De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 6 mei pagina 3

6 mei 1894 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

te ?' r*" N». 880 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. en .ten slotte: God almachtig. Maar zonder stoornis loopt dit nu lang niet altyd af. Er zijn haast in elke zaak altyd eenige voorbarige getuigen, die al lang met hun. eedsformulier aan een eind zijn als de rechter nog beginnen moet het hun voor te zeggen. En hoe dan het formulier geradbraakt wordt en slechts met veel moeite in den plooi kan worden gebracht, behoef ik haast niet te zeggen. Dan hoort men daar allerlei uitdrukkingen, die in den mond des volks ook van lieverlede de waarde eener bezwering hebben erlangd en zoo wordt er dan onder het opsteken der vingers haastig gezegd: zoo waarachtig als God! of: God zal me straffen als 't niet waar is! en dergelijke termen meer! En dan te weten dat zoo'n eed dikwijls door eenaantal personen moet worden af gelegd , om te getuigen in een zaak die nog niet de moeite waard is dat men er ja of neen voor zegt. Ik heb bijvoorbeeld eens drie menschen hooren zweren dat zjj gehoord hadden hoe eene vrouw door eene buurvrouw een beleedigende scheldnaam was toegevoegd, welke scheldnaam zij echter schaamteloos genoeg was, op de vraag naar haar beroep, fr r aanduiding daarvan aan den rech ter op te geven. Neen, wanneer men ziet hoe wekelijks om een aantal kinderen die met centen gespeeld hebben, of meiden, die kleeden hebben geklopt, of een paard die niet goed voor zy'ne kar gespan nen was, soms vyftig, zestig maal Gods naam moet worden aangeroepen en dat in een tijdsverloop van een paar uren, dan moet onvermydelh'k de eerbied, die zulk een plechtige handeling behoort op te wekken, groote schade lijden. En dit vooral wanneer men soms een moeilijk onderdrukten schaterlach onder de toe schouwers hoort als een politieagent die anders gewoonlijk niet ontroerd zyn by het afleggen van een eed met de linkerhand zynen helm en met de rechter zjjne beide vingers ten hemel steekt, of als een ander de toppen zyner vingers met de lippen bevochtigt alvorens hij ze opsteekt. Behalve al deze bespottelijkheden die met den eed voorvallen, gebeurt er ook heel vaak nog iets anders, dat duidelijk aantoont dat de eed als zoo danig voor velen ook niet de geringste waarde heeft. Als een getuige namelijk eens wat min der beslissend in zijne verklaringen is dan de Officier van Justitie van hem meent te verwach ten, dan is het aardig optemerken hoe spoedig de aard dier verklaringen geheel verandert wan neer de Officier op gestrengen toon en met gestrengen blik, den getuige herinnerd heeft aan de gevolgen van een valsche verklaring. Zoo'n enkel woord scherpt het vaak te voren zoo zwak geheugen plotseling op. En toch doelt de Officier van Justitie blijkbaar alleen maar op de gevolgen die «hier op aarde" zoo'n minder juiste eed reeds na zich kan sleepen. mtiiitttmiimiiiinimiiimiiiiiiimiiiiiimi Hiiiiiiiituiiiiiiiiiniiiiin dj ziek. in de Hoofdstad. Het epische gedicht van Wolfram von Eschenbach (13e eeuw) waaraan Wagner de hoofdtrekken van de stof voor zijn muziekdrama Parsifal ont leende, is niet het eerste gedicht op dit onderwerp geweest, want er wordt ook melding gemaakt van een Franschman Chrestien de Troyes, die in de tweede helft van de 12e eeuw Contes del Graal heeft geschreven, waarover echter Wolfram zich tamelijk afkeurend heeft uitgelaten, hoewel ver gelijkende studiën moeten hebben aangetoond, dat Wolfram heel wat aan Chrestien ontleend heeft, «n gebruikt wat hij van zijn gading vond. Doch aan den anderen kant staat Wolfram's gedicht ver boven dat van Chrestien, omdat hij er meer ziel en leven aan wist te geven, en het ver haal bovendien met vele artistieke détails verrijkte, die het zoo aantrekkelijk maken. Het is reeds dikwijls verhaald, dat aan de Parzival-sage twee onderwerpen ten grondslag liggen, namelijk de Sage van Koning Artus en zijn Tafelronde en de mythe van den Heiligen Graal. Het eerste is van Keltischen; het laatste van Homaanschen oorsprong, zooals men voor zeker aanneemt. In Wagner's drama is Artus, die met zijne ge malin Ginevra (Ginovre of Ghwenhuvwar) met zijne ridders en den toovenaar Merlin in de steden Karidöl en Nantes zijn zetel had opgeslagen, niet overgenomen, doch reeds voor Wolfram's tijd zelf hebben die sagen heel wat wijziging ondergaan. Niet alleen Wolfram doch ook Hartmann von der Aue, en Gottfried von Strassburg bewerkten aan de Franschen ontleende sagen, die ze weer (in den ruwsten vorm) bij de Britten vonden. Parzival stond in verbinding tot Kouing Artus door zijne afstamming van vaderszijde, terwijl hij van moederszijde verwant was aan het geslacht der Graalkoningen. In de mythe van Romaanschen oorsprong was Parzival in de Tafelronde opgenomen, doch verliet hij die tweemaal om naar het hoogere ridderschap van den Graal te streven en het ook te verwerven. De vier broeders en zusters van Amfortas waren Trevizent, bij Chrestien en Wolfram eeu heiige kluizenaar, en de raadsman en. biechtvader van Parzival; Si'hrysiane de moeder van Sigune, een beeld vau trouw en liefde; Herzeleide, tweede ge malin van Gahmuret eu moeder vau Parzival en Repanse tle Schioy (Joie) de draagster van den Graal, die zoo zwaar was, dat de zondige, onreine mensch die niet kon opheffen. Alleen de reinste jonkvrouw, Repanse, vermocht dit. Chrestien verhaalt reeds hoe veel licht die Graalbeker verspreidt. Twee knechten kwamen met kandelaars van het schoonste goud, doch .... Un graal antre ses dos mains une damoisele tenoit et avec les vaslez venoit quant ele fu leanz (la dedans) antrée, a tot Ie graai qu'ele tint, une si granz clartez an vint, qu'ausi perdoient les chandoiles lor clarté, come les estoiles qaunt li solauz lieve et la lune. Over de bewerkingen van den graal en den tempel is heel wat te zeggen. Het zou interessant zijn na te gaan of in de dagen van de ridders van den Graaltempel ook verband is te zoeken met de orde van de Tempeliers. Duitsche schrijvers nemen dit verband aan. Mijn doel is echter niet eene beschouwing over de Graaldagen te geven, doch te spreken naar aan leiding van de uitvoering van de Wagnervereeniging, waar een groot gedeelte van het muziek drama Parsifal werd ten gehoore gebracht. Als inleiding kon ik de verzoeking niet weer staan even bij de oude sages stil te staan en zoo zij het mij vergund nog een oogenblik te ver toeven bij enkele bijzonderheden, in de eerste plaats bij de Kundry-figuur. Men weet dat de Tempelheeren en Tempelhoe ders de hoogste vereering voor Johannes den Uooper hadden. (De Heilige Doop speelt ook in deGraalsagen een groote rol.) , Johaunes beeld hing in de kapellen eu zalen, ziju geboortedag (24 Juni) was het grootste feest. Hoewel nu in Wagner's drama de Graal niet meer in verband staat tot Johannes den Dooper, heeft hij toch aau Johannes' dood de figuur van Kundry ontleend. Kundry in de andere sagen alleen een onderge schikte rol vervullende als Graalbode wordt door Wagner als Herodias voorgesteld, doch niet de Herodias die iicli aan Johaunes vergreep, doch eene die Christus aau het kruis ziende, in plaats van deernis en medelijden te gevoelen, lachte. Die lach wordt haar ten vloek en als zoodanig heeft Wagner hier het pendant van den Wandelenden Jood geschapen. Wagner heeft haar tevens verbonden met de Dnitsche Mythologie, met Holda, Terchta en Diana in verband met de Wilde Jacht. Zij is tegelijk Graalbode en dienares van het booze. Ook als Graalbode behoudt zij haar onstuimig en rusteloos karakter. Nu eens treedt zij in bevallige, dan weer in weerzinwekkende gestalte op. Nu eens arbeidt zij (onder boozen invloed) aan den ondergang van hat heilige (de Graal), dan weer tracht zij (tevergeefs) goed te maken wat zij be dorven heeft. lm Banne des Zauberer's Klingsor, blijft zij de Ur-Tevfelin, de Höllenrose, tot Parsifal; der reine Thor, durch Mitleid wissend haar verlost. Er is reeds dikwijls gewezen op deze schepping van Wagner, waarop hij zelf als dichter (om een duitsche expressie te gebruiken): Grosse Stücke hielt. De spot, na de eerste voorstelling en van Parsifal voor een twaalftal jaren vooral, over deze Doppelnatur" in vele bladen aangeheven, de opmerkingen van Nüchterne'1, P>ayrenthgangers zoowel over liet gedicht als over de muziek, zijn verstomd; men kri tiseert Wagners schepping gelukkig niet meer, men neemt ze aan als een kostbare gave uit het brein van e-n geuie ontsproten; en zij, die dit niet met overtuiging kunnen, (hun aantal wordt steeds klei ner), erkennen althans volmondig dat zij (al kunnen zij ook Wagner's streven en richting niet billij ken) grooten eerbied hebben voor zijne gaven. En er moest heel wat tijd verloonen, eer het zoover gekomen is. Vraagt men echter: hebben daar vele voorstan ders niet eenige schuld aan, kau ik dit niet ont kennen. In dagen van strijd vervalt men tot uiter sten en toen eene zeer kleine schare voor hunnen //heer en meester" (iij schreven dit liefst met II en M) moest in het strijdperk treden tegen sornmiger bespotting en veler indolente onverschillig heid, ging men dikwijls verder dan de meester deed en wilde, en niet gedachtig aan het: Wie te veel bewijst, bewijst niets, gaven sommigen aanleiding tot allerlei misverstand en maakten zij zich af keerig van het nieuwe, in plaats van ze er voor te winnen. Er waren echter ook ernstige wissende" mannen die begrepen dat men alleen door het bestijgen van het strijdros geen bekeerlingen maakt. Zij waren van oordeel dat, het beter is den schep per van een meesterstuk zelf te laten spreken, dan uitsluitend in zijue plaats het woord te voeren eu zij deden hun best eerst met bescheiden, later met rijker middelen de geheimen van dien temp«l voor de oogen van de menigte te outhulleii, doch tevens verzuimden zij niet den leerling die dieu tempel wilde binnentreden, de hand te reiken en tot gids te verstrekken. Dat is in het buitenland gedaan, doch dit is ook in ons land tot stand gebracht; en wanneer men nog vraagt:. Wie is de man die zich ten onzent vooral in dit opzicht heeft doen kennen, dan is liet haast onnoodig dat ik die naam uitspreek, want wij weten het allen. De Wagnervereeniging onder Mr. Viotta's leiding heeft zich krachtig ontwikkeld, doch thans eerst staat zij op het punt haar droom verwezenlijkt te zien. In het volgende saisoen zullen niet meer fragmenten, doch Wagner's muziekdrama's geheel kunnen worden uitgevoerd, eu dan zal de kroon gezet worden op dit streven. Doch de uitvoeringen in de concertzaal hebben reeds bewezen, hoe krachtig de indruk kon ziju, wanneer men niet belemmerd wordt door het ge brekkige dat gewone opera-voorstelliugen bij ons te lande steeds aankleeft, omdat de geld-middelen nu eenmaal nooit toereikend zijn, eu wanneer men de solisten heeft zooals Mevr. Standigl, Gndehus, Plank die, al zingen zij de eeue maal wat ge lukkiger dan een andere, ons toch den geest van het werk op zeer artistieke wijze vertolkeu, en die ons ditmaal vaak iets zeer schoons te genieten gaven. Wanneer men kleinere partijen hoort ver vullen door een solist als do heer van Duinen, die thans weer openbaarde dat de natuur hem niet alleen een schoon geluid heeft geschonken, doch ook eeue besliste begaafdheid als dramatisch zanger, in welk genre hij, indien hij zich geheel aan de kunst wilde wijden, voorzeker een schooiie toekomst als zoodauig zou hebben. (De vorderin gen toch die hij reeds gemaakt heeft, komen het sterkst uit in de partijen die hij in de Wagnerver eeniging vervult.) Wanneer wij het koor herdenken dat zooveel goeds gaf en in liet Blumeiiiiid'/chmi-choi- (uit het hoofd gezongen) iets verrassends