Historisch Archief 1877-1940
f,-'
a*
r
DE AMSTEBHAH.MEB, WEEiKBLAD V OU R NEDERLAND.
No. 883
voorkomt van AnatoU Leroy-Beaulieu dat,
als hét. geschreven was om mijne woorden
te staven, ni«t beter had kunnen zijn. De
vondst was^ mij welkom vooral ook omdat
ik nu niet opnieuw zelf als aanklager be
hoefde optetreden en ik een bondgenoot had
gevonden in een tijdschrift en een schrijver
die zeker niet van al te vrijzinnige denk
beelden kunnen worden beschuldigd.
Het artikel draagt tot opschrift Le Règne
de t Ar gent en tracht te doen uitkomen hoe
het geld de wereld regeert en de karakters
bederft. Slecht gewonnen geld zelfs stinkt
tegenwoordig niet meer, omdat geldbejag.onze
begrippen heeft verslapt ten aanzien van eer
en geweten» De meest verheven beroepen, dat
van dokter, pleitbezorger, ingenieur, schrijver,
kunstenaar, staatsman, zij zijn alle tot een
ambacht verlaagd, beheerscht door »de laag
hartige moraal" der mannen van zaken. Rijk
te zijn is de eenige en eerste wensch, rijk te
worden de- eenige moraal die het kind mee
krijg* van zijn ouders op de reis des levens,
het. leven zelf is een school geworden van
huichelarij. Vandaar ook de haat tegen
de: Joden, die men. heet te verachten wegens
hun,, geldzucht, maar die wij in den grond
des harten benijden wegens hun geldbezit.
Indien wij ware christenen waren zouden
wij,, wel verre' van de Joden te benijden,
evenals-de koning van Sodon* tot Abraham,
tot' hen1 zeggen: geef mij de-ziele maar neemt
de-fiave voor- U. Jezus zewle: niemand kan:twee
heereu'" dienen, n kunt niet Gode dienen en
den Mammon. Deze woorden zijn sedert de
Bergrede verouderd; de Christenen van onze
dagen hebben dit alles veranderd. Men schat het
aantal menschen gedoopt in den naam van
Christus op vier honderd millioen; hoevelen
daarvan gevoelen bezwaar den Mammon te die
nen ? Ka 1800 jaren Christendom is juist Mam
mon weder de koning der wereld geworden. Het
heeft er werkelijk veel van of de gelijkenis van
den kemel en het oog eener naald niet voor
den rijke maar voor den arme geschreven is!
Indien de christenen zich werkelijk inspi
reerden met den geest des Evangelies, dan
zouden zij moeten vreezen rijk te worden,
maar zijn erp dan nog christenen onder ons ?
Ironie; der'dingen en> bespotting der historie]
Volken die zich christenen noemen rekenen
het anderen tot een grief dat zij zich meester
maken van den rijkdom! Welk een zonderling.
verwijt voor de discipelen der visschers van
Galilei en hoe valsch moet ons in de ooren klinken
het Zalig de Armen en het Wee den Rijken!!
De armoede lacht niemand meer toe. Wel
prijzen de meest geraffineerden onder ons
soms nog in fraaie woorden het geluk en de
poësis van arm te zijn, bij sommigen is dat
zelfs mode geworden, maar dat geluk en die
ppësie smaken wij altijd liefst in de verbeel
ding, door het voorbeeld van anderen, of wel
in de herinnering als wij zelf' dat geluk en
die poësie sedert lang verloren hebben ! Ook
de Israëliet, dien wij ons voorstellen als den
hoogefriester van den Mammonsdienst, be
zingt gelijk wij in zijne synagoge en zijne
boeken den lof der armoede maar dat gaat
om buiten zijn hart en in de werkelijkheid
loopt hij naar de Beurs en overal elders
heen waar rijkdom te behalen is. Dat de
Israëliet zoo handelt moet ons niet verwonde
ren, want hij is sedert eeuwen op de
geldjaeht afgericht minder door het voorbeeld
zijner vaderen dan door ons eigen toedoen,
waiït alleen door het geld kon hij zich op
richten van onder de roede zijner onderdruk
kers, het geld heeft hem uit het nieuwe Egypte
ujtgeleide gedaan en hem vrijgekocht uit de
dienstbaarheid zijner vijanden. Nog thans
schuilt in menige streek van Rusland en elders
de vrijheid van den Semiet in zijn
porte-monnaie, is de roebel zijn schild en wapen, en ook
bij ons wordt de mate der achting die wij
hem toedragen meestal afgemeten naar zijn
iiiiijiiiimiiiiiiiijiiiiiiiiimiiHiimiiijiiiiimiffiniiniiiiiiiiDiiiijHiiimiuiHf
//En als Lij genoeg zal gevijld hebhen", voegt
Miêke er bij, ;,maakt hij ous allen rijk, allen,
uitgenomen madam Pelagie met haar
papegaaienneus."
Opeens houdt het vijlen op. Miêke schrikt zoo
hevig door deze onverwachte stilte, dat zij bleek
wordt als een lijk, eu uitroept: de zot komt naar
beneden ! Waarna zij in hare kamer snelt en de
deur toegrendelt.
De zwarte deur opent zich nu traag en een
sombere grijsaard, met lange haren en baard en
zoo lang als een slapeloozen nacht, steekt liet witte
hoofd naar buiten.
Het beeft en schudt, dat hoofd, als ging het
weldra vallen.
??Wat is dat weer voor 'u gepraat aan mijn
deur, spreekt hij mot zachte kinderstem; wat moe
ten al die lieden hebben? Wat 'n gesnater en ge
babbel! Kunnen ze niet 'u oud rnensch stillekes
laten doorvijlen? Wacht'n tijdje nog, en de machine
zal gaan maar er moet nog wel honderd pond
afgevijld! Jij praters! jij papegaaien, toch!
Hij trekt zich terug, en slaat het deurtje dicht.
Doch dadelijk wordt het weer geopend, en ver
schijnt weer het witte bevende hoofd, en spreekt
weer de zachte kinderstem op sehreiendeu toon:
Wel honderd pond nog, wel honderd pond
nog! Heb je niet een paar centjes voor snuif?
We geven hem meer dan het verlangde, en
zonder een dankwoordje vliegt de deur weer dicht
en her-begint de eentonige, trage muziek: aguiïn!...
aguüu!....
Wiegelaar neemt me bij de slip mijner jas en
wijst naar omhoog. WTe trekken hooger, de derde
verdieping voorbij. En hier staan we voor den
zolder. Een eenige deur biedt zich aan.
Wiegelaar klopt er op en ze gaat open. Eerst
komt er een woedende tocht door, daarna eene
wolk tabaksrook en eindelijk' een spraakzame
heer, vol verfplekken, ongeschoren en het haar in
wanorde.
Wiegelaar! roept hij met donderende stem
en geeft een onzachten tik op mijn vriend's schou
der ; dag beste jongen ! Welvarend ? Ik ook. En
is dat uw vriend ? (hij steekt me beide handen
toe) He ! hè! Stel me seffens eens ordentelijk voor!
fortuin. Dat de jood dus jaagt naar geld is
omdat het zijn eenige kracht uitmaakt, en
dat geld de kracht uitmaakt van de joden
bewijst dat het geld veel vermag op de Christe
nen. Indien het waar is dat het goud den
jood almachtig moet maken dan is dit zoo
omdat het goud op ons zoo alvermogend is!
Niet de rijkdom zelf echter en ook niet
eens zoo zeer de wijze waarop de rijkdom
wordt verkregen en besteed, maar de ver
eering van den rijkdom is het groote kwaad!
Het kwaad ligt in den vernederenden eerbied
waarmede de» rijken worden omringd. Slechts
het geld aanzien en achten, de menschen
slechts afmeten naar den vulgairen maatstaf
van het geld, dat is de fout, die ons bederft,
die de ziel verdroogt en den geest verwringt.
En dit geldt niet alleen van de individuen
maar ook van de volkeren. Een arm volk
klinkt bijna verachtelijk en toen Frankrijk
in 1870 zoo dapper maar zoo ongelukkig had
gestreden werd het in zijn vernedering nog
maar alleen geacht om zijn geld, om de vijf'
milliard die net zoo spoedig aan Duitschland
betalen kon.
Zoo oordeelt, vonnist mag ik wel zeggen,
een man als Anatole Leroy Beaulieu in een
tijdschrift als de Revue des deux Mondes.
Natuurlijk wordt dit allee door hem toege
schreven aan de democratische denkbeelden
van onzent tijd, maar dat dit niet juist is,
bewijst reeds menige zinsnede uit zijn eigen
artikel. Niets pleit al dadelijk zóó sterk
tegen dit beweren dan de onomwonden krasse
beschuldiging waarin hij zegt: »Plet voorbeeld
»komt van boven. Door heel hun ijdel leven,
»leeren de wereldsche standen die zich nog
«Christenen durven noemen aan de massa
»niets te achten dan stoffelijken welstand,
nlan een weelde zonder poëzie, dan een proza
»leven zonder verheffing te midden van een
»verweekelijkend comfort. De rijken prediken
»aan de armen de liefde van het geld, zij
«leeren het hun beschouwen als het hoogste
»goed en de groote, de eenige reden waarom zij
»leven."Welnu als dan het voorbeeld van boven
komt, en dat doet het ongetwijfeld bijons kan
men zelf s geen burger zijn zonder welstand 'en
staan de hoogstaangeslagenen ook als burgers
bovenaan ! als dan het voorbeeld van
boven komt,dan ligt de bron van het bederf'
toch zeker niet, allhans zeker niet alleen, in
de onderste lagen, waarmede men te rekenen
heeft als van democratie wordt gesproken.
Och neen, het geld is een vorst van zeer
ouden huize, wiens oorsprong reeds opklimt
tot in voorhistorische tijden en wiens heer
schappij zich doet gelden onder alle
regeeringsvormen en ook zonder aan een bepaald
ras gebonden te zijn, want indien Mammon
van Sernietische origine is, dan is toch Ploutos
van Arische afkomst. Zelfs het Kruis heeft den
geld vorst niet kunnen overwinnen. Reeds
Chrysostomos had in zijn tijd geen invectieven ge
noeg om de hartstocht van het geld te vervloe
ken en de droom der middeleeuwen, der eeuwen
van geloof, was het vinden van den steen
deiwijzen, die de metalen in goud zou kunnen
veranderen, terwijl de vorsten het voorbeeld
gaven door besnoeiing der waarde van het
geld. Wel trad in deze feudale tijden het geld
niet zóó zeer op den voorgrond als thans,
maar dat komt omdat de rijkdom dier dagen
overwegend bestond in grondbezit, dat toen
almachtig maakte, zóó dat zelfs de eigendom
samensmolt met de souvereiniteit, die eiken
eigenaar maakte tot een koning op zijn domein,
toegerust met de schandelijkste «rechten" over
zijne onderdanen. Indien men overigens den
rijkdom toen al minder het hof maakte, dan
was dat alleen omdat men er minder tegen
op zag zich er desnoods van meester te maken
met geweld! Bij het einde der middeleeuwen
verschijnt een nieuwe fee, het roerend ver
mogen, die de menschen met nieuwen
goudiiuimmnimiiKiniMtiitiiHiitiHHiiiiniiiiiiiiiiiiiimiimmimiM
Wat ben ik blij eu trotsch hem de hand te mogen
drukken!... Kijk, Wieg, zoo'u jas vau echt laken,
met knoopen eraan, daarvoor heb ik altijd'n zwak
gehad. Maar, hemel! wat, staat, ge daar in'n tocht!
Treedt bi nen eu valt niet over het, tapijt...
Er is geen tapijt, na'uurlijk, maar veel plaats
om er een te leggen.
. De zolder waar we ons bevinden is ruim, zooals
alle zold rs, en licht ook, dank zij talrijke glazen
pannen. De wanden hebben een kleur als
prpcrkoekkorst. Er is een dakvcuster met vier ruitjes
waarvan er drie kap )t zijn eu vervangen door
papier, dat de wind, die in deze hooge streken
loeit, aan stukken heeft gescheurd, eu met welker
flirden hij zich ongemeen duchtig schijnt te ver
maken.
Opeens zie ik een rookwolk iu eeueu duisteren
hoek van don zolder opstijgen, en kijk er verwon
derd heen.
Mijn vriend, de Chemikus! spreekt de onge
schoren heer, ter opheldering. Azor is zijn naam.
Eh! wat wilt ge weer! vraagt de rookcr, zon
der zich om te kecren. Hier is onze vriend
Wiegele-wiegelc, de Inspecteur, en een welopgevoed
heer, met eene lakensehe frak ; laat ik u voorstellen.
Dat ze wachten, of naar den duivel loopen!
Als ik opsta valt de boel omver, en de kaars
meteen, eu ligt ons middagmaal in d'asch.
We naderen dus; en nadat, eene versche rook
wolk is opgetrokken, onderscheid ik den Chemikus
A.^or, neergehurkt bij een zonderling stel van
ijzerdraad, waarop een blikken pau. en waar
onder een brandende kaars staat. Met eene hand
houdt de Chemikus de inrichting op hare pooten.
Zouder het hoofd te verheffen, steekt hij ons den
rechter elleboog toe, en spreekt:
Welkom hier, Inspecteur, met uw vriend met
lakensehe frak. Meteen is de spijs gaar. en als ge
mee wilt doen, zal Christiaan zijn zilveren
tafelservies tó voorschijn halen, lluikt g' het'r
Hceboksaus met gestampte aardappelen.... Hou! hou!
zachtjes wat! Het is bedonderd, zie je, dat dat ding
geen warmte geeft, vandaag
Tusschen de tabakswalmen ruik ik wel iets uit
de pan, maar dat kau toch geen reebok zijn
Wiegelaar neemt het woord.
dorst vervulde* die de Protestantsehe vor
sten deed azen op de goederen der Kerk,
die het Katholieke Spanje en het Hervormd
Nederland naar Amerika of naar Indiëdreven,
waar Christus zich wonderwel met den
Mammon wist te verstaan! Nog eenige
eeuwen later en het moderne financiewezen
komt ten tooneele in Holland, Engeland,
Frankrijk, overal. De parvenua van de Bank
dringen de hoven binnen der vorsten, waar
zij titels en adelbrieven weten machtig te
worden en eindigen met na tal v^n revolu
ties het,koningschap feitelijk op zij te zetten
en zelf den troon te bestijgen openlijk in de
republiek, bedek lelijk in de zoogenaamde
constitutioneele monarchie, die schepping en
bron van de meest doortrapte huichelarij op
staatkundig terrein De Jicurs is de Tempel
geworden van het nieuwe Sion. De ;SV;/a>'van
waar de wet komt, de Iloreb waar de bron
des levens ontspringt, het zijn de Beurs en
de Effectenhoek !
