Historisch Archief 1877-1940
l
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 881
mg natuurlijk onthouden moest worden, verscheen
het bovendien nog slecht.
JAC. v. LOOY.
Een derde document in deze zaak is van den
heer Van Deyssel afkomstig.
Baarn, 8 Mei 1894.
Mijnheer de Redacteur,
In de gisteren, 7 Mei, verschenen aflevering
van het tijdschrift De Nieuwe Gids komt een
door mij geschreven opstel voor. Dit is tegen
my'n wensen.
Per aangeteekenden brief van 2 Mei 11. deelde
ik den redakteur-sekretaris van dit tijdschrift
mijn verlangen mede, dat dit, door een misver
stand onder berusting van deze redaktie gekomen
artikel, niet zou worden geplaatst.
Was het wellicht reeds te laat om de plaatsing
te voorkomen, dan doet het my toch leed dat
de redakvie geen gelegenheid heeft gevonden, om
met een enkel woord haren lezers mijn gevoelen
omtrent de plaatsing van dit artikel kenbaar te
maken.
Overigens bevat dit opstel, waarvan ik geen
drukproef ontving, zooveel ernstige, geheel de
bedoeling des schrijvers vervalschende, druk
fouten, dat ik, zoo als het daar ligt, het
eigenlyk niet als door mij geschreven kan erkennen.
Hoogachtend,
Uw dw. dr.,
L. VAN DEYSSEL.
In de Telegraaf van gisterenmorgen heeft de
heer Versluys het volgende schrijven:
Geachte Redactie,
In een der briefjes van den heer Jac. van Looy,
door hem gepubliceerd in uw Ochtendblad van
9 dezer, wordt meegedeeld, dat ik hem om copij
voor den N. G. verzocht heb. Ik heb dit evenwel
niet gedaan en ook aan niemand opgedragen,
het uit myn naam te doen. De zorg voor de sa
menstelling van den N. G. ligt trouwens geheel
buiten my'n werkkring.
Hoogachtend,
Uw dw. dn.
W. VERSLUYS.
En het Dagblad De Amsterdammer meldt:
«Het gerucht gaat, dat drie der oud-Redacteuren
van den N. G., die nog altijd eigendomsrechten
op dit tijdschrift hebben, het uit de handen der
nieuwe Redactie zullen terugnemen."
De exegese.
In Amer'ka en Engeland wordt veel gesproken
over een zeer klein werkje een pamflet, zeg
gen velen getiteld: De gewijde kritiek. Het
is een vrjj heftige aanval tegen de bijbeluitleg
gers ; hier en daar humoristisch getint. De
schrijver heet Hastings en vindt dat van alle
wetenschappen de exegese wel de onzekerste,
onsamenhangendste en in zich zelf tegenstrijdigste
is; om dit te bewijzen komt hij met een won
derlijke statistiek aan. Het is de lijst van de
nietovereenkomende hypothesen welke sedert 1850
omtrent den oorsprong en de echtheid van de boe
ken van het Oude en Nieuwe Testament zijn ver
schenen, niet meegerekend die van leeken en
onwetenschappelyke theologen. Voor Genefii zijn er 10
theorieën, voor Exodus 13, voor Leciticus 22, voor
Numeri 8, voor Deuteronomium 17. Nu volgen
Jozua met 10, Richteren met 7, Ruth met 4; de
beide boeken van Samuel 20, Koningen 24, Kro
nieken 17, Ezra 14, Nehemia 4, Either 6, De
statisticus telt deze samen en vindt 113 voor de
historische boeken; dit laatste cyfer heeft
natuurlyk geen waarde, omdat men het door het
cyfer der boeken zou moeten deelen. Job is 26
maal thuis gebracht, de Psalmen 16 maal, de
Spreuken 24, de Prediker 21, het Hooglied 18
maal. Van het Oude Testament spant Jezaja de
kroon met 27 hypothesen, Jeremia telt er 24, de
Klaagliederen 10, Ezechiël 15, Daniël 22. De
kleine profeten slaan wy gemakshalve over.
Omtrent het Nieuwe Testament is gedeeltelijk
meer vastheid; voor het evangelie van Marcus
zyn maar 10, voor Lucas maar 9, voor Matthtus
maar 7, voor Johannes maar 15 theorieën; voor
de Handtlingen 12, maar voor de Brieven van
Paulus 111, ook voor de overige brieven is
de berekening zeer uiteenloopend. Voor den
geheelen bybel zyn er 747 hypothesen; het
is waar dat er 603 voor het meerendeel
der geleerden reeds afgedaan hebben, en de
144 anderen, over zooveel boeken verdeeld, daar
door te meer aan kracht winnen, maar men
kan vooronderstellen dat er telkens nog eenige
nieuwe by zullen komen. Het boek van den heer
Hastings is voor een deel der Engelsche theologen,
ook om den oneerbiedigen stijl, een groote ergernis.
Rosegger en zjjn voorvaderen.
Aan de Frankfurter wordt naar aanleiding van
Roseggers smadelijke woorden omtrent Heine,
door een lezer van de novelle Heidepeters
Gabriel van Rosegger, het volgende geschreven:
«Toevallig las ik de novelle en mijn oog viel op
een plaats, die ik niet kan nalaten, u mee te
deelen. De novelle heeft ten onderwerp den le
vensloop van een jongen man. Gabriel, die in
het gebergte uit geringen boerenstand geboren,
door zijn poëtischen aauleg en met behulp van
gelukkige omstandigheden, tot beschaving en
welstand geraakt, en waarin Rosegger blijkbaar
zich zelf schildert. De jonge man dicht
»\Yaldlieder", verkrygt poëtenroem, de dochter van een
rijk kooopman vat genegenheid voor hem op, zij
worden man en vrouw, en bouwen zich als wo
ning een landhuis in 't gebergte, van welks in
richting het o. a. heet: «Het inwendige bood al
het goede en schoone van een voornaam huis,
van het marmeren bassin van de badkamer, tot
de meesterwerken van de zaal der voorvaderen.
De voorvaderlijke portretten van de dichter wa
ren allen meesterstukken. Het waren Mozes en
Homerus, Walter van de Vogelweide en Gessner,
Goethe en Voss, en Stifter en Heine, en hoe ze
allen heeten, die de dichter van heden zijn voor
vaderen moet noemen, daar hij van hen afstamt,
en bewust of onbewust op hun paden wandelt..."
Dus hier verklaart Rosegger Heine voor een van
zijn «voorvaderen", maar in de quaestie van het
monument verloochent hij hem !"
Voor Mad. de Sévignézal een monument
worden opgericht te Vitréin Bretagne, Zij was
wel te Parijs geboren, maar had te Vitréen
kasteeltje, Les Rochers, en een aantal van haar
brieven zijn van daar gedateerd. Aan het hoofd
van het Comitéstaan Jules Simon en Gaston
Boissier, beiden leden der Comédie Francaise.
In een »0pen brief over Mullatuli aan den
Weleerw. Heer G. Jonckbloet, R. C. priester en
pastoor te Batavia", te Tholen bij J. M. C. Pot
verschenen, doet »Laurica" in Multatuliaanschen
stijl een protest hooren tegen de beschouwingen
in het boek van den heer Jonckbloet over
Multatuli vervat.
Grepen uit het dierenleven door F. J.
VAN UILDRIKS. Haarlem. H. D. Tjeenk
Willink.
De schrijfster zegt in haar voorrede:
»Een twintigtal Engelsche gravures, door de
Whympers naar teekeningen van den bekenden
Joseph Wolf vervaardigd, deden den lust tot het
samenstellen der bijschriften ontstaan, die, waar
zij rustig beschrijvend of kalm redeneerend schil
deren, mogelijk slechts ten deele recht doen weer
varen aan de dramatische kracht der in beeld
gebrachte momenten uit het leven der dieren.
Moge echter door woord en beeld te zamen be
langstelling worden gewekt voor die medebewo
ners onzer planeet, wier leven slechts zelden in
het onze ingrijpt, maar die toch door velen onzer
natuurgenooten nog steeds in den
verdedigingskrijg moeten worden afgeweerd."
Wij voegen er de vraag bij : Zou dit boek niet
uitstekend geschikt zijn als lees-en leerboek voor
H B. school en de hoogere klassen der lagere
school. Alleen de prijs zou hiertegen misschien
een bezwaar kunnen maken.
Bij denzelfden uitgever verscheen een tweede,
goedkoope druk van Mynheer Daniël en andere
vei halen door den overleden auteur J. H. Hooyer
en Uit oud en nieuw Oost-Indiëdoor S Kalff,
een boekje mst boeiend geschreven schetsen,
waaronder wij noemen: »Een Indische veldtocht
in het jaar 1706", »Een Oud-Indisch
tooneelspel" enz.
In der Geisterstunde und andere
Spukgeschichten, door PAUL HEYSE.
Een boek, in een bruin bandje met goud, dat
»zijn weg wel vinden zal" naar de salontafels en
harten der lezers.
Zulke dingen willen door heel veel menschen
gelezen worden, daar valt niets aan te doen; een
aanbeveling kon dat misschien bevorderen, maar
een «ongunstige kritiek" kan dat zeker niet ver
hinderen.
Hier zijn min of meer »Schauderhafte", maar
in elk geval gevoelige verhaaltjes, op een slappe
manier verteld door een schrijver, die al sedert
lang drommels op de hoogte is, wat zijn publiek
wil en wat niet. Het is niet onaardig, 't geeft
soms een beetje spanning en ten laatste wordt 't
wat week, met een al te zoeten smaak op de tong,
of men te veel fondants gegeten had. «Die Liebe"
en nog eens »die Lie-iebe!" ja, en »Treue" en
«Liebesweh".. .. Men wordt schier wee van dat
»Liebesweh!".... Och ja, maar er komt zooveel
uit in Duitschland, dat nog veel en veel naarder
is.... Wy kunnen dit werkje met gerustheid in
aller handen geven.
HiiiiiiMuiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiniiiiiiiiimiii
HETSJES
De Gladde.
Twintig jaar geleden was ik een der komedianten
van een ontbonden gezelschap, dat in het Westen
van Engeland een ongelukkige roudreis had be
leefd. Wij hadden twee avonden in Romsey ge
speeld, en de recettes beliepen een kleine vijftig
gulden. Varney, onze directeur, belegde een ver
gadering in het hotel, na de voorstelling.
//Op mijn woord, het spijt me", zeide hij, maar
het moet. Dames en heeren, wij moeten scheiden.
Het leidt tot niets op die manier door te gaan.
Er is juist 9 gulden om in negenen te deelen".
Den volgenden morgen ontwaakte ik met de
niet zeer geruststellende gedachte dat mijn per
soonlijk vermogen ongeveer IS stuivers bedroeg
behalve nog een pakje tooaeelbenoodigheden, zoo
wat een twaalf gulden waard bij een
oud-kleerenkooper. Twaalf stuivers gingen er af voor mijn
bed, en met een verbazenden honger en zes stui
vers in mijn zak, ging ik er op af, om den tegen
spoed het hoofd te bieden, zoo kalm als een ge
boren Zigeuner. Ik besloot naar Londen te loopen
in twee dagen, en desnoods op weg voor mijn
brood te zingen. Bij achten was ik op den weg
naar Wiucester en 's avonds had ik voor zes gulden
mijn eigendom verpand. In de herberg waar ik
overnachtte, leende ik een oude landkaart, en zag
dat mijn weg liep door Basiugstoke, Hartford
Bridge, Bagshot, Staines en Houuslow. Iu twee
en een halven dag kon ik dus Londen bereiken
zonder al te groote moeilijkheden, en daar het
Augustus was, en liet weer prachtig, beschouwde
ik de reis meer als een aardige vaeantie dan als
een straf.
De straten der slaperige stad waren nog stil
toen ik de herberg verliet in den koelen morgen,
die echter warmte voorspelde. De eerste persoon
die ik tegenkwam in de straat die langs de ge
vangenis loopt was een magere, gespierde man,
met kort afgeknipt haar, listige oogen, een laag
voorhoofd, en een blauwe hals en kin, die op het
midden van den weg liep te slungelen met zijn
handen in zijn zakken.
//Goeden morgen, mijnheer", zei hij, en kwam
waggelend naar mij toe.
Ik beantwoordde zijn groet zeer kort, en nu
veranderde hij zijn gang naar den mijnen.
//Naar Basingstoke ?'
To"
//ja .
//Dan wandelen we samen op", zei hij verheugd.
Nu had ik geen lust om samen op te wande
len met dezen ontslagen gevangene, en ik ver
zeker mijn lezers dat zijn persoonlijkheid op het
eerste gezicht, en bij nader kennismaking mij be
paald afstootte. Maar hoe kon ik hem ont
snappen? Hij wilde mij met geweld vergezellen. Als
ik slechts even had laten merken dat ik liever
alleen had gewandeld, dan zou hij mij gevolgd
hebben, al was het maar om mij te plagen,
zoo zag hij er uit. Ik vond het geraden, maar
gewillig te lijken.
,.Hoe ver gaat ge?" vroeg ik.
//Ik? mijn hemel, mijnheer, als u 't me vraagt,
dan moet ik zeggen dat ik het niet weet; dat is
nog al glad. Misschien krijg ik een karreweitje
om te helpen oogsten, misschien niet. Het is niet
erg in mijn vak. Ik ben een Londenaar. Als
een daglooner er lust in heeft om voor een paar
stuivers per dag zich in 't zweet te werken, dan
zal ik hem het karreweitje niet afnemen. Wel,
ik zie kans op een half dozijn manieren meer te
krijgen. En dan, het is er zoo mee gesteld : ik
ben er niet op geprepareerd. Ze voeren je niet
dik in het hotel waar ik uu van daan kom. Ik
denk dat ik wel een pond of aclit ben afgevallen
in die twee maanden dat, ik daar heb gelogeerd."
Ik sprak de hoop uit dat een royaler levens
wijze dit verlies van spierweefsel weer zou doen
herstellen.
//Wel, ik durf wel te zeggen dat we gauw iets
beters zullen krijgen, met meer voedsel erin, dan
in de keuken van Hare Majesteit. Heere. wat, zou
ik niet willen geven voor een portie lever en
zuur
EQ een pijp tabak zou me ook geen kwaad doen.
Je hebt misschien geen tabak bij je ?"
Ik zei dat ik nooit rookte.
Dat doet er ook niet toe," zei hij. //Ik kan
zooveel krijgen als ik wil, voor dat wij aan Ba
singstoke zijn. Ik heb al wel meer langs den weg
geloopen."
Toen hij vertrouwelijker werd, vertelde hij mij,
dat hij bekend was onder den naam van de gladde"
en dat hij gezeten" had voor het gappen" van
een horloge op de Stockbridge-wedrennen. Na een
paar uur liet hij het mijnheer" weg en noemde
mij kameraad." Hoezeer ik ook protesteerde tegen
de familiariteit van den kerel, was ik gedwongen
het te verdragen, want ik kon geen middelen be
denken, om van zijn hatelijk gezelschap af te
komen. Wat zijn bijvoegelijke naamwoorden en
zijn uitroepen betrof, dit moet aan de verbeelding
worden overgelaten; zij waren ergerlijk. Als wij
een man tegen kwamen, die een pijp rookte, vroeg
hij om een paar blaadjes". Weinigen weigerden
het en voor den avond had hij op zijn minst een
kwart pond geschooid." Hij liep net gekleede
menschen na en zanikte zoolang om een centje
als 't je blieft voor nachtverblijf" tot ze toegaven.
Toen een jonge boer hem aanraadde, liever te
gaan werken, riep hij hem allerlei scheldwoorden
achterna. Ten laatste, tot mijn verademing, werd
Basingstroke voor ons zichtbaar. Ik had meer dan
genoeg van den gladde." Er hing een waas van
onfrischheid om hem heen, en hij vergiftigde de
zuivere atmospheer met een walgelijke lucht van
achterbuurten. Ik had willen peinzen en aan de
natuur denken om mijn zinnen te vergasten
aan de heerlijkheden van den zomer; en in plaats
hiervan, moest ik mij aangenaam maken aan een
vloekenden gevangenisvogel. Hij zei, dat hij een
slaapstee wist, waar je bedden kon krijgen voor
een stuiver, maar ik weigerde beleefd hem te ver
gezellen. Misschien schaam je je er voor om met
mij samen gezien t,e worden, nu wij in een stad
zijn," zei hij op een hatelijken toon. , Als je centen
genoeg hebt, om een bed voor zestig centen te
nemen, dan kun je mij ook wel op een tracteeren,
in die gelegenheid waar ik van spreek." Ik nam
een skpence uit mijn bescheiden beurs en gaf
het hem, hij spuwde er op en bedankte mij, toen
ik mij omdraaide. Eindelijk was ik dan het vieze
wezen kwijt. De lucht scheen opeens zuiverder te
worden.
Ik vond een gemakkelijk nachtkwartier in een
herberg en sliep den droomloozen slaap van den
vermoeide. Ik was den volgenden morgen bij ne
genen weer op weg, en behalve het ongemak van
een pijnlijken hiel was ik gelukkig.
De morgen was kalm en warm. De akkers waren
als verguld door het rijpe koren, de tuinen der
woningen vroolijk met bloemen, de boomgaarden
vol rijpe vruchten. Maar boven alles : ik was be
vrijd vau den afschuwelijken //gladde". Ik dacht
aan hem, hoe hij zou liggen te snurken in een
vuil bed in een slaaphuis, met zijn blauwen neus
rustend op den rand van de deken, en ik lachte
luid hij de voorstelling. Helaas, mijn gemoedsrust
was kort.
Ongeveer een mijl buiten de stad zag ik den
//gladde", zittende op een hek en rookende uit
een nieuwe aarden pijp.
Hallo, kameraad, ik ben je vanmorgen voor
geweest. Ik dacht juist of ik je ook tegen 't lijf
zou loopen vandaag."
Het hart zonk mij in de schoenen en met groote
onbeleefdheid wenschte ik hem goeden morgen en
wandelde verder.
Je hebt een drommelsche haast vanmorgen,"
mompelde hij, sprong van het hek en ging naast
mij loopen. //Ik verwed er een spatje om, dat je
den heeleu dag dien stap niet volhoudt, liet zal
een verduiveld warme dag worden, als je mijn
meerling vraagt, l'hah! iemand zou denken dat je
naar den trein moest. Waar is dat goed voor, om
je dood te loopen. Houd je gemak. Londen loopt
niet weg."
//Ik moet morgenmiddag in stad zijn," zeide ik,
mijn pas versnellend.
Nu, als jij van de partij bent, ik ook."
Het hielp niet of ik probeerde den man moe te
loopen ; hij had langer beenen en was sterker dan ik.
Nadat ik drie mijlen geloopen had, was ik ver
plicht wat minder hard te gaan loopen.
Ik vind dat je nu langzamer begint te gaan,"
grinnikte de gladde, en droogde zijn voorhoofd af.
//Ik beu benieuwd hoc lang het duurt, eer dat we
aan de eerste kroeg komen. Ik stik van het stof."
]\a een uur was mijn keel uitgedroogd en ikzelf
doodop van de vreeselijke hitte. De koele gelag
kamer van de herberg aan den kant zag er ver
lokkend uit. Wij gingen naar binnen n ik bestelde
een glas bier. De gladde" greep het en dronk
netjes op mijn gezondheid. Drink het leeg," zeide
ik, daar ik niet na hem er uit wilde drinken, en
ik bestelde nog een glas.
Terwijl wij zaten te rusten, kwamen er twee
landloopers binnen en toen een paar maaiers met
roode gezichten en bruine armen. Het hoekje, waar
ik zat, was koel, en het bier had mij slaperig ge
maakt. Spoedig viel ik in slaap, gesust door het
gebrom der stemmen.
Ik geloof dat ik een uur heb geslapen. Toen ik
wakker werd, was de gladde" schijnbaar in een
diepen slaap. Ik stond op en liep op mijn teenen
naar de deur.
Dit is nu een kansje," dacht ik en ik besloot
weg te loopen. Toen ik mijn jas dichtknoopte en
mij tot de vlucht voorbereidde, kwam de gladde"
de kamer uitschuiven, terwijl hij zijn oogen uitwreef.
//Hoe lang heb ik geslapen?" zei hij.
Ik weet het niet, misschien een uur."
Het is nu niet meer zoo smoorheet," zeide hij,
we zullen maar verder gaan, kameraad. Dat bier
heeft mij goed ;edaan."
Nadat wij een paar mijlen gewandeld hadden,
voelde ik dat ik honger kreeg. Wij gingen een
dorp door, en eenige flinke saucijsebroodjes, in
een bakkerswinkel, zagen er verlokkend uit. In
mijn zak naar een stuiver zoekend voelde ik dat
al mijn geld weg was. Mijn eerste ingeving was
den gladde te beschuldigen van mij te hebben be
stolen terwijl ik sliep, maar ik bedacht mij dat
het beter was het feit slechts te noemen, dat iemand
drie gulden uit mijn broekzak had gestolen.
Wel, drommels," riep de gladde" op een toon
van sympathie. De duivel hale mij, als het die
twee boeven niet waren, die binnen kwamen om
dat glas bier te halen. Stellig hebben zij gewacht
totdat wij vast in slaap waren om hun voordeel
met ons te doen."
Natuurlijk was er wel eenige waarschijnlijkheid
in deze lezing van het geval, maar toch verdacht
ik den gladde." Er bestond weinig twijfel dat hij
slaap had voorgewend toen ik ontwaakte.
,,Het is wel hard," zeide ik. //Ik heb nu geen
cent meer! Hoe zal ik vannacht een bed krijgen."
Als ik in jou plaats was, zou ik wat op mijn
schooi gaan," meende de gladde."
Ik weet, niet wat je bedoelt," antwoordde ik,
maar als het bedelen is, dan verhonger ik liever."
»Dan ben je nog grooter gek," zei hij minach
tend. Het land is je kost en inwoning schuldig,
is het niet?"
Ik weet niet," antwoordde ik.
Wij wandelden in stilte een mijl voort, steeds
in de gloeiende middagzon. Plotseling hield de
gladde" stil en zei dat hij mocht doodvallen als
hij nog een stap zou wandelen, voordat het koe
ler was.
Als er hier een rivier in de buurt was zou ik
gaan zwemmen," zei hij.
Daar ginds is een groote vijver," merkte ik op
en wees naar een kleine dennengroep aan onze
rechterhand.
Ja, daar is het!" zei de -/gladde." Ziet het
water er niet koel uit. Drommels, ik ga er in,
hoor, kameraad. Let dan even op mijn plunje, als
je wilt."
Ik beloofde het te doen. Ik besloot ook zijn
zakken na te zoeken, terwijl hij zwom. In twee
minuten stond hij klaar om te duiken. Hij was
een goed zwemmer en hij kwam midden in der.
vijver weer boven. Daar spartelde hij en schopte
het water tot schuim. Terwijl hij zich zoo ver
maakte, voelde ik in zijn broekzakken en vond
een oud mes en een stuiver. Toen doorzocht ik
het vest en wilde juist de jas beproeven, toen ik
hem met llinke slagen door het water aan zag
komen. Ik greep de jas, vluchtte door de struiken,
en voelde in de zakken, terwijl ik liep. Tot mijn
vreugde, vond ik de drie gulden in den borstzak.
De gladde" liep mij woest na. De broek hing
over mijn arm.
Een duivel van wraakzucht en lust tot kwaaddoen
was in mij geva, en. toen ik naar den naakten
schurk keek, die de braamstruiken vervloekte die
tegen zijn beenen schrami'e^, en gilde om mij te
laten stilstaan. Ik rende zoo hard ik kon, sprong
over een heg, en kwam in een braakveld, dicht
bezet met lijce distels en brandnetels. Watzullen
ze in zijn voeten prikken", dacht ik toen ik weer
op den weg kwam, buiten adem van het hollen,
en grinnekeud.
Arme gladde!" Nog zie ik hem springen en
galoppeeren door liet distelveld, met zijn vuisten
gebald, en roepend dat hij mij wel krijgen zou.
Schuddend van het lachen, slingi r je ik zijn broek
in de telegraafdraden; en toen riep ik hem goeden
dag en holde verder.
Op een heuvel, een kwartmijl verder, stond ik
stil om op adem te komen, en den gladd ;" te zien
die zijn noodigste klcedingstuk weer terug zocht.
Ik zag de broek fladderen in den wind, en een
naakte guur halverw ge in een pas geteerden
telegraaf paal, en onderaan een dikke veldwachter,,
die stond te wachten tot de ongelukkige ,gladde"
beneden kwam.
mtntiiiiiiiiiiiitimiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiimiiiiiiiiiii iiiniiiiiiiiiiini
'nadzon
'ban.
OTMMIIIIIIIIlmlJIIIIIIIIIIIMIimlIIIHIIIIIIIIHIIIIIIIIIHIMIIIIHIIIIIIIHItllllllMI
Aan de lledactie van het weekblad
De Amsterdammer.
Zelfs al wilde ik dat, zou het mij niet wel
mogelijk zijn de aanmerkingen, die de heer C. F.
van der Horst in zijn critiek over mijn vertaling
van Les Fourchambault maakte (zie het weekblad
van '29 April), te wederleggen. Die vertaling toch
berustte sedert meer dan een jaar bij tiet Ned.
Tooneel, een afschrift er van had ik niet be
houden en ik heb ze derhalve niet meer in het
hoofd. De heer Ising noodigde mij uit een der
repetities bij te wonen; de artisten ondervonden
namelijk moeilijkheden bij het instudeeren, daar
hun nog veel van de vroegere vertaling van den
heer Rössing in de ooren was blijven hangen,
en dat leidde nu en dan tot verwarring. Ik had
echter geen tijd naar Amsterdam te gaan en moest
dus alles overlaten.