Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 882
was vervaardigd door den heer Arnold Meyroos
(zoon van den componist)
Volgens de berichten is in dit werk de
juiste kindertoon getroffen, en werd deze frissche
compositie met groote toewijding en zeer vlot
uitgevoerd.
Na de pauze werd de St. Nieolaas-cantate van
Zweers gezongen, die niet minder succes had.
nrmimmmfiiimiiiiiiiiiiiiinniiH
Mog eens in het Rijksmuseum.
Toen ik in het begin van dit jaar hier aan de
inrichting der schilderij-afdeeling van het Rijks
museum eenige artikelen wydde, werd daarin
ook de plaatsing van de Nachtwacht niet onbe
sproken gelaten. Min of meer uitvoerig werd
getracht de groote fout in de konditie onder
hoog vallicht aan te toonen, en met nadruk dorst
ik er op wijzen dat alleen van een plaatsing in
een b\j te bouwen lokaliteit waar het schilderij
onder zylicht zou worden gesteld, redding te
wachten is. Van die bij te bouwen lokaliteit kon,
dit deed' ik uitkomen, de tegenwoordige
Rembrandtzaal als het voorportaal wezen... Verder
precizeerde ik de ligging van zulk eene lokali
teit toen niet, en dit om goede redenen.
Eenige jaren geleden namelijk had ik het
voorrecht met den architekt der
Rijksmuseumgebouwen zelf een gesprek te voeren over de
plaatsing van de Nachtwacht, en het scheen my
toen dat de heer Cuypers niet ten eenenmale
ongezind was, in het uiterste geval een nieuwe
lokaliteit voor Rembrandts wonderwerk bij te
bouwen. Om die reden leek het mij onlangs on
gepast in mijn beschouwingen over de museum
inrichting voor den dag te komen met een meer
uitgewerkten voorslag tot oplossing van de zaak
juist zooals ik meende dat de oplossing in het
hoofd van den heer Cuypers zelf wellicht nog
broeide.
Door een mededeeling in de Haagsche corres
pondentie van het Handelsblad van verleden Zon
dag is de zaak echter anders komen te staan.
Het ligt niet meer aan mijn diskretie te spreken
of te zwijgen van een betere Nachtwachtplaatsing
nu in dien brief het plan dat ik onlangs opzet
telijk ietwat vaag aanduidde, recht op den man
af, op gezag van een eminent kunstenaar als Jozef
Israëls wereldkundig is gemaakt. Of de Haagsche
correspondent geheel in het gelijk is de zaak als
een persoonlijke vinding van den Heer Israëls voor
te stellen doet minder ter zake. Voor mijn part
is het feitelijk een idee van den heer Israëls,
het krijgt er slechts te meer autoriteit door. De
Haagsche briefschrijver laat zich dan uitleggen
hoe naar Israëls opvatting :
het meesterstuk van den grooten kunstenaar, dat
het slachtoffer vaa de inrichting vau het Rijksmuseum
geworden is, weder iu al zijn vroegeren luister en
glans hersteld zoude kunnen worden.
Even als men. te Uresden voor de Madointa, van
Raphaël en voor die van Holbein een afzonderlijk
vertrek heeft ingericht, eeii heiligdom, waar het
verheven kunstwerk allén zetelt, zou Israëls weuscheu,
dat men achter de tegenwoordige ccrezaal eene
kamer bouwde met n groot zij-raam geheel en al
zooals in het atelier van Israëls zelf. Dit zij-licht
zou weder, evenals vroeger in het Trippenluüs, De
Nachtwacht bestralen en het kunstwerk verlossen
van dat plotseling en schel neervallend bovenlicht,
dat nu ton onrechte aangewend wordt."
En nu dus het plan ronduit aangegeven is
door een man wiens woord wicht legt in de
schaal, zal het goed zijn tegelijk op een bezwaar
te wijzen. Dit is dat, wanneer dit
Nachtwachtvertrek direct achter den muur waartegen thans
het schilderij geplaatst is, werd uitgebouwd, het
zyraam bij schijnend zonlicht te veel refiektie
van den achterwand van het museum op het schil
derij zou terugkaatsen. Zoodat, wanneer men
het licht zoo goed zou willen krijgen als bij de
ligging van het achterste gedeelte van het mu
seum mogelyk is, men dit Nachtwacht-vertrek
nog meer naar achter moest verschuiven en het
door een verlenging van de eeregalerij met de
tegenwoordige Rembrandtzaal behoorde te ver
binden. Die doorgetrokken eeregalerij zou dan
voor het exposeeren van Rembrand's voornaamste
etsen als aangewezen zijn...
