Historisch Archief 1877-1940
iiiiMiiiiiiiiiiriiitniniiih
Tegen Heine.
Bede van professor Confusimathesius in de
Litterarixehe vereeniging te Pruisisch Abdera.
Stenographisch verslag van Alexander Moskowski.
Mijne Heer en!
Ook op aesthetisch gebied is er eene statistiek,
en hier, als overal, ben ik geneigd, het orakel
der cijfers als eene onfeilbare openbaring te laten
gelden. Het zal u bekend zijn, dat een burger
van Mainz, Hans Fischer heet hij, aan eene
reeks van dichters en schrijvers een circulaire
heeft gezonden, om hun ware meening omtrent
het Heine-monument te vernemen. Nu, uit die
antwoorden heb ik eene onmiskenbare meerderheid
tegen het monument uitgerekend; de eeuwige litte
raire gerechtigheid is ook uit dit conflict van mee
ningen schitterend te voorschijn getreden,terwijl zij
den vervaardiger van »IIeine's Sammtliche AVerke"
een duidelijk «onvoldoende" toekende.
Het votum is gevallen, Heine is afgewezen, op
zyde gezet, naar het archief voor verzenmisdruk
verwezen, geen haan kraait meer naar het Buch
der Lieder en de liederlijken boekenmaker; alleen
eenige verwaande spreeuwen wagen het nog voor
hem te piepen, en zullen hun wanluidend concert
zoolang voortzetten, tot hun van bevoegde hand
een tik op de gladde snavels gegeven wordt.
Dit zal nu geschieden!
*
* *
A priori moet ik opmerken, dat Heine wel by
naam bekend is, maar volstrekt niet beroemd; hij
vult geen plaats in het hart van het Duitsche
volk. Uit zijn geschriften is niets, absoluut niets
in het bewustzy'n en het gevoel van de
tijdgenooten overgevloeid; in onze uitingen, denkpro
cessen, gevoelsuitstortingen, leeft geen atoom, dat
zich zou kunnen laten terugvoeren tot de schrij
veryen van den vreeselyk overschatten man. Ik
zelf beroem mij, als beschaafd man, op het feit,
dat ik in zalige onbewustheid van den genoem
den poëtaster ben opgegroeid; ik heb hieruit het
onschatbaar voordeel verkregen, dat myne denk
en spreekwijze, in overeenstemming met die van
het innig Duitscho volkselement, geheel vry van
alle herinneringen aan Heine gebleven is;
onbesmet van het weerzinwekkend jargon, dat ik
als eigenlijke essence van zijn ziekelijk
scrofuleuze geschriften ken, althans vermoed. Voor
dezen instinctmatigen afkeer van den man, die
mij gelukkig verhinderd heeft,
die blode Jugend-Eselei"
der Heine-vereering mee te maken, ben ik steeds
luid en openlijk uitgekomen, en och, wat een
aanvallen in tijdschriften en courantenartikelen
heeft het me opgebracht, aanvallen, waarvan ik
wel zeggen kan:
»Ich kenne die Weise, ich kenne den Text,
Ich kenne auch die Verfasser ...."
Het zy'n dezelfde lieden, die overal plegen op
te treden, waar een onafhankelijke geest, uit achting
voor zyn beter ik, weigert den dans rondom een
mode-afgod mee te dansen. Ja, myne heeren,
»Es ist eine alte Geschichte,
Doch bleibt sie immer neu,
Und wem sie just passiret,
dien breekt wel niet het hart, maar toch het
geloof aan het gezond verstand van zyn
medemenschen «entzwei". Daar ik verklaarde dezen
president van de Israëlitische rymvereeniging
niet te kennen en niet te willen kennen, slin
gerden de Heine-mamelukken hun vergiftigde
pylen op my, gedeeltelijk zelfs onder het mas
ker der vriendschap. Brave mannen traden
op, die zich hielden alsof ze voor myn letter
kundig zieleheil bezorgd waren, en mij verze
kerden, dat ik de volmaaktheid niet bereiken j
kon, vóórdat ik in de werken van den my he
laas onbekenden prulpoeet was doorgedrongen.
En zoo gevoelde ik de volle waarheid van het
woord dat de eene of andere klassieke dichter,
zyn naam valt my op 't oogenblik niet in, ge
sproken heeft:
»Sie haben mich gequiilet,
Geargert blau und blass,
Die einen mit ihrer Liebe,
Die Andern mit ihrem Ilass.
Sie haben das Brod mir vergiftet,
Sie gossen mir Gift ins Glas,
Die Einen mit ihrer Liebe,
Die Andern mit ihrem Hass!"
* *
*
Wat ik door deze deels schamper -vijandige,
deels pseudo-vriendelyke brieven en artikelen
geleden heb, mijne heeren, mijn woord is
te kleurloos, mijne stem te zwak, om dat
uit te drukken. Ik had gemeend, >nach
moiner Facon" te kunnen zalig worden, zonder
kennis van Heine, zonder geestelijke aanraking
met het Bacharachsche rabbijnen-Duitsch, dat naar
ik wil aannemen, den grondslag van zijn lyrische
kreupelrijmen moet gevormd hebben. Maar ik
had gedwaald ; en nu moet ik bitter boeten en
lijden ; inderdaad, mijne heeren,
»anfangs wollt' ich fast verzagen,
und ich glaubt' ich trüg es nie ;
und ich hab' es doch getragen",
en wel met die grootheid van ziel, die mij steeds
in kritieke oogenblikken heeft gekenmerkt. Ja
ik durf wel beweren, dat ik mij heb
opgeworsteld tot een volledige vergiftenis, getrouw aan
dat devies, dat als een ongeschreven bekentenis
der volksziel den Duitschen aether doorstroomt:
»Ich grolle nicht, und wenn das Herz auch briclit."
Deze lijdzaamheid, had ik ze mij kunnen
eigen maken, wanneer ik ooit ook maar een
enkel vers van den Dusseldorfer spotter was
nabij gekomen ? Zeker niet! Alleen daardoor,
dat ik mijn gansche leven er voor gewaakt heb,
geen notitie te nemen van zy'n bijtende schrif
turen, gelukte het mij, een der ergste
Iloinecorybanten, die mij persoonlijk rekenschap er
van vroeg, het even verdraagzame als geestige
antwoord te geven:
Wohl seh ich Spott, der deinen Mund urn
schwebt.
Und seh dein Auge blitzen trotziglich"en toch
wrok ik niet er over, juist in mijn hoedanigheid
als echte anti-Heiniaan heb ik mij vast voor
genomen, niet te wrokken! Ik had de satisfactie,
dat de bedoelde heer zich terstond beschaamd
terug trok; zijn stijfhoofdigheid gaf zich gewon
nen voor mijn zachte, door geen
Heine-sarcasme bevtekte, inborst, en iu den stommen,
maar weisprekenden blik, waarmede hij van mij
afscheid nam, las ik duidelijk de woorden:
=>0, wie ist es hochcrfreulich,
Solchen Jüngling noch zu linden,
Jetzt in imsrer Zeit, wo tiiglich
Mehr und mehr die Bessern schwinden !"
Dit wat betreft de persoonlijke ervaringen,
die mij mijn consequent volgehouden standpunt
in den laatsten tijd heeft opgebracht. Daarmede
zijn natuurlijk mijn argumenten tegen den
«dichter1' met ironische aanhalingsteekens!
nog lang niet uitgeput. Ik heb me laten vertellen.
dat Heine vooral op lyrisch gebied verzen geknutseld
heeft. Dan moet ik toch opmerken, dat ons Duitsch
gevoelsleven sedert eeuwen zoo onmetelijk ruim,
zoo croesusrijk is, dat wij in 't geheel geen ly
rici noodig hebben, en dat de pretentie van die
lieden, alsof ze in dat opzicht iets nieuws te
vertellen hadden, regelrecht als aanmatiging kan
worden beschouwd. Denkt nog eens terug, hee
ren, aan den tijd van uw eerste liefde; ge hebt
misschien evenals ik, in het zonnige prieëel naast
een meisje vol onschuld en schoonheid gezeten,
en een innerlijke aandoening fluisterde ons toe,
het meisje toe te roepen:
»Du bist wie eine Blmne
So hold und schim und rein ;"
Dan keken wy haar aan, en weemoed sloop
ons hart binnen. Een zalige huivering sidderde
door ons zenuwstelsel; het was ons, als moesten
we de handen op haar hoofd leggen,
Betend, dat Gott sie erhalte,
So rein und schön und hold.
Ja, mijne heeren, dat zijn oorspronkelijke na
tuurklanken, die in zulke feestelijke uren van de
eerste zaligheid ons hart doorklinken; ze worden
met ons geboren, ze sluimerden in ons en klin
ken eerst luide en levendig, wanneer god Amor
voor de eerste maal met kiesehen vinger aan do
poort van ons gemoed klopt. Geen dichter be
hoeft dan met zijn papieren wijsheid te komen.
om ons te zeggen, wat wij gevoelen en Loe wij
het gevoelen moeten; geen dichter, verguld op
snee, behoeft ons dan over het ware wezen onzer
emoties in te lichten. Wat mij persoonlijk betreft,
ik weet nu nog, zeer duidelijk, hoe het mij daar
bij te moede was, welk een groote rol de ontwa
kende lente bij voorbeeld in het intieme spol
my'ner zielsfunctiën vervulde. Zoo was het bij
voorbeeld, als ik mij niet vergis, in het jaar 1875,
in wunderschönen Monat Mai,
Als alle Knospen sprangen,
Da ist in meinem Herzen
Die Liebe aufgegangen."
zooals gezegd is, in die heerlijke Meimaand, wier
hemelsche kracht wy allen verstaan, zonder dat
een dichteitje noodig hooft, zich als tolk tusschen
ons en de natuur in te dringen Als gevoelig
jongeling hield ik eenvoudig hart en zinnen open,
ik vernam het duizendvoudig door de zangers
in veld en woud en
als alle Vogel sangen
Da hab' ich ihr gestanden
Mein Sehnen und Verlangen !"
Eenvoudig en innig heb ik het haar bekend,
zonder lyrischen omhaal, zonder het klinkend
geschetter, waarmee verzenmakers van Ileine's
kaliber onze aandoeningen minder verfraaien dan
wel vervalsenen en misvormen. Dat heb ik destijds
reeds begrepen; als jongmensch reeds besloot
ik dan, om mij van al het Dudeldumdei en
Tandaradei, de vormlooze hebraïseerende muze van
Heine, verre te houden. Wat had zij mij ook kunnen
leeren V De romantiek misschien ? Het heimwee
naar het geheimzinnige, onbereikbare 'i Maar dit
heimwee is immers het goddelijk erfdeel van hot
Germaansche ras; het komt, men weet niet hoe,
het beheerscht onze voorgevoelens en droomen,
want reeds
>.Aus alten Miirchen winkt es
Uervor mit weisser Hand.
Da singt es und da klingt es
Von einem Zauberland,
Wo grosse Blumen sehmaclilen
lm gold'nen Abendlicht
Und ziirtlich sich betrachten
Mit briiutlichem Gesicht."
*
Dat zijn, zooals gezegd, stemmingen, dio over
ons komen, zonder dat wij er ons nauwkeurig
rekenschap van kunnen geven, juist omdat '/.c
wortelen in oude sprookjes, en wel juist iu die
Duitsche, eigenlijk Indische sprookjes, waarvan
Heine, de gesubsidieerde Kranschenvriend, geen
idee had. Die oude stemmingsbeoldon. mijne hoeren,
zijn onverliesbaar; ze begeleiden ons door hot
leven als heerlijke visioenen. Soms weet ik zelf
niet, op mijn eer, wat het moet beduiden, als
ik zoo treurig ben; maar hot visioen komt:
het is de top van esn berg, fonkelend in den
avondzonncschijn, daar onderlangs vloei; de
liijnstroom. Dan schildert do ontwaakte fantazio
verder; zij werkt het beeld uit; van zelf rijzen
de gestalten:
Die schönstc Jungfrau sitzot
Dort oben wundcrbar:
l her gold'nes Geschmcidc Uitzet,
Siekiimmtihr goldenes Haar.
Hoe neemt deze bekoorlijke verschijning zoo
gansch het gemoed in beslag? Kn van vanwaar
is zij gekomen? Zeker niet uit do dorre bladzijden
van een boek, niet uit liaedeker's llhein. en nog
veel minder uit het een of ander tekstboek j o
van Heiniaansch fabrikaat; neen, mijne heeren,
dergelijke suggesties ontspruiten uit dieper grond.
uit de volksziel zelf, uit dat transcendentale feeën
rijk van zingende en klinkende fluida, waar
ieder van ons door onzichtbare draden mee
samenhangt. Zeer zeker zijn het verzen, waartoe
zulke gevoelstoestanden zich condenseeren, maar
geen mensch heeft ze verzonnen en saamgelijmd,
ze zijn vanzelf ontstaan, als 't ware als poëtische
kristallen, en ons binnenste ontving en behield die
magische weerspiegelingen, die nu als de
eigenlijk glanzende inhoud van het gemoed ons
bestaan doorstralen. Zoo bestraald kleuren zich
de voorwerpen der doode wereld verheven tot
het hooge gebied van het romantisch bewustzijn.
De dennenstam, eenzaam in het Noorden op
kale hoogte staand, is ons geen dor lichaam
meer, naar kubiekinhoud en brandstofwaarde te
berekenen ; van zonderlinge trillingen wordt zijn
wezen doorstroomd.
>Er traumt von einer l'alme,
Die fern im Morgenland
Einsam und schweigend trauert
Auf bronnonder Felsenwand."
Ziet ge, mijne heeren, zoo dicht de eeuwige
genius der romantiek, in den vrijen en natuurlijken
toon, die nimmer kan ontstaan, als de gedachte
door een protïjtbegeerigen versleverancier, als
Heine. op het Procustusbed van het metrum ge
gespt wordt.
* *
*
Toch heb ik feitclyk eens Ileine's werken op
geslagen, om er een staaltje uit te nemen, dat
voor mijn oordeel beslissend kon zijn, en wat
voor een exemplaar was het, dat ik uit den poel
omhoog haalde ? Een gedicht, dat wil zeggen
een lang preparaat met gelijkluidende
eindsyllabesse, eigenlijk in den vorm zoo slecht niet,
maar wat een inhoud! AVat een inhoud! Niet
Duitsche wijn en IHuitsche trouw werden be
zongen, niet Duitsche jonkvrouwen of Duitsche
heldenmoed, neen, het gold twee half doodge
schoten Fransche grenadiers te verheerlijken,
troupiers van den erfvijand, die de
vaderlandslooze strophenlijmer nog de onbeschaamdheid
had ins Deutsche Quartier" te sturen. U zult
begrijpen, mijne heeren, dat ik geen lust had.
in het boekje nog naar meer apotheosen van Fran
sche houten beenen te gaan snuffelen! Ik slin
gerde het boek in den hoek. met den vloek van
een groot klassiek dichter:
-nicht gedacht soll seiner werden !
ausgelöscht sein aus der Menschon
Angedenken hier auf Erden,
ist die Blume der A'erwiinschung
nicht gedacht soll seiner worden!''
Vereenigen wij ons dus tot dezen uitroep, mijne
boeren: voor dien Heine geen gedenkteekcn !
Zijne Muze is voor ons oen koele, vreemde dame,
een vijandin die ons afstoot en waar wc niets
mee te doen willen hebben. Voor ons bestaat
alleen de vraag: wat beginnen we met de liede
ren van dien Heinrich Heine ? en dan vinden
we het recept bij een echt volksdichter, een
zanger, wiens werken zoo onsterfelijk geworden
zijn. dat zijn naam mij wel zal invallen, en deze
klankvolle, behartigenswaardige aanwijzing luidt;
Die alten bösen Lieder.
Die Triiume schlimm und arg.
Die lasst uns jetzt -begraben;
Holt einen grossen Sarg !
vo
DAMES.
Arbei'l adelt. J)raicintj roo n.
Fooien. Toekümstcosïuum.
A 3 ia.
In het tweede nummer van Arbeid Adelt, or
gaan der Algemecne Ned. Vrouwcnvereeniging,
toont het bestuur zich heel ondankbaar jegens
ons, en dat terwijl het zooveel van onze opmer
kingen geprofiteerd heeft. liet heeft nu een
stemmiger omslag gekozen dan de
chinaasappol- en smaragtlkleuren der eerste nummers; het
spreekt niet meer van Arbeid-Adclianen'', en
schrijft nu intelligentie" in plaats van intollectie".
Toch noemt het ons overdrukken van de bewuste
drie coupletten, onheusch'1 en->geeselen", en in
sinueert dat wij ons de moeite eonor inzage"
niet gegeven hebben. Hoe konden wij zonder
?«inzage'' een bloemlezing geven ?
Jegens andere belangstellenden, die blijkbaar
ook niet zeer tevreden waren, is do redactie
schijnbaar veel beleefder, maar inderdaad niet.
Aan Jonkvrouw .1. de 1). K. te A. wordt geschreven :
NV at u w geëerde ergernis betreft over deonartistique
wijze waarop het orgaan wordt geredigeerd . . . '
maar dan volgt: ?> verwijs ik U beleefdelijk naar 't geen
do voorzitster schreef aan 't adres van den
gecstigen K-o...'1 Voor haar, geëerde ergernis" geldt
dus tlezoüdo philippioa ais voor ons: .Jonkvrouw
J. de I! K. beeft dus ook hare geëerde erger
nis'' kenbaar gemaakt zonder zich de moeite
eener inzage" te hebben gegeven.
liet is juist de ondoordachte beleefdheid die
de dames parten speelt. In No. ?_' zegt hot bestuur:
Allereerst danken wij onze Loden van Ver
dienste, de heeren V. Markies Ciccolini
(violonooilist), liarend K"wast, pianist, Anton van der
Voort, violist, voor hun steun, voor hunne zoo
krachtige, niet genoeg te waardooren
uiedeworking ! IMI met hen, de onder-, onzer jonge meisjes
dilettanten iu de eerst!' plaats. AVij brengen onze
eerbiedige hulde a,rn den IIoogKdelgo^-ti1. hr. de
Petit Luit-kolouol, cliei' van den Stuf on mevrouw
do Ix'tit te Arnhem ; aan den \VelKdeU\ei>. hr.
(?. Vlees on mevrouw Moes?-van Dalen to Rot
terdam: aan den oogEdel' iestr. hr. majoor
Moombergen en mevr. lioonibergen l'erk te
Uhborgen; aan don HoogKdeliJestr. hr. majoor
Scheurleer en mevr. Scheiuieur to Arnhem. \Vij
brengen aan die vier paar ouders onze eerbiedige
hulde en erkentelijkheid wegens de vergunning
aan hunne dochters om te mogen optreden, ~et/'it
voor het ruik.''
Dat hier dezelfde zin cono beleefdheid voor de
execiitantoiïveroonigi me! oene onbeleefdheid
jegens het genoodigd publiek, heeft het bestuur
niet bedacht. Maar B. P. zegt in hetzelfde num
mer: »Denken zelfs is arbeid, en een niet wei
nig vermoeiende ook. Ik zelf bijv., ik werk het
hardst als men mij loom en vadsig zou kunnen
noemen, als ik zit waar ik zit of lig waar ik
maar liggen kan. En dan die slapelooze nachten !
Wij, mijne medebestuurderessen en ik, behooren dus
tot de werkvrouwen met het hoofd. Dag en nacht
zijn zij vervuld met de taak, u te toonen hoe
zeer ook dames werken." Ondanks die verzekering
moet het denken en werken toch wat eenzijdig
blijven, althans de redactrice (Mej. B. P.) ver
meldt later: 't Is mij een ware vreugde, te kun
nen betuigen dat onze voorzitster, (mevrouw
Sofia Dre. A. Ciccolini), als mijn gastvrouw, edel
genoeg is, om alles wat mij allicht zou kunnen
kwetsen, eenvoudig te vernietigen, voordat het
onder mijn bereik kan komen." Is het niet wat
overdreven, dat mevr. Ciccolini de gasten van
Hotel Bellevue, die toch de kinderschoenen ont
wassen zijn, zóó klein houdt ?
Maar in ernst, niemand kan warmer voor de
zaak zelve zijn, dan wij; ook de verdiensten van
Mevr. Ciccolini voor de slnspiration profonde''
zouden wij niet gaarne verkleinen, maar hetgeen
wij vreezen, is, (en dit moet ook de ergernis van
freule J. de B. K., die zooveel goed doet en zoo
ijverig en verstandig is, gewekt hebben) dat zij het
goede doel door ijdel en onoordeelkundig knut
selen conpromitteeren.
*
* *
Ofschoon A'ictoria op het Continent vertoeft,
is de drawing-room deze week zeer schitterend
geweest. Bij het nagaan der toiletten vinden wij
geel als de meest gekozen kleur. De hertogin
van Atbole: geel satijn, met zwart fluweel opge
nomen en gedrapeerd met vieux-rose kant;
corsage van zwart pompadour brokaat met gele bloo
men, gearrangeerd met zwart mousseline de soie
en zwart fluweel. Ook de markiezin van Duft'erin
en A va droeg deze vreemde combinatie van geel
en rose ; zilvergrijs satijn met paarlen geborduurd,
gegarneerd met rose en grijs chifi'on en oude
point de Bruxelles; sleep van geel brokaat, gevoerd
met rose, en gegarneerd met Brusselsche kant. gele
en rose rozen. De markiezin van Londonderry had
parelwit satijn van Engelsch fabrikaat. De rok
van voren geopend met Directoire revers, geboord
met een volant prachtige Brusselsche kant, met
witte strikken, gevoerd met geel moiré; op het
corsage dezelfde kant als pelerine gearrangeerd.
niet dezelfde strikken en korte ballonmouwen.
liet corsage was met zooveel diamanten bezet,
tusschen de kant en de strikken, dat zij een
geheel keursje van juweelen vormden. Slee])
moiré. met diamanten agrafen aan de schouders
gehecht, van wit mot een geel bogonia patroon,
en gevoerd met geel; bouquet van gele tulpen
en irissen, met witte en gele linten. Do
Oostonrijksch e ambassadrice, gravin Deyrn, droeg ook
geel, maar mot zilverborduursel, randen van
sabelbont on sleep van licht pensee fluweel.
Lenige van de mooiste toiletten nog waren
ook geel; maar er waren er ook in alle andere
kleuren. Kon debutante, de Hon. Maler Sturt,
had op haar kleed van ivoorwit satijn met zilver
gepailleteerd chiilbn, een geheele vlucht kapellen
van blauw gaas en zilver; oen andere, miss
Woodward. een Amerikaansche millionnaire,
droeg oen fortuin aan echte paarlen op haar
crème satijnen costuum, als rosetten, snoertjes,
agrafen, borduursel enz. Kr waren, evenals vorige
malen, een paar traines do cour aan n schouder
bevestigd: dit doet een fraaie taille zeer gunstig
uitkomen.
Een Russische dame, prinses Dolorokoff, had een
prachtig toilet: groote gouden orchideeën in hoog
relief, geborduurd op een grond van crème satijn;
men had dit Russisch hof'costuum om do kost
baarheid toegelaten, ofschoon de sleep te kort
was, en, in afwijking van het Liigolsche voor
schrift, aaneen gemaakt mot den rok. Het brokaat
opende, zich op een tab lier en keursje van crème
satijn, geborduurd met kleine goudon soquins in
eigenaardig Oostersch patroon.
Onder de vragen van Mavo's ('ourrier zijn er
alteos eenige, die alleou als voorwendsel dienen
tot een geestige psychologische fantazie, bv. de
gevallen waarin een man van eer zijne verhouding
tot eene vrouw aan zijne positie mag opofferen,
maar er zijn ook wel practische onder. Dit
maal bv., wat men als l'ooi dient te geven aan
iemand die ons een verloren kostbaar voorwerp
terugbrengt.
In de meeste gevallen hangt liet ervan af welke
waarde men aan het voorwerp hechtte, en wie het
terugbrengt. Als baron James da Rothschild of
Max Lcbaudy een portefeuille met een miilioen
van u vindt en ze u teruggeeft, dan gaat bet
moeielijk hem genereus to beloonon. Maar overi
gens rekent een der inzenders dat men van grooto
geldsommen l percent schuldig is: uit de "brie
ven der anderen blijkt, dat men de/.e som dient
te laten opklimmen tot -?o percent voor kleinere
kostbare voorwerpen, horloges, broches, armban
den, wanneer de vinder iemand is voor wien het
werkelijk oene verzoeking kan zijn geweest, het
terug te brongen of te houden.
In Xieuw-Zeolaiid, het land der vrouwen
emancipatie, was einde Maart zelfs op dat gebied
iets nieuws te zien. In ('hristchiirch werd een
huwelijk- ingezegend, waarbij de bruid, de
bruids| meisjes en al do dames der familie in korte wijdo
i broek, knickor-bockers, verschenen. De toiletten
l hebbeu furore gemaakt, e bruid droeg geen wit;
! haar inoxiiressililes. (nut f.oo f u/i) zoowel als haar
i jas met opgeslagen panden waren van blauw
bengalinc: daarbij een lang wit vest met goud geborduurd,
voorts krans en sluier. Een der bruidsmeisjes
had een dergelijk costuum van citroengee! satijn.
met appliratiou vankant. model Kussiseh
sohaatsonrijders-eostüum; het andere zandbruin cadiemire,
met k-anten bezet en boordsel van goudkoord.
Na hot trouwen begaf zich het jonge paar (do man
heet \Vildensoti, en is bibliothecaris van
t'hristchurch, de vrouw heet \Velleronisonderwijzores)
voor hun huwelijksreis op een kampecringstoor"
in de open lucht.