De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 13 mei pagina 0

13 mei 1894 – pagina 0

Dit is een ingescande tekst.

iiiiMiiiiiiiiiiriiitniniiih Tegen Heine. Bede van professor Confusimathesius in de Litterarixehe vereeniging te Pruisisch Abdera. Stenographisch verslag van Alexander Moskowski. Mijne Heer en! Ook op aesthetisch gebied is er eene statistiek, en hier, als overal, ben ik geneigd, het orakel der cijfers als eene onfeilbare openbaring te laten gelden. Het zal u bekend zijn, dat een burger van Mainz, Hans Fischer heet hij, aan eene reeks van dichters en schrijvers een circulaire heeft gezonden, om hun ware meening omtrent het Heine-monument te vernemen. Nu, uit die antwoorden heb ik eene onmiskenbare meerderheid tegen het monument uitgerekend; de eeuwige litte raire gerechtigheid is ook uit dit conflict van mee ningen schitterend te voorschijn getreden,terwijl zij den vervaardiger van »IIeine's Sammtliche AVerke" een duidelijk «onvoldoende" toekende. Het votum is gevallen, Heine is afgewezen, op zyde gezet, naar het archief voor verzenmisdruk verwezen, geen haan kraait meer naar het Buch der Lieder en de liederlijken boekenmaker; alleen eenige verwaande spreeuwen wagen het nog voor hem te piepen, en zullen hun wanluidend concert zoolang voortzetten, tot hun van bevoegde hand een tik op de gladde snavels gegeven wordt. Dit zal nu geschieden! * * * A priori moet ik opmerken, dat Heine wel by naam bekend is, maar volstrekt niet beroemd; hij vult geen plaats in het hart van het Duitsche volk. Uit zijn geschriften is niets, absoluut niets in het bewustzy'n en het gevoel van de tijdgenooten overgevloeid; in onze uitingen, denkpro cessen, gevoelsuitstortingen, leeft geen atoom, dat zich zou kunnen laten terugvoeren tot de schrij veryen van den vreeselyk overschatten man. Ik zelf beroem mij, als beschaafd man, op het feit, dat ik in zalige onbewustheid van den genoem den poëtaster ben opgegroeid; ik heb hieruit het onschatbaar voordeel verkregen, dat myne denk en spreekwijze, in overeenstemming met die van het innig Duitscho volkselement, geheel vry van alle herinneringen aan Heine gebleven is; onbesmet van het weerzinwekkend jargon, dat ik als eigenlijke essence van zijn ziekelijk scrofuleuze geschriften ken, althans vermoed. Voor dezen instinctmatigen afkeer van den man, die mij gelukkig verhinderd heeft, die blode Jugend-Eselei" der Heine-vereering mee te maken, ben ik steeds luid en openlijk uitgekomen, en och, wat een aanvallen in tijdschriften en courantenartikelen heeft het me opgebracht, aanvallen, waarvan ik wel zeggen kan: »Ich kenne die Weise, ich kenne den Text, Ich kenne auch die Verfasser ...." Het zy'n dezelfde lieden, die overal plegen op te treden, waar een onafhankelijke geest, uit achting voor zyn beter ik, weigert den dans rondom een mode-afgod mee te dansen. Ja, myne heeren, »Es ist eine alte Geschichte, Doch bleibt sie immer neu, Und wem sie just passiret, dien breekt wel niet het hart, maar toch het geloof aan het gezond verstand van zyn medemenschen «entzwei". Daar ik verklaarde dezen president van de Israëlitische rymvereeniging niet te kennen en niet te willen kennen, slin gerden de Heine-mamelukken hun vergiftigde pylen op my, gedeeltelijk zelfs onder het mas ker der vriendschap. Brave mannen traden op, die zich hielden alsof ze voor myn letter kundig zieleheil bezorgd waren, en mij verze kerden, dat ik de volmaaktheid niet bereiken j kon, vóórdat ik in de werken van den my he laas onbekenden prulpoeet was doorgedrongen. En zoo gevoelde ik de volle waarheid van het woord dat de eene of andere klassieke