Zóó is het inderdaad, maar zoo is het
pok altijd geweest. Het verschil bestaat alleen
in den vorm. Leroy-Beaulieu had daarom
beter gedaan door in plaats van te spreken van
de Regeering van het Geld te spreken van de
Regeering ran het Bezit. Wij voor ons zijn niet
idealistisch genoeg meer om te gelooven dat
deze misstanden ooit zullen verdwijnen, ge
geven de egoïstische natuur van den mensen,
en den altijd onvermijdelijken strijd om het
bestaan. Maar wél gelooven wij dat de strijd
kan worden verzacht. Niet door den terugr
keer tot het geloof zooals Leroy-Beaulieu zou
willen, want de zonden tierden welig trots en tij
dens het Christendom, dat dus blijkbaar de
kracht niet had om de verkeerde neigingen te be
dwingen Het eenige wat den toestand althans
dragelijk zou kunnen maken is dewegneming
van de maatschappelijke omstandigheden die
het kwaad in de hand werken. Daarbij dient
in de eerste plaats in aanmerking te komen
de stelselmatige vermindering der Macht van
het Bezit; door dit meer algemeen te maken,
zou althans de scheiding in almachtigen en
volslagen machreloozen met al de gevolgen
daarvan komen te ver vallen, de menschen
zouden meer als gelijkmachtigen tegenover
elkander komen te staan en het gros zou
zich niet langer in duizend bochten behoeven
te wringen om door de wereld te komen. Onze
maatschappij zou dan waarschijnlijk ook niet
zoo hinderlijk hypocriet meer zijn.
Soctus.
nmmiMitifiitiHiiiiHiHMiiitraiiiiiiiMimiiHiiiiHHitimimiiiiiiiiimiiiiiiim
Brieven uit Utrecht
door
GlESK VAX llKX Do.M.
Er moet zeker indertijd bijzonder veel eer en
voordeel in gelegen zijn geweest, om l'trechtsch
burger te zijn, want om dat te zijn of te worden,
daar was heel wat .lan vast. Dat ging maar niet
zooals tegenwoordig, dat men er maar kwam
wonen, om dan na een jaar net zooveel stem in
't kapitool te hebben, als de anderen. O neen,
dan was men nog slechts ingezetene en al werd
men ook mede geteld onder de »zielen",
intebrengen had men toch nog niets. Daartoe moest
men eerst burgerrecht bezitten, burger van Utrecht
zijn en dat ging nog zoo gemakkelijk niet. In
de eerste plaats moest men zijn te Utrecht ge
boren en in de tweede en voornaamste plaats
van een burger «gewonnen". Daarvan schijnt in
vroeger eeuwen al zeer nauwkeurig bock te zijn
gehouden, zoodat ons tegenwoordig
UundveoI stamboek toch eigenlijk ook alweer geen nieuws
; onder de zon blijkt.
! Ook kon men het burgerschap koopen en voorts
| wierden de door den Itaad burgers aangesteld
wanneer zij zich verbonden, om ieder een
gei ileelte van de stad te reinigen. Die voorvaderen
! werden dan »slijkburgers" genoemd en dat hunne
Azor en Christiaan, als dat reebok is, dan wil
ik er ook een ziju
Dan heeft de baas uit het Morinai/tje ons
, bedrogen! Wij hebben akkoord met hem voor zrs
maanden eten tegen zijn geschilderd portret. Is
het, waarachtig geen reebok met aardappeltjes?
Wiegelaar houdt, zijn neus eens over de pau.
Ik zou eerder denken dat hï-t afgekookt, vet
van hammebeenen is... Maar enfin ! Ja, mede-eten
willen we, doch niet hier, maar iu de buurt, in
een restaurant. En wij betalen.
Met ongelooflijke haast, wordt de kaars uitge
blazen, het stel omver geworpen, en de pau mot
reeboksaus in een oude champagncmand geborgen.
I u een onunezien hebben Christiaan en Aior hun
zoudagspak aan, cu staan ze voor ons, reisvaardig.
Misschien moesten wij liet beleefdlieidshalvc
niet aanvaarden, spreekt, Christiaan, terwijl hij van
achteren een stomp krijgt van den chem'kus.
Omdat we zeer zelden buitenshuis middag
malen, voegt deze er bij (Buitenshuis mocht er
misschien af, denk ik.')
Dit, zij dan eene uitzondering ! kom !
Toch waar r Wiegele-wiegele, inspecteur,
gij zijt toch 'n kostbaar vriend! Zoohaast, de cobalt
afslaat, vervaardig ik uw portret ! roept
Christiaan geestdriftig uit.
Eu n mijnheer, spreekt Azor tot, mij, schrijf ik
op voor 'n pnichtcx"inphiar van mijn aanstaande
werk: ///r/</«/ der t(ik»(oj/'c,/ <>ji. . . Christiaau,
op wat?
Op n, twee, drie, hierbuiten en de trap
af; de honger kwelt, mijn ingewand!
\Ve waren op de trap. Christiaan haa'de een
hamer en eenige spijkers uit een hoek, cu nagelde
de deur vast.
De hamerslagen moesten door ganscli het huis
weerklank gevonden hebben, eu, op dit, uur, voor
de huurders ecu welsprekend teeken ziju geweest.
Bij onzen aftocht, langs de koordedauserstrap,
die meer dan ooit pijnlijk kreunde, ontmoetten we,
op elke verdieping, nieuwsgierige gezichten, die ons
door een spleetje der deur aangaapten. Op de
tweede verdieping waren de drie deuren een weinigje
geopend, en achter iedere opening schitterden twee
oogeu. Zelfs de vijl kraste niet.
betrekking nu juist niet zoo erg benijdenswaardig
was mag wel daaruit blijken dat in die dagen
de varkens heilig verklaard waren en dan ook
met een loodje door het linkeroor als Sint An
thoniesvarkens overal vrij door de stad rondloopen
en door niemand gehinderd mochten worden.
Dat schoonhouden van de straten werd toen echter
ook al niet zeer hoog geschat, want voor dat
werk werd het burgerrecht slechts verleend tot
wederopzeggens toe, hoogstens voor levenslang
indien de titularis overleed vóórdat het hem was
opgezegd. En, zoo'n slijkburgerrecht was geheel
persoonlijk. Om langs directen weg ook een bur
ger te »winnen" daartoe achtte men een slijkburger
niet bevoegd. liet schijnt dan ook dat deze
burgers zich niet bijzonder inspanden om hun
baantje te behouden, want omdat zij »den boel
den boel maar lieten" werd het geheele corps in
het jaar 1G03 door den Raad aan den dijk gezet
en werden er van stadswege »vuilnisrapers en
aschlieden'' aangesteld. Collega's van deze hoeren
waren de mannen wier naam »niet in den mond
des volks is blijven voortleven" doch enkel nog
maar in de oude archieven te vinden is, namelijk
de »syndaalsnijders" aan wie dat deel van de
stadsreiniging was opgedragen dat bestond in het
ledigen der «heimelijke gemakken".
Tegenwoordig merken we van dat alles niets
meer ! We zien geen dijkburgers en geen
syndaalsnijders meer en wanneer zij die hen op
volgden hun werk doen is mij onbekend. Maar
Utrecht mag gezien worden tegenwoordig. Gevaar
dat men door Sint Anthoniesvarkens onderst boven
zal worden geloopen bestaat er niet. Zoo dom
zijn we niet meor! En nu zijn die dijkburgers
en syndaalsnijders we! eens laag bij zelfs
onder den grond, maar kom eens met mij mede
naar mijn »boog verheven" observatiepost op
den Dom. Daar is het al evenzoo alles ver
anderd. WTie toch een klein weinig op den
naam van fatsoenlijk mensen wilde aanspraak
maken, kwam in vroeger tijd ten minste met
Pinkstermaandag op den toren. En nu ?! De
menschen schijnen in onzen tijd niet meer om
panorama's to geven. Ik heb den geheelen dag niet
anders gezien dan een boer of tien en al wat die
kerels te vertellen hadden, na hetgeen zij aan
schouwden, was, dat de verrekijker niet deugde,
omdat zij er niet door zien konden of het
spinazie was of boerenkool, die daar ergens achter
Kleuten op een akker stond. Dat die menschen
dan ook haastiglijk weer naar beneden gingen,
toen zij, naar het Oosten kijkend, bemerkten
dat zagen ze niet maar dat roken zij welke
ontzaglijke hoeve-Ihoden scharren met bier daar
beneden door de Pinkstermaandaghouders veror
berd werden, is te begrijpen.
Hoe zou men er toch in 's Hemels naam toe
komen zijn om zoo'n plat, akelig, onwelriekend,
prozaïsch beest als een schar, in eenig, zij het
dan nog zoo'n gering, verband te brengen met
ons heerlijk Pinksterfeest V !
llltllUtlimilMHIUHIIIUIMlHIHIflHIlllltlllllHIHIMMIIIUtUUimil
zieL
Concert der Dames-Zitngvereenig'iig Van
Millicien. Necrland'x zangen voor
Nserhtnd's mannen, bewerkt en bijeenverzameld
door S. VAX MILT.ICKN.
Voor oene enkele maal neemt de
ondergeteekende de vrijheid, den gewonen muzikalen
medewerker van het Weekblad te vervangen, nu
het de bespreking geldt van diens eigen arbeid.
Den vorigen Zaterdag gaf' de door den beer
Van Milligen opgerichte dames-zangvereeniging,
die zich naar baren leider beeft genoemd, haie
fftflliiriiutiiimifirminiiimiiuifiiffiiii
We waren nauwelijks ecu stap verder, toen de
drie deuren terzelfder tijd gansch geopend werden.
Madam l'e'agie, Mieke Trees, en de lange
grijze Lapsolo, deze laatste met zijn vijl gewapend
traden te voorschijn, en staken met wonderbare
vriendschap, de hoofden /amen, en murmelden:
/.a gaan eten vandaag! Ze gaan waarachtig
eten !
In de gang, toen we reeds de eiken poort, met
het, wapenschild en de onleesbare spreuk, geopend
hadden, keerde ik mij nog eens om, en daar
stonden, blijkbaar ten prooi aan de hevigste ont
zetting, Dokske l'itrol, Lamme, Gust, Annatje,
Hanten, Chanlkeu en Honorieueken,?degansche
hasjrlkesfamilie.
Wat ze niet zeggen durfden, las ik in hunne
oogen: ir indijk: c« gaan waarachtig eten vandaag!
En ja dat pingen we. In het Morit'i'iilje nogal.
De baas zwoer bij hoog en laag dat het reebok
was, of dat hij wilde hangen, en om elf ure 's avonds
bracht hij ons de zeventiende portie konijn.
Om middernacht trokken Wiegele-wiegelc, de
Inspecteur, en uw dienaar huiswaarts; om
halfn wou Christiaan volstrekt op een lantaarnpaal
klauteren, en om kwartier voor ucn zat hij iu den
kortegaard. Azor, de Chcmikus, die wist dat Dokske
l'itrol, na elf ure onverbiddelijk was, thans alleen
zijnde iu de duisternis, be.sloot, met veel lilosoüe,
elfmaat rond de stad loopen, nadat hij uitgerekend
had dat daarna de dagklaartc zou schitteren, en
hij zijn vriend terug zou zien.
Inderdaad zoo gebeurde het.
Het sloeg zeven op den stadlmistoren en Christiaan
trad uit de Amigo f) te voorschijn en viel in Azor'a ar
men. Zij togen huiswaarts, doodvcrmoeid, eu vleiden
zich ter ruste. Azor droomde vau Wiegele-wiegelc, den
inspecteur, en van zeventien porties konijn. Cnri'-tiaan
vau een frak uit, echt, laken, met kuoopen eraan,
van reeboksaus en van den baas uit hei -Voriatuitje,
die er zich wiide verhangen.
f) Amigo is het verblijf voor beschoukenen ge
durende de nacht.