en eene orkcstinterpretitie die het orkest vau het Concertgebouw tot groote eer verstrekt eu die aan de uitvoering de artistieke basis gaf, dan zeg ik met volle overtuiging: Het was een zeer schoonc avond! VAX MliLIGES. Beethoven-Uitvoeringen. Een van de Amsterdamsche correspondenten van de Kölnische Zeitung schrijft naar aanleiding van de aanstaande uitvoering te Bonn van de symphonieën van Beethoven een zeer waardeerend woord over de Beethoven-concerten onder leiding van den heer W. Kes. Hij wijst er op, dat het alleen ligt aan het feit dat Amsterdam wat ver van den grooten Europeesche straatweg afligt, dat in Duitschland nog zoo weinigen weten, op hoe groote hoogte Kes zijn orkest gebracht heeft en op welk eene artistieke wijze hij de groote mees terwerken laat vertolken. Hij verzekert de in woners van Bonn dat zij niet bezorgd behoeven te zijn over de vrees (door velen geuit) dat men te veel Beethoven zal krijgen. De uitvoeringen te Amsterdam, niet op drie, doch op drie maal drie avonden, hebben dat weer schitterend gelo genstraft. Het openigsfeest van Arti is gevierd met het uitvoeren van Khodopist, dramatisch gedicht van Kloos, muziek van Bernard Zweers, waarvoor een zeer fraai decoratief vervaardigd was; eene vertooning van grappige schaduwbeelden, en het dansen van een »prince-mennet" uit de dagen van Willem II. Alles slaagde zeer goed; de drie ineenloopende benedenzalen werden door leden en genoodigden zeer bewonderd. De Goethe Gesellschaft te Weimar, zal op 18 Mei in de tuinen van het slot een gecostumeerd feest met optocht geven; waarna Goethes »Wald- und Musikdrama Die Fiicherin" met de oorspronke lijke muziek van Corona Schröter zal worden op gevoerd. Voor de costumes is niets voorgeschreven, maar men verwacht meest figuren uit den tijd en de werken van Goethe en Schiller. iiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiijiiiiiiiiiiiniuiHiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiHitiiiiiiiiiii ST e:; LETTENEN Nieuwe prent-uitgaven. De illustraties in het eerste deel van The Yelloiv Book, de met April begonnen Q.uarterly Review zijn door elkaar genomen artistiek, in beiden den goeden en den kwaden zin van het woord, d. w. z. ze zijn niet saai, ze zijn prik kelend, ze laten zich met eenige prettige belang stelling kijken, maar ze zijn ook wel wat keurig opzichtig, ze vallen lichtelijk in het uitwendigmode-achtige en behooren door elkaar geslagen eigenlijk tot dat soort dat men gewoon is, kortweg als een schijntje aan te duiden. Dit geldt zelfs nog eenigszins van de bladen van Sir Frederick Leighton, die hierin eenige van die vele met gratie en kennis gedane draperie- en naakt-studies gaf, als hem tot voorbereiding dienen van schilderijen en beeldhouwwerken, welke in frischheid te veel voor die teekeningen onderdoen. Op den band, op den titel, en door het heole boek heen vindt men teekeningen van den spoedig zoozeer in trek gekomen Aubrey Beardsley, dien ik mij veroorloof, hoewel begaafd, vindingrijk en zeer modern, per slot bot begrepen Japansch en van lieverlede volkomen onuitstaanbaar te vinden. Niet onbekwaam eveneens maar stijlloos is een penteekening van een berg-panorama door dien Joseph Pennell, dien ik onlangs door een dwaas met Meryon op n lijn gesteld zag. Wal ter Sickert is aansprakelijk voor een zinco naar een aquarellig gedane tingeltangel, die erg aan een smakelijk mis lukt amateur-f otografietj e doet denken, en een tiguurkrabbel van denzelfden is van een genre waarin de maker meer vermag of althans vermocht. Beter kan ook, naar ik voor zijn deugd lioop, Rothenstein, dan zijn hierin gelegerde, losjesweg-echt be doelde, maar nogal dun uitgevallen portretjes, die bovendien ietwat canailleus zijn, iets, wat men niet mag zeggen van een in vlakke grijze tonen Whistleriaansch ingevuld damesportret van Furse, dat hoewel een beetje leeg, niet zonder distinktie is. Iets nobels, iets groots is er in een kop van Nettleship, die Redon schijnt te kennen en toch iets eigens plastiesch ontstellends heeft. Maar het beste van de prenten is een Faun door Laurence Ilousman, die ons zelfs vrede zou geven met de aandacht aan heel het deel besteed, als hij ons niet opeens ook de afwezigheid deed gevoelen van die besten der nieuwere Engelsche llustreerkunst: Ricketts, Shannon, Sturge Moore. bij welke vergeleken verder al dit goedje toch maar salonkost is. De firma C. M. van Gogh te Amsterdam geeft een portefeuille met een vijftiental etsen uit van l'u. Zilcken, allen landschappen door hemzelven uit zijn reeds talrijk oeuvre gekozen. Het is nu reeds een jaar of tien, dat deze etser werk liet zien dat van den beginne af aan, en vóór dat liet etsen bij ons weer algemeener ingang vond, zich door iets eigenaardigs onderscheidde, iets dat niet aan de toongevende meesters van de mo derne etskunst: Bracquemond, .lacquemart. Rops, Seymour lladen was ontleend, en ofschoon Zilcken korten tijd leerling van Mauve was, en men heel de wereld door zijn werk als van iemand die te midden van het Ilollandsche landschap leeft zou herkennen, evenmin zeer op de schilders van de Haagsche school, de moesten van welke ook in het voorbijgaan het etsen hadden beproefd, ge nspireerd was. liet luchtig-teekenende van etsen trouwens had hij van niemand af te zien, liet zat hem in de hand, en dit zoozeer, dat men zich in geen ander materiaal den beer Zilcken geheel thuis kan denken. liet etsen is bij hem een vlug opschrijven met buigzaamheid en takt en niet zonder gratie, bet is een kriebelend komponeeren, in open lijnen ietwat spichtig gemprovizeerd, met in zijn beste dingen veel meer gevoel en kennis dan de onbenulligheid van sommige partijen zijner zwakker produkten zou doen verwachten: een meegekregen gevoel van het eigendommelijke van de geëtste lijn, en een niet geringe kennis van de etstechniek in heel haar omvang. Mg schijnt van de etsen in dit album, ofschoon ik in Where the wren mesties de ranke en gerypte ordonnantie waardeer, ofschoon ik het aardige van Ne-»r S'ussels erken, en het verre van pijnlijke en .evenwel studieuze faire in Pont Neuf evenals het beschaafde, teere van The Bièvre te schatten weet, my schijnt het beste van het hier gebodene, dat ik evenwel niet verzekeren durf stellig het beste te zyn in Zilckens origineele produktie, het middengedeelte van dat Old House, waarin een volheid, een frischheid en een onbevangen raakheid te bekennen valt, als welke Zilcken ook bij het later uitgroeien van zijn vaardigheid en zelfs in zijn beste reproduktieve etsen in elk geval zelden heeft bereikt, maar die ik den maker van dit ongelijke kwaliteitenwerk wel tot zijn vaste peil zou willen toewenschen. Diegenen die en ik prijs hen de schaarsche prenten verzamelen, die na de uitgave van zijn kostelyke Quatre fils Aymon, nu elf jaar geleden al door Grasset zijn gepubl:ceerd, zij kunnen een serie merkwaardige kopstukken en bladversieringen van hem machtig worden in een publicatie die niet geheel pas verscheen, maar die-ik, mij nieuw, en vermoedelijk ook in Holland nieuw, deze dagen bij de firma Scheltema en Holkema voorhanden zag. Het is het eerste nummer van een Spaansche feestrevue: El Plus Ultra, als officieel orgaan in de Algemeene Tentoonstelling te Madrid in 1893 uitgegeven. Dat nummer bevat tusschen vele monsterlijke zaken in een aantal gekleurde prenten van Grasset, meest in betrekking tot Columbus en de ontdekking van Amerika, waar in elk geval veel bizonders en moois in is voor hen die zelfs door zijn overladenheid van somtijds heen, het waardige en karaktervolle in het talent van dezen in Frankrijk zoo alleen «taanden. strever weten te waardeeren. V. Uit München komt bericht, dat Bruno Piglheim, de beroemde kunstenaar, stervende is. Hij is eerst 40 jaar oud. Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co., Kalverstraat, is geëxposeerd een schilderij van Ed. Karsen, »bij Amsterdam". «mtimiumnumuHUiHmuinimmuumniuiiiimnitmiunilimummma Primitieven. VI. De ontaarding der Iliearchische kunst is een geleidelijke verhoudingsveraiidering tusschen den werker, het gewerkte, en de persoon ten behoeve vau wien gewerkt wordt. Ia schilderkunst, waar deze on<aarding het duidelijkst zichtbaar is, tusschen den schilder, het geschilderde en den toeschouwer. lu den beginne is de liefde van den geïnspireerden of geökstasieerdeu tot den minder begunstigden de eenige oorzaak van een kunstwerk; daar echter tot het beelden, stof noodig is ontstaat een liefde tot de stof ea daar tot liet werken een verbinding van den werker met deze stof noodig is, keert deze liefde van den kunstenaar tot ziju persoon zelf weer, wordt egoïstisch. Dit noemt men Ini/ioii/ualixme. Door de liefde van werker tot werk, ver dwijnt de liefde van werker tot schouwende, en hiermee het belang van den schouwende. Deze echter, traditioneel overtuigd een plaats te moeten innemen tegenover de beide eersten, stelt zich, zijn eigen standpunt ounoodig ziend, nu op dat van den werker, beziet het werk zooals hij meent dat de werker liet te bezien heeft, en zoo ontslaat kritiek. Wauneer nu de schouwende, de liefde van werker tot werk min of meer heeft overgenomen ontstaat uit deze gemeenschappelijke liefde een nieuwe verhouding tusschen de drie, in welke nu de in der» beginne volkomen ondergeschikte tweede factor, hoofdzaak geworden is en de verhouding tusschen kunstenaar en toeschouwer belangrijker of minder belangrijk is naarmate de gemeenschap vau beider liefde meer of minder groot is. Het is mogelijk dat in de na-Renaissance een zelf-geboreu Individualisme voorkomt,, in de vroegKenaissance echter zijn de twee kenmerkende eigen schappen, niet dan ontaarding der Hiërarchie. De invloed van de Grieks h-Romeinsche kunst in de 15e eeuw is slechts toe te schrijven aan eeiie zekere overeenkomst van deze ontaarding met het uiterlijke der klassiek-pantheïstische kunst. De verschillende stadiëu vau deze verandering ziju waar te nemen in alle schilders uit dien tijd, te beginnen met Masaccio eu Baldovinetti en verder Verocchio, Ghirlandajo, Da rancesca, Siguorelli, Perugino, Fra Bartolorneo enz. De beste voorbeel den uit de lorentijnsche school echter schijnen mij l'ilippo Lippi en zijn leerling Saudro Botticelli. Het verliefd zijn van den jongen ilippo op de nou die hem tot model diende, heeft geen zinds een zoo platte beteekenis wanneer men bet als symbool beschouwt van de zooeven genoemde verhoudingsvcrandcring. Door dezen vreemden meester en ziju wonderen leerling ziet men ook de met deze verandering gepaarde bewegingsoutaardiug. l ii de, niet, geen der positieve zintuigen afzon derlijk rekening houdende, meest boveu-stoffclijke licfdeuitiiig van werker tot schouwende: de Architektuitr, vindt men het dogma slechts in de vol ledigste rti-il; zoo ook de hymne in bet hymnologisch deel van de kathedraal, den toren. Maar bij de innerlijke versiering (schildering, muziek, sculptuur) treedt reeds de werker als persoon op, rekening houdende met n enkel zintuig. Xoodra uu de schilder eeu abstracte hersenwcrking direkt niet de werking vau dit zintuig- wil verbinden, is zijn ecuig middel hiertoe, een uit de schildering tredende beiceginq, die, zoo kunst in liet eerst be sproken stadium is, volkomen dogmatisch ziju moet. Ik bedoel bijvoorbeeld het gebaar van Johauues den Doopcr, reeds voorkomend op de alleroudste hem verbeeldende schilderingen, den toeschouwer beduidend: Die na mij komt, zal machtiger zijn dan ik," //Ziet het Lam (Jods" enz. De meeuing, dat dit reeds een spreken van den schilder, door middel van liet werk tot den aanschouwer zou zijn, houd ik voor onjuist in de meeste gevallen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl