De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 27 mei pagina 6

27 mei 1894 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 883 Uit Dr. GAJSTNEFs Studeerkamer. (Het auteursrecht voor >den inhoud van deze bladzijde wordt verzekerd volgens de wet van 28 Jimi 1881 '(Staatsblad No. P>h. W. van der «iepen. Minister van Waterstaat. «IlitlllllllllllllllllllliilllllllllllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIImilH Een reisavontuur, naar SPEICHT. Het was zoowat veertien dagen vóór Kerstmis. Er varen maar weinig reizigers op het perron en daardoor kreeg ik een coupévoor mij alleen. Parys was mijn plaats van bestemming en ik had van mijn vader de opdracht om aan zijn agent daar (my'n vader was juwelier en goudsmid) een zeer kostbaren ring met brillanten te brengen. *Deze diamanten zyn 500 pdst. waard," had rader tot mij gezegd, »ik hoop dat het je niet aan de noodige voorzichtigheid zal ontbreken en je 'hem onderweg niet zult verliezen of laten stelen." Ik lachte een beetje spottend toen vader dit zeide, alsof het ooit mogelijk zou kunnen zijn dat men den ring onderweg zon verliezen. Ik was net 23 jaar geworden en vader had toch werkelijk geen reden om tot mij te spreken of ik nog een jongen was. Ik had het etui met den ring in den binnen zak van mijn overjas gestoken en overtuigde mij van tijd tot tijd door er aan te voelen, of het er nog zat. Ik had den ring niet meer gezien sinds vader hem in het met fluweel gevoerde etui had gelegd waarin hij nog was. Toen ik mijn eerste cigaar opgerookt en het ochtendblad uit had, kreeg ik opeens het idee, den ring nog eens te bekeken. Dat kon toch geen kwaad, niet waar ? Ik nam het etui uit mijn zak en opende het. Mijne oogen werden letterlijk verblind ; daar lag de kostbare schat voor mij op het fluweelen kus sentje. Wie had het verlangen kunnen weerstaan hem er uit te nemen en aan den vinger te steken. Ik zeker niet. Eerst probeerde ik hem aan den eenen vinger en toen aan den anderen. Toen ik hem echter aan den middelsten vinger van mijn rechterhand had gestoken beviel hij mij daar het beste. Toen kwam ik op de gedachte waar ik den ring beter kon bewaren dan aan mijnen vinger. Ik behoefde maar een handschoen aan te doen, en niemand zou weten wat er onder het glac verborgen zat. Daar was hij veel veiliger dan in mijn zak. In dit geval zou het een dwaas heid geweest zijn om te talmen. Ik stak den ring dus aan mijnen vinger en het ledige etui in mijn zak. Daar ik nog steeds alleen was, behoefde ik mijne handschoen nog riet aan te doen en bewonderde liever den beerlijken glans van de steenen en vroeg mij zelf af voor welken grooten mijnheer die prachtige ring wel zou be stemd zijn. De Czarewitch. Plotseling verscheen er een gedaante aan het raampje; het was de conducteur maar, die mijn kaartje kwam knippen. Ik trok nu mijn handschoen toch maar aan, temeer daar de trein over een half uur al in Dover was. Van het station ging ik dadelijk aan boord van de boot, die mij naar Calais zou brengen. Ik telde op zyn hoogst een stuk of twaalf passagiers ; van dames zag ik er niet meer dan twee. De eene was een zwaarlijvige dame van mid delbaren leeftijd, die den geheelen overtocht voort durend at en dronk. De andere was .... nn, in n woord het bekoorlijkste wezen, dat mijne oogen ooit hadden aanschouwd. Het was mij on mogelijk de blikken van haar af te wenden. Ik liep onophoudelijk langs haar heen en zag haar daarbij ieder keer in de oogen. En och zij had zulke mooie grijze oogen. En daarbij prachtig goudblond haar. Om haar uiterlijk naar waarde te beschrijven, zou ik een dichter moeten zijn. Een of tweemaal ontmoetten hare oogen voor een oogenblik de mijne, en ik was getroffen door de diepe treurigheid die in deze liefelijke sterren stond te lezen. Voor zoover ik kon nagaan was zij geheel alleen. T^ij hadden ongeveer de halve reis achter den rug en ik was zoowat voor de vijftigste keer langs haar heen geloopen, toen zij mij aansprak. »Zou mijnheer zoo vriendelijk willen zijn aan den hofmeester te vragen mij een glaasje cognac te brengen ?" Zij sprak Fransch. Haar stem was «lieflijk en zoet" zooals het liedje zegt. Ik was zoo gevleid dat ik zelfs geen antwoord kon geven. Ik kon slechts een buiging maken en liep zelf zoo vlug mogelijk naar het buffet om den cognac voor haar een blik, met een blik ! Oh! Ik had haar al verteld dat ik met een bijzondere opdracht van mijnen vader naar Parijs op weg was, maar had nog geen woord over den ring gezegd en zij had dien ook nog heelemaal niet gezien. Voor ik in :Dover uit den trein ging had ik mijn handschoen aangetrokken en droeg hem nog altijd. Toen wij te Calais aan land gingen, zeide de dame, dat zij honger had en strakjes graag wat zou willen eten. Terwijl zij TIU haar bagage bij elkaar ^ocht, nam ik een rijtuig en reed naar het hotel Dessin. Daar de eetzaal propvol was, liet ik mij een afzonderlijke kamer aanwijzen en beitelde een diner. Na zoowat een half uur kwam ook de dame. Nu kan men echter moeielijk niet handschoe nen aan dineeren. Het was dus de vraag of ik met den ring aan mijn vinger zou eten, of dat ik hom in het etui leggen of in mijn vestzak zou steken. Wie maar eenige menschenkennis heeft zal be grijpen, tot welk besluit ik als 23-jarig jongmensch, in het bijzijn van dit knappe vrouwtje kwam. De dame nam van het een en ander een beetje, maar at nauwelijks meer dan een vogeltje. Wat vlogen de minuten snel om. Ik had wel een jaar in dit kamertje willen blijven. Plotseling vroeg de dame: »Rookt u niet, mijnheer?" »0h zeker, veel meer dan goed voor mij is", antwoordde ik. »Rook dan alstjeblief ook nu, ik vind het heel aangenaam, als een heer rookt". Ik stond op om mijn cigarenkoker uit mijn overjas te halen. Mijne gezellin legde hare hand zacht op mijne arm, och zoo'n snoezig klein H. M. van der Wijck. ?Goxey's leger. (Judge.) Het einde van den leider der vagebonden-armee. te halen. En, o op welk een lieftallige manier bedankte zij mij. Ik zou wel willen zeggen, zij zette er hare lipjes aan als een kanarievogeltje, als ik niet wist, dat kanarievogels in het gewone leven geen cognac drinken. -Ik hoop, juffrouw, dat u u nu wat beter ge voelt," waagde ik optemerken. : Ja zeker,'' fluisterde zij, sik bedank u wel, mijnheer; maar ik ben geen juffrouw, maar een gehuwde vrouw en wel een weduwe." Bij deze woorden drukte zij haar zakdoek tegen de oogen. Hoe interessant neen hoe roerend was deze eenvoudige bekentenis. Nu wist ik ook waarom zij er zoo treurig uitzag. Och wat zou ik haar graag getroost hebben. Toevallig stond er in de buurt een klapstoeltje, ik trok het wat dichtbij cu ging er op zitten; maar ik werd donkerrood door mijne stoutmoedigheid. Zij scheen er zich echter in het minst niet beleedigd door te gevoelen en wij waren weldra samen in een levendig gesprek. Trotsch was zij niet, integendeel, zij was de vriendelijkheid zelve. Naar zij mij vertelde, was zij maar drie dagen in Londen geweest. Zij had daar zaken te doen gehad en trok zich nu weer in de eenzaamheid terug, in de kleine villa, waar zij sinds den dood van haar dierbaren man altijd had gewoond, /ij moest, zooals zij mij vertelde, eerst met den nacht trein verder, daar zij in Calais nog iets te doen had. Zij vertelde dit alles met een allerliefste oprecht heid. Ik zag geen enkele reden waarom ik ook niet met den nachttrein verder zou gaan. Ik deelde haar dus mijn plan mede en zij had er niets tegen. Zij zeide mij zelfs dat zij graag in gezelschap reisde en zag mij daarbij aan met handje en zeide: »hoor eens even mijnheer, ik heb u een bekentenis te doen. Ik rook ook, maar cigaretten. Ik heb vele jaren in Sanje ge woond, waar bijna alle dames rooken, Het idee dat een dame rookt, vindt u toch niet onaan genaam ?" Onaangenaam ? O, in 't geheel niet." Xu ja, u bent daartoe ook teveel man van de wereld en boven zulke vooroordeelen verheven. Xu moogt u ook een van mijne cigaretten rooken". Met deze woorden nam zij uit hare reistasch een klein etui en verzocht mij er eene cigaret uit te nemen. Toen streek zij met hare eigene tijne vingertjes een lucifer ai'on stak haar cigaret zoowel als de mijne aan. lüj deze gelegenheid moest zij mijn ring met brillanten opmerken. A' zult den smaak wat vreemd vinden," zeide de dame, nadat zij een paar trekjes gedaan had. »l)eze cigaretten wor den van geparfumeerde tabak gemaakt, ik rook nooit andere; naar ik hoop is u de smaak niet al te onaangenaam." -Oh! Integendeel, mevrouw, ik vind de cigarette verrukkelijk. De reuk is zeker, /ooals u zegt, wat vreemd, maar daarbij geurig on aange naam, zelfs zeer aangenaam." Om oprecht te zijn moet ik zeggen, dat ik dit heelemaal niet vond, maar voor niets ter wereld had ik een ander oordeel uitgesproken. Eenigen tijd rookten wij zwijgend voort. Wat zou dit bekoorlijke wezen wel zeggen, vroeg ik mij af, als ik haar bekende, dat ik smoorlijk op haar verliefd was? Zou zij mij toornig afwijzen, of zou zij Plotseling sprong ik op en bemerkte tot mijn Ministf r van Marine groote ontsteltenis, dat ik geslapen had. De kamer was donker en mijn hoofd deed mij vreeselijk pijn. Ik stond op en w&ggelde naar het raam, toen keek ik rond. Maar waar was de dame geble ven ? Waarom had ik zoolang geslapen ? Ik sprong naar de schel, en eenige oogenblikken later verscheen een kellner met licht. s Waar is mevrouw ?" vroeg ik. «Mevrouw?" antwoordde de kellner, »is zoowat drie uur geleden uitgegaan, zij had, naar zij zeide, nog een paar boodschappen te doen, en zou binnen korten tijd weer terug zijn. In geen geval, zeide zij, mocht haar broeder, die vreeselijk aan zeeziekte geleden had, gestoord worden. Tot nog toe is mevrouw", voegde de gedienstige geest er bij, >nog niet teruggekomen." Drie uur geleden uitgegaan, haar broeder zeeziek ! Wat moest dat beteekenen ? Ik ging zitten en drukte onwillekeurig met mijn arm op het etuitje, dat in mijn zak zat, te gelijk keek ik naar mijn vinger. Wat was dat, de ring was verdwe nen ! Als door den bliksem getroffen, sprong ik op en rende door de kamer, toen viel ik weer op mijn stoel neer en verborg mijn gelaat in mijn handen. Den volgenden morgen, om negen uur, stond ik voor mijn vader en vertelde hem mijn avon tuur. Terwijl ik tranen vergoot van woede en schaamte, glimlachte hij op een heel eigenaardige en spottende manier. Toen ik geëindigd had, ging bij naar zijn schrijftafel, opende een geheim laadje en zeide: >lloud je maar kalm, blijf maar bedaard, Xed ; hier is de ring, heelemaal onbeschadigd." Ik kon van verwondering geen woord uitbrengen. »Toen de dame je verliet", ging mijn vader voort, »was het nog juist tijd om met de laatste boot naar Dover terug te gaan. De ring was dus om 10 uur 's avonds al in mijne handen." »Maar, maar," stotterde ik, »ik begrijp niet. ... Wanneer zij den ring toch had, waarom bracht zij hem dan aan u terug ?'' «Omdat zij daarvoor betaald werd. De dame is geen dievegge van beroep, maar een detective. Je had onlangs zoo'n groote meening van jezelf en van je bekwaamheden, dat ik tot het inzicht kwam, dat een kleine les je heelemaal geen kwaad zou duen ; ik geloof dat ik je bet bewijs hel) geleverd, dat er nog knappere menschen zijn dan een zeker jongmensch van 2i> jaar, die pas komt kijken." Een of twee uur later zeide ik tot vader: »IIet was toch eigenlijk een gewaagde onder neming met eene ring van £ 500. - waarde". Vader gaf mij een tik op mijn schouder en antwoordde lachend: =.Maar beste jongen, waarvoor houd jij je ouden papa wel? liet waren maar nagemaakte diamanten". De gerehabiliteerde (?) Milan. (U Ik) Van top tot teen een Koning !

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl