Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 874.
het tweede keizerrijk geschiedde dit niet. Ma
dame Carnot had er ook wel op willen terug
komen, maar dat kon moeielijk. Zij redde het
nu zoo, dat bijna al hare receptiën door zoo
uitmuntende muziek, declamatie of iets anders
werden opgeluisterd, dat de hooge gasten niet
konden nalaten nieuwsgierig te zyn, en zich dus
van zelf in de groote zaal begaven.
Wat de keuken betreft, die van Madame Thiers
was buitengewoon eenvoudig, maar men nam het
haar, zoo kort na den oorlog, niet kwalijk, en
Thiers bleef er gezond bij; Madame Grévy, hoe
veel men ook op haar schraapzucht afgaf, had
werkelijk een betere tafel; Madame Carnot wist
terstond, toen zij presidente werd, den beroemden
Trompette als chef de cuisine te krijgen, die
eerst aan den hertog de Noailles, later aan
Gambetta behoord had; en de luisterrijke diners
rechtvaardigden de keus. Eindeloos was de
variatie, en de inrichting zondigde noch door
gedistingeerde karigheid, noch door burgerlijke
overdaad.
Mocht Carnot door Casimir Périer opgevolgd
worden, dan heeft men weer een rijken president,
want diens fortuin wordt ver over de 50 millioen
geschat.
De bonnes finances brengen in dit opzicht
zoowel als in vele anderen een goed eind vooruit
op den weg der bonne politique. Zoo denken
de Bourbons er ook over. Er is bij voor
beeld op dit oogenblik eene erfdochter, juffrouw
Sommier, eenig kind van een suikerraffinadeur;
er wordt moeite gedaan door den hertog van
Doudeauville, om haar voor zijn jongsten zoon
te krijgen; zijn oudste zoon is met een La Trémoille
getrouwd, zijn dochters zy'n de hertogin de Luynes,
de prinses de Ligne en de marquise d'IIarcourt.
De hertog heeft intusschen bericht ontvangen
dat men zijn aanzoek nog niet in overweging
kon nemen, omdat over juffrouw Sommier gedacht
werd door een der Bourbonsche prinsen.
*
Een belangstellende correspondente uit Arnhem
vraagt, of we het niet wat al te erg gemaakt
hebben, door te beweren dat de Welkomstgroet,
waarmee de eere-voorzitster van de Algemeene
Vrouwenvereeniging de eerste bijeenkomst geo
pend heeft, door geen lantaarnopstekers benijd
zou worden. Ter rechtvaardiging drukken wij
couplet I, III en VII af.
Als de moeder die haar kind
waar het lot haar eens van scheidde,
'lijk een jonkvrouw wedervindt
die reeds menig hart verblijdde
of wel als een stoeren zoon
opgewassen tot een wezen
dat in strijdkracht uitgelezen
duizenden stuwt om een troon
als die moeder... 'thart zou gloeien
en een jubeling ontvloeien,
zóó, zóó jubelt heel mijn zijn
op mijn Stichtings eerst festijn!
III.
Nieuwe leden 'k heet u welkom,
maar tot de oude juich ik luid:
wen de bruigom tot de bruid
welkom...! welkom! Tienvoud welkom!
gij... gij allen die ter stede
nu reeds tweemaal twaalf jaar
't kind myns geestes, immer
medesteundet voor en met elkaar!
Welkom Hoofd- en Subbesture,
die meer dan verbaasd vernaamt
hoe er als ter elfder ure
weer iets door mij was beraamd.
VIL
Want, waar spreuk ooit gelden moet
voor ons doel, voor ons gemoed
roemen wij in onze keuze,
in onze Arbeid-adelt leuze!
Haar steeds liefden, loofden wij,
maar nooit zoo van harte blij
als in dezen avondstond,
jublend: »Vivat onze Bond !
met zijn nieuw geboren sectie,
voor de Kunst en de Intellectie!"
Wat er dus om ons verdwarelt:
»Houw en trouw aan Arbeid adelt!"
Zeer zeker heeft de eere-voorzitster gelijk,
wanneer zij in couplet VI zegt:
... in onze eigen taal,
blijven wij malkaèr vermanen:
»Toont u »Arbeid-adelianen!v
E?e.
fUHnamaminmuuniuiiimuummiininummanmaamamnnnimiii
immtitftaniiinHituiiiiiiniiiiiiitiiiiimitiiiiitimuiuuiiiimuiiiimuiHiim
Reisgesprek.
Vele reizigers nemen, behalve den Baedeker,
ook een boekje met dagelijksche gesprekken mee,
wanneer zij in vreemde landen reizen willen.
Dit is geen uitvinding van onze eeuw; in de
Gazette des Beaux Arts haalt de heer Bonnaff
een »French Schoolmaister" aan,waarvan Engelsche
reizigers zich in 1612 voorzagen, wanneer zij het
vasteland wilden bezoeken. Kwam de reiziger in
de herberg en wilde hij na het avondeten naar
bed gaan, dan werd hem het volgend gesprek
met de meid uit de herberg in den mond gelegd:
»Mamye, mon lit est-il fait? est-il bon?
Ouy, monsieur; voyez que c'est un bon lit de
plumes, les linceulx sont tout blancs, et la taye
d'oreiller. Tirez mes chausses et bassinez bien
mon lit, car je suis mal dispos, je tremble comme
la feuille sur l'arbre. Chaufl'ez mon couvrepied
et me serrez bien la teste. Hola! vous me
serrez trop fort. Apportez-moy un oreiller et
me couvrez bien. Tirez mes courtines et les
attachez d'une pingle. Ou sont les privés ?
montrez-les au gar^on. Montez la-haut, dit la fille
au laquais; si vous ne les voyez, vous les
sentirez bien. Monsieur, vous faut-il autre chose?
Etes-vous bien? Oui, mamye. Esteinez la
chandelle et approchez-vous un peu de moy.
Je I'esteindrai quand je serai hors la chambre.
Que vous plait-il ? n'estes-vous pas ancore bien ?
J'ai la teste trop basse, haussez un peu Ie
traversin, je ne scaurais coucher si bas. Dormez,
dormez, dit l'autre en s'en allant. Dieu vous
doint bonne nuit et bon repos. Grand mercy,
la belle fille."
De schedel van Walter Scott.
Een Engelsch geleerde, Dr. M. C. Creighton,
heeft den schedel van Walter Scott onderzocht
en bevonden dat de dichter van Ivanlwe en
Marmion te bekrompen hersenruimte heeft gehad
en idioot geweest is. Om die stelling te bewijzen
brengt de heer Chreighton een heelen
wetenschappelijken omhaal aan, vreeselijke woorden.
Maar een zijner sterkste en helderste argumenten
is dit: «Wanneer nu Walter Scott ons lang
dradig en uit de mode voorkomt, is dat, omdat
er in zijn schedel een vervroegde samengroeiing
van de zijbeenderen heeft plaats gehad." De
meeste Engelsche bladen protesteeren tegen de
beweringen van Dr. Creighton; de Poll Mail stelt
voor, dat men hem maar zijn zin moet geven,
maar tevens de uitgevers aanraden nog zoo'n
paar idioten met beperkte schedelholte te vinden
als Walter Scott, en zich haastig den
uitsluitenden eigendom van diens werken te verzekeren.
UUIII MIMI IllillllllllllllllllllllllllllllUllltlllllllllllllUUnill»
uimmiitituimiiimiiiiiiuiiiiiiminiiiMiiiiiiniiiininniiiHtmHuimmntMi
Onze tooneelcritiek.
De algemeene malaise, die er op 't oogenblik
in ons land heerscht op tooneelgebied is de resul
tante van vele krachten, die belemmerend werken
op den bloei onzer schouwburgen van ons natio
nale tooneel. Elk kunstliefhebber zal met leede
oogen dezen toestand gadeslaan en zal zich af
vragen, wat er al zoo gebrekkigs is, wat er ver
beterd moet worden aan ons tooneel om het geheele
verval waartoe de tooneelspeelkunst ten onzent
gedoemd schijnt, te voorkomen.
De theaters toch in de hoofdstad slepen tegen
woordig een kwijnend bestaan voort, en het plot
seling vormen en weer uiteenspatten van allerlei
combinaties is geen tceken van grooten bloei.
Voorzeker, er zijn tal van aanwijzingen te doen;
ook de grootste optimist zal zich bewust zijn van
de vele tekortkomingen n van de zijde der
artisten n niet minder van de zijde van het publiek.
Ik wensch hier in 't bijzonder de aandacht te
vestigen op een naar mijn inzien zeer bedenkelijk
verschijnsel, n.l. op 't onoordeelkundig optreden
van zoovele jonge critici, die wel is waar hier en
daar bewijs leveren dat ze zich eenige
tooneelternien hebben eigen gemaakt, maar volgens mij
en anderen slechte gidsen zijn n voor den artist
n voor 't publiek. De criticus toch kan niet vol
staan met 'n ,mooie" of leelijke", waarmede de
leek na afloop der voorstelling z'n zetel verlaat.
Als de eerste straks thuis komt moet hij eerst zich
zelf en daarna het publiek rekenschap geven van
z'n oordeel. Dat oordeel zal den artist tot 'n gids
zijn, 't zal hem zijne tekortkomingen aanwijzen en
het kunstgevoel van het publiek opvoeden. Dit is
de heerlijke taak der critiek: den artist op te
voeren tot beter doen, het publiek tot beter be
grijpen. Als we nu eens nagaan aan welke handen
deze schoone taak is toevertrouwd, dan zien we
dat sommige groote bladen en tijdschriften zich
verzekerd hebben van de medewerking van mannen,
van wie men verwachten mag, dat hun oordeel
gerijpt is en dat naast de zucht tot verbetering
ook waardeering hunne pen bestuurt.
Maar naast hen groeit de menigte jongere critici,
die nauwelijks eeue Jieele of halve universiteits
opleiding ontwassen, naar de pen grijpt en zich
uitslooft om den volkc te verkondigen wat 'n prui
keboel ons tooneel is en hoe slecht er gespeeld
wordt. Ik noem dit verschijnsel bedenkelijk, niet
omdat de artist zicli aan hun oordeel stoort, maar
omdat er nog nooit 'n idee is neergeschreven,
of 'k vond jabroers onder de massa die onze schouw
burgen vult en zoo werken deze liefhebbers op 't
terrein der critiek mede aan 't verval van 't too
neel. Ik wil hier niet beweren, dat er niet af en
toe spijkers met koppen geslagen worden. Dit is
zeker 't geval, doch in 't algemeen schaar ik mij
aan de zijde van onze artisten, die het oordeel der
jongeren onbevoegd noemen. n ik zal aanwijzen
waarom hun oordeel 'n nachtpitje is, ontstoken op
den weg van den zoekenden artist, waar sprake is
van ernstige kunst.
Men zal zich stellig nog herinneren, dat de
lieer Rooijaards van Rotterdam indertijd de Ham
let heeft gegeven. De lieer R. voelde zich aan
getrokken tot deze rol. 't Was z'n ideaal, deze
eens zoo goed mogelijk te geven, Om dit doel te
kunnen bereiken heeft hij geruimen tijd gestudeerd,
zicli de noodige litteratuur over Hamlet aange
schaft, is elders voorstellingen gaan bijwonen om
de opvatting van anderen in zich op te nemen en
de zijne er aan te toetsen etc. Eindelijk, na veel
studie, meent hij zich zóó te kunnen voelen als
Hamlet, dat hij zich in staat acht, deze zware
rol naar behooven te vervullen. Op den avond
der eerste voorstelling voelt een artist, die voor
eene rol zoo'n studie achter den rug heeft zich
als de waarlieid-zoekende, die zich in eene woes
tijn terugtrok om alleen te zijn met z'n denken,
en die de vrucht van z'n peinzen aan de
menschheid zal toevertrouwen. Wat weet 't volk van
z'n zoeken? Het vraagt alleen //wat zegt die
man," en beduimelt de waarheden, die hij uitstalt
als iets kostbaars, tot hij gruwt van z'n eigen
maaksel.
De schouwburg is vol belangstellenden. Deze
menschen zijn kalm van 't diner opgestaan. Ze
willen dat ook wel eens zien, ze zijn nieuwsgierig,
hoe-i 't er af zal brengen. Van de moeite, die
zoo'n artist zich gaf, heeft 't publiek geen flauw idee.
Daar zitten ook de heeren critici. Zij hebben er
thuis de //Hamlet" nog eens op nagelezen, hebben
't stuk misschien zelfs meegebracht als 'n papieren
autoriteit.
(Bij eeue opvoering van //Vorstenschool" zag ik
eene dame, die waarachtig 'n heelen bundel van
Multatuli's verzamelde werken meegebracht had.
Om te controleeren?)
/.ij zullen morgen verkondigen in bladen en
blaadjes of dat uu Hamlet was ja of neen ! maar
nu vraag ik toch of de heeren, die daar zoo gemak
kelijk in de zaal zitten, nu maar 't recht zich mogen
aanmatigen, om eens eventjes uit te maken of zoo'n
karakterrol goed gegeven is. Waar zijn de geloofs
brieven vau deze heeren:' [[ebben zij als beoor
deelaars zich die moeite gegeven om in 't karakter
van Hamlet door te dringen, hebben zij zooveel over
dat onderwerp gelezen om daaruit recht te putten
tot beoordeelmg? Zij zullen 't beeld dat in hunne
ziel was, vergelijken met t geen ze daar voor zich
op de planken zien. Is er overeenkomst, dan is
men wel zoo vriendelijk om een gunstig oordeel
uit te spreken. Maar o wee, wanneer ze hun
Hamletje met andere bewegingen getooid hadden
dan de Hamlet daar voor hen, dan och
dan zijn ze wel dankbaar voor de moeite, die de,
directie en de persoon in kwestie zich gaven, doch
't voldeed maar matigjes. Nu, is de criticus in
dit geval bevoegd, ja. of neen?
Ik ineen boven aangetoond te hebben, dat in 't
algemeen een criticus onbevoegd tot oordeelen is,
waar 't het ernstig werk van een kunstenaar be
treft, als-i niet veel voorstudie heeft gemaakt.
Het ernstig bestudeereu van verschillende schrij
vers en stukken kost veel en langdurige inspan
ning. Die uitgebreide studie kan een jongmenseh
niet achter den rug hebben. En daarom zijn de
jongeren onbevoegd tot oordeelen, daarom gaat het
niet aan, dat 'n jongmenseh zoo maar even de pen
opvatten kan om ernstige kunstenaars, die dikwijls
jaren op de planken stonden, met 'n paar nijdige
dooddoeners af te maken.
De moderne tooneelspeelkunst vordert van de
acteurs veel studie, maar ook van den beoor
deelaar, en terecht. De kunstenaar heeft er recht
op te weten, dat de menschen, die daar voor hen
zitten om morgen 't publiek voor te lichten,
l/evoeyd zijn. En de geloofsbrieven die de jongere
critici laten zien, kan hij niet goedkeuren om bo
vengenoemde redenen.
Bevoegdheid tot oordeelen wordt ook nog niet
geheel Verkregen door schoolsche geleerdheid of
door veel gezien te hebben. Een waarachtig hu
maan oordeel kan alleen verwacht worden van wie
zelf voor dat publiek gestaan heeft, dat niet weet
en ook niet weten kan, hoe moeielijk 't is de ge
dachte van den auteur te belichamen. Misschien
is er geene kunst, die wat de critiek betreft zoo
misdeeld is als de tooneelspeelkunst. Nooit zal
iemand, die geen musicus is, of er bepaald voor
gestudeerd heeft, zich vermeten om de uitvoering
eener compositie te beoordeelen. Nooit zal iemand
die voor een verstandig mensch wil doorgaan, 't
werk van een schilder beoordeelen in eene courant,
als-i er geen verstand van heeft. Voor 't tooneel
schijnt die keunis van zaken overbodig te zijn.
Als men eeuige litteraire ontwikkeling genoten heeft
en wat veel gezien heeft, nu dan is men wel
bevoegd om er over mee te spreken, dan zal men
eens even vertellen hoe 't nu eigenlijk wel hoort.
Is het geen schande, dat dit mag ?
Ten slotte nog eene kleine vertelling, 'n Moeder
had een kleedje gemaakt voor de wieg van haar
kindje. Lang had ze er aan getobd, maar nu was
't af.
//Kijk," riep ze verrukt tot de buurvrouw, 't
kleedje is gereed! Nu zullen we 't eens over de
wieg leggen!"
En ze plooide en schikte met zorgende hand,
om 't keurige werk vooral goed te doen uitkomen.
Ze zei niets, maar op haar gelaat stond de vraag
te lezen : /,hoe vind je 't?"
/,Neen," zei buurvrouw van rechts, die nooit 'n
kleedje gemaakt had, //t is wat lang, er moet een
stukje af." En ze nam de schaar en ging aan 't
knippen. //Nu is 't goed."
De moeder zuchtte. Dat aardige kleedje!
Den volgeuden dag kwam de buurvrouw vau
links. Die vond dat er 'n randje bruin annhoorde.
Alzoo geschiedde. Toen kwam de buurvrouw van
achter: Hoor 's juffer, d'r moet hier 'n hoekje
uit, dan is 't in orde!"
Alzoo geschiedde.
Toen kwarn de juffrouw van boven voor en toen
die vau boven achter, en de baker kwam en de
melkvrouw van de overzijde en allen verkondigden ze
haar buurvrouwelijke wijsheid, uit pure belang
stelling. Maar, en dit dient vermeld,... ook knip
ten ze graag.
Weet ge lezers, wat er van 't kleedje werd on
der de belangstellende critiek? 'n lappen
deken.
Ik kan 't optreden van onbevoegde critici niet
beter vergelijken dan met dat der buurvrouwen.
Ze hebben als deze geen verstand van kleedjes en
willen toch knippen. Ze verhaspelen 't kleed, dat
de kunstenaar hen toont, tot 'n lappendeken, en
als ze 't genoeg verknoeid hebben, en ze moe zijn
van hun eigen geknip, dan werpen ze 't hem in
't gelaat met de woorden: //ga heen, schaf u een
ander aan, dit kleed past niet!"
M. J. NOLKN.
T I ! 3XT.
Kiezers! Is het Uw ernstige wil, dat Kiesrechtuitbreiding tot stand zal
komen op den breeden grondslag door de Regeering voorgesteld.
Is het Uw ernstige wil mannen af te vaardigen, die de Regeering zullen
helpen die uitbreiding, op rechtvaardigheid gegrond, tot stand te brengen?
Stelt dan beginselen boven personen en brengt op Dinsdag 24 April a.s. in
overgrooten getale Uwe stemmen uit op de Heeren:
J. A. Levy
M. W. F. Treub
W. K. M. Vrolik
Oancliclaten cliei' "Vereenig-in«-.
IPf Aanbeveling verdient de vierde plaats op het stembiljet oniii
gevuld te laten.
Het Bestuur:
A. C. WERTHEIM, Voorzitter.
H. F. R. HUBRECHT, Onder- Voorz.
G. B. .LALLEMAN, Penningmeester.
B. E. ASSCHER.
G. A. LOEFF.
G. D. NELLENSTEYN.
D. A. VAN WAALWIJK.
B. C. E. ZWART.
A. J. E. JOLLES, Secretaris.
DE JOBSIADE,
Met 105 Illustraties van Wilhelm Busch.
ze goedkoope Uitgave.
Prijs f 0.90, gebonden f 1,25- Alom voorhanden.
te Utrecht.
Gevestigd sinds 1835.
RUIME KEUZE IN
HUURPIANO's
van af ?4.?p. maand.
Koninklijke Stoom-Verwerft
Chemitche
van
F. F.
UtrecïtscliestiaaUS en Hanenstraam,
AMSTERDAM.
DEN HAAG, Passage 11.
fWWINKEL&C?
Depte te AMSTERDAM:
Nieuwendijk 205,
Nieuwendijk G2,
Korte Prinsengracht 30,
Groote Wittenburgerstraat 11,
Van Woustraat hoek Jan
Steenstraat.
Von Zesenstraat 57.
HOOFDDEPOT
St. Lucïmteeg l'.
Bij P. N. VAN KAMPEN & ZOON, te Amsterdam, zien het licht :
l-"1.
lïU I S,
IHITJIDIDIE
2 Deelen f 4.50. Geb. f 5?.
Ken echt Ilollandsche roman, in de goede beteekenis, die veel genoegen
zal geven ..... en wel een die nieuwerwetsch en geïnspireerd is door een
nieuwe school." JVerf. Spectator.
Een alleronderhoudendst verhaal, gezellig verteld." Nederland.
?w. r». K o JP s,
OP LEVEN EN DOOD.
f 2.90.
Een _ zeer onderhoudend levendig verhaal uit den tijd der Fransche
Revolutie ; men ziet bij elke bladzijde dat de schryver zijn onderwerp
volkomen meester is en doorgedrongen is niet alleen in de kennis der
uitwendige gebeurtenissen, maar vooral in de karakters der hoofdleiders
van die geweldige omwenteling." Nederland.