Doch het is niet om meer in onderdeelen op
de zaak in te gaan, dat wij er hier op terug
komen. Van belang is thans alleen dat aan het
plan eener radikale oplossing van de Nachtwacht
kwestie door een man van groot gezag zijn zegel
is gehecht. Waar de deken van onze schilders
gesproken heeft, mogen Lands- en Stadsbestuur
(herinnerd zij nogmaals dat de Nachtwacht aan
de stad Amsterdam toebehoort) niet langer aarzelen
de zaak onder de oogen te zien.
J. V.
MlllltllllllHIIIIIIIIHIIIMIIIIIIHIIIIHIIIIIIIIIMIIIIIItltllMIII
MUIIMIIIIMIIII1I
Handboeken.
De heraldiek, die men in haren oorsprong en
zeer ruim genomen, als de kunst der
ornamentale kenteekenen zou kunnen beschouwen, maar
die, meer bepaald als conste van blasoene opgevat,
naar haar aandeel het mooie in zich draagt van
de ideeën- en vormen-kultuur der midden
eeuwen, de heraldiek is zeker door hare latere
beoefenaars te uitsluitend als hulpwetenschap der
geschiedenis, en te weinig als een kant van kunst
voorgedragen. Want de heraldische taal is niet
enkel belangrijk om wat hare formules oorspron
kelijk direkt beduiden, maar ook om het deftige
algemeene karakter, den gekomprimeerd zinrijken stijl
van die taal. Dus genomen is er vooral in Holland
over wapenkunde niet geschreven. Althans de ver
handelingen van Van Weleveld, het werk van
Rietstap, de bijdragen van ter Gouw en het hand
boekje van Van den Bergh zijn niet geschikt
den in dezen geest belangstellenden meer appetijt
te bezorgen. En eigenlijk gezegd, al wilde ik
er juist wat goeds van getuigen, doet het nieuwe
boek van Jan H. Junius dat dezer dagen door
Frederik Muller & Co. werd uitgegeven, dit ook
maar voor een zeer klein deel. Doch naar ik
meen, is er in het begrip dier middeneeuwsche
wapenteekenen zooveel dat op het oogenblik licht
warmer boeien zal, dan het dat in een periode
vroeger blijkbaar deed, dat het bezorgen van zelfs
een nuchter maar zaakrijk explicatief geschrift over
de heraldiek, van een volop geïllustreerd boek
deel als dat van Junius, dat vooral in de
alphabetische l\jst, die er de tweede helft van uit
maakt, zich bij uitstek leent tot het advizeeren
over veel dat men ergens wil kunnen naslaan, en
dat men voor zoover het tal van speciaal
Nederlandsche uitdrukkingen geldt, nergens anders
vinden kan, toch als een verdienstelijk werk mag
worden aangezien. Het is geen boek waar juist
kunst uit spreekt, maar wel een handzame
dictionaire voor wie kunst in zich heeft: een nuttig
deel bedoel ik voor de boekenplank van den
decoratieven artist.
Er zijn zaken waarover de kunstenaar een
handleiding kan gebruiken, zonder dat daartoe
juist iets in het Hollandsen wordt gevergd, in
zooverre als het Hollandsen taaleigen noch de
Hollandsche geschiedenis iets met de dingen
zijner belangstelling uitstaande hebben. Zoo de
procédé's van het etsen, waarover men in het
Engelsch en het Eransch vooral een heele
boekerij bijeen kan brengen, een nuttige
boekenrij inderdaad. Want wie niet, wat verre
weg het beste blijft, in een goede werkplaats,
in de leering der traditie en den reuk van
het handwerk mag opgroeien, hem kan toch door
het kennisnemen van een massa ervaring van
anderen, van beproefde voorschriften en zakelijke
aanwijzingen, vooral bij zoo iets experimenteels als
het etsen veel schade en schande bespaard, en
den weg tot nieuwe vinding gewezen worden. Wat
mij betreft, ik beken zelfs in de lektuur van die
soort verhandelingen een rustig genoegen te vin
den. Ik beweer niet de heele technische literatuur
over het etsvak, van Abraham Bosse over Perrot
heen tot nu machtig te zijn. Maar in het
exerpeeren der handboeken van Martial, en Lalanne en
Hamerton, het lezen van wat Lostalot, Béraldi,
Robert en Delatre er over verhandelden en het
nota nemen der aanwijzingen van Seymour Haden
en Rops, vlei ik mij zonder het besteden van
veel moeite of tijd, toch baat gevonden te hebben.
Daarom, omdat er zooveel praktische dingen over
het ets-procédégeschreven zijn, beknopt zoowel
als uitvoerige, is het mij niet recht duidelijk wat
de heer Dake bedoelde met het opstellen zijner
Beknopte Handleiding voor de techniek der
etskunst (Amsterdam, Scheltema & Holkema's
boekhandel). Voortdurend aangezocht", zoo
schrijft hij, «door jonge artiesten om eens de wijze
»waaropmet sterk water eene gravure gemaakt wordt
»uit te leggen, voldoe ik in dit boekje aan dien
»wensch en geef hiermede een beknopte hand
leiding van de techniek der etskunst". Maar
wat er in de zestien onbeholpen gestelde blad
zijden dan volgt, is zoo weinig geschikt om den
leergierigen goed op den weg te helpen, dat het
nu wel weinig pretentie hebbende van het geval
het onvoldoende van de toch met sekuriteit aan
geboden les niet kan verontschuldigen. Wilde de
Heer Dake iets uitgeven ten nutte van hen die
buiten het Hollandsch geen vertoog over dit hand
werk zullen verorberen, dan had hij de uitmun
tende vreemde modellen ter bewerking maar voor bet
kiezen, het is geen ondeugendigheid, wanneer
men zooiets nu juist ineens niet zelf kan samen
stellen, en hij had dan de vruchten van eigen
ervaring er toch bij te pas kunnen brengen.
Maar ik vind er altijd iets in wat een beetje
ergerlijk blijft, wanneer een Hollander, over welke
ondergeschikte aangelegenheid dan ook, met een
wijs gezicht iets gaat opstellen, zonder op te
letten wat de naburen er heusch heel afdoends
en heel veel beter al lang over hebben verteld.
Dat brengt allemaal maar achterop, en staat im
mers zoo drommels provinciaal.
? V.
In de kunstzaal Fictwrn van de II.II. Preyenv: Co.
zijn eenige zeer belangrijke moderne schilderijen
tentoongesteld, namelijk van B. J. Blommers,
J. Israëls, A. Mauve, J. Maris, II. W. Mesdag,
A. Neuhuys, W. Roelofs, H. Ronner, Pb. Sadee e. a.
L. Alma Tadema en C. Trovon.
mtilimiiiiiiitniiiiiiiuiiitltlfiiiiiimiiiiiiiiiiMiifiiimiiiiifttiuiiiiiMiiiiiiuiM
De genesis van den Lourdes-roman.
Mondelinge onthullingen, schriftelijke
mededeelingen
van
E.Mll.F. Z'II.A.
Een in aansluiting aan elders door mij afge
drukte documentaire gegevens omtrent de vroegste
sporen en eerste kiemen van Xoia's jongste
schepping 1) geschreven, afrondend overzicht
van 's Meesters voorbereidende plaatselijke
Lourdes-studies ipsissimis locis werd eensklaps
overtollig en verdween dus in de papiermaml
toen de Gil Blus illustrévan i'l) April haast al
dat uit ouder bronnen geput oorkonden materiaal
publiceerde. Genoemd blad schijnt wel voor
namelijk door de kranig artistieke
houtskoolteekeningen van Steinlon te Amsterdam en
's-IIage vrij verspreid te zijn. Daarom moest ik
de gevaarlijke klip omzeilen, van velen lezers
van het Amsterdammer Weekblad hun reeds be
kends op te disschen. Wat ik den belangstellen
den Xolaianen onder hen hier voorleg is daaren
tegen grootendeels nieuw, onbekend, de l'inédit
in letterlijken, stricten zin. Geenszins uit luie
1) Nr. 15 en 1(> van De Kunstioer eld, als
mede De Portefeuille van II en 21 April 11.
gemakzucht, rnaar uitsluitend uit een
artistiekesthetiesch streven ten einde hen hun door
niets anders vervangbaren geur van authenticiteit
te doen bewaren laat ik die documenten on
vertaald.
I.
Den 29en Augustus bracht Bmile Zola in den
Cercle républicain (vrijmetselaars) te Lourdes,
die hem op een «punch d'honneur'' genoodigd
had, den volgenden feest-dronk uit:
Messieurs!
Je suis tres flattéet tres touche de l'honneur
que vous me faites en m'invitant a cette réunion,
et je sais bien que ce que vous saluez si
sympathiquement en moi, ce sont mes trente années
de travail, mon long effort vers Ia vérité. Je ne
suis pas venu parmi vous pour un autre labeur.
Je désire faire de la vérité, encore de la vérité,
qui soit pruritable a tout Ie monde. On me dit
que les journaux de toutes les opinions, en
s'occupant de ma présence a Lourdes, la
commentent dans les sens les plus contraires, en
obéissant chacun a la passion qui l'emporte. Il
faut les laisser dire. Puisque je dois crire un
livre, qu'on ait donc la patience d'attendre ce
livre, et l'on saura alors ce que j'ai vu et ce que
j'en pense ; mais, dés aujourd'hui, messieurs, ce
que je puis dire, c'est que j'ai rencontre a Lour
des, dans tous les mondes, une courtoisie et une
bienveillance dont je veux remereier en vos
personnes la ville entière, et je bois a vous, mes
sieurs, et je bois a cette aimable population, sans
distinction de parti, en lui souhaitant toutes les
joies et tous les progrcs, dans l'admirable cadre
de ses montagnes !
De Figaro gaf hierop dit commentaartje. Dat
comité, mu des bruits représentant Xola comme
convaincu de la réalitédes miracles de Lourdes",
zou hem een hinderlaag hebben willen spreiden:
»on espérait obtenir des déclarations mat
rialistes". Welk een tegenval, welk een misrekening :
»Nun, Alberich, das schlug fehl!"
Integendeel: de aldus schijnbaar in 't nauw
gedreven au'eur de »t'Assoinmuir" »afnrma bien
haut son admiration pour tout ce qu'il avait vu''.
Omstreeks den :»den September vertrokken de
Xolas van Lourdes, op weg naar
Aix-en-Provence.
In die dasjen ontmoette d; Crawta's-reporter
Stephen d'Arve den pastoor van Meyreuil, een
der kleinste parochiën der diocese Aix, die zoo
even van Lourdes was teruggekeerd. Op zijn
vraag, of bij er Xola soms gezien had, antwoordde
de brave geestelijke: >Cominent! si je l'ai vu?
Mais j'ai passévingt minutes a cótéde lui a la
procession, 1) et je n ai pas de paroissien dévotqui
se tienne plus religieusement qu'il ne Ie faisait;
et les exclamations enthousiaste», qu'il ne m
nageait pas: »Ah! quel beau spectucle! Comme
c'est grandiose!" etc. etc. Et il y a des gens
qui redoutent son livre sur Lourdes, moi, je
l'attends avec contiancc. ' In Eebruari van bet
vorig jaar stortte een door hetgeen hij te Lourdes
gezien en beleefd had -«bekeerde" Nederlander het
aardig sommetje van drie inillioen francs, aan
den bisschop van Tarbes, die het in ontvangst
nam voor de voltooiing der Uasilika van Lourdes,
in welker crypte-kelders het stoffelijk overschot
van den pastoor Peyramale rust, en welker bouw
wegens geldgebrek gestaakt had moeten worden.
Hieromtrent geïnterviewd, zeide Xola tot zijn
ondervrager: »Je mo suis beaucoup entretenu, a
Lourdes, avec Ie f rere de l'abbó Peyramale. C'est
un vieillard qui vit a proxitnitéde la basilique
inachovée, veillant avec un soin pieux sur Ie
tombeau du venen'1 priHre, et il est certain que,
terminée ou toujours en ruines, la .cathédrale"
et son bistoire joueront un grand röle dans
mon livre. C'est l'abbéPeyramale qui tait
curéde Lourdes ijuand Bernadette Soubirous
avait ses apparitions. Il n'y crut pas, tout
d'abord, et au cours des premiers entretiens qu'il
eut avec la voyante, il la dissuada de rien dire.
vl'etite menteuse", lui répétait-il souvent, -4u ne
dis pas la vórité" Mais Bernadetto Ie
convainquit, lui comme les autres, et Ie saint homme
racheta du mieux qu'il put son »tbomisme"
cxagéré. C'est ainsi qu'il vouhit faire construire
cette basilique grandiose dont il est de nouveau
question aujourd'hui; elle est, telle que je l'ai
vuc, d'une sauvage beauté. Q i'on l'achóve, il y a
tout a gagner pour Lourdes qu'il en soit ainsi!'
Gedurende mijn onderhouden in Mei en Juni 11.
met den Meester vertelde hij, dat hij in
tengewonen lust in zija nieuw boek bad. Ca me
tente beaucoup, c'est quelque cbose de tres
curieux. .Laime a trailer quelque chose de nou
veau, maintenant que ma terrible série, qui m'a
pris vingt-cinq ans de mon o.xistence, est ter
minée, et que je suis enfin sorti de la prison 011
j'étouft'ais, oii il me manquait d'air. Je n ai pas
encore de plan. J'écrirai rébaucbe et Ie plan de
Lomdes a Médan, 011 nous comptons nous
installer vers la mi-juin. L'écriture du plan me
prendra sans doute deux bons mois. Tout cela est
encore assez vague. De retour a Médan, je
commcnccrai tout de suite a regarder les papiers, a
parcourir mes notes, a classer les documents. Je
commencerai probabloment a crire Ie livre entre
Ie dix et Ie quinze octolire: je compte t re pret
vers ce temps-la avec Ie secoud plan, Ie plan
détailié, d'apri's lequel j'écris Ie roman, comme
un peintre peint son tableau d apivs ses esquisses
et ses tudes. Le roman me prendra sept a buit
mois a crire, de sorte que je n'aurai «urre tini
avant juin 'Hl. C'est un sujet extri'inement
interessant.
Il y a une chose que je puis dire et que
J'écrirai. J'avais ontoiidu parier de Lourdes comme
d'une superstition honteuse pour notre siècle, je
l'avais cru moi-méme, mais je constate au con
traire que Lourdes est Ie foyer ilo la charité, de
l'enthousiasnie, du dévouemont, et je maintiens
1) Processies maakte Xola reeds geregeld mede,
en wel als clarinettist van bet kerk-orkestje
te Aix-en-1'rovence (het Plassans der Rottyon
Macquari), waar bij zijn jeugd en eerste jonge
lingsjaren doorbracht. Naklanken hieruit weer
klinken in de processie-tafereelen van de Nouceaux
ontes d Ninon (hoofdstuk 111 der Souvenirs")
en Le Uive (het prachtig achtste hoofdstuk).
que Lourdes est utile dans un siècle d'égoïsme.
Quant au surnaturel, j'en parlerai plus tard. Ce
que je puis vous dire dés maintenant, c'est que
j'ai vu ici des choses extra naturelles. Je voulais
tout d'abord donner a. mon livre sur Lourdes
Ie titre de Nötre-Dame des Doulewrs. C'est vous
dire ce que sera mon livre. Peut-être
changeraije Ie titre, mais soyez sur que l'oeuvre sera
l'expression de mon religieux tonnement, car
ce que je vis la-bas est merveilleux, je dirai même
renversant" (overweldigend).
Die schoon-zinrijke, tevens symbolische titel,
door den Meester gevonden toen het plan van
Lourdes Ruïne Paris nog niet in hem
gerijpt was, moest later, na de conceptie en vast
stelling van dat trilogie-ontwerp, het veld ruimen
voor een droog-lakonieken titel, ter wille der
symmetrie, der harmonie-overeenstemming met
die nietszeggende, althans onpoëtische
stedennamen-opschriften der geprojecteerde beide vol
gende deelen. Jammer genoeg .... Welk een
treffende tegenhanger van La Curée, La Béte
humaine, La Debacle, vooral G-erminal, zou
NotreDame des Douleurt (als titel) hebben gevormd !
Zola sprak nog van den <>cótéscientifique a notre
fin de siècle". En op dit oogenblik riep hij. met
een levendige beweging van hoofd en lichaam,
eenigszins uit zijn achterover leunende houding
in zijn breeden Louis XVI armstoel oprijzend, den
linkerarm snel omhoog strekkend, eensklaps uit,
terwijl de oogen achter het lorgnet met het dik,
zwart koord een bezielde uitdrukking aannamen:
»J'écrirai un beau livre!"
(Slot volgt). J. v. SANTEN KOI.FF.
MttuiuiiiaiiuiiiitiuiiuuiiimuiMuiiiiiiiiiiiuiiiiuiiiiiiiiiiiiiuuiiHMuiiiNi
Buitenlandsche Bibliographie.
Esther Waters. In zijn Confessions of a Young
Man heeft George Moore zijn eigen
levensge-chiedenis verteld. Op zijn zestiende jaar is hij weg
gejaagd van een Roomsche school in Ierland.
Daarna is hij eenigen tijd bij een «military tutor"
in Londen geweest om voor het leger te worden
opgeleid. In Londen maakte hij kennis met een
schilder, die zonder ophouden van mooie vrouwen
praatte en ze meer dan levensgroot schilderde.
» -Ilow jolly it would be to be a painter", I once
said, quite involuntarily, »Why, would you like
to be a painter ?" hèasked abruptly. I laughed,
not suspecting that I had the slightest gift, as
indeed was the case, but the idea remained in
my mimi, and soon after I liegan to make sket
ches in the streets and theatres". Kort daarna stierf
zijn vader, hetgeen hem de gelegenheid gaf te doen
wat hij wou, en naar Parijs te gaan om schilderen te
leeren. Men kan in de Confessions lezen hoe hij
in Parijs op verschillende ateliers hepft gewerkt
en getobd, voor hij besloot het op te geven. »llow
terrible are the languors and yearnings of
impotence! how wearing.' what an aching void they
leave in the heart l and all this I sutt'ered until
the burden of unachieved dosire grew intolerable.
I laid down iny charcoal and said, »I wil! never
draw or paii.t again.'' That vow I have kopt."
Daarna is hij in het wilde Eransche boeken gaan.
lezen, en langzamerhand wat gaan schrijven; en
toen hij na verscheiden jaren in Londen terug
kwam, was het hom een vreemd land geworden.
>Tlie yeurs the most impressionable, from twenty
to thirty, when the senses and the mind are the
widest awake, I, the most impressionahle of human
heiligs, had spent in Franco, not among English
residents, but among that which is the
quintessence of the nation; I, not an indifferent spec
tator, but an enthusiast, striving heart and soul
to identify himself with his environment, to shak:
himself i'ree from race and language and to
recreate himself' as it were in the womb of unew
nationality, assuming its ideals. its morals, and
its modes of thought; and I had succoeded
strangely well, and when I roturned home
Kngland was a new country to me; l had, as it were,
forgotten everything." Op de Eranscho peiiodo
is een periode van Engelsche lectuur gevolgd,
waarin Moore beweert zich in de literatuur van
zijn eigen ras te hebbon >.schoongewassclien".
Ik hen niet in staat al Je verschillende ele
menten verscheiden Eransche en eenige
Engelsche, geloot' ik stuk voor stuk aan te wijzen,
waaruit de literaire persoon van George Moore
zich in den loop der lijden heeft opgebouwd,
en uit welker vereeniging eigenlijk nooit iets
recht eigenaardigs en persoonlijks geworden is.
Alleen kan ik er op wijzen dat de vraag, welke
Eransche meester hem voornamelijk heeft
geintluencecrd, (.'enigszins wordt gecompliceerd door
de omstandigheid, dat Moore beslist heeft ge
weigerd een leerling van Xola te heeten, en ;met
uitzondering van Ie Rêve) geen van Xola's boeken
bijzonder schijnt te bewonderen. liet geval wordt
nog zonderlinger, wanneer men deze opmerking
over Xola van hem leest: »What I reproach Xola
with is that hèbas no stylo; there is nothing
you won 't lind in Xola from Chateaubriand to
the roporting in the Eigaro.'' Want Moore's
eigen zwakheid openbaart zicli uit den aard
deizaak het duidelijkst juist in gebrek aan stijl, en
om het onzekere en ongelijke in zijn manier
van schrijven aan te duiden kan men zonder al
te groote overdrijving die zelfde woorden gebrui
ken, there is nothing you won 't lind in it.
Om o]) den onlangs verschenen roman te
komen want deze opmerkingen zijn op een
onevenredig groote schaal begonnen Esther
Waters schijnt mij wel het beste wat Moore sedert
A Mummer's \Vife heeft gemaakt. Men kan uit
hot boek vrij wat leeren over >races'' PU over
?botting" in de lagere standen; men kan er
ook iets, al is het ook maar iets, van een
Londensche atmosfeer in waardeeren, het afmat
tende, meedoogenlooze Londen, het Londen dat
gemaakt schijnt om als achtergrond to dienen
voor verhalen van armoede en van gezwoeg voor
bet dagelijksch brood ; maar hooger stel ik de
persoonlijke geschiedenis van Ksthcr en daarvan
vooral het gedeelte van het drie-en-twintigste
tot het negen-cu-twintigste hoofdstuk. Esther is
na eindeloos tobben en omzwerven in een
rustigen dienst gekomen, bij een vriendelijke dame.
Xij zal gaan trouwen met een fatsoenlijken win
kelbediende, die baar zoontje, een onwettig kind,
als zijn eigen wil aannemen. Daar komt zij
plotseling op een avond William, den vader van