dichter, zyn naam valt my op 't oogenblik niet in, ge sproken heeft: »Sie haben mich gequiilet, Geargert blau und blass, Die einen mit ihrer Liebe, Die Andern mit ihrem Ilass. Sie haben das Brod mir vergiftet, Sie gossen mir Gift ins Glas, Die Einen mit ihrer Liebe, Die Andern mit ihrem Hass!" * * * Wat ik door deze deels schamper -vijandige, deels pseudo-vriendelyke brieven en artikelen geleden heb, mijne heeren, mijn woord is te kleurloos, mijne stem te zwak, om dat uit te drukken. Ik had gemeend, >nach moiner Facon" te kunnen zalig worden, zonder kennis van Heine, zonder geestelijke aanraking met het Bacharachsche rabbijnen-Duitsch, dat naar ik wil aannemen, den grondslag van zijn lyrische kreupelrijmen moet gevormd hebben. Maar ik had gedwaald ; en nu moet ik bitter boeten en lijden ; inderdaad, mijne heeren, »anfangs wollt' ich fast verzagen, und ich glaubt' ich trüg es nie ; und ich hab' es doch getragen", en wel met die grootheid van ziel, die mij steeds in kritieke oogenblikken heeft gekenmerkt. Ja ik durf wel beweren, dat ik mij heb opgeworsteld tot een volledige vergiftenis, getrouw aan dat devies, dat als een ongeschreven bekentenis der volksziel den Duitschen aether doorstroomt: »Ich grolle nicht, und wenn das Herz auch briclit." Deze lijdzaamheid, had ik ze mij kunnen eigen maken, wanneer ik ooit ook maar een enkel vers van den Dusseldorfer spotter was nabij gekomen ? Zeker niet! Alleen daardoor, dat ik mijn gansche leven er voor gewaakt heb, geen notitie te nemen van zy'n bijtende schrif turen, gelukte het mij, een der ergste Iloinecorybanten, die mij persoonlijk rekenschap er van vroeg, het even verdraagzame als geestige antwoord te geven: Wohl seh ich Spott, der deinen Mund urn schwebt. Und seh dein Auge blitzen trotziglich"en toch wrok ik niet er over, juist in mijn hoedanigheid als echte anti-Heiniaan heb ik mij vast voor genomen, niet te wrokken! Ik had de satisfactie, dat de bedoelde heer zich terstond beschaamd terug trok; zijn stijfhoofdigheid gaf zich gewon nen voor mijn zachte, door geen Heine-sarcasme bevtekte, inborst, en iu den stommen, maar weisprekenden blik, waarmede hij van mij afscheid nam, las ik duidelijk de woorden: =>0, wie ist es hochcrfreulich, Solchen Jüngling noch zu linden, Jetzt in imsrer Zeit, wo tiiglich Mehr und mehr die Bessern schwinden !" Dit wat betreft de persoonlijke ervaringen, die mij mijn consequent volgehouden standpunt in den laatsten tijd heeft opgebracht. Daarmede zijn natuurlijk mijn argumenten tegen den «dichter1' met ironische aanhalingsteekens! nog lang niet uitgeput. Ik heb me laten vertellen. dat Heine vooral op lyrisch gebied verzen geknutseld heeft. Dan moet ik toch opmerken, dat ons Duitsch gevoelsleven sedert eeuwen zoo onmetelijk ruim, zoo croesusrijk is, dat wij in 't geheel geen ly rici noodig hebben, en dat de pretentie van die lieden, alsof ze in dat opzicht iets nieuws te vertellen hadden, regelrecht als aanmatiging kan worden beschouwd. Denkt nog eens terug, hee ren, aan den tijd van uw eerste liefde; ge hebt misschien evenals ik, in het zonnige prieëel naast een meisje vol onschuld en schoonheid gezeten, en een innerlijke aandoening fluisterde ons toe, het meisje toe te roepen: »Du bist wie eine Blmne So hold und schim und rein ;" Dan keken wy haar aan, en weemoed sloop ons hart binnen. Een zalige huivering sidderde door ons zenuwstelsel; het was ons, als moesten we de handen op haar hoofd leggen, Betend, dat Gott sie erhalte, So rein und schön und hold. Ja, mijne heeren, dat zijn oorspronkelijke na tuurklanken, die in zulke feestelijke uren van de eerste zaligheid ons hart doorklinken; ze worden met ons geboren, ze sluimerden in ons en klin ken eerst luide en levendig, wanneer god Amor voor de eerste maal met kiesehen vinger aan do poort van ons gemoed klopt. Geen dichter be hoeft dan met zijn papieren wijsheid te komen. om ons te zeggen, wat wij gevoelen en Loe wij het gevoelen moeten; geen dichter, verguld op snee, behoeft ons dan over het ware wezen onzer emoties in te lichten. Wat mij persoonlijk betreft, ik weet nu nog, zeer duidelijk, hoe het mij daar bij te moede was, welk een groote rol de ontwa kende lente bij voorbeeld in het intieme spol my'ner zielsfunctiën vervulde. Zoo was het bij voorbeeld, als ik mij niet vergis, in het jaar 1875, in wunderschönen Monat Mai, Als alle Knospen sprangen, Da ist in meinem Herzen Die Liebe aufgegangen." zooals gezegd is, in die heerlijke Meimaand, wier hemelsche kracht wy allen verstaan, zonder dat een dichteitje noodig hooft, zich als tolk tusschen ons en de natuur in te dringen Als gevoelig jongeling hield ik eenvoudig hart en zinnen open, ik vernam het duizendvoudig door de zangers in veld en woud en als alle Vogel sangen Da hab' ich ihr gestanden Mein Sehnen und Verlangen !" Eenvoudig en innig heb ik het haar bekend, zonder lyrischen omhaal, zonder het klinkend geschetter, waarmee verzenmakers van Ileine's kaliber onze aandoeningen minder verfraaien dan wel vervalsenen en misvormen. Dat heb ik destijds reeds begrepen; als jongmensch reeds besloot ik dan, om mij van al het Dudeldumdei en Tandaradei, de vormlooze hebraïseerende muze van Heine, verre te houden. Wat had zij mij ook kunnen leeren V De romantiek misschien ? Het heimwee naar het geheimzinnige, onbereikbare 'i Maar dit heimwee is immers het goddelijk erfdeel van hot Germaansche ras; het komt, men weet niet hoe, het beheerscht onze voorgevoelens en droomen, want reeds >.Aus alten Miirchen winkt es Uervor mit weisser Hand. Da singt es und da klingt es Von einem Zauberland, Wo grosse Blumen sehmaclilen lm gold'nen Abendlicht Und ziirtlich sich betrachten Mit briiutlichem Gesicht." * Dat zijn, zooals gezegd, stemmingen, dio over ons komen, zonder dat wij er ons nauwkeurig rekenschap van kunnen geven, juist omdat '/.c wortelen in oude sprookjes, en wel juist iu die Duitsche, eigenlijk Indische sprookjes, waarvan Heine, de gesubsidieerde Kranschenvriend, geen idee had. Die oude stemmingsbeoldon. mijne hoeren, zijn onverliesbaar; ze begeleiden ons door hot leven als heerlijke visioenen. Soms weet ik zelf niet, op mijn eer, wat het moet beduiden, als ik zoo treurig ben; maar hot visioen komt: het is de top van esn berg, fonkelend in den avondzonncschijn, daar onderlangs vloei; de liijnstroom. Dan schildert do ontwaakte fantazio verder; zij werkt het beeld uit; van zelf rijzen de gestalten: Die schönstc Jungfrau sitzot Dort oben wundcrbar: l her gold'nes Geschmcidc Uitzet, Siekiimmtihr goldenes Haar. Hoe neemt deze bekoorlijke verschijning zoo gansch het gemoed in beslag? Kn van vanwaar is zij gekomen? Zeker niet uit do dorre bladzijden van een boek, niet uit liaedeker's llhein. en nog veel minder uit het een of ander tekstboek j o van Heiniaansch fabrikaat; neen, mijne heeren, dergelijke suggesties ontspruiten uit dieper grond. uit de volksziel zelf, uit dat transcendentale feeën rijk van zingende en klinkende fluida, waar ieder van ons door onzichtbare draden mee samenhangt. Zeer zeker zijn het verzen, waartoe zulke gevoelstoestanden zich condenseeren, maar geen mensch heeft ze verzonnen en saamgelijmd, ze zijn vanzelf ontstaan, als 't ware als poëtische kristallen, en ons binnenste ontving en behield die magische weerspiegelingen, die nu als de eigenlijk glanzende inhoud van het gemoed ons bestaan doorstralen. Zoo bestraald kleuren zich de voorwerpen der doode wereld verheven tot het hooge gebied van het romantisch bewustzijn. De dennenstam, eenzaam in het Noorden op kale hoogte staand, is ons geen dor lichaam meer, naar kubiekinhoud en brandstofwaarde te berekenen ; van zonderlinge trillingen wordt zijn wezen doorstroomd. >Er traumt von einer l'alme, Die fern im Morgenland Einsam und schweigend trauert Auf bronnonder Felsenwand." Ziet ge, mijne heeren, zoo dicht de eeuwige genius der romantiek, in den vrijen en natuurlijken toon, die nimmer kan ontstaan, als de gedachte door een protïjtbegeerigen versleverancier, als Heine. op het Procustusbed van het metrum ge gespt wordt. * * * Toch heb ik feitclyk eens Ileine's werken op geslagen, om er een staaltje uit te nemen, dat voor mijn oordeel beslissend kon zijn, en wat voor een exemplaar was het, dat ik uit den poel omhoog haalde ? Een gedicht, dat wil zeggen een lang preparaat met gelijkluidende eindsyllabesse, eigenlijk in den vorm zoo slecht niet, maar wat een inhoud! AVat een inhoud! Niet Duitsche wijn en IHuitsche trouw werden be zongen, niet Duitsche jonkvrouwen of Duitsche heldenmoed, neen, het gold twee half doodge schoten Fransche grenadiers te verheerlijken, troupiers van den erfvijand, die de vaderlandslooze strophenlijmer nog de onbeschaamdheid had ins Deutsche Quartier" te sturen. U zult begrijpen, mijne heeren, dat ik geen lust had. in het boekje nog naar meer apotheosen van Fran sche houten beenen te gaan snuffelen! Ik slin gerde het boek in den hoek. met den vloek van een groot klassiek dichter: -nicht gedacht soll seiner werden ! ausgelöscht sein aus der Menschon Angedenken hier auf Erden, ist die Blume der A'erwiinschung nicht gedacht soll seiner worden!'' Vereenigen wij ons dus tot dezen uitroep, mijne boeren: voor dien Heine geen gedenkteekcn ! Zijne Muze is voor ons oen koele, vreemde dame, een vijandin die ons afstoot en waar wc niets mee te doen willen hebben. Voor ons bestaat alleen de vraag: wat beginnen we met de liede ren van dien Heinrich Heine ? en dan vinden we het recept bij een echt volksdichter, een zanger, wiens werken zoo onsterfelijk geworden zijn. dat zijn naam mij wel zal invallen, en deze klankvolle, behartigenswaardige aanwijzing luidt; Die alten bösen Lieder. Die Triiume schlimm und arg. Die lasst uns jetzt -begraben; Holt einen grossen Sarg ! vo DAMES. Arbei'l adelt. J)raicintj roo n. Fooien. Toekümstcosïuum. A 3 ia. In het tweede nummer van Arbeid Adelt, or gaan der Algemecne Ned. Vrouwcnvereeniging, toont het bestuur zich heel ondankbaar jegens ons, en dat terwijl het zooveel van onze opmer kingen geprofiteerd heeft. liet heeft nu een stemmiger omslag gekozen dan de chinaasappol- en smaragtlkleuren der eerste nummers; het spreekt niet meer van Arbeid-Adclianen'', en schrijft nu intelligentie" in plaats van intollectie". Toch noemt het ons overdrukken van de bewuste drie coupletten, onheusch'1 en->geeselen", en in sinueert dat wij ons de moeite eonor inzage" niet gegeven hebben. Hoe konden wij zonder ?«inzage'' een bloemlezing geven ? Jegens andere belangstellenden, die blijkbaar ook niet zeer tevreden waren, is do redactie schijnbaar veel beleefder, maar inderdaad niet. Aan Jonkvrouw .1. de 1). K. te A. wordt geschreven : NV at u w geëerde ergernis betreft over deonartistique wijze waarop het orgaan wordt geredigeerd . . . ' maar dan volgt: ?> verwijs ik U beleefdelijk naar 't geen do voorzitster schreef aan 't adres van den gecstigen K-o...'1 Voor haar, geëerde ergernis" geldt dus tlezoüdo philippioa ais voor ons: .Jonkvrouw J. de I! K. beeft dus ook hare geëerde erger nis'' kenbaar gemaakt zonder zich de moeite eener inzage" te hebben gegeven. liet is juist de ondoordachte beleefdheid die de dames parten speelt. In No. ?_' zegt hot bestuur: Allereerst danken wij onze Loden van Ver dienste, de heeren V. Markies Ciccolini (violonooilist), liarend K"wast, pianist, Anton van der Voort, violist, voor hun steun, voor hunne zoo krachtige, niet genoeg te waardooren uiedeworking ! IMI met hen, de onder-, onzer jonge meisjes dilettanten iu de eerst!' plaats. AVij brengen onze eerbiedige hulde a,rn den IIoogKdelgo^-ti1. hr. de Petit Luit-kolouol, cliei' van den Stuf on mevrouw do Ix'tit te Arnhem ; aan den \VelKdeU\ei>. hr. (?. Vlees on mevrouw Moes?-van Dalen to Rot terdam: aan den oogEdel' iestr. hr. majoor Moombergen en mevr. lioonibergen l'erk te Uhborgen; aan don HoogKdeliJestr. hr. majoor Scheurleer en mevr. Scheiuieur to Arnhem. \Vij brengen aan die vier paar ouders onze eerbiedige hulde en erkentelijkheid wegens de vergunning aan hunne dochters om te mogen optreden, ~et/'it voor het ruik.'' Dat hier dezelfde zin cono beleefdheid voor de execiitantoiïveroonigi me! oene onbeleefdheid jegens het genoodigd publiek, heeft het bestuur niet bedacht. Maar B. P. zegt in hetzelfde num mer: »Denken zelfs is arbeid, en een niet wei nig vermoeiende ook. Ik zelf bijv., ik werk het hardst als men mij loom en vadsig zou kunnen noemen, als ik zit waar ik zit of lig waar ik maar liggen kan. En dan die slapelooze nachten ! Wij, mijne medebestuurderessen en ik, behooren dus tot de werkvrouwen met het hoofd. Dag en nacht zijn zij vervuld met de taak, u te toonen hoe zeer ook dames werken." Ondanks die verzekering moet het denken en werken toch wat eenzijdig blijven, althans de redactrice (Mej. B. P.) ver meldt later: 't Is mij een ware vreugde, te kun nen betuigen dat onze voorzitster, (mevrouw Sofia Dre. A. Ciccolini), als mijn gastvrouw, edel genoeg is, om alles wat mij allicht zou kunnen kwetsen, eenvoudig te vernietigen, voordat het onder mijn bereik kan komen." Is het niet wat overdreven, dat mevr. Ciccolini de gasten van Hotel Bellevue, die toch de kinderschoenen ont wassen zijn, zóó klein houdt ? Maar in ernst, niemand kan warmer voor de zaak zelve zijn, dan wij; ook de verdiensten van Mevr. Ciccolini voor de slnspiration profonde'' zouden wij niet gaarne verkleinen, maar hetgeen wij vreezen, is, (en dit moet ook de ergernis van freule J. de B. K., die zooveel goed doet en zoo ijverig en verstandig is, gewekt hebben) dat zij het goede doel door ijdel en onoordeelkundig knut selen conpromitteeren. * * * Ofschoon A'ictoria op het Continent vertoeft, is de drawing-room deze week zeer schitterend geweest. Bij het nagaan der toiletten vinden wij geel als de meest gekozen kleur. De hertogin van Atbole: geel satijn, met zwart fluweel opge nomen en gedrapeerd met vieux-rose kant; corsage van zwart pompadour brokaat met gele bloo men, gearrangeerd met zwart mousseline de soie en zwart fluweel. Ook de markiezin van Duft'erin en A va droeg deze vreemde combinatie van geel en rose ; zilvergrijs satijn met paarlen geborduurd, gegarneerd met rose en grijs chifi'on en oude point de Bruxelles; sleep van geel brokaat, gevoerd met rose, en gegarneerd met Brusselsche kant. gele en rose rozen. De markiezin van Londonderry had parelwit satijn van Engelsch fabrikaat. De rok van voren geopend met Directoire revers, geboord met een volant prachtige Brusselsche kant, met witte strikken, gevoerd met geel moiré; op het corsage dezelfde kant als pelerine gearrangeerd. niet dezelfde strikken en korte ballonmouwen. liet corsage was met zooveel diamanten bezet, tusschen de kant en de strikken, dat zij een geheel keursje van juweelen vormden. Slee]) moiré. met diamanten agrafen aan de schouders gehecht, van wit mot een geel bogonia patroon, en gevoerd met geel; bouquet van gele tulpen en irissen, met witte en gele linten. Do Oostonrijksch e ambassadrice, gravin Deyrn, droeg ook geel, maar mot zilverborduursel, randen van sabelbont on sleep van licht pensee fluweel. Lenige van de mooiste toiletten nog waren ook geel; maar er waren er ook in alle andere kleuren. Kon debutante, de Hon. Maler Sturt, had op haar kleed van ivoorwit satijn met zilver gepailleteerd chiilbn, een geheele vlucht kapellen van blauw gaas en zilver; oen andere, miss Woodward. een Amerikaansche millionnaire, droeg oen fortuin aan echte paarlen op haar crème satijnen costuum, als rosetten, snoertjes, agrafen, borduursel enz. Kr waren, evenals vorige malen, een paar traines do cour aan n schouder bevestigd: dit doet een fraaie taille zeer gunstig uitkomen. Een Russische dame, prinses Dolorokoff, had een prachtig toilet: groote gouden orchideeën in hoog relief, geborduurd op een grond van crème satijn; men had dit Russisch hof'costuum om do kost baarheid toegelaten, ofschoon de sleep te kort was, en, in afwijking van het Liigolsche voor schrift, aaneen gemaakt mot den rok. Het brokaat opende, zich op een tab lier en keursje van crème satijn, geborduurd met kleine goudon soquins in eigenaardig Oostersch patroon. Onder de vragen van Mavo's ('ourrier zijn er alteos eenige, die alleou als voorwendsel dienen tot een geestige psychologische fantazie, bv. de gevallen waarin een man van eer zijne verhouding tot eene vrouw aan zijne positie mag opofferen, maar er zijn ook wel practische onder. Dit maal bv., wat men als l'ooi dient te geven aan iemand die ons een verloren kostbaar voorwerp terugbrengt. In de meeste gevallen hangt liet ervan af welke waarde men aan het voorwerp hechtte, en wie het terugbrengt. Als baron James da Rothschild of Max Lcbaudy een portefeuille met een miilioen van u vindt en ze u teruggeeft, dan gaat bet moeielijk hem genereus to beloonon. Maar overi gens rekent een der inzenders dat men van grooto geldsommen l percent schuldig is: uit de "brie ven der anderen blijkt, dat men de/.e som dient te laten opklimmen tot -?o percent voor kleinere kostbare voorwerpen, horloges, broches, armban den, wanneer de vinder iemand is voor wien het werkelijk oene verzoeking kan zijn geweest, het terug te brongen of te houden. In Xieuw-Zeolaiid, het land der vrouwen emancipatie, was einde Maart zelfs op dat gebied iets nieuws te zien. In ('hristchiirch werd een huwelijk- ingezegend, waarbij de bruid, de bruids| meisjes en al do dames der familie in korte wijdo i broek, knickor-bockers, verschenen. De toiletten l hebbeu furore gemaakt, e bruid droeg geen wit; ! haar inoxiiressililes. (nut f.oo f u/i) zoowel als haar i jas met opgeslagen panden waren van blauw bengalinc: daarbij een lang wit vest met goud geborduurd, voorts krans en sluier. Een der bruidsmeisjes had een dergelijk costuum van citroengee! satijn. met appliratiou vankant. model Kussiseh sohaatsonrijders-eostüum; het andere zandbruin cadiemire, met k-anten bezet en boordsel van goudkoord. Na hot trouwen begaf zich het jonge paar (do man heet \Vildensoti, en is bibliothecaris van t'hristchurch, de vrouw heet \Velleronisonderwijzores) voor hun huwelijksreis op een kampecringstoor" in de open lucht.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl