De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 22 april pagina 4

22 april 1894 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 878 Tosca's waaier. »Zoo dikwjjls een stuk gegeven wordt, behoorde de dichter, wanneer hij zijn stuk lief heeft, ach ter het tooneel te z\jn", pleegt Victorien Sardou te zeggen. »Wat was er b.v. van de première van Tosca geworden, wanneer ik er niet bij geweest was. In het eerste bedrijf wordt, zooals men weet, een waaier in de kerk gevonden, waar de schilder Caravadossi werkt. Een dama heeft dien waaier daar laten liggen. In het tweede bedrijf nu dient die waaier aan Scarpia om by Tosca, de geliefde van den schilder, haat en jaloezie te wekken. Berton, die de rol van Scarpia had, was reeds op het tooneel, toen h\j bemerkte, dat hy vergeten had, den waaier b\j zich te steken. Hij wordt onrustig. Ik bemerk het. Ik sluip tusschen de coulissen, dicht achter hem. Hij fluistert mij toe wat hem ontbreekt. In zijn rokzak moet de waaier zjjn. Ik vlieg naar zjjn kleedkamer, niets. Ik zoek en zoek in koortsachtige haast, niets. Het effect van het stuk staat op het spel. Ik ijl, in angstzweet badend, naar Sara's kleedkamer. Ha! daar ligt een waaier. Een kostbare waaier, dien zij zooeven cadeau heeft gekregen. Ik neem hem, jjl er weder mede tusschen de coulissen en kom juist nog bijtijds, om hem Berton toe te ste ken. Het stuk is gered; ik moest echter tusschen de coulissen op den grond gaan zitten om niet te vallen, zoo sidderden mijne beenen, zoo krach teloos, zoo onmachtig voelde ik in\j op dat eogenblik." De heer Kes ontving met het oog op den aan het orkest van het Concertgebouw aan te bieden eereavond op Zondag a.s. van onbekende zijde een bedrag van ? 100.?ten bate van dit orkest. Eene schoone en bescheiden hulde, want de toewüding en ijver van dit orkest kan niet genoeg geprezen worden. Dit orkest toont zich zulk een leider waardig. immiiuuiiiiuuii L STenL.LTTLR.LN Straatleven geteekend. Bij den lieer Tersteeg in den Haag (firma Boussod ValaHon) mocht ik dezer dagen eenige teekeningen door Isaac Israëls zien, grootere en kleinere zwartkrijtstudies van Amsterdamsclie stadsgezichten, die uitmunten door iets zeer bizonders, dat, ofschoon alles hier in een verder stadium is, zich opmerkelijkerwijze toch vrijwel aausluit bij zijn van analyse vaak al zoo sterke eerste dingen van tien jaar ge leden. Het is nu vooral het grootsche, het stoute, bet fantastische en het droomerige in de beweging der straten, de uitdrukkirg waarvan Israëls nastreeft met een volharding, die op zichzelf al van zeer goede huize is, de volharding van een eenzelvigernstig talent. Zijn mooie aquarel, een paar jaar geleden in Arti geëxposeerd, deed den jongen Israëls reeds kennen als iemand, die zich spitst op de uitdrukking van het brandende straatleven. Van bet flaneeren over grachten en pleinen is hij niet af te brengen. De voortdurende onvoldaanheid die het werken op straat, bij vleugen en op kansen den teekenaar bezorgt, is in stede van uit het veld te slaan, hem slechts prikkel tot van nieuws ont ginnen. Met een schetsboekje en een stukje krijt stelt hij zich op aan den hoek van een straat, of posteert hij zich een enkele maal voor een venster dat uit de hor gte een verrassend gezicht geeft, en de studies, die hij zoodoende, aldoor voor zichzelf zoekend en noteerend, voor den dag brengt, heb ben buiten elke gewildheid om, de volle bekoring van een stil waarnemen, dat zich zoo voor niets op stelten zet. Ik geloof vast dat de bedoelde teekeningen maar bij toeval en half tegen den zin van den maker, in lijsten terecht zijn gekomen. Zij dragen de sporen van op het atelier te hebben geslingerd, van met misschien honderd diergelijken veronachtzaamd, van in de buurt van tubes verf en onder den voet te zijn geweest. Het doet er weinig toe, ofschoon er iets rijps, iets tonigs door over het kale papierwit is geko men, maar het bepaalt de warmte van waar neming1, die er in schuilt. Wat er moois zit in dit werk is als vanzelf, is onbewust, het is niet met ophef voor ons vertoond, maar het heeft het hartstochtelijk nauwkeurige van het werk van een dagboekschrijver, die door niets dan door de groote verdieptheid in de dingen zijner gezette belang stelling zich gaan laat. Twee groote teekeningen, uit de hoogte genomen, geven een neerzien op netten van grachten, straten en bruggen, die saamvallen in een vreemd stel van hoofdlijnen, en wiemeien van licht- en zwartplekken van de vele menschenfiguren, die door elkaar be wegen. Maar ofschoon hierin misschien iets nog grooters is gewild, iets van het grandioos-spookachtige van net groote-stads-bestaan bij avond en duister, bijna episch gevoeld, zoo schijnen mij toch eenige kleinere schetsboekblaadjes van wat intiemer aard, bepaald zuiverder van uitdrukking. Het zijn hier in den open dag, pleinen en grachten, die de teekenaar verdiept en scherp heeft aangetuurd, terwijl zou men zeggen het snel noteeren van de hand achteloos ging, schuivend met een kantje krijt, dat zich scherp slijpt op het papier, tot het snedig en ragfijn, in nerveuze' irasjes, de gespannen observatie niet pijnlijk maar zeer willig volgde. Het zijn vooral de volle achtergrondjes, die in hun droomerigheid-wónder-subtiel zijn, terwijl daarbij de voorgrondfiguren, aangeduid met breede, expressief slierende lijnen, het fijner getimmerte van zoo'n staand brok stad nog pittiger maken, nog krasser, nog meer gepeperd van een doordringend levensvolle poëzie. En het geschuif, Let gewroet, het gewisch, het gefoezel en het gekras van al die toch groot gehouden teekenende lijntjes, geeft een kleur als van een ets, gemaakt uit lijnen met braam: energiek en teer, bindend en sprekend, een geheel wevend van rijke en blonde werking. Maar het precieuze van het aanzicht is toch niet het meest eigenlijke van dit werk. Het voornaamste is dat Isaac Israëls in huizenmassa's en figuren en straatvlakten en schuitenlegers, den prikkelen den stadsadem voelt, begrijpt, als geen ander, en daarom zijn die onbevangen teekeningetjes zoo mooi, omdat ze in dat doorgaande begrip, van doen zoo spontaan, zoo levend, zoo door en door echt zijn. J. V. De heer W. Steelink Sr. heeft naar den beken den Vioolspeler van Jacob Maris een el s voltooid, die vau de vele uit handigheid en chic of ook wel uit routine en onverschilligheid saamgeflanste, etsen waar de platenmarkt tegenwoordig mee wordt overstroomd, zich onderscheidt door een zekere soberheid en goede trouw. Het is waar, het muziekblad, de vioolknop, het haar van den knaap en enkele andere gedeelten zijn niet zoo rijp en fijn als wel mocht, maar de beenen van den jongen, de vioolstandaard, en vooral het bovenste gedeelte van den achtergrond zijn, evenals bijna al de dieper partijen, zeer zuiver vau behandeling, en het geheel houdt zich, zoo zonder trucs gedrukt als het is, bizonder respektabel. De heer Steelink (3e Wete ringdwarsstraat 20) zal deze prent naar het bijna populair geworden schilderij zelf uitgeven. Marie Antoinette. Te Parijs in de galerij Sedelmeier is eene ten toonstelling ter herinnering aan Marie Antoinette geopend. Het comitébestaat uit gravin de Béarn, gravin de Biron, graaf Hoyos (Oostenrijksch ge zant), graaf de Laborde, graaf Ganay endeheeren Dreyfus, Cahn, Ephrussi, allen rijke kunstver zamelaars. Er zullen zeer aandoenlijke souvenirs b\j zijn. De schoen dien de koningin op de hoogste trede der guillotine verloor, is door Mad. Jubinal aan hare dochter, Mad. Georges Duruy, nagelaten; hij is van zwart satijn met heel hoogen hak. De vicomtesse de Janzézond een kleine vergulde canapé, een mooi portret te Weenen gemaakt vóór het huwelijk van de dochter van Maria Theresia, en een aantal porceleinen voorwerpen die haar behoord hebben. Keizerin Eugénie heeft de schrijftafel der koningin indertijd voor 600,000 francs verkocht, zy is van rozenhout met medaillon van vieux-sèvres en het monogram der koningin; ook bezit Eugénie een gebedenboek waarin Marie Antoinette geschreven heeft: »Dit boek heeft behoord aan mijn schoonmoeder, Ma ria Josepha van Saksen." Barones Adolphe de Rothschild zal een waaier, een bonbonnière en een horloge, alles met monogrammen, afstaan; het Kensington-museum een schrijftafel die het voor 1,800000 francs gekocht heeft. Baron Doubl heeft tal van relieken; er is ook een gebedenboek bij, waarin met potlood staat: »Heden 1(> October half vijf 's morgens. God, heb medelijden! Mijn oogen hebben geen tranen meer, om voor u, arme kinderen, te bidden. Vaarwel! Vaarwel!" Verder is er een ceintuur, dat de heer de Thiac, genaamd de laatste aanbidder van Marie Antoi nette, bezit; het geeft precies de taille van de koningin aan, 52 centimeter. Tegeltableau. Door de Haagsche Plateelbakkerij «Rozenburg" is het tegeltableau voor het Trappenhuis van de »Algemeene" bestemd (Damrak), ontwerper de heer H. P. Berlage, architect te Amsterdam, -^ Donderdag, Vrijdag en Zaterdag ter bezichtiging gesteld bij de Erven Dorens. Rokin. Bij de heeren Preyer & Cie., locaal Pictura, Wolvenstraat l!), is geëxposeerd een schilderij van J. S. H. Kever, »Moeder en kind". niiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiiiii iiiiimiiiiiiimiiiiiiiiiii Primitieven. v. Zooals het Weten 1) van God vertegenwoordigd wordt door Filosofie, zoo het Glooven 1) in God door hoogere Lyriek; de zuiverste uiting der eerste is Architectuur, der tweede Muziek; hierin ligt opgesloten dat, hoe anders ook door omstandig heden de uiting wordt, toch steeds hij die voelenddoorziet het beginsel gewaarwordt; daar niet in puur materieelen maar in materieel-abstracten zin, de woorden architectuur en muziek bedoeld zijn. Het eerste, de mystische wijsbegeerte, kan na een logischen gang van menschelijke waarneming, een Goddelijke conclusie bekomen, die men inspiratie noemt, de toestand van Johannes Ap. op Pathmos, die na den dood van Christus den wereldtoestand in zijn verdere verloop beschouwende, eerst ten laatste het alleruiterste van God zelf vernam. Het tweede de mystische lyriek kan voor zoover de stof dit toelaat tot een opgaan in het God delijke geraken: de ekslasis, zooals gesymboliseerd wordt in het verhaal van Sint Maria Magdalena, die tweemaal daags door de Engelen wordt opge heven om de Hemelsche muziek te hooreu. Beide zijn in waarheid slechts eigenschappen van heilig heid, doch zijn afgebeeld in Kunst 2). Hier wordt inspiratie eenvoudig het materieel volkomen samen werken van alle bewuste en onbewuste krachten en gevoelens op een zelfden tijd, die anders slechts bij gedeelten of gedeeltelijk werkten, terwijl ekstasis een zoo algemeene overheersching vau een of en kele gevoelens wordt, dat deze in huu omhoog strev.- n het //kunnen" van den persoon mede op voeren. Hoe ook als gaven te beschouwen, blijveu beide in kunst min of meer afhankelijk van den Wil. Giovanni Angelico da Fiesole is het midden tus schen de mystische en de kunstekstasis, hij heeft zich niet boven het kuiistenaarzijn kunnen verhef fen en heeft, wat ziju geestelijk oog zag geschil derd; dat hij echter nu aan een hoogere tusschenkomst geloofde bewijst dit: //dat hij de gewoonte had niet meer te verbeteren of nog te werken aan een van zijn werken, maar hen zoo te laten als ze het eerst te voorschijn gekomen waren, gloovende dat ze zoodanig door Gods wil waren" 3). Hij heeft geschilderd om de visioenen, die hem dierbaar waren aan te houden, om hen eeuwig allen te zien, om hen aan anderen te toonen. Bij hem is mis schien reeds op den duur het schilderen hoofdzaak geworden en wellicht heeft hij, wanneer in den droeven avond hij zijn Heiland zoo duidelijk voor zich zag, wel eens gedacht aan den schoonen val van het kleed, in zichzelf het rood van de won den vergeleken met zijn palet, of zijn oogen wijd geopend om te onthouden het beeld, dat hij morgen weer zou geven. Om het even, het is niet aan ons de schilderinhet klooster van San Marco te zien, als op den maker, het is aan ons, zooals hij gen m kritiek wilde dat ze door anderen gezien werden : met vol komen vergeting van den persoon Fra Angelico. Niet als Dominicaner is zijn werk het belang rijkst, men is zelfs geneigd ia hem meer den lateren Franciscaner te zien, door zijn groote liefde voor al wat kinderlijk is, zoowel in zijn fresco's als in zijn miniaturen is de hoogste vreugdeuiting in het Kerstfeest en de Geboorte. In de groote kruisiging is Maria, in haar eeuwig wee, onder steund door de andere Maria, wier gouden haren op het roode kleed, de glans van Zijn voeten nog weerstralen, de hoofdgroep. Bijna geen verleiding is in den loop van zijn leven, hij stelt zich Satan en Hel niet voor, maar zoo hij ze schildert ontleent hij zijn beelden aan Dante of anderen en maakt onnoozele tamme duveltjes met roode tongen en lange nagels, zeer onbeduidend tegenover de ge lukzalige Engelen, die in een zwevende rijdans door Gods Groene tuinen gaan en de van de aarde weerge vondenen kussen zooals Fra Egidio den Heiligen Lodewijk kuste 4): in elkanders zielen lezend." Wel stelt hij zich voor en dit is het eenig monstergeloof in hem hoe zwaargehelmde man nen de kinderen van Betlehem uit de armen der schreiende moeders rukken en hoe ze blauwe zwaarden in het blank kindervleesch persen, maar dit was zoo aangrijpend voor hem, dat hij, door den Paus aangezocht naar deze schilderij een groot fresco te maken, weigerde, zeggend: //dat hij te veel meelij met kinderkens en moeders had." De opvatting, dat een martelaar pijnen zou voelen is hem onbekend, hij geeft ze in het genot van hun Hemelsche visioenen, hoewel men hem zelf bij het schilderen van een gekruizigde immer in tra nen vond. f * * De groote occulte strooming na het jaar 1000, gedeeltelijk ontstaan door dat de gevolgen der angstige gevoelens, die tot een soort ziekte gewor den waren, natuurlijk niet dadelijk na het ver strijken van het fatale jaar verdwenen, gedeelte lijk een voortzetting van de periodiek, zich epi demisch vertoonende satanistische en demonologische verschijnselen, laat zich ook in Italiëvoelen, hoewel in veel mindere mate dan in Frankrijk en Duitschland. Men ziet dit ten duidelijkste bij het lezen van de aan Sint Thomas Aquinas toegeschre ven werken over Alchimie 5). Deze op bijgloof berustende vage metaphysiek tast het Gloof waar het het meest bovennatuurlijk is aaii; de beelding hiervan dringt in de esoterische Gloofsbeelding: de Litany. Oorspronkelijk raakt de Litany zoowel het dogma als de hymnus, zij is zoowel de symbolizeering van de eigenschappen van het dogma-in-persoonlijkenvorm, als van de ekstasis-visioenen, zij vormt de directe verbinding tusschen het zuiver metaphysitke en het abstract materieele. Waar bijvoorbeeld de Aartsengel Michaël in de Engelen-Litany ?. Verwinnaar des ouden draaks" genoemd wordt, is dit zoowel dogmatisch als hymnologisch op te vatten. Geheel naar het eerste zijn de Maria litariyen, geheel_ naar het tweede, die der martelaars. Ook echter als schatkamer vaa alle Oostersche invloeden heeft, de litanische richting vooral in schilderkunst het meest bloot gestaan aan eeu min cf meer in karakter Oostersche werking. Met de inmenging van het bij-gloof in de litany, gaat een innerlijke ontaarding gepaard. Het is wenschelijk dat tot verstoflelijking van het bovennatuurlijke, de kostbaarste materie aangewend wordt, maar het is zeer waarschijnlijk dat de werkman onder dit gebruik een licht iu epicurisme overgaande liefde voor de stof zelf opvat, die dan alle beelding van' het voorgenomene onmogelijk maakt,. Ongeveer hetzelfde overkomt den schilder, wanneer, door de liefde tot zijn werk, die tot zijn onderwerp ver drongen wordt; tengevolge waarvan de suggestieve kracht, van wat hem tot schilderen bracht, niet lauger van invloed op hem is. De volgers van Fiesole zijn van symbolisme in allegorie verdwaald, van beeldhouwers, steenhou wers geworden, afwijkend van de kerkelijke kunst formule, en in hemzelf kunnen wij al zien hoe een kleine overdrijving een grooten val zal veroor zaken, maar in dit opzicht is bij steeds de stof meester gebleven. En wel: omdat zijn groote kracht in zijn onbewustheid gelegen was. Het is zeker dat: zijn boven-deurvercieringen in het klooster San Marco (portretten van Sint Thomas Aq, Pietro Martyro, Sint Dominions enz.) zoo onder Giotto's invloed ziju dat men ze bijna tot diens werken zou rekenen; dat Baldovinetti meer dan Angelico de maker is van de kleine naïef-rijke Heiligen-histories in de Academia; dat reeds alle latere afwijkingen tot zelfs die der beweging" in Fra Angelico te voorspellen ziju. Het is mogelijk te bewijzen dat in alle uitersten hij zeer na was aan het verval der katholieke schilderkunst. Maar het is zeker onmogelijk te raken aan die levens kern vau loutere Gods-jubel, van krystalleu hymnologie, die de plaats van dezen bepaalt onder de drie groote lofzangers, hij die uit de bron Jubilate Dominum" een blanke fontein tot Gods eer geweest is. Florence, 28 Maart '9-1. AXDBÉJOLLKS. ]) Zonder over beider inhoud te willen spreken, komt het mij noodig voor, voorop te stellen dat ik mij dezen gelijk, doch ongelijkvormig, voorstel. 2) In: Primitieven II heb ik, het woord : n religieuze extaze''1 voor beide onderdeelen te zamen gebruikt. 3) Vasari. ?l) Zie de Fioretti van Sint Frauciscus. 5) De m. i. zeer juiste meening van velen dat deze werken niet door Th. A. geschreven zijn, doet tot de zaak niets af, de volksvoorstelling van de St. Th. figuur is hier volkomen gelijkwaardig met de werkelijke. iiHHtiiiiniiiiiinniiiiiiiiiitiiiiiiiiMiiiiiiiiuuiituiiuiiiiiiuiuiiiuiMi Buitenlandsche Bibliographie. Goethe-pliilologie en Gofthe-waan/eering. De be oefenaars der jonge Duitsche wetenschap der Nieuwere Pliilologie hebben voor hun taaie vlijt nimmer een dankbaarder object gekozen dan de persoon en de werken van Goethe. Deze curi euze wetenschap, die men billijkerwijze kan karakteriseeren als systematische veelweterij, brengt nu en dan resultaten voor den dag, die alleen door een Duitscher zonder lachen kunnen worden ont vangen; en wanneer een Duitsche professor zich tot taak stelt de bronnen op te sporen, waarvan Chaucer voor de vertelling van den Reeve in de Canterbury Tales kan hebben gebruik gemaakt, en van al de onwelvoegelijke bijzonderheden van dat verhaal aanwijst, hoeveel oorsproakelijk en hoeveel aan anderen ontleend is, dan schijnt men het recht te hebben in dergelijke onderzoekingen een reductio ad absurdum van de Nieuwere Pliilologie te zien. Maar men moet bij de beoordeeling van deze we tenschap iets van dat oordeel des onderscheids gebruiken, waarvan haar beoefenaren zoo volslagen verstoken zijn. De Chaucer-philologie heeft geringe, en de Goethe-philologie heeft groote waarde, omdat de beteekenis van Goethe van gtheel anderen aard is dan de beteekenis van Chaucer, en omdat vooral lezers van heden Goethe moeten beschouwen uit een zeer bijzonder oogpunt. Dat oogpunt vind ik niet kwaad aangeduid in een onlangs verschenen Engelsch boekje, Goethe Reviewed After Sixty Years door Professor Seeley. Men behoeft niet bang te zijn, dat deze schrijver de waarde van een enkel van Goethe's werken overschat. "It may be fair, perhaps, to say that Faust would deserve rank, and even high rank, among theShakespeariandramas;butthenFaust standsalone among Goethe's works. What other compositions of the first class can hèproduce? Is it Hermann und Dorothea ? That, no doubt, is very pretty and perfect. Iphigenie is very noble, Tasso very refined, Götz very spirited, but Egmont is somewhat disappointing, and almost all the other plays are unimportant, when they are not, like Stella, extravagant. The pathos of Werther is almost as obsolete as that of Richardson; and is not Wilhelm Meister dull in a good many parts, nay, perhaps everywhere except where it is redeemed by the exquisite invention of Mignon,or bythe vivacity ofthedisreputablePhiline? Do not even Germans sometimes acknowledge that they cannot read the Elective Aifinities ? And who can make much of the Second Part of Faust or the Second Part of Meister? Het is waarschijn lijk dat deze en gene over sommige der genoemde werken, vooral over Werther, op een ietwat leven diger toon zal begeeren te spreken; maar over het algemeen mag men onderstellen, dat hedendaagsche niet-Duitsche lezers over geen van Goethe's wer ken een al te uitbundige verrukking zullen kunnen verdragen. In weerwil daarvan kan men toch wenschen zich veel met Goethe bezig te hou Jen, wan neer men namelijk van oordeel is, dat als Goethe's grootste kunstwerk, datgene waaraan hij zijn leven lang nooit heeft opgehouden te werken, Goelhe zelf moet worden beschouwd; Goethe, zooals hij voor een deel uit zijn werken, maar voor een ander deel uit brieven en dagboeken, uit de gebeurte nissen van zijn leven, uit opgeteekende gesprekken, uit uitingen van tijdgenooteu wordt gekend, kortom uit al die dingen die door philologen met blinden, maar in dit geval niet verspilden ijver aan het licht worden gebracht. Nooit heeft iemand met zoo rijke en onderscheiden gaven als Goethe zoo opzettelijk en onafgebroken gearbeid aan de har monische ontwikkeling zijner individualiteit. Selfculture met dit ne woord kan dat Engelsche boekje de hoofdbezigheid van Goethe's heele leven aanduiden. Elk van Goethe's weiken is slechts een stap op den langen weg, die leidt vau de ver bijstering en de slingeringen van zijn jeugd tot de gelukkige sereniteit van zijn ouderdom. * * De Senson-iiuittie. Het is een aangename gewaar wording de Daily Chroniclti in ondubbelzinnige termen van minachting te hooren spreken vau The Rubicon, den nieuwen romau van E F. Benson, de jongste van die literaire beroemdheden die in Londen als padde stoelen uit den grond komen. De plotselinge vermaard heid van den schrijver vau Dodo is n geval uit, vele. Iemand geeft eeu roman uit, liefst een Society Novel, vol van pittige, epigrammatisehe gesprekken, en geestige opmerkingen en beschouwingen on things in general'. Een week later is het boek beroemd, en wordt in aller ijl een tweede druk klaar ge maakt. Veertien dagen later brengen de couranten interviews" met iuterressante bijzonderheden om trent de wordingsgeschiedenis van het boek. En eer een maand om is verschijnt het bericht, dat de schrijver, aangemoedigd door het succes van zijn eersteling, besloten heeft zich geheel aan de litera tuur te wijdeu. One caanot help thinking'', zegt de Chronicle, of other times, not beyond the reach of living men's memories, wheu some of those lofty boyish geuiuses whose works shine to-day like planets in the firmament of English literature, fietted out the best years of tJieiryounglives in utter inability to get a hearing from their fellows. We have changed all that. If Keats had only thought of Dodo how much might have been different." * * Ah! Jeunesse! ... . par Georges Courteline. Het is niet heel nieuw zich te verbazen over de be nauwende ma^sa nieuwe boeken, die er elke week ia Parijs verschijnen, maar als men dichterbij komt om over eukele van die boeken wat te zeggen, als men een keus moet doen in den hoop, dan verliest de gezegde verbazing veel vau haar kalm objectief karakter, wordt eenigzins pijnlijk, in het spijtig besef, dat men alles niet omvatten kan en veel waarschijnlijk belangrijks moet laten voorbij gaan. En in de oneindige hoeveelheid gele en andere bandjes kiest men dan reeds vanzelf, die door huu uiterlijk aantrekken, in de volstrekt on gegronde hoop, dat ze nu ook van binnen belang rijk zullen ziju. Dat is de eenige reden, waarom ik schrijf over dit boekje van Courteline, van wiens verhaaltjes ik er veel meer gelezeu heb, dan eigenlijk noodig was om het boekje te karakteriseeren, ja, bepaald ongepast veel met het oog op de menigte andere en betere lectuur. Alt f Jeitnesxe !... ." dau is wel een gezellige bundel verhaaltjes in den traat van Armand Silvester. Ze lijkt op Les bètises de mon oncle" maar in de verte alleen, heel in de verte, 't Is genoegelijke uitspanningslectuur" voor na, tafel, wanneer een behoorlijke digestie voorschrijft niet te gaan wandelen en ook niet te gaan slapen. Dan kan men zoo tusschen waken en droomen deze verhaaltjes wel lezen en ze wel aardig vinden ook. Doch als men dan weer geheel wakker is geworden, zal men zich daarover een beetje scha men Het is mysterieus, te bedenken hoe alle boiken van buiten er 't zelfde uitzien, terwijl ze van inhoud toch zoo verschillend zijn! Wie zich daar

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl