De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 22 april pagina 0

22 april 1894 – pagina 0

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 874. het tweede keizerrijk geschiedde dit niet. Ma dame Carnot had er ook wel op willen terug komen, maar dat kon moeielijk. Zij redde het nu zoo, dat bijna al hare receptiën door zoo uitmuntende muziek, declamatie of iets anders werden opgeluisterd, dat de hooge gasten niet konden nalaten nieuwsgierig te zyn, en zich dus van zelf in de groote zaal begaven. Wat de keuken betreft, die van Madame Thiers was buitengewoon eenvoudig, maar men nam het haar, zoo kort na den oorlog, niet kwalijk, en Thiers bleef er gezond bij; Madame Grévy, hoe veel men ook op haar schraapzucht afgaf, had werkelijk een betere tafel; Madame Carnot wist terstond, toen zij presidente werd, den beroemden Trompette als chef de cuisine te krijgen, die eerst aan den hertog de Noailles, later aan Gambetta behoord had; en de luisterrijke diners rechtvaardigden de keus. Eindeloos was de variatie, en de inrichting zondigde noch door gedistingeerde karigheid, noch door burgerlijke overdaad. Mocht Carnot door Casimir Périer opgevolgd worden, dan heeft men weer een rijken president, want diens fortuin wordt ver over de 50 millioen geschat. De bonnes finances brengen in dit opzicht zoowel als in vele anderen een goed eind vooruit op den weg der bonne politique. Zoo denken de Bourbons er ook over. Er is bij voor beeld op dit oogenblik eene erfdochter, juffrouw Sommier, eenig kind van een suikerraffinadeur; er wordt moeite gedaan door den hertog van Doudeauville, om haar voor zijn jongsten zoon te krijgen; zijn oudste zoon is met een La Trémoille getrouwd, zijn dochters zy'n de hertogin de Luynes, de prinses de Ligne en de marquise d'IIarcourt. De hertog heeft intusschen bericht ontvangen dat men zijn aanzoek nog niet in overweging kon nemen, omdat over juffrouw Sommier gedacht werd door een der Bourbonsche prinsen. * Een belangstellende correspondente uit Arnhem vraagt, of we het niet wat al te erg gemaakt hebben, door te beweren dat de Welkomstgroet, waarmee de eere-voorzitster van de Algemeene Vrouwenvereeniging de eerste bijeenkomst geo pend heeft, door geen lantaarnopstekers benijd zou worden. Ter rechtvaardiging drukken wij couplet I, III en VII af. Als de moeder die haar kind waar het lot haar eens van scheidde, 'lijk een jonkvrouw wedervindt die reeds menig hart verblijdde of wel als een stoeren zoon opgewassen tot een wezen dat in strijdkracht uitgelezen duizenden stuwt om een troon als die moeder... 'thart zou gloeien en een jubeling ontvloeien, zóó, zóó jubelt heel mijn zijn op mijn Stichtings eerst festijn! III. Nieuwe leden 'k heet u welkom, maar tot de oude juich ik luid: wen de bruigom tot de bruid welkom...! welkom! Tienvoud welkom! gij... gij allen die ter stede nu reeds tweemaal twaalf jaar 't kind myns geestes, immer medesteundet voor en met elkaar! Welkom Hoofd- en Subbesture, die meer dan verbaasd vernaamt hoe er als ter elfder ure weer iets door mij was beraamd. VIL Want, waar spreuk ooit gelden moet voor ons doel, voor ons gemoed roemen wij in onze keuze, in onze Arbeid-adelt leuze! Haar steeds liefden, loofden wij, maar nooit zoo van harte blij als in dezen avondstond, jublend: »Vivat onze Bond ! met zijn nieuw geboren sectie, voor de Kunst en de Intellectie!" Wat er dus om ons verdwarelt: »Houw en trouw aan Arbeid adelt!" Zeer zeker heeft de eere-voorzitster gelijk, wanneer zij in couplet VI zegt: ... in onze eigen taal, blijven wij malkaèr vermanen: »Toont u »Arbeid-adelianen!v E?e. fUHnamaminmuuniuiiimuummiininummanmaamamnnnimiii immtitftaniiinHituiiiiiiniiiiiiitiiiiimitiiiiitimuiuuiiiimuiiiimuiHiim Reisgesprek. Vele reizigers nemen, behalve den Baedeker, ook een boekje met dagelijksche gesprekken mee, wanneer zij in vreemde landen reizen willen. Dit is geen uitvinding van onze eeuw; in de Gazette des Beaux Arts haalt de heer Bonnaff een »French Schoolmaister" aan,waarvan Engelsche reizigers zich in 1612 voorzagen, wanneer zij het vasteland wilden bezoeken. Kwam de reiziger in de herberg en wilde hij na het avondeten naar bed gaan, dan werd hem het volgend gesprek met de meid uit de herberg in den mond gelegd: »Mamye, mon lit est-il fait? est-il bon? Ouy, monsieur; voyez que c'est un bon lit de plumes, les linceulx sont tout blancs, et la taye d'oreiller. Tirez mes chausses et bassinez bien mon lit, car je suis mal dispos, je tremble comme la feuille sur l'arbre. Chaufl'ez mon couvrepied et me serrez bien la teste. Hola! vous me serrez trop fort. Apportez-moy un oreiller et me couvrez bien. Tirez mes courtines et les attachez d'une pingle. Ou sont les privés ? montrez-les au gar^on. Montez la-haut, dit la fille au laquais; si vous ne les voyez, vous les sentirez bien. Monsieur, vous faut-il autre chose? Etes-vous bien? Oui, mamye. Esteinez la chandelle et approchez-vous un peu de moy. Je I'esteindrai quand je serai hors la chambre. Que vous plait-il ? n'estes-vous pas ancore bien ? J'ai la teste trop basse, haussez un peu Ie traversin, je ne scaurais coucher si bas. Dormez, dormez, dit l'autre en s'en allant. Dieu vous doint bonne nuit et bon repos. Grand mercy, la belle fille." De schedel van Walter Scott. Een Engelsch geleerde, Dr. M. C. Creighton, heeft den schedel van Walter Scott onderzocht en bevonden dat de dichter van Ivanlwe en Marmion te bekrompen hersenruimte heeft gehad en idioot geweest is. Om die stelling te bewijzen brengt de heer Chreighton een heelen wetenschappelijken omhaal aan, vreeselijke woorden. Maar een zijner sterkste en helderste argumenten is dit: «Wanneer nu Walter Scott ons lang dradig en uit de mode voorkomt, is dat, omdat er in zijn schedel een vervroegde samengroeiing van de zijbeenderen heeft plaats gehad." De meeste Engelsche bladen protesteeren tegen de beweringen van Dr. Creighton; de Poll Mail stelt voor, dat men hem maar zijn zin moet geven, maar tevens de uitgevers aanraden nog zoo'n paar idioten met beperkte schedelholte te vinden als Walter Scott, en zich haastig den uitsluitenden eigendom van diens werken te verzekeren. UUIII MIMI IllillllllllllllllllllllllllllllUllltlllllllllllllUUnill» uimmiitituimiiimiiiiiiuiiiiiiminiiiMiiiiiiniiiininniiiHtmHuimmntMi Onze tooneelcritiek. De algemeene malaise, die er op 't oogenblik in ons land heerscht op tooneelgebied is de resul tante van vele krachten, die belemmerend werken op den bloei onzer schouwburgen van ons natio nale tooneel. Elk kunstliefhebber zal met leede oogen dezen toestand gadeslaan en zal zich af vragen, wat er al zoo gebrekkigs is, wat er ver beterd moet worden aan ons tooneel om het geheele verval waartoe de tooneelspeelkunst ten onzent gedoemd schijnt, te voorkomen. De theaters toch in de hoofdstad slepen tegen woordig een kwijnend bestaan voort, en het plot seling vormen en weer uiteenspatten van allerlei combinaties is geen tceken van grooten bloei. Voorzeker, er zijn tal van aanwijzingen te doen; ook de grootste optimist zal zich bewust zijn van de vele tekortkomingen n van de zijde der artisten n niet minder van de zijde van het publiek. Ik wensch hier in 't bijzonder de aandacht te vestigen op een naar mijn inzien zeer bedenkelijk verschijnsel, n.l. op 't onoordeelkundig optreden van zoovele jonge critici, die wel is waar hier en daar bewijs leveren dat ze zich eenige tooneelternien hebben eigen gemaakt, maar volgens mij en anderen slechte gidsen zijn n voor den artist n voor 't publiek. De criticus toch kan niet vol staan met 'n ,mooie" of leelijke", waarmede de leek na afloop der voorstelling z'n zetel verlaat. Als de eerste straks thuis komt moet hij eerst zich zelf en daarna het publiek rekenschap geven van z'n oordeel. Dat oordeel zal den artist tot 'n gids zijn, 't zal hem zijne tekortkomingen aanwijzen en het kunstgevoel van het publiek opvoeden. Dit is de heerlijke taak der critiek: den artist op te voeren tot beter doen, het publiek tot beter be grijpen. Als we nu eens nagaan aan welke handen deze schoone taak is toevertrouwd, dan zien we dat sommige groote bladen en tijdschriften zich verzekerd hebben van de medewerking van mannen, van wie men verwachten mag, dat hun oordeel gerijpt is en dat naast de zucht tot verbetering ook waardeering hunne pen bestuurt. Maar naast hen groeit de menigte jongere critici, die nauwelijks eeue Jieele of halve universiteits opleiding ontwassen, naar de pen grijpt en zich uitslooft om den volkc te verkondigen wat 'n prui keboel ons tooneel is en hoe slecht er gespeeld wordt. Ik noem dit verschijnsel bedenkelijk, niet omdat de artist zicli aan hun oordeel stoort, maar omdat er nog nooit 'n idee is neergeschreven, of 'k vond jabroers onder de massa die onze schouw burgen vult en zoo werken deze liefhebbers op 't terrein der critiek mede aan 't verval van 't too neel. Ik wil hier niet beweren, dat er niet af en toe spijkers met koppen geslagen worden. Dit is zeker 't geval, doch in 't algemeen schaar ik mij aan de zijde van onze artisten, die het oordeel der jongeren onbevoegd noemen. n ik zal aanwijzen waarom hun oordeel 'n nachtpitje is, ontstoken op den weg van den zoekenden artist, waar sprake is van ernstige kunst. Men zal zich stellig nog herinneren, dat de lieer Rooijaards van Rotterdam indertijd de Ham let heeft gegeven. De lieer R. voelde zich aan getrokken tot deze rol. 't Was z'n ideaal, deze eens zoo goed mogelijk te geven, Om dit doel te kunnen bereiken heeft hij geruimen tijd gestudeerd, zicli de noodige litteratuur over Hamlet aange schaft, is elders voorstellingen gaan bijwonen om de opvatting van anderen in zich op te nemen en de zijne er aan te toetsen etc. Eindelijk, na veel studie, meent hij zich zóó te kunnen voelen als Hamlet, dat hij zich in staat acht, deze zware rol naar behooven te vervullen. Op den avond der eerste voorstelling voelt een artist, die voor eene rol zoo'n studie achter den rug heeft zich als de waarlieid-zoekende, die zich in eene woes tijn terugtrok om alleen te zijn met z'n denken, en die de vrucht van z'n peinzen aan de menschheid zal toevertrouwen. Wat weet 't volk van z'n zoeken? Het vraagt alleen //wat zegt die man," en beduimelt de waarheden, die hij uitstalt als iets kostbaars, tot hij gruwt van z'n eigen maaksel. De schouwburg is vol belangstellenden. Deze menschen zijn kalm van 't diner opgestaan. Ze willen dat ook wel eens zien, ze zijn nieuwsgierig, hoe-i 't er af zal brengen. Van de moeite, die zoo'n artist zich gaf, heeft 't publiek geen flauw idee. Daar zitten ook de heeren critici. Zij hebben er thuis de //Hamlet" nog eens op nagelezen, hebben 't stuk misschien zelfs meegebracht als 'n papieren autoriteit. (Bij eeue opvoering van //Vorstenschool" zag ik eene dame, die waarachtig 'n heelen bundel van Multatuli's verzamelde werken meegebracht had. Om te controleeren?) /.ij zullen morgen verkondigen in bladen en blaadjes of dat uu Hamlet was ja of neen ! maar nu vraag ik toch of de heeren, die daar zoo gemak kelijk in de zaal zitten, nu maar 't recht zich mogen aanmatigen, om eens eventjes uit te maken of zoo'n karakterrol goed gegeven is. Waar zijn de geloofs brieven vau deze heeren:' [[ebben zij als beoor deelaars zich die moeite gegeven om in 't karakter van Hamlet door te dringen, hebben zij zooveel over dat onderwerp gelezen om daaruit recht te putten tot beoordeelmg? Zij zullen 't beeld dat in hunne ziel was, vergelijken met t geen ze daar voor zich op de planken zien. Is er overeenkomst, dan is men wel zoo vriendelijk om een gunstig oordeel uit te spreken. Maar o wee, wanneer ze hun Hamletje met andere bewegingen getooid hadden dan de Hamlet daar voor hen, dan och dan zijn ze wel dankbaar voor de moeite, die de, directie en de persoon in kwestie zich gaven, doch 't voldeed maar matigjes. Nu, is de criticus in dit geval bevoegd, ja. of neen? Ik ineen boven aangetoond te hebben, dat in 't algemeen een criticus onbevoegd tot oordeelen is, waar 't het ernstig werk van een kunstenaar be treft, als-i niet veel voorstudie heeft gemaakt. Het ernstig bestudeereu van verschillende schrij vers en stukken kost veel en langdurige inspan ning. Die uitgebreide studie kan een jongmenseh niet achter den rug hebben. En daarom zijn de jongeren onbevoegd tot oordeelen, daarom gaat het niet aan, dat 'n jongmenseh zoo maar even de pen opvatten kan om ernstige kunstenaars, die dikwijls jaren op de planken stonden, met 'n paar nijdige dooddoeners af te maken. De moderne tooneelspeelkunst vordert van de acteurs veel studie, maar ook van den beoor deelaar, en terecht. De kunstenaar heeft er recht op te weten, dat de menschen, die daar voor hen zitten om morgen 't publiek voor te lichten, l/evoeyd zijn. En de geloofsbrieven die de jongere critici laten zien, kan hij niet goedkeuren om bo vengenoemde redenen. Bevoegdheid tot oordeelen wordt ook nog niet geheel Verkregen door schoolsche geleerdheid of door veel gezien te hebben. Een waarachtig hu maan oordeel kan alleen verwacht worden van wie zelf voor dat publiek gestaan heeft, dat niet weet en ook niet weten kan, hoe moeielijk 't is de ge dachte van den auteur te belichamen. Misschien is er geene kunst, die wat de critiek betreft zoo misdeeld is als de tooneelspeelkunst. Nooit zal iemand, die geen musicus is, of er bepaald voor gestudeerd heeft, zich vermeten om de uitvoering eener compositie te beoordeelen. Nooit zal iemand die voor een verstandig mensch wil doorgaan, 't werk van een schilder beoordeelen in eene courant, als-i er geen verstand van heeft. Voor 't tooneel schijnt die keunis van zaken overbodig te zijn. Als men eeuige litteraire ontwikkeling genoten heeft en wat veel gezien heeft, nu dan is men wel bevoegd om er over mee te spreken, dan zal men eens even vertellen hoe 't nu eigenlijk wel hoort. Is het geen schande, dat dit mag ? Ten slotte nog eene kleine vertelling, 'n Moeder had een kleedje gemaakt voor de wieg van haar kindje. Lang had ze er aan getobd, maar nu was 't af. //Kijk," riep ze verrukt tot de buurvrouw, 't kleedje is gereed! Nu zullen we 't eens over de wieg leggen!" En ze plooide en schikte met zorgende hand, om 't keurige werk vooral goed te doen uitkomen. Ze zei niets, maar op haar gelaat stond de vraag te lezen : /,hoe vind je 't?" /,Neen," zei buurvrouw van rechts, die nooit 'n kleedje gemaakt had, //t is wat lang, er moet een stukje af." En ze nam de schaar en ging aan 't knippen. //Nu is 't goed." De moeder zuchtte. Dat aardige kleedje! Den volgeuden dag kwam de buurvrouw vau links. Die vond dat er 'n randje bruin annhoorde. Alzoo geschiedde. Toen kwam de buurvrouw van achter: Hoor 's juffer, d'r moet hier 'n hoekje uit, dan is 't in orde!" Alzoo geschiedde. Toen kwarn de juffrouw van boven voor en toen die vau boven achter, en de baker kwam en de melkvrouw van de overzijde en allen verkondigden ze haar buurvrouwelijke wijsheid, uit pure belang stelling. Maar, en dit dient vermeld,... ook knip ten ze graag. Weet ge lezers, wat er van 't kleedje werd on der de belangstellende critiek? 'n lappen deken. Ik kan 't optreden van onbevoegde critici niet beter vergelijken dan met dat der buurvrouwen. Ze hebben als deze geen verstand van kleedjes en willen toch knippen. Ze verhaspelen 't kleed, dat de kunstenaar hen toont, tot 'n lappendeken, en als ze 't genoeg verknoeid hebben, en ze moe zijn van hun eigen geknip, dan werpen ze 't hem in 't gelaat met de woorden: //ga heen, schaf u een ander aan, dit kleed past niet!" M. J. NOLKN. T I ! 3XT. Kiezers! Is het Uw ernstige wil, dat Kiesrechtuitbreiding tot stand zal komen op den breeden grondslag door de Regeering voorgesteld. Is het Uw ernstige wil mannen af te vaardigen, die de Regeering zullen helpen die uitbreiding, op rechtvaardigheid gegrond, tot stand te brengen? Stelt dan beginselen boven personen en brengt op Dinsdag 24 April a.s. in overgrooten getale Uwe stemmen uit op de Heeren: J. A. Levy M. W. F. Treub W. K. M. Vrolik Oancliclaten cliei' "Vereenig-in«-. IPf Aanbeveling verdient de vierde plaats op het stembiljet oniii gevuld te laten. Het Bestuur: A. C. WERTHEIM, Voorzitter. H. F. R. HUBRECHT, Onder- Voorz. G. B. .LALLEMAN, Penningmeester. B. E. ASSCHER. G. A. LOEFF. G. D. NELLENSTEYN. D. A. VAN WAALWIJK. B. C. E. ZWART. A. J. E. JOLLES, Secretaris. DE JOBSIADE, Met 105 Illustraties van Wilhelm Busch. ze goedkoope Uitgave. Prijs f 0.90, gebonden f 1,25- Alom voorhanden. te Utrecht. Gevestigd sinds 1835. RUIME KEUZE IN HUURPIANO's van af ?4.?p. maand. Koninklijke Stoom-Verwerft Chemitche van F. F. UtrecïtscliestiaaUS en Hanenstraam, AMSTERDAM. DEN HAAG, Passage 11. fWWINKEL&C? Depte te AMSTERDAM: Nieuwendijk 205, Nieuwendijk G2, Korte Prinsengracht 30, Groote Wittenburgerstraat 11, Van Woustraat hoek Jan Steenstraat. Von Zesenstraat 57. HOOFDDEPOT St. Lucïmteeg l'. Bij P. N. VAN KAMPEN & ZOON, te Amsterdam, zien het licht : l-"1. lïU I S, IHITJIDIDIE 2 Deelen f 4.50. Geb. f 5?. Ken echt Ilollandsche roman, in de goede beteekenis, die veel genoegen zal geven ..... en wel een die nieuwerwetsch en geïnspireerd is door een nieuwe school." JVerf. Spectator. Een alleronderhoudendst verhaal, gezellig verteld." Nederland. ?w. r». K o JP s, OP LEVEN EN DOOD. f 2.90. Een _ zeer onderhoudend levendig verhaal uit den tijd der Fransche Revolutie ; men ziet bij elke bladzijde dat de schryver zijn onderwerp volkomen meester is en doorgedrongen is niet alleen in de kennis der uitwendige gebeurtenissen, maar vooral in de karakters der hoofdleiders van die geweldige omwenteling." Nederland.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl