiiiiii grond wijk en den correspondent van den New York Herald, voor de rubriek »Sport," mijn onwaardige plaats laat innemen. Zie hier een uittreksel uit zijn kolommen, kort na ons vertrek uit Amerika: «Postduiven-Wedstrijd. Een nieuw soort wedstrijd is 11. week gehouden tusschen de duiven van John. H. Flannigan, van Boston, en JYremia Muller, een welbekend burger uit Ashport. Beiden hebben veel tijd en moeite besteed aan een veredeld duivenras; de wed strijd was lang voorbereid. Er is op de duiven veel gewed, heel de stad stelde belang in den uitslag. Ze zijn uitgelaten op het dek van den Trans-Atlanlischen stoomer »de Spartaan," des avonds te tien uur, op den dag der uitreis, toen men berekende dat het schip ongeveer honderd mijlen had afgelegd. De vogel, die het eerst thuiskwam,, zou den prijs gewonnen hebben. De grootste omzichtigheid werd vereisclu, daar Engelsche zeekapiteins een vooroordeel hebben tegen het aan boord brongen van al wat tot sport behoort. Niettegenstaande een kleinen tegenspoed op het allerlaatste mo ment is de klep precies om tien uur geopend. Muller's vogel is den volgenden middag, uit geput van vermoeidheid, aangekomen, van dien van Flannigan heeft men niet meer ge hoord. Zij, die op de laatste gewed hebben, kunnen evenwel verzekerd zijn dat de zaak zoo eerlijk mogelijk in iiaar werk is gegaan. De duiven waren in een expresselijke daartoe vervaardigd kistje gezet, welke alleen door een veer kon geopend worden. Men kon hen door een paar gaatjes in het deksel eten geven, doch het slaan met de vleugels was onmogelijk. Xog eenige zulke duiven-wedstrijden en zij worden algemeen in Amerika, en zullen een aangename afwisseling vormen met de akelige vertooningen van menschelijke krachts inspanning, welke in de laatste jaren zoo ver bazend zijn toegenomen." leven, dan wanneer hij het bovenaardsche bezingt, met dien verstande dat zijne blijmoedigheid en zonnig optimisme wars waren van alle mystiek en diepen ernst. Het werd hem ook wel eens verweten, dat zijn gewijde muziek ernst miste. Dit was niet geheel juist. Haydn was een goedgeloovig katholiek, die nooit verzuimde met een : In nomine Domini zijne composities aan te vangen; doch hij vatte zijn Godsdienst ri^et naieve gemoe delijkheid op. //Wenn ich an Got.t denke ist mein Herz so voll Fraude, das mir die Noten wie von der Spule laufen. Und da mir Gott ein fiöhlieh Herz gegeben hat, so wird er mir's schön verzeihen, wenn ich ihm fröhlich diene" antwoordde Haydn op zulke verwijten. Dit karakter sp-eekt geheel uit die Schöjifung en dit hebbe men, dunkt mij, in het oog te '. ouden, wanneer men na in zoolang dit werk niet gehoord te hebben, er zicli min of meer aan ontwassen voelt. Men zou toeli bij de juichende koren soms rneer macht en majesteit wenschen, doch Haydn gaf zich zoo als hij was en dus neme men hem ook zoo als hij was. Dit doet niets af op het, genie en de grootheid vau den man die onder zoo ongunstige omstandigheden, zoo groote werken schiep, die na Die Jahrexzeiten nog tal van werken geschreven hebbende eindelijk toen zijn kracht gebroken was moest zeggen: //Es ist, mein letztes Kind, aber est sieht mir doch noch almlich." Er zijn goede slechte kinderen ouder, zeide hij van zijne compositiën, doch hij hoopte dat zijn muziek niet geheel en al in de vergetelheid zou raken. Deze bescheiden wensch is voorzeker ten volle verhoord. De uitvoering van dit werk, onder leiding van den heer Röntgen, zal vele anderen weer voor den geest gebracht hebben, de tijden, toen Verhuist den staf zwaaide. In zulke werken ging de grijze dirigent geheel op, en in die tijden kregen wij de oudere werken bij voorkeur te hooren. Doch tijden en menschen veranderen, het nieuwere vraagt naast het oudere een steeds grooter plaats en dat is ook goed. Toch is het ook goed, dat het oudere niet vergeten of verwaarloosd wordt en daarom is het een goede daad van de Amsterdamsche Afdeeling, geweest, dit werk te opvoering te kiezen. De solisten hebben bij zulk een werk een zeer groot aandeel. Die taak was thans vertrouwd aan mej. Louise Ottennaim uit Dresden en de heeren Rogmans en Messchaert. Mej. Ottermann heeft als zangeres ongetwijfeld vele goede kwaliteiten, doch wat men van zulk een werk verlangt, kan zij niet in alle opzichten geven. Eeu geforceerde hoogte en de gewoonte, vaak de hooge tonen met de keel aan te zetten, geven aan hare partij dikwijls iets, dat, in strijd is met den soberen stijl van dit werk. Ook was het te hoog zingen nu en dan nog al opvallend. De heer Messchaert heeft rle hoorders weer eens zoo recht ouder de indruk van zijne gaven gebracht. Als meester in de voordracht ken ik weinigen die hem evenaren. Hij durft nu eu dan realistisch te zijn, doch altijd houdt zijn goede smaak hem in het juiste spoor. Dit kwam vooral uit in de solo, wanneer de schepping vau het dierenrijk door hem wordt, verhaald. Dit gedeelte (dat wij Amsterdammers den Artis-solo zouden kunnen noemen) werd door hem op meesterlijke wijze gezegd. Munt de heer Messchaert uit door zeggingskracht, de heer Ro<rman$ kan zieh beroemen op schooue en krachtige stemmiddelen, die hij door oefening heeft leeren beheerschen. Hoewel nu de lyrische partij van l'nel voor hem in veel opzichten een bezwaar is, moet ik het aan die oefening toeschrijven dat deze solist zich op zoo lliuke wijze van zijne partij kweet. De koren marcheerden over het geheel vast en het orkest, dat in het eerste deel niet al tegelijk speelde en o. a. vau den chaos eene te realistische vertolking gaf, was in het tweede en derde deel zeer gelukkig. Met deze uitvoering kan men dus (als geheel genomen) den heer Röntgen gelukwenschen. Twee Nederlanders als solisten in het Concert gebouw is een opmerkelijk eu heuclielijk feit. Dat die Nederlanders in den vreemde wonen (Frank fort) doet er niet toe. Zij blijven niettemin Neder landers. Het waren de heeren James Kwast, pianist, pro fessor aan het Conservatorium en Autoon de Rooy, bariton-zanger, leerling van prof. Stockhausen. De heer Kwast trad als componist en pianist op en wel met eeiie l'\ialaxie voor klavier eu orkest in drie deelen. Uit den verkregen indruk is de heer Kwast in beide hoedanigheden een talentvol man, d icL het komt, mij voor dat het vooral de pianist is, die op een buitengewoon hoog stand punt staat. Wat de compositie betreft-, werd men gefrappeerd do'ir gelukkig aangebrachte kleuren en sprekende rhythmiek, doch tevens waren de mo tieven zoo uitgeplozen en uitgerafeld dat men door de lengte de belangstelling in het werk ging verliezen. Het gaf echter tevens de gelegenheid den heer Kwast in alle oplichten als pianist te bewonderen want voortrell'alijk verstaat hij de kunst voor zijn instrument te schrijven. Niet alleen in dit werk, doch ook in kleinere stukken toonde hij zich de kunstenaar van smaak en geest, die het, veracht op het groote publiek te willen werken, doch zijne kunst boven alles stelt. Over den zanger den heer Vau Rooy zal dunkt mij verschillend geoordeeld worden, want /.ijn zeer schoon geluid en goede stemoutwikkcliug /uilen velen doen vergeten, dat liet voortdurende klagen dat i 11 zijn zang is op te merken, dreigt ten koste vau de voorgedragen werken tot gewoonte te worden. Nu kan men Schumauri's Dii'lili'i'lii'l/r geheel van den k lage ud e n kant opvatten en er bestaat ook eeuc traditie die dit voorschrijft. Ik voor mij deel die meeiiing niet, en geloof dat de belangstelling in de 1(5 liederen op die wijze verflauwt, doch wan neer het, eene opvatting geldt moet men het hoofd buigen en die opvatting (als er namelijk gronden voor aan te voeren zijn) respccteereii. Doch in de proloog vau Paljas is voorzeker een klagend begin niet op ziju plaats. Eerst later wanneer Tonio verhaalt welke vreeselijke geschie denis zich zal afspelen, hoe ook het hart van den potsemuaker lijden kan, dan moet de smart voor den dag treden. Doch afgescheiden hiervan, men kan wel ernstig zingen zonder dat klagende in de stem, dat oorzaak is, dat op het oogenblik waar de hoogste smart zich uiten moet, de kracht van uitdrukking tekort schiet. Dit staat m. i. den jongen veelbelovenden zanger nog in den weg, om alles te kunnen weergeven, waartoe zijne stemmiddelen, zijne muzikale gaven en ontwikkeling hem in staat stellen. Met eene zeer schoone vertolking van de Jupiter-Symphonie van Mozart werd dit concert geopend. Tevens genoot ik weer van de wijze van begelei ding, want hetzij Kes met zijn orkest of aan het klavier begeleidt, dat doet hij altijd meesterlijk. VAN MlLLIGEN. IIIIIIIIIMnBHHHII HIIIIIHIIIIMtUIIIIIIIMMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIiraM Verdi's werken en de politiek. Dat de Troiivcre, Aïda en Falstaff iets met politiek te maken nebben, valt moeielijk aan te nemen, toch heeft Verdi met verschillende van zijn opera's in dit opzicht last gehad. Reeds lang geleden, in den tijd dat Noord-Italiöonder Oostenrijk behoorde, is het begonnen. Nnbucco, in 1841, gaf reeds aanleiding tot patriottische manifestatiën ; in 1843 legden de autoriteiten aan de vertooning van Lombirdi (férusale.m) moeieHjkheden in den weg. De kardinaal van Milaan, Gairusk, zag er passages in, waarin de gods dienst niet voldoende geëerbiedigd werd ; Verdi wilde ze er niet uitnemen ; de kardinaal schreef er den keizer over, en toen de voorstelling plaats had, juichte het publiek stormachtig allerlei pas sages toe, die anders onopgemerkt voorbij waren gegaan. In 1847 zou te Rome Ernanïworden opge voerd, dat drie jaar vroeger in het Fenice'theater te Venetiëal gespeeld was; Paus Pius IX werd toen als een groot hervormer en een liberaal Paus beschouwd, en toen de passage kwam A Carlo Quinto sia gloria e onor, zong men: A Pio nono sia gloria e onor. Ook werden de keizerlijke kleuren in de acte der samenzwering door driekleurige cocardes vervangen; en eens werd een der toeschouwers, een schutter, zoo opgewonden tegen den keizer, dat hij al roepend: Vwi Pio nono, vi<»i l'Italia ! zijn shako op het tooneel wierp,toen zijn jas, zijn koppel, eindelijk zijn andere kleeren en zijn sabel, zoodat de acteurs zich moesten terugtrekken tot hij er uitgezet was. Attila, in 1847 te Venetiëopge voerd, diende ook al als voorwendsel; Macbeih, dat te Florence ook in 1847 zijn première beleefde, werd daar zonder bezwaar opgenomen, maar te Venetiëontstond er, toen de zanger Palma in de rol van Macduff zong: La patria tradita Piangendo c'invita, Fratelli, gli oppressi Corriamo a salvar een groot rumoer. Het heele publiek zong mee; de Oostenrijkers zagen er een sein van opstand in, en de schouwburg werd de volgende avonden voor de helft met grenadiers gevuld. Bij Un Ballo in Mivchera, dat in 1858 te Na pels zou gespeeld worden, stolde de politie zich een beetje belachelijk aan. Kr was toen juist in Parijs een aanslag op den keizer gepleegd, door Orsini, en de bevriende Italiaansche regeering vond het stootend, nu een koningsmoord (op Gustaaf van /weden) op het tooneel te laten toe juichen; Verdi gaf intusschen niet toe, hij wilde niets veranderen, en Un Hallo in Maschera werd te Napels niet opgevoerd. Later kwam hot te Rome, maar gecorrigeerd ; de koning werd veranderd in een.... Amerikaanschen graaf. In 1850 en 18GO, gedurende den vrijheids oorlog, werd Verdi's naam zeer populair, en in werkelijk patrottischen zin, en niet tegen zijn wensch. Men plakte dan aan: Viva Verdi! en las hieruit: Viva Vittorio Emmanuele, Re d'Italia! Xa de annexatie van Parma bij hot nieuwe koninkrijk Italiëwerd Verdi door het stadje Bussero naar den provincialen raad afgevaardigd ; later wist Cavour hem over te halen om zich ook in hot Parlement te laten kiezen, maar al heel spoedig nam hij nu zijn ontslag. In 1875 werd hij tot lid van den Senaat benoemd, door den koning ; maar of hij or ooit geweest is, weet men niet; hij woont altoos te Genua en te Busseto. Onzichtbaar orkest. Men weet hoe Wagner verwezenlijkt heeft het geen vroeger, door (iluck, door Grétry, door Choron, door Sax al zoo dikwijls is voorge steld : het orkest bij de opera onzichtbaar tema ken. De heer ISouawitz te Londen wil hetzelfde doen bij de concerten, l lij wil het orkest achter gordijnen on bloemen verbergen. Er is zeker iets voor te zeggen, want al die strijkende, blazende, slaande en tokkelende heeren vormen nu zoo'n indrukwekkend gezicht niet; alleen : waar moet men dan naar kijken '.' Een groote tooverlantaarn, stolt de Di'ba's voor, met voorstellingen in ver band met de muziek. De heer Honawitz wil ook dat niet; de muziek en de muziek alleen ; zal men genieten, en dit is zeer rationeel; toch schijnt zijn plan nog niet do verwezenlijking nabij. A'oor de season belooft men zich in Londen als opera-nouveautés: Fahtaff' van Verdi, inliet Italiaanseh, met Pessino, Pini-Corsi en de dames Guilia Uavogli eu Ol.ghina; Matton Lescatit van Puccini, in het Italiaanseh, met Bednschi en Mlle Olghina; voorts in het Fransch: L'attaque du iiioulin, van Bruneau, met Bouvet, Cossira en Mlle Delna, eene schoonheid; IM Navarraise van Massonet, met Mad. Calvé; Li Damnation de Vaust, met Jean de lieszké, als Faust; Saplio van Gounod met gezusters Uavogli; en Sif/na vau Co wen, nu tot twee bedrijven gereduceerd. met De Lucia en Mad. Melba. avalleria en Pagliacci blijven op het repertoire.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl