Historisch Archief 1877-1940
te ?'
r*"
N». 880
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
en .ten slotte: God almachtig. Maar zonder stoornis
loopt dit nu lang niet altyd af. Er zijn haast in
elke zaak altyd eenige voorbarige getuigen, die al
lang met hun. eedsformulier aan een eind zijn als
de rechter nog beginnen moet het hun voor te
zeggen. En hoe dan het formulier geradbraakt
wordt en slechts met veel moeite in den plooi
kan worden gebracht, behoef ik haast niet te
zeggen. Dan hoort men daar allerlei uitdrukkingen,
die in den mond des volks ook van lieverlede de
waarde eener bezwering hebben erlangd en zoo
wordt er dan onder het opsteken der vingers
haastig gezegd: zoo waarachtig als God! of: God
zal me straffen als 't niet waar is! en dergelijke
termen meer! En dan te weten dat zoo'n eed
dikwijls door eenaantal personen moet worden af
gelegd , om te getuigen in een zaak die nog niet
de moeite waard is dat men er ja of neen voor
zegt. Ik heb bijvoorbeeld eens drie menschen
hooren zweren dat zjj gehoord hadden hoe eene
vrouw door eene buurvrouw een beleedigende
scheldnaam was toegevoegd, welke scheldnaam zij
echter schaamteloos genoeg was, op de vraag naar
haar beroep, fr r aanduiding daarvan aan den rech
ter op te geven.
Neen, wanneer men ziet hoe wekelijks om een
aantal kinderen die met centen gespeeld hebben,
of meiden, die kleeden hebben geklopt, of een
paard die niet goed voor zy'ne kar gespan
nen was, soms vyftig, zestig maal Gods
naam moet worden aangeroepen en dat in
een tijdsverloop van een paar uren, dan moet
onvermydelh'k de eerbied, die zulk een plechtige
handeling behoort op te wekken, groote schade
lijden. En dit vooral wanneer men soms een
moeilijk onderdrukten schaterlach onder de toe
schouwers hoort als een politieagent die anders
gewoonlijk niet ontroerd zyn by het afleggen van
een eed met de linkerhand zynen helm en
met de rechter zjjne beide vingers ten hemel
steekt, of als een ander de toppen zyner vingers
met de lippen bevochtigt alvorens hij ze opsteekt.
Behalve al deze bespottelijkheden die met den
eed voorvallen, gebeurt er ook heel vaak nog iets
anders, dat duidelijk aantoont dat de eed als zoo
danig voor velen ook niet de geringste waarde
heeft. Als een getuige namelijk eens wat min
der beslissend in zijne verklaringen is dan de
Officier van Justitie van hem meent te verwach
ten, dan is het aardig optemerken hoe spoedig
de aard dier verklaringen geheel verandert wan
neer de Officier op gestrengen toon en met
gestrengen blik, den getuige herinnerd heeft aan
de gevolgen van een valsche verklaring. Zoo'n
enkel woord scherpt het vaak te voren zoo zwak
geheugen plotseling op.
En toch doelt de Officier van Justitie blijkbaar
alleen maar op de gevolgen die «hier op aarde"
zoo'n minder juiste eed reeds na zich kan sleepen.
mtiiitttmiimiiiinimiiimiiiiiiimiiiiiimi
Hiiiiiiiituiiiiiiiiiniiiiin
dj ziek.
in de Hoofdstad.
Het epische gedicht van Wolfram von
Eschenbach (13e eeuw) waaraan Wagner de hoofdtrekken
van de stof voor zijn muziekdrama Parsifal ont
leende, is niet het eerste gedicht op dit onderwerp
geweest, want er wordt ook melding gemaakt van
een Franschman Chrestien de Troyes, die in de
tweede helft van de 12e eeuw Contes del Graal
heeft geschreven, waarover echter Wolfram zich
tamelijk afkeurend heeft uitgelaten, hoewel ver
gelijkende studiën moeten hebben aangetoond, dat
Wolfram heel wat aan Chrestien ontleend heeft,
«n gebruikt wat hij van zijn gading vond.
Doch aan den anderen kant staat Wolfram's
gedicht ver boven dat van Chrestien, omdat hij er
meer ziel en leven aan wist te geven, en het ver
haal bovendien met vele artistieke détails verrijkte,
die het zoo aantrekkelijk maken.
Het is reeds dikwijls verhaald, dat aan de
Parzival-sage twee onderwerpen ten grondslag
liggen, namelijk de Sage van Koning Artus en zijn
Tafelronde en de mythe van den Heiligen Graal.
Het eerste is van Keltischen; het laatste van
Homaanschen oorsprong, zooals men voor zeker
aanneemt.
In Wagner's drama is Artus, die met zijne ge
malin Ginevra (Ginovre of Ghwenhuvwar) met
zijne ridders en den toovenaar Merlin in de steden
Karidöl en Nantes zijn zetel had opgeslagen, niet
overgenomen, doch reeds voor Wolfram's tijd zelf
hebben die sagen heel wat wijziging ondergaan.
Niet alleen Wolfram doch ook Hartmann von
der Aue, en Gottfried von Strassburg bewerkten
aan de Franschen ontleende sagen, die ze weer
(in den ruwsten vorm) bij de Britten vonden.
Parzival stond in verbinding tot Kouing Artus
door zijne afstamming van vaderszijde, terwijl hij
van moederszijde verwant was aan het geslacht
der Graalkoningen.
In de mythe van Romaanschen oorsprong was
Parzival in de Tafelronde opgenomen, doch verliet
hij die tweemaal om naar het hoogere ridderschap
van den Graal te streven en het ook te verwerven.
De vier broeders en zusters van Amfortas waren
Trevizent, bij Chrestien en Wolfram eeu heiige
kluizenaar, en de raadsman en. biechtvader van
Parzival; Si'hrysiane de moeder van Sigune, een
beeld vau trouw en liefde; Herzeleide, tweede ge
malin van Gahmuret eu moeder vau Parzival en
Repanse tle Schioy (Joie) de draagster van den
Graal, die zoo zwaar was, dat de zondige, onreine
mensch die niet kon opheffen. Alleen de reinste
jonkvrouw, Repanse, vermocht dit.
Chrestien verhaalt reeds hoe veel licht die
Graalbeker verspreidt. Twee knechten kwamen met
kandelaars van het schoonste goud, doch .... Un
graal antre ses dos mains une damoisele tenoit et
avec les vaslez venoit quant ele fu leanz (la dedans)
antrée, a tot Ie graai qu'ele tint, une si granz
clartez an vint, qu'ausi perdoient les chandoiles
lor clarté, come les estoiles qaunt li solauz lieve
et la lune.
Over de bewerkingen van den graal en den tempel
is heel wat te zeggen. Het zou interessant zijn
na te gaan of in de dagen van de ridders van den
Graaltempel ook verband is te zoeken met de orde
van de Tempeliers. Duitsche schrijvers nemen dit
verband aan.
Mijn doel is echter niet eene beschouwing over
de Graaldagen te geven, doch te spreken naar aan
leiding van de uitvoering van de
Wagnervereeniging, waar een groot gedeelte van het muziek
drama Parsifal werd ten gehoore gebracht.
Als inleiding kon ik de verzoeking niet weer
staan even bij de oude sages stil te staan en zoo
zij het mij vergund nog een oogenblik te ver
toeven bij enkele bijzonderheden, in de eerste
plaats bij de Kundry-figuur.
Men weet dat de Tempelheeren en Tempelhoe
ders de hoogste vereering voor Johannes den Uooper
hadden. (De Heilige Doop speelt ook in
deGraalsagen een groote rol.) , Johaunes beeld hing in de
kapellen eu zalen, ziju geboortedag (24 Juni) was
het grootste feest.
Hoewel nu in Wagner's drama de Graal niet
meer in verband staat tot Johannes den Dooper,
heeft hij toch aau Johannes' dood de figuur van
Kundry ontleend.
Kundry in de andere sagen alleen een onderge
schikte rol vervullende als Graalbode wordt door
Wagner als Herodias voorgesteld, doch niet de
Herodias die iicli aan Johaunes vergreep, doch
eene die Christus aau het kruis ziende, in plaats
van deernis en medelijden te gevoelen, lachte.
Die lach wordt haar ten vloek en als zoodanig
heeft Wagner hier het pendant van den
Wandelenden Jood geschapen.
Wagner heeft haar tevens verbonden met de
Dnitsche Mythologie, met Holda, Terchta en Diana
in verband met de Wilde Jacht. Zij is tegelijk
Graalbode en dienares van het booze. Ook als
Graalbode behoudt zij haar onstuimig en rusteloos
karakter. Nu eens treedt zij in bevallige, dan weer
in weerzinwekkende gestalte op.
Nu eens arbeidt zij (onder boozen invloed) aan
den ondergang van hat heilige (de Graal), dan weer
tracht zij (tevergeefs) goed te maken wat zij be
dorven heeft.
lm Banne des Zauberer's Klingsor, blijft zij de
Ur-Tevfelin, de Höllenrose, tot Parsifal; der reine
Thor, durch Mitleid wissend haar verlost.
Er is reeds dikwijls gewezen op deze schepping
van Wagner, waarop hij zelf als dichter (om een
duitsche expressie te gebruiken): Grosse Stücke
hielt.
De spot, na de eerste voorstelling en van Parsifal
voor een twaalftal jaren vooral, over deze
Doppelnatur" in vele bladen aangeheven, de opmerkingen
van Nüchterne'1, P>ayrenthgangers zoowel over liet
gedicht als over de muziek, zijn verstomd; men kri
tiseert Wagners schepping gelukkig niet meer, men
neemt ze aan als een kostbare gave uit het brein
van e-n geuie ontsproten; en zij, die dit niet met
overtuiging kunnen, (hun aantal wordt steeds klei
ner), erkennen althans volmondig dat zij (al kunnen
zij ook Wagner's streven en richting niet billij
ken) grooten eerbied hebben voor zijne gaven. En
er moest heel wat tijd verloonen, eer het zoover
gekomen is.
Vraagt men echter: hebben daar vele voorstan
ders niet eenige schuld aan, kau ik dit niet ont
kennen. In dagen van strijd vervalt men tot uiter
sten en toen eene zeer kleine schare voor hunnen
//heer en meester" (iij schreven dit liefst met II
en M) moest in het strijdperk treden tegen
sornmiger bespotting en veler indolente onverschillig
heid, ging men dikwijls verder dan de meester deed
en wilde, en niet gedachtig aan het: Wie te veel
bewijst, bewijst niets, gaven sommigen aanleiding
tot allerlei misverstand en maakten zij zich af keerig
van het nieuwe, in plaats van ze er voor te winnen.
Er waren echter ook ernstige wissende" mannen
die begrepen dat men alleen door het bestijgen
van het strijdros geen bekeerlingen maakt.
Zij waren van oordeel dat, het beter is den schep
per van een meesterstuk zelf te laten spreken, dan
uitsluitend in zijue plaats het woord te voeren eu
zij deden hun best eerst met bescheiden, later met
rijker middelen de geheimen van dien temp«l voor
de oogen van de menigte te outhulleii, doch tevens
verzuimden zij niet den leerling die dieu tempel
wilde binnentreden, de hand te reiken en tot gids
te verstrekken.
Dat is in het buitenland gedaan, doch dit is ook
in ons land tot stand gebracht; en wanneer men
nog vraagt:. Wie is de man die zich ten onzent
vooral in dit opzicht heeft doen kennen, dan is
liet haast onnoodig dat ik die naam uitspreek, want
wij weten het allen.
De Wagnervereeniging onder Mr. Viotta's leiding
heeft zich krachtig ontwikkeld, doch thans eerst
staat zij op het punt haar droom verwezenlijkt te
zien. In het volgende saisoen zullen niet meer
fragmenten, doch Wagner's muziekdrama's geheel
kunnen worden uitgevoerd, eu dan zal de kroon
gezet worden op dit streven.
Doch de uitvoeringen in de concertzaal hebben
reeds bewezen, hoe krachtig de indruk kon ziju,
wanneer men niet belemmerd wordt door het ge
brekkige dat gewone opera-voorstelliugen bij ons
te lande steeds aankleeft, omdat de geld-middelen
nu eenmaal nooit toereikend zijn, eu wanneer men
de solisten heeft zooals Mevr. Standigl, Gndehus,
Plank die, al zingen zij de eeue maal wat ge
lukkiger dan een andere, ons toch den geest van
het werk op zeer artistieke wijze vertolkeu, en
die ons ditmaal vaak iets zeer schoons te genieten
gaven. Wanneer men kleinere partijen hoort ver
vullen door een solist als do heer van Duinen,
die thans weer openbaarde dat de natuur hem
niet alleen een schoon geluid heeft geschonken,
doch ook eeue besliste begaafdheid als dramatisch
zanger, in welk genre hij, indien hij zich geheel
aan de kunst wilde wijden, voorzeker een schooiie
toekomst als zoodauig zou hebben. (De vorderin
gen toch die hij reeds gemaakt heeft, komen het
sterkst uit in de partijen die hij in de Wagnerver
eeniging vervult.)
Wanneer wij het koor herdenken dat zooveel
goeds gaf en in liet Blumeiiiiid'/chmi-choi- (uit het
hoofd gezongen) iets verrassends en eene
orkcstinterpretitie die het orkest vau het Concertgebouw
tot groote eer verstrekt eu die aan de uitvoering
de artistieke basis gaf, dan zeg ik met volle
overtuiging:
Het was een zeer schoonc avond!
VAX MliLIGES.
Beethoven-Uitvoeringen.
Een van de Amsterdamsche correspondenten
van de Kölnische Zeitung schrijft naar aanleiding
van de aanstaande uitvoering te Bonn van de
symphonieën van Beethoven een zeer waardeerend
woord over de Beethoven-concerten onder leiding
van den heer W. Kes. Hij wijst er op, dat het alleen
ligt aan het feit dat Amsterdam wat ver van den
grooten Europeesche straatweg afligt, dat in
Duitschland nog zoo weinigen weten, op hoe
groote hoogte Kes zijn orkest gebracht heeft en
op welk eene artistieke wijze hij de groote mees
terwerken laat vertolken. Hij verzekert de in
woners van Bonn dat zij niet bezorgd behoeven
te zijn over de vrees (door velen geuit) dat men
te veel Beethoven zal krijgen. De uitvoeringen
te Amsterdam, niet op drie, doch op drie maal
drie avonden, hebben dat weer schitterend gelo
genstraft.
Het openigsfeest van Arti is gevierd met het
uitvoeren van Khodopist, dramatisch gedicht van
Kloos, muziek van Bernard Zweers, waarvoor
een zeer fraai decoratief vervaardigd was; eene
vertooning van grappige schaduwbeelden, en het
dansen van een »prince-mennet" uit de dagen
van Willem II. Alles slaagde zeer goed; de drie
ineenloopende benedenzalen werden door leden
en genoodigden zeer bewonderd.
De Goethe Gesellschaft te Weimar, zal op 18 Mei
in de tuinen van het slot een gecostumeerd feest
met optocht geven; waarna Goethes »Wald- und
Musikdrama Die Fiicherin" met de oorspronke
lijke muziek van Corona Schröter zal worden op
gevoerd. Voor de costumes is niets voorgeschreven,
maar men verwacht meest figuren uit den tijd en
de werken van Goethe en Schiller.
iiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiijiiiiiiiiiiiniuiHiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiHitiiiiiiiiiii
ST e:; LETTENEN
Nieuwe prent-uitgaven.
De illustraties in het eerste deel van The
Yelloiv Book, de met April begonnen Q.uarterly
Review zijn door elkaar genomen artistiek, in
beiden den goeden en den kwaden zin van het
woord, d. w. z. ze zijn niet saai, ze zijn prik
kelend, ze laten zich met eenige prettige belang
stelling kijken, maar ze zijn ook wel wat keurig
opzichtig, ze vallen lichtelijk in het
uitwendigmode-achtige en behooren door elkaar geslagen
eigenlijk tot dat soort dat men gewoon is, kortweg
als een schijntje aan te duiden. Dit geldt zelfs nog
eenigszins van de bladen van Sir Frederick
Leighton, die hierin eenige van die vele met gratie en
kennis gedane draperie- en naakt-studies gaf, als
hem tot voorbereiding dienen van schilderijen en
beeldhouwwerken, welke in frischheid te veel
voor die teekeningen onderdoen. Op den band,
op den titel, en door het heole boek
heen vindt men teekeningen van den spoedig
zoozeer in trek gekomen Aubrey Beardsley, dien
ik mij veroorloof, hoewel begaafd, vindingrijk en
zeer modern, per slot bot begrepen Japansch en
van lieverlede volkomen onuitstaanbaar te vinden.
Niet onbekwaam eveneens maar stijlloos is een
penteekening van een berg-panorama door dien
Joseph Pennell, dien ik onlangs door een dwaas
met Meryon op n lijn gesteld zag. Wal ter Sickert
is aansprakelijk voor een zinco naar een aquarellig
gedane tingeltangel, die erg aan een smakelijk mis
lukt amateur-f otografietj e doet denken, en een
tiguurkrabbel van denzelfden is van een genre waarin
de maker meer vermag of althans vermocht. Beter
kan ook, naar ik voor zijn deugd lioop, Rothenstein,
dan zijn hierin gelegerde, losjesweg-echt be
doelde, maar nogal dun uitgevallen portretjes,
die bovendien ietwat canailleus zijn, iets, wat
men niet mag zeggen van een in vlakke grijze
tonen Whistleriaansch ingevuld damesportret van
Furse, dat hoewel een beetje leeg, niet zonder
distinktie is. Iets nobels, iets groots is er in een
kop van Nettleship, die Redon schijnt te kennen
en toch iets eigens plastiesch ontstellends heeft.
Maar het beste van de prenten is een Faun door
Laurence Ilousman, die ons zelfs vrede zou
geven met de aandacht aan heel het deel besteed,
als hij ons niet opeens ook de afwezigheid deed
gevoelen van die besten der nieuwere Engelsche
llustreerkunst: Ricketts, Shannon, Sturge Moore.
bij welke vergeleken verder al dit goedje toch
maar salonkost is.
De firma C. M. van Gogh te Amsterdam geeft
een portefeuille met een vijftiental etsen uit van
l'u. Zilcken, allen landschappen door hemzelven
uit zijn reeds talrijk oeuvre gekozen. Het is nu
reeds een jaar of tien, dat deze etser werk liet
zien dat van den beginne af aan, en vóór dat
liet etsen bij ons weer algemeener ingang vond,
zich door iets eigenaardigs onderscheidde, iets
dat niet aan de toongevende meesters van de mo
derne etskunst: Bracquemond, .lacquemart. Rops,
Seymour lladen was ontleend, en ofschoon Zilcken
korten tijd leerling van Mauve was, en men heel
de wereld door zijn werk als van iemand die te
midden van het Ilollandsche landschap leeft zou
herkennen, evenmin zeer op de schilders van de
Haagsche school, de moesten van welke ook in
het voorbijgaan het etsen hadden beproefd, ge
nspireerd was. liet luchtig-teekenende van
etsen trouwens had hij van niemand af te zien,
liet zat hem in de hand, en dit zoozeer, dat men
zich in geen ander materiaal den beer Zilcken
geheel thuis kan denken. liet etsen is bij hem
een vlug opschrijven met buigzaamheid en takt
en niet zonder gratie, bet is een kriebelend
komponeeren, in open lijnen ietwat spichtig
gemprovizeerd, met in zijn beste dingen veel meer
gevoel en kennis dan de onbenulligheid van
sommige partijen zijner zwakker produkten zou
doen verwachten: een meegekregen gevoel van
het eigendommelijke van de geëtste lijn, en een
niet geringe kennis van de etstechniek in heel
haar omvang. Mg schijnt van de etsen in dit
album, ofschoon ik in Where the wren mesties de
ranke en gerypte ordonnantie waardeer, ofschoon
ik het aardige van Ne-»r S'ussels erken, en het
verre van pijnlijke en .evenwel studieuze faire in
Pont Neuf evenals het beschaafde, teere van The
Bièvre te schatten weet, my schijnt het beste van
het hier gebodene, dat ik evenwel niet verzekeren
durf stellig het beste te zyn in Zilckens
origineele produktie, het middengedeelte van dat Old
House, waarin een volheid, een frischheid en een
onbevangen raakheid te bekennen valt, als welke
Zilcken ook bij het later uitgroeien van zijn
vaardigheid en zelfs in zijn beste reproduktieve
etsen in elk geval zelden heeft bereikt, maar die
ik den maker van dit ongelijke kwaliteitenwerk
wel tot zijn vaste peil zou willen toewenschen.
Diegenen die en ik prijs hen de schaarsche
prenten verzamelen, die na de uitgave van zijn
kostelyke Quatre fils Aymon, nu elf jaar geleden
al door Grasset zijn gepubl:ceerd, zij kunnen een
serie merkwaardige kopstukken en bladversieringen
van hem machtig worden in een publicatie die
niet geheel pas verscheen, maar die-ik, mij nieuw,
en vermoedelijk ook in Holland nieuw, deze dagen
bij de firma Scheltema en Holkema voorhanden
zag. Het is het eerste nummer van een Spaansche
feestrevue: El Plus Ultra, als officieel orgaan
in de Algemeene Tentoonstelling te Madrid in
1893 uitgegeven. Dat nummer bevat tusschen
vele monsterlijke zaken in een aantal gekleurde
prenten van Grasset, meest in betrekking tot
Columbus en de ontdekking van Amerika, waar
in elk geval veel bizonders en moois in is voor
hen die zelfs door zijn overladenheid van somtijds
heen, het waardige en karaktervolle in het talent
van dezen in Frankrijk zoo alleen «taanden.
strever weten te waardeeren.
V.
Uit München komt bericht, dat Bruno
Piglheim, de beroemde kunstenaar, stervende is. Hij
is eerst 40 jaar oud.
Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co.,
Kalverstraat, is geëxposeerd een schilderij van
Ed. Karsen, »bij Amsterdam".
«mtimiumnumuHUiHmuinimmuumniuiiiimnitmiunilimummma
Primitieven.
VI.
De ontaarding der Iliearchische kunst is een
geleidelijke verhoudingsveraiidering tusschen den
werker, het gewerkte, en de persoon ten behoeve
vau wien gewerkt wordt. Ia schilderkunst, waar
deze on<aarding het duidelijkst zichtbaar is, tusschen
den schilder, het geschilderde en den toeschouwer.
lu den beginne is de liefde van den geïnspireerden
of geökstasieerdeu tot den minder begunstigden de
eenige oorzaak van een kunstwerk; daar echter
tot het beelden, stof noodig is ontstaat een liefde
tot de stof ea daar tot liet werken een verbinding
van den werker met deze stof noodig is, keert deze
liefde van den kunstenaar tot ziju persoon zelf
weer, wordt egoïstisch. Dit noemt men
Ini/ioii/ualixme. Door de liefde van werker tot werk, ver
dwijnt de liefde van werker tot schouwende, en
hiermee het belang van den schouwende. Deze
echter, traditioneel overtuigd een plaats te moeten
innemen tegenover de beide eersten, stelt zich, zijn
eigen standpunt ounoodig ziend, nu op dat van
den werker, beziet het werk zooals hij meent dat
de werker liet te bezien heeft, en zoo ontslaat
kritiek. Wauneer nu de schouwende, de liefde van
werker tot werk min of meer heeft overgenomen
ontstaat uit deze gemeenschappelijke liefde een
nieuwe verhouding tusschen de drie, in welke nu
de in der» beginne volkomen ondergeschikte tweede
factor, hoofdzaak geworden is en de verhouding
tusschen kunstenaar en toeschouwer belangrijker
of minder belangrijk is naarmate de gemeenschap
vau beider liefde meer of minder groot is.
Het is mogelijk dat in de na-Renaissance een
zelf-geboreu Individualisme voorkomt,, in de
vroegKenaissance echter zijn de twee kenmerkende eigen
schappen, niet dan ontaarding der Hiërarchie. De
invloed van de Grieks h-Romeinsche kunst in de
15e eeuw is slechts toe te schrijven aan eeiie zekere
overeenkomst van deze ontaarding met het uiterlijke
der klassiek-pantheïstische kunst.
De verschillende stadiëu vau deze verandering
ziju waar te nemen in alle schilders uit dien tijd,
te beginnen met Masaccio eu Baldovinetti en verder
Verocchio, Ghirlandajo, Da rancesca, Siguorelli,
Perugino, Fra Bartolorneo enz. De beste voorbeel
den uit de lorentijnsche school echter schijnen
mij l'ilippo Lippi en zijn leerling Saudro
Botticelli. Het verliefd zijn van den jongen ilippo
op de nou die hem tot model diende, heeft geen
zinds een zoo platte beteekenis wanneer men bet
als symbool beschouwt van de zooeven genoemde
verhoudingsvcrandcring.
Door dezen vreemden meester en ziju wonderen
leerling ziet men ook de met deze verandering
gepaarde bewegingsoutaardiug.
l ii de, niet, geen der positieve zintuigen afzon
derlijk rekening houdende, meest boveu-stoffclijke
licfdeuitiiig van werker tot schouwende: de
Architektuitr, vindt men het dogma slechts in de vol
ledigste rti-il; zoo ook de hymne in bet
hymnologisch deel van de kathedraal, den toren. Maar
bij de innerlijke versiering (schildering, muziek,
sculptuur) treedt reeds de werker als persoon op,
rekening houdende met n enkel zintuig. Xoodra
uu de schilder eeu abstracte hersenwcrking direkt
niet de werking vau dit zintuig- wil verbinden, is
zijn ecuig middel hiertoe, een uit de schildering
tredende beiceginq, die, zoo kunst in liet eerst be
sproken stadium is, volkomen dogmatisch ziju moet.
Ik bedoel bijvoorbeeld het gebaar van Johauues
den Doopcr, reeds voorkomend op de alleroudste
hem verbeeldende schilderingen, den toeschouwer
beduidend: Die na mij komt, zal machtiger zijn
dan ik," //Ziet het Lam (Jods" enz. De meeuing,
dat dit reeds een spreken van den schilder, door
middel van liet werk tot den aanschouwer zou zijn,
houd ik voor onjuist in de meeste gevallen.