Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 878
Tosca's waaier.
»Zoo dikwjjls een stuk gegeven wordt, behoorde
de dichter, wanneer hij zijn stuk lief heeft, ach
ter het tooneel te z\jn", pleegt Victorien Sardou
te zeggen. »Wat was er b.v. van de première van
Tosca geworden, wanneer ik er niet bij geweest
was. In het eerste bedrijf wordt, zooals men
weet, een waaier in de kerk gevonden, waar de
schilder Caravadossi werkt. Een dama heeft dien
waaier daar laten liggen. In het tweede bedrijf
nu dient die waaier aan Scarpia om by Tosca,
de geliefde van den schilder, haat en jaloezie te
wekken. Berton, die de rol van Scarpia had, was
reeds op het tooneel, toen h\j bemerkte, dat hy
vergeten had, den waaier b\j zich te steken. Hij
wordt onrustig. Ik bemerk het. Ik sluip tusschen
de coulissen, dicht achter hem. Hij fluistert mij
toe wat hem ontbreekt. In zijn rokzak moet de
waaier zjjn. Ik vlieg naar zjjn kleedkamer, niets.
Ik zoek en zoek in koortsachtige haast, niets.
Het effect van het stuk staat op het spel. Ik ijl,
in angstzweet badend, naar Sara's kleedkamer.
Ha! daar ligt een waaier. Een kostbare waaier,
dien zij zooeven cadeau heeft gekregen. Ik neem
hem, jjl er weder mede tusschen de coulissen en
kom juist nog bijtijds, om hem Berton toe te ste
ken. Het stuk is gered; ik moest echter tusschen
de coulissen op den grond gaan zitten om niet
te vallen, zoo sidderden mijne beenen, zoo krach
teloos, zoo onmachtig voelde ik in\j op dat
eogenblik."
De heer Kes ontving met het oog op den
aan het orkest van het Concertgebouw aan te
bieden eereavond op Zondag a.s. van onbekende
zijde een bedrag van ? 100.?ten bate van dit
orkest. Eene schoone en bescheiden hulde, want
de toewüding en ijver van dit orkest kan niet
genoeg geprezen worden.
Dit orkest toont zich zulk een leider waardig.
immiiuuiiiiuuii
L
STenL.LTTLR.LN
Straatleven geteekend.
Bij den lieer Tersteeg in den Haag (firma Boussod
ValaHon) mocht ik dezer dagen eenige teekeningen
door Isaac Israëls zien, grootere en kleinere
zwartkrijtstudies van Amsterdamsclie stadsgezichten, die
uitmunten door iets zeer bizonders, dat, ofschoon
alles hier in een verder stadium is, zich
opmerkelijkerwijze toch vrijwel aausluit bij zijn van analyse
vaak al zoo sterke eerste dingen van tien jaar ge
leden. Het is nu vooral het grootsche, het stoute,
bet fantastische en het droomerige in de beweging
der straten, de uitdrukkirg waarvan Israëls nastreeft
met een volharding, die op zichzelf al van zeer
goede huize is, de volharding van een
eenzelvigernstig talent. Zijn mooie aquarel, een paar jaar
geleden in Arti geëxposeerd, deed den jongen Israëls
reeds kennen als iemand, die zich spitst op de
uitdrukking van het brandende straatleven.
Van bet flaneeren over grachten en pleinen is hij
niet af te brengen. De voortdurende onvoldaanheid
die het werken op straat, bij vleugen en op kansen
den teekenaar bezorgt, is in stede van uit het veld
te slaan, hem slechts prikkel tot van nieuws ont
ginnen. Met een schetsboekje en een stukje krijt
stelt hij zich op aan den hoek van een straat, of
posteert hij zich een enkele maal voor een venster
dat uit de hor gte een verrassend gezicht geeft, en
de studies, die hij zoodoende, aldoor voor zichzelf
zoekend en noteerend, voor den dag brengt, heb
ben buiten elke gewildheid om, de volle bekoring
van een stil waarnemen, dat zich zoo voor niets
op stelten zet. Ik geloof vast dat de bedoelde
teekeningen maar bij toeval en half tegen den zin
van den maker, in lijsten terecht zijn gekomen.
Zij dragen de sporen van op het atelier te hebben
geslingerd, van met misschien honderd diergelijken
veronachtzaamd, van in de buurt van tubes verf
en onder den voet te zijn geweest.
Het doet er weinig toe, ofschoon er iets rijps,
iets tonigs door over het kale papierwit is geko
men, maar het bepaalt de warmte van waar
neming1, die er in schuilt. Wat er moois zit in dit
werk is als vanzelf, is onbewust, het is niet
met ophef voor ons vertoond, maar het heeft het
hartstochtelijk nauwkeurige van het werk van een
dagboekschrijver, die door niets dan door de groote
verdieptheid in de dingen zijner gezette belang
stelling zich gaan laat.
Twee groote teekeningen, uit de hoogte genomen,
geven een neerzien op netten van grachten, straten
en bruggen, die saamvallen in een vreemd stel van
hoofdlijnen, en wiemeien van licht- en zwartplekken
van de vele menschenfiguren, die door elkaar be
wegen. Maar ofschoon hierin misschien iets nog
grooters is gewild, iets van het
grandioos-spookachtige van net groote-stads-bestaan bij avond en
duister, bijna episch gevoeld, zoo schijnen mij toch
eenige kleinere schetsboekblaadjes van wat intiemer
aard, bepaald zuiverder van uitdrukking.
Het zijn hier in den open dag, pleinen en
grachten, die de teekenaar verdiept en scherp heeft
aangetuurd, terwijl zou men zeggen het snel
noteeren van de hand achteloos ging, schuivend
met een kantje krijt, dat zich scherp slijpt op het
papier, tot het snedig en ragfijn, in nerveuze'
irasjes, de gespannen observatie niet pijnlijk maar
zeer willig volgde. Het zijn vooral de volle
achtergrondjes, die in hun droomerigheid-wónder-subtiel
zijn, terwijl daarbij de voorgrondfiguren, aangeduid
met breede, expressief slierende lijnen, het fijner
getimmerte van zoo'n staand brok stad nog pittiger
maken, nog krasser, nog meer gepeperd van een
doordringend levensvolle poëzie. En het geschuif,
Let gewroet, het gewisch, het gefoezel en het gekras
van al die toch groot gehouden teekenende lijntjes,
geeft een kleur als van een ets, gemaakt uit lijnen
met braam: energiek en teer, bindend en sprekend,
een geheel wevend van rijke en blonde werking.
Maar het precieuze van het aanzicht is toch niet
het meest eigenlijke van dit werk. Het voornaamste
is dat Isaac Israëls in huizenmassa's en figuren
en straatvlakten en schuitenlegers, den prikkelen
den stadsadem voelt, begrijpt, als geen ander,
en daarom zijn die onbevangen teekeningetjes zoo
mooi, omdat ze in dat doorgaande begrip, van
doen zoo spontaan, zoo levend, zoo door en door
echt zijn. J. V.
De heer W. Steelink Sr. heeft naar den beken
den Vioolspeler van Jacob Maris een el s voltooid,
die vau de vele uit handigheid en chic of ook
wel uit routine en onverschilligheid saamgeflanste,
etsen waar de platenmarkt tegenwoordig mee wordt
overstroomd, zich onderscheidt door een zekere
soberheid en goede trouw. Het is waar, het
muziekblad, de vioolknop, het haar van den knaap
en enkele andere gedeelten zijn niet zoo rijp en
fijn als wel mocht, maar de beenen van den jongen,
de vioolstandaard, en vooral het bovenste gedeelte
van den achtergrond zijn, evenals bijna al de dieper
partijen, zeer zuiver vau behandeling, en het geheel
houdt zich, zoo zonder trucs gedrukt als het is,
bizonder respektabel. De heer Steelink (3e Wete
ringdwarsstraat 20) zal deze prent naar het bijna
populair geworden schilderij zelf uitgeven.
Marie Antoinette.
Te Parijs in de galerij Sedelmeier is eene ten
toonstelling ter herinnering aan Marie Antoinette
geopend. Het comitébestaat uit gravin de Béarn,
gravin de Biron, graaf Hoyos (Oostenrijksch ge
zant), graaf de Laborde, graaf Ganay
endeheeren Dreyfus, Cahn, Ephrussi, allen rijke kunstver
zamelaars. Er zullen zeer aandoenlijke souvenirs
b\j zijn. De schoen dien de koningin op de
hoogste trede der guillotine verloor, is door
Mad. Jubinal aan hare dochter, Mad. Georges
Duruy, nagelaten; hij is van zwart satijn met
heel hoogen hak. De vicomtesse de Janzézond
een kleine vergulde canapé, een mooi portret te
Weenen gemaakt vóór het huwelijk van de dochter
van Maria Theresia, en een aantal porceleinen
voorwerpen die haar behoord hebben. Keizerin
Eugénie heeft de schrijftafel der koningin indertijd
voor 600,000 francs verkocht, zy is van rozenhout
met medaillon van vieux-sèvres en het monogram
der koningin; ook bezit Eugénie een gebedenboek
waarin Marie Antoinette geschreven heeft: »Dit
boek heeft behoord aan mijn schoonmoeder, Ma
ria Josepha van Saksen." Barones Adolphe de
Rothschild zal een waaier, een bonbonnière en een
horloge, alles met monogrammen, afstaan; het
Kensington-museum een schrijftafel die het voor
1,800000 francs gekocht heeft. Baron Doubl
heeft tal van relieken; er is ook een gebedenboek
bij, waarin met potlood staat: »Heden 1(>
October half vijf 's morgens. God, heb medelijden!
Mijn oogen hebben geen tranen meer, om voor
u, arme kinderen, te bidden. Vaarwel! Vaarwel!"
Verder is er een ceintuur, dat de heer de Thiac,
genaamd de laatste aanbidder van Marie Antoi
nette, bezit; het geeft precies de taille van de
koningin aan, 52 centimeter.
Tegeltableau.
Door de Haagsche Plateelbakkerij «Rozenburg"
is het tegeltableau voor het Trappenhuis van de
»Algemeene" bestemd (Damrak), ontwerper de
heer H. P. Berlage, architect te Amsterdam, -^
Donderdag, Vrijdag en Zaterdag ter bezichtiging
gesteld bij de Erven Dorens. Rokin.
Bij de heeren Preyer & Cie., locaal Pictura,
Wolvenstraat l!), is geëxposeerd een schilderij
van J. S. H. Kever, »Moeder en kind".
niiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiiiii
iiiiimiiiiiiimiiiiiiiiiii
Primitieven.
v.
Zooals het Weten 1) van God vertegenwoordigd
wordt door Filosofie, zoo het Glooven 1) in God
door hoogere Lyriek; de zuiverste uiting der eerste
is Architectuur, der tweede Muziek; hierin ligt
opgesloten dat, hoe anders ook door omstandig
heden de uiting wordt, toch steeds hij die
voelenddoorziet het beginsel gewaarwordt; daar niet in
puur materieelen maar in materieel-abstracten zin,
de woorden architectuur en muziek bedoeld zijn.
Het eerste, de mystische wijsbegeerte, kan na een
logischen gang van menschelijke waarneming, een
Goddelijke conclusie bekomen, die men inspiratie
noemt, de toestand van Johannes Ap. op Pathmos,
die na den dood van Christus den wereldtoestand
in zijn verdere verloop beschouwende, eerst ten
laatste het alleruiterste van God zelf vernam.
Het tweede de mystische lyriek kan voor zoover
de stof dit toelaat tot een opgaan in het God
delijke geraken: de ekslasis, zooals gesymboliseerd
wordt in het verhaal van Sint Maria Magdalena,
die tweemaal daags door de Engelen wordt opge
heven om de Hemelsche muziek te hooreu. Beide
zijn in waarheid slechts eigenschappen van heilig
heid, doch zijn afgebeeld in Kunst 2). Hier wordt
inspiratie eenvoudig het materieel volkomen samen
werken van alle bewuste en onbewuste krachten en
gevoelens op een zelfden tijd, die anders slechts bij
gedeelten of gedeeltelijk werkten, terwijl ekstasis
een zoo algemeene overheersching vau een of en
kele gevoelens wordt, dat deze in huu omhoog
strev.- n het //kunnen" van den persoon mede op
voeren. Hoe ook als gaven te beschouwen, blijveu
beide in kunst min of meer afhankelijk van den Wil.
Giovanni Angelico da Fiesole is het midden tus
schen de mystische en de kunstekstasis, hij heeft
zich niet boven het kuiistenaarzijn kunnen verhef
fen en heeft, wat ziju geestelijk oog zag geschil
derd; dat hij echter nu aan een hoogere
tusschenkomst geloofde bewijst dit: //dat hij de gewoonte
had niet meer te verbeteren of nog te werken aan
een van zijn werken, maar hen zoo te laten als
ze het eerst te voorschijn gekomen waren, gloovende
dat ze zoodanig door Gods wil waren" 3). Hij heeft
geschilderd om de visioenen, die hem dierbaar
waren aan te houden, om hen eeuwig allen te zien,
om hen aan anderen te toonen. Bij hem is mis
schien reeds op den duur het schilderen hoofdzaak
geworden en wellicht heeft hij, wanneer in den
droeven avond hij zijn Heiland zoo duidelijk voor
zich zag, wel eens gedacht aan den schoonen val
van het kleed, in zichzelf het rood van de won
den vergeleken met zijn palet, of zijn oogen wijd
geopend om te onthouden het beeld, dat hij morgen
weer zou geven.
Om het even, het is niet aan ons de
schilderinhet klooster van San Marco te zien, als
op den maker, het is aan ons, zooals hij
gen m
kritiek
wilde dat ze door anderen gezien werden : met vol
komen vergeting van den persoon Fra Angelico.
Niet als Dominicaner is zijn werk het belang
rijkst, men is zelfs geneigd ia hem meer den
lateren Franciscaner te zien, door zijn groote liefde
voor al wat kinderlijk is, zoowel in zijn fresco's
als in zijn miniaturen is de hoogste
vreugdeuiting in het Kerstfeest en de Geboorte. In de
groote kruisiging is Maria, in haar eeuwig wee, onder
steund door de andere Maria, wier gouden haren op
het roode kleed, de glans van Zijn voeten nog
weerstralen, de hoofdgroep. Bijna geen verleiding is in
den loop van zijn leven, hij stelt zich Satan en
Hel niet voor, maar zoo hij ze schildert ontleent
hij zijn beelden aan Dante of anderen en maakt
onnoozele tamme duveltjes met roode tongen en
lange nagels, zeer onbeduidend tegenover de ge
lukzalige Engelen, die in een zwevende rijdans door
Gods Groene tuinen gaan en de van de aarde weerge
vondenen kussen zooals Fra Egidio den Heiligen
Lodewijk kuste 4): in elkanders zielen lezend."
Wel stelt hij zich voor en dit is het eenig
monstergeloof in hem hoe zwaargehelmde man
nen de kinderen van Betlehem uit de armen der
schreiende moeders rukken en hoe ze blauwe
zwaarden in het blank kindervleesch persen, maar
dit was zoo aangrijpend voor hem, dat hij, door
den Paus aangezocht naar deze schilderij een groot
fresco te maken, weigerde, zeggend: //dat hij te
veel meelij met kinderkens en moeders had." De
opvatting, dat een martelaar pijnen zou voelen is
hem onbekend, hij geeft ze in het genot van hun
Hemelsche visioenen, hoewel men hem zelf bij
het schilderen van een gekruizigde immer in tra
nen vond.
f *
*
De groote occulte strooming na het jaar 1000,
gedeeltelijk ontstaan door dat de gevolgen der
angstige gevoelens, die tot een soort ziekte gewor
den waren, natuurlijk niet dadelijk na het ver
strijken van het fatale jaar verdwenen, gedeelte
lijk een voortzetting van de periodiek, zich epi
demisch vertoonende satanistische en
demonologische verschijnselen, laat zich ook in Italiëvoelen,
hoewel in veel mindere mate dan in Frankrijk en
Duitschland. Men ziet dit ten duidelijkste bij het
lezen van de aan Sint Thomas Aquinas toegeschre
ven werken over Alchimie 5). Deze op bijgloof
berustende vage metaphysiek tast het Gloof waar
het het meest bovennatuurlijk is aaii; de beelding
hiervan dringt in de esoterische Gloofsbeelding:
de Litany.
Oorspronkelijk raakt de Litany zoowel het dogma
als de hymnus, zij is zoowel de symbolizeering van
de eigenschappen van het
dogma-in-persoonlijkenvorm, als van de ekstasis-visioenen, zij vormt de
directe verbinding tusschen het zuiver
metaphysitke en het abstract materieele. Waar bijvoorbeeld
de Aartsengel Michaël in de Engelen-Litany ?.
Verwinnaar des ouden draaks" genoemd wordt,
is dit zoowel dogmatisch als hymnologisch op te
vatten. Geheel naar het eerste zijn de Maria
litariyen, geheel_ naar het tweede, die der martelaars.
Ook echter als schatkamer vaa alle Oostersche
invloeden heeft, de litanische richting vooral in
schilderkunst het meest bloot gestaan aan eeu min
cf meer in karakter Oostersche werking. Met de
inmenging van het bij-gloof in de litany, gaat een
innerlijke ontaarding gepaard. Het is wenschelijk
dat tot verstoflelijking van het bovennatuurlijke,
de kostbaarste materie aangewend wordt, maar het
is zeer waarschijnlijk dat de werkman onder dit
gebruik een licht iu epicurisme overgaande liefde
voor de stof zelf opvat, die dan alle beelding van'
het voorgenomene onmogelijk maakt,. Ongeveer
hetzelfde overkomt den schilder, wanneer, door de
liefde tot zijn werk, die tot zijn onderwerp ver
drongen wordt; tengevolge waarvan de suggestieve
kracht, van wat hem tot schilderen bracht, niet
lauger van invloed op hem is.
De volgers van Fiesole zijn van symbolisme in
allegorie verdwaald, van beeldhouwers, steenhou
wers geworden, afwijkend van de kerkelijke kunst
formule, en in hemzelf kunnen wij al zien hoe
een kleine overdrijving een grooten val zal veroor
zaken, maar in dit opzicht is bij steeds de stof
meester gebleven. En wel: omdat zijn groote kracht
in zijn onbewustheid gelegen was.
Het is zeker dat: zijn boven-deurvercieringen
in het klooster San Marco (portretten van Sint
Thomas Aq, Pietro Martyro, Sint Dominions enz.) zoo
onder Giotto's invloed ziju dat men ze bijna tot
diens werken zou rekenen; dat Baldovinetti meer
dan Angelico de maker is van de kleine naïef-rijke
Heiligen-histories in de Academia; dat reeds alle
latere afwijkingen tot zelfs die der beweging" in
Fra Angelico te voorspellen ziju. Het is mogelijk
te bewijzen dat in alle uitersten hij zeer na was
aan het verval der katholieke schilderkunst. Maar
het is zeker onmogelijk te raken aan die levens
kern vau loutere Gods-jubel, van krystalleu
hymnologie, die de plaats van dezen bepaalt onder de
drie groote lofzangers, hij die uit de bron
Jubilate Dominum" een blanke fontein tot Gods eer
geweest is.
Florence, 28 Maart '9-1. AXDBÉJOLLKS.
]) Zonder over beider inhoud te willen spreken,
komt het mij noodig voor, voorop te stellen dat
ik mij dezen gelijk, doch ongelijkvormig, voorstel.
2) In: Primitieven II heb ik, het woord : n religieuze
extaze''1 voor beide onderdeelen te zamen gebruikt.
3) Vasari.
?l) Zie de Fioretti van Sint Frauciscus.
5) De m. i. zeer juiste meening van velen dat
deze werken niet door Th. A. geschreven zijn, doet
tot de zaak niets af, de volksvoorstelling van de
St. Th. figuur is hier volkomen gelijkwaardig met
de werkelijke.
iiHHtiiiiniiiiiinniiiiiiiiiitiiiiiiiiMiiiiiiiiuuiituiiuiiiiiiuiuiiiuiMi
Buitenlandsche Bibliographie.
Goethe-pliilologie en Gofthe-waan/eering. De be
oefenaars der jonge Duitsche wetenschap der
Nieuwere Pliilologie hebben voor hun taaie vlijt
nimmer een dankbaarder object gekozen dan de
persoon en de werken van Goethe. Deze curi
euze wetenschap, die men billijkerwijze kan
karakteriseeren als systematische veelweterij, brengt nu
en dan resultaten voor den dag, die alleen door
een Duitscher zonder lachen kunnen worden ont
vangen; en wanneer een Duitsche professor zich
tot taak stelt de bronnen op te sporen, waarvan
Chaucer voor de vertelling van den Reeve in de
Canterbury Tales kan hebben gebruik gemaakt, en
van al de onwelvoegelijke bijzonderheden van dat
verhaal aanwijst, hoeveel oorsproakelijk en hoeveel
aan anderen ontleend is, dan schijnt men het recht
te hebben in dergelijke onderzoekingen een reductio
ad absurdum van de Nieuwere Pliilologie te zien.
Maar men moet bij de beoordeeling van deze we
tenschap iets van dat oordeel des onderscheids
gebruiken, waarvan haar beoefenaren zoo volslagen
verstoken zijn. De Chaucer-philologie heeft geringe,
en de Goethe-philologie heeft groote waarde, omdat
de beteekenis van Goethe van gtheel anderen aard
is dan de beteekenis van Chaucer, en omdat vooral
lezers van heden Goethe moeten beschouwen uit
een zeer bijzonder oogpunt.
Dat oogpunt vind ik niet kwaad aangeduid in
een onlangs verschenen Engelsch boekje, Goethe
Reviewed After Sixty Years door Professor Seeley.
Men behoeft niet bang te zijn, dat deze schrijver
de waarde van een enkel van Goethe's werken
overschat. "It may be fair, perhaps, to say that
Faust would deserve rank, and even high rank, among
theShakespeariandramas;butthenFaust standsalone
among Goethe's works. What other compositions of
the first class can hèproduce? Is it Hermann und
Dorothea ? That, no doubt, is very pretty and perfect.
Iphigenie is very noble, Tasso very refined, Götz very
spirited, but Egmont is somewhat disappointing,
and almost all the other plays are unimportant,
when they are not, like Stella, extravagant. The
pathos of Werther is almost as obsolete as that of
Richardson; and is not Wilhelm Meister dull in a
good many parts, nay, perhaps everywhere except
where it is redeemed by the exquisite invention of
Mignon,or bythe vivacity ofthedisreputablePhiline?
Do not even Germans sometimes acknowledge that
they cannot read the Elective Aifinities ? And who
can make much of the Second Part of Faust or
the Second Part of Meister? Het is waarschijn
lijk dat deze en gene over sommige der genoemde
werken, vooral over Werther, op een ietwat leven
diger toon zal begeeren te spreken; maar over het
algemeen mag men onderstellen, dat hedendaagsche
niet-Duitsche lezers over geen van Goethe's wer
ken een al te uitbundige verrukking zullen kunnen
verdragen. In weerwil daarvan kan men toch
wenschen zich veel met Goethe bezig te hou Jen, wan
neer men namelijk van oordeel is, dat als Goethe's
grootste kunstwerk, datgene waaraan hij zijn leven
lang nooit heeft opgehouden te werken, Goelhe
zelf moet worden beschouwd; Goethe, zooals hij
voor een deel uit zijn werken, maar voor een ander
deel uit brieven en dagboeken, uit de gebeurte
nissen van zijn leven, uit opgeteekende gesprekken,
uit uitingen van tijdgenooteu wordt gekend, kortom
uit al die dingen die door philologen met blinden,
maar in dit geval niet verspilden ijver aan het
licht worden gebracht. Nooit heeft iemand met
zoo rijke en onderscheiden gaven als Goethe zoo
opzettelijk en onafgebroken gearbeid aan de har
monische ontwikkeling zijner individualiteit.
Selfculture met dit ne woord kan dat Engelsche
boekje de hoofdbezigheid van Goethe's heele leven
aanduiden. Elk van Goethe's weiken is slechts
een stap op den langen weg, die leidt vau de ver
bijstering en de slingeringen van zijn jeugd tot de
gelukkige sereniteit van zijn ouderdom.
* *
De Senson-iiuittie. Het is een aangename gewaar
wording de Daily Chroniclti in ondubbelzinnige termen
van minachting te hooren spreken vau The Rubicon,
den nieuwen romau van E F. Benson, de jongste van
die literaire beroemdheden die in Londen als padde
stoelen uit den grond komen. De plotselinge vermaard
heid van den schrijver vau Dodo is n geval uit, vele.
Iemand geeft eeu roman uit, liefst een Society Novel,
vol van pittige, epigrammatisehe gesprekken, en
geestige opmerkingen en beschouwingen on things
in general'. Een week later is het boek beroemd,
en wordt in aller ijl een tweede druk klaar ge
maakt. Veertien dagen later brengen de couranten
interviews" met iuterressante bijzonderheden om
trent de wordingsgeschiedenis van het boek. En
eer een maand om is verschijnt het bericht, dat
de schrijver, aangemoedigd door het succes van zijn
eersteling, besloten heeft zich geheel aan de litera
tuur te wijdeu. One caanot help thinking'', zegt
de Chronicle, of other times, not beyond the reach
of living men's memories, wheu some of those lofty
boyish geuiuses whose works shine to-day like
planets in the firmament of English literature,
fietted out the best years of tJieiryounglives in utter
inability to get a hearing from their fellows. We
have changed all that. If Keats had only thought
of Dodo how much might have been different."
* *
Ah! Jeunesse! ... . par Georges Courteline. Het
is niet heel nieuw zich te verbazen over de be
nauwende ma^sa nieuwe boeken, die er elke week
ia Parijs verschijnen, maar als men dichterbij komt
om over eukele van die boeken wat te zeggen,
als men een keus moet doen in den hoop, dan
verliest de gezegde verbazing veel vau haar kalm
objectief karakter, wordt eenigzins pijnlijk, in het
spijtig besef, dat men alles niet omvatten kan en
veel waarschijnlijk belangrijks moet laten voorbij
gaan. En in de oneindige hoeveelheid gele en
andere bandjes kiest men dan reeds vanzelf, die
door huu uiterlijk aantrekken, in de volstrekt on
gegronde hoop, dat ze nu ook van binnen belang
rijk zullen ziju.
Dat is de eenige reden, waarom ik schrijf over
dit boekje van Courteline, van wiens verhaaltjes
ik er veel meer gelezeu heb, dan eigenlijk noodig
was om het boekje te karakteriseeren, ja, bepaald
ongepast veel met het oog op de menigte andere
en betere lectuur.
Alt f Jeitnesxe !... ." dau is wel een gezellige
bundel verhaaltjes in den traat van Armand
Silvester. Ze lijkt op Les bètises de mon oncle"
maar in de verte alleen, heel in de verte, 't Is
genoegelijke uitspanningslectuur" voor na, tafel,
wanneer een behoorlijke digestie voorschrijft niet
te gaan wandelen en ook niet te gaan slapen.
Dan kan men zoo tusschen waken en droomen
deze verhaaltjes wel lezen en ze wel aardig vinden
ook. Doch als men dan weer geheel wakker is
geworden, zal men zich daarover een beetje scha
men
Het is mysterieus, te bedenken hoe alle boiken
van buiten er 't zelfde uitzien, terwijl ze van
inhoud toch zoo verschillend zijn! Wie zich daar