Historisch Archief 1877-1940
No. 885
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
stuurd, omdat de burgemeester het verdraait
nog vijf minuten met de opening te wachten.
Even later zag ik dan ook al die
raadsluibeursbezoekers met elkaar in druk gesprek
en ook enkele,die niet tot de,gewone beurs
bezoekers behoorden, maar die Blijkbaar van
den toch verloren middag gebruik wilden ma
ken, om de een of andere merkwaardigheid
van de stad te zien en nu op de Beurs terecht wa
ren gekomen. Dientengevolge heb ik nu ook
kennis gemaakt met Bekkêr en Roelof
Kuijpers, die door Altes werden rondgeleid. Ook
Altes was slecht te spreken. Wanneer ik als
korenfactor, hoorde ik hem tot een van die
twee zeggen, eens op de manier van Meinesz
te werk ging en tegen mijn volk, als dat vijf
of tien minuten te lang was blijven schaften,
zei: ga jelui nu maar voor vandaag naar huis,
zou ik een misdaad plegen jegens de maat
schappij, jegens mijn huisgezin, jegens mijn
principalen en jegens dat werkvolk en hunne
:gezinnen. Het spreekt van zelf, dat ik het in
mijn zaken nooit zoo ver gebracht zou heb
ben als nu het geval is, en dat ik oorzaak
zou wezen van lediggang en dus ook van
heel wat meer drankverbuik en andere
ondeugden. Juilie, zei hij tot Bekkêr, bent
nu toevallig hier terecht gekomen en dat
is al de onschuldigste plaats waarheen
iemand verdwalen kan, maar langer dan tot
drie uur kan je hier moeilijk blijven en waar
?dan weer heen ? 't is nog een heele tijd voor
het half zes is. Ik houd je voor den
matig.sten man van de wereld en Kuypers ook, net
ala ik zelf, maar ik durf wedden, dat je van
daag, alleen omdat je door Meinesz je doel
hebt gemist en geen raad weet met je vrijen tijd,
een paar bittertjes meer zult nemen
danjegewoonte is. Maar dat laat ik nogdaar. Van meer
beteekenis is het noodeloos verlies aan op
brengst van welbestede werkkracht. Het
spreekt van zelf dat, als je 39, of 30 van de
beste burgers een heelen middag om zoo te
zeggen pp straat zet, er op zoo'n dag een
belangrijk tekort in de productie ontstaat,
dat zich ten slotte, vooral als het meermalen
voorkomt, pijnlijk doet gevoelen. Van welke
zijde ook beschouwd, het is schade voor de
hand; op dezelfde wijs, als wanneer ik een
aak van de Amst. Rij n beurt vaart nam om
er, in plaats van mijn graan mee te vervoe
ren, een pleiziertochtje op de Keulsche vaart
mee te gaan houden.
Ik hoor Altes graag, want het is altijd zoo
?eenvoudig en degelijk wat hij in het midden
brengt; het doet er niet toe waarover je hem
aan t spreken krijgt; en zoo was ik onwille
keurig al wat dichter tot hem genaderd,
zoodat hij zich maar half behoefde om te keeren
om mij verscheidene van die nieuwe raads
leden voor te stellen, van wie ik ternauwer
nood de namen kende. Daar hij ook onder
die lui een autoriteit is, waren er langzamer
hand een stuk of zes op hem afgekomen, en
ik moet erkennen, bijna allemaal menschen
die je zonder dat je direct er aan denkt je
portemonnaie in veiligheid te brengen, de
hand kunt toesteken. Meegevallen in 't bij
zonder is me die Bekkêr. Ik had hem me
altijd voorgesteld als iemand met iets
struikrooversachtigs, een geboren vechtersbaas,
die als radicaal ruzie had met de halve
wereld; maar daar heeft hij nu niets van;
veeleer het tegendeel. Behoorlijk gekapt,
goed aangedaan, netjes in alles; hij spreekt
niet een zachte stem; heeft niets gevaarlijks
ik zijn blik, en is een toonbeeld van bedaard
overleggend verstand; iemand van wieii ik
zweren durf, dat hij nooit een knoop heeft
laten vallen en van niets meer
afkeerig is dan van haken en oogen, al zou
juist de branche, waarin hij is werkzaam ge
weest, onwillekeurig neigingen van
tegenoverfestelden aard bij hem hebben kunnen
aanweeken. Ook nu bleek hij in zijn spreken
een exempel van zelf beheersching. Hij be
aamde alles wat Altes zei, maar zonder eenige
bitterheid te toonen, al gevoelde hij niet
min<br diep het ongepaste van Meinesz handel
wijs. Het is onpleizierig Mijnheer Brornmeijer,
zei hij, dat spreekt van zelf; je hebt er wat
vroeger voor koffiegedrpnken; met het oog op
den laten afloop met je vrouw afgesproken
dat ze een uur later zal opdoen en de kin
deren maar vast wat vooruit moeten eten ;
en je hebt je toch altijd een beetje er voor
aangekleed, maar u moet ook niet ver
geten dat de burgemeester iu zijn recht is;
wij behooren allen er op tijd te zijn, en dit
laat bij verscheidene van de heeren nogal
iets te wenschen over. Ik was er op mijn
tijd; ik heb mijzelf niets te verwijten, ja,
dat is aangenaam als je eigen geweten
maar gerust is; ik zeg altijd mijnheer Brom
meijer als iemand een afspraak heeft mag
hij zich niet verlaten. Keen, is het niet
zoo ? Wanneer ik van U koop, moet U op
tijd leveren en ik van mijne zij op tijd be
talen. Verplichtingen zijn wederzijds. Mijn
heer Meinesz moest er wezen en hij was er,
wij moesten er er wezen en van ons waren
er velen niet. En nu moet U in aanmerking
nemen, als je een openbare betrekking aan
vaardt, is het je eigen lust, je had er voor
kunnen bedanken, is het waar of niet;*..
Zoo redeneerde hij nog even door, en dat
zoo verstandig gematigd en bezadigd, dat ik
waarachtig schik in hem begon te krijgen,
en hem al wilde vragen of hij ook Luthersch
was, omdat ik een koster gekend heb, die
sprekend op hem geleek, en die uit zijn be
trekking was ontslagen geworden, omdat hij
van het avondmaalsbrood had gesnoept, iets
waartoe ik Bekkêr allerminst in staal rekende,
maar het had familie van hem kunnen zijn.
Tot die vraag echter kwam het niet, want
op datzelfde moment verloor pp eens een
ander uit het kringetje, die mij al lang bij
't_ onbescheidene af had staan aanstaren,
zijn geduld. Hij had zijn glinsterende oogen zóó
strak op mij gericht, dat het leek alsof er
een schot ^uit moest afgaan, en toen hij mij
nu plotseling ook zijn hand toestak, dacht ik
werkelijk dat er zoo iets gebeurde. U is dus
Na den uitslag van de verkiezingen te Alkmaar en te Utrecht.
De heeren VAN HOUTEN en SI-KENGEB, VAN EYK-. »Goddank! De flromlwet is gered."
die Brommeijer! riep hij uit. Wat heb ik uw
portret in het groene Weekblad dikwijls be
keken; wat is die gelijkenis treffend! U weet
niet welk een voorrecht het voor mij is U
eindelijk eens in levenden lijve te mogen aan
schouwen.
Al te veel eer! antwoordde ik, bijna ver
legen. Neen vervolgde hij, de bewondering
die ik u toedraag is verdiend, ten volle. Ik ben
den Hertog! (Ik dacht eerst dat hij mij voor
den mal wilde houden, maar dat was het toch
niet.) Ik weet wat het is Mijnheer, telkens
over iets anders te schrijven, en telkens met
met wat nieuws te komen aandragen, en dat
in zulk onberispelijk Hollandsen als er_uit
Uw pen vloeit! Uw proza is zuiver, geloof me
Mijnheer Brommeijer, heel zuiver; nog slechts
enkele kleine vlekjes heb ik ontdekt, hier en
daar een n te veel en een e te weinig, maar
dat heeft, u begrijpt het, zijn
psychophysische reden, waarover ik me voorbehoud
tegelegener tijd eens een studietje te schrijven.
Ondanks die teiltjes, ik vereer U om den vorm,
maar ik bemin U om den inhoud!
De heer Den Hertog sprak met al luider
stem, zoodat de lui begonnen om te kijken
en ik me niet geheel op mijn gemak gevoelde.
't Is een slappe tijd, en dan kan er niet het
geringste gebeuren of dat lanterfantende volk
schuift naar mekaar toe en maakt een rel
letje. Maar hij stoorde zich daar volstrekt niet
aan. Zijn opgewondenheid nam nog- toe; jiij
greep nogmaals mijn hand en die geestdriftig
knijeende, riep hij, zóó luid dat Mercurius
aan den. ingang het wel hooren kon : Wij
zijn broeders! L schrijft over alles wat
los en vast is en ik ben de man van Los
en Vast! Al wat los en vast is, is aan mij
onderworpen. Maar U moet weten, dat ik het
losse wel vast kan maken, maar het, vaste
niet los. In mijn Los en Vast zoek ik iemand
meer in het bijzonder voor 't losse. U is mijn
man! Ik zag het aankomen, dat hij zijn arm
om mijn hals wilde slaan en daar ik inder
daad meer van het losse dan van het vaste
houd, maakte ik een snelle wending en dat
juist bijtijds, want fik zal Van Nicrop er
niet van verdenken,ofschoon ik de/en vlak ach
ter den Hertog zag)ik merkte, dat er een hem
een tik achter op den rand van zijn hoed gaf,
met dat gevolg, dat die bijna at'wipte en
als iemand zoo iets overkomt is hij dadelijk
y/ijn discours kwijt.
Zoo kwam ik gelukkig van hem en van
de overigen af, hij /.ocht een goed heenkomen
en ik' zelf ook. Toch kan ik niet anders
zeggen dan dat die raadsleden mij zeer zijn
meegevallen en dat heb ik ook aan Meinesz
bekend.
Ik heb eenige van je menschen gezien en
ik kan me niet begrijpen, zei ik tegen hem,
dat je zulke flinke, aardige lui zoo norsch
behandelen kuut. Duivels, daar zijn kerels
onder met heel wat gezond verstand. liet
moet dunkt me wel genoeglijk wezen met
y.ulke personen de belangen van je gemeente te
bepraten, en zijn ze allemaal zooals die ik
ontmoet heb, dan is je heelc raad een ge
zellige pan.
Meinesz knikte heel langzaam en /ei eerst
niets; maar liet even later op zijn gewone
droge manier zich ui t, t het is een zeer acht
baar college, hetwelk ik gaarne veroorloof met
mij samen te werken, maar ik zal een kwartje
boete dienen te stellen op elke telaatkoming.
Nu, daar kon hij wei gelijk in hebben,want
dat zie je aan de beurs. Voor een kmirtjc
loopt zelfs een millioenair het vuur uit zijn
sloffen. Maar millioenairs zijn in onzen Raad
tegenwoordig dun gezaaid. Ken boete van een
'hibbdlje zou waarschijnlijk al voldoende zijn !
iiiimimmiini
Mijne inkomsten.
De impertinente vragen, waarmee de be
lastingambtenaren zich tegenwoordig in onze
particuliere zaken dringen, heb ik zonder
voorbehoud en naar waarheid beantwoord.
Met een gerust geweten kon ik verklaren,
dat mijn inkomen minder dan zeshonderd
vijftig gulden bedroeg. Ik behoef' mij daar
voor niet te schamen, want op vraag \\\g:
hoeveel mijne inkomsten bedroegen uit
dielslal met of zonder braak, straat- en
zeerooverij met of zonder doodslag,
llesschentrekkerij. valsch en eerlijk spelen met kaarten
of dobbelsteenen, valsehe immterij, strooperij,
uitzuigerij en afpersing, kon ik antwoorden,
j dat ik met dit alles niet meer dan honderd
j gulden per jaar verdiende.
Maar, al is 't geen schande, 't is toch altijd
eenigszins onaangenaam, als men aan zijn
armoede herinnerd wordt, vooral wanneer dit
gebeurt door een spottend glimlachje en de
neerbuigende Irotsehheid van een rijkere.
Zoo kreeg ik voor enkele dagen bezoek van
een deftig lieer met een gouden horlogeketling
op een dikken buik. Hij kwam om een
fumiliezaakic te regelen, dat ik had met een rijken
neef van mij, doch dat niemand buiten ons
aangaat.
Zijn dikke buik en zijn horlogeketliiig, zijn
mooie hoogc hoed en zijn det'tig zwart pak
maakten reeds dadelijk een ongunstigen indruk
op mij. die nog versterkt word, toen hij bij
zijn binnenkomen met zijn schoenen in een
gat van mijn tapijt bleef haken, waardoor hij
bijna was gevallen. Natuurlijk bleef hij toen
een heelc poos naar dut gat staan kijken.
Mijn afkeer van dien man steeg tot haat,
toen ik opmeikte. dat hij met een spottend
lachje mijn kamer opnam en klaarblijkelijk
veigelijkingen maakte tusschen mij en mijn
rijken neef'.
Toen ons zaakje afgedaan was, wilde ele
deftige mijnheer mij toch nog een beleefdheid
bewijzen, want hij vroeg me:
,1) schrijft, geloof ik, nog al eens een stukje?
Mijn vrouw heeft laatst een feuilleton van
u gelezen. Werkelijk heel aardig!"
Ik knikte, glimlachend, maar mijn gezicht
nam een onheilspellende uitdrukking aan,
toen hij vroeg:
Dat geschrijf brengt u zeker n iet veel op?
Op datzelfde oogenblik had ik den man
willen vermoorden, maar ik zou hem wreeder
treffen. Vóór dien tijd heb ik nooit geweten
tot hoeveel boosheid ik in staat was. Een
helsch plan vormde zich in mijn geest en
gemaakt kalm antwoorde ik:
Och, ik weet niet wat u vél noemt. . .
zoo'n feuilletonnetje, dat over eenige nummers
loopt, geeft me tweehonderd gulden.
Wat! Maar daar moet u zeker lang over
werken ?
Wel neen, Ik hoor wel, dat u weinig
verstand yan letterkundige zaken heeft. Zulke
stukjes zijn speelwerk. In verloren
oogenblikken maak ik er gemakkelijk vijf per jaar.
Dat is duizend gulden. U permitteert
toch, dat ik het even noteer? Zoo iets had ik
niet kunnen denken....
Ik zag wel dat ik den sukkel alles kon
wijsmaken wat ik wilde. Zeer eerbied voor
mij was sterk aan 't rijzen. Met een overmoe
dig glimlachje vervolgde ik:
O! Hoofdartikels geven betrekkelijk
meer. Ik lever gemiddeld twintig per jaar
ik werk niet vlug, ziet u voor honderd
gulden per stuk.
Twee duizend gulden! U permitteert
toch?
En hij teekende weer aan, terwijl hij al
kleiner en kleiner werd en ik meer en meer
groeide.
Ga gerust uw gang. Dan kan u ook
anderen genezen van den waan, alsof een
letterkundige in Nederland niet rijk zou kun
nen worden.
Verdient u dan nog meer?
O! wat ik zoo pas noemde, beteekent
niets. Zuiver letterkundig werk brengt veel
meer op dan journalistiek, dat begrijpt u,
Om de twee jaar geef ik een roman of een
bundel novellen uit. Nu schrijf ik niet voor
het gropte publiek, zoodat er gemiddeld slechts
drie duizend exemplaren van mijn werk ver
kocht worden. Volgens contract brengt me
dat vijf en veertig honderd gulden op
De uitgever vindt zijn verdiensten in de
prachtbanden.
Kolossaal! Maar uw gedichten leveren
toch zeker zeer weinig op ?
Maar mijn goede mijnheer, is u dan
geheel een vreemdeling in de letterkundige
wereld ? Gedichten maken is zwaar werk;
om de drie jaar ongeveer kan ik een bundel
klaar hebben. Maar dan is een honorarium
van zes duizend gulden toch ook niet te veel,
dunkt me.
De dikke heer moet zich op dat oogenblik
gevoeld hebben als een molshoop naast den
Mont-Blanc. Een demonische wellust deed
mijn borst zwellen, terwijl ik vervolgde:
Ziet u, dat zijn om zoo te zeggen de
pfficiëele inkomsten van een schrijver, maar,
in vertrouwen gezegd, verdient hij veel meer.
Ieder roman brengt me door elkaar gerekend
altijd twee duizend gulden op aan geschenken
van bewonderaars. En dan de gedichten!
Toen mijn laatste bundel pas verschenen was,
heb ik van een bewonderende dame een
prachtige villa bij Arnhem in eigendom ge
kregen. Nu geeft elke bundel niet zooveel,
maar ....
Verbazend ! zuchtte mijn bezoeker, ver
pletterd onder 't gewicht van mijn inkomsten,
en verdient u nog meer?
Och, men kan er van leven, nietwaar,
als de huishouding niet al te groot is. Mis
schien maak ik nog een paar duizend gulden
uit bijdragen aan tijdschriften.
De dikke heer stak zijn
aanteekeningboekje in den zaak, bood mij mot een nederig
gebaar de hand aan en zei:
Ik ben werkelijk verheugd kennis te
maken met een man, die zooveel inkomsten
heeft. Het blijkt me in deze dagen telkens,
dat menschen, die zeer rijk leven, weinig of
geen vermogen er. slechts geringe inkomsten
be/.itten. Uw kennismaking geeft mij het
vertrouwen in de menschheid terug. Maar
n vraag zou ik u toch gaarne doen. Hoe
kunt u, zoo eenvoudig . . . zoo . . .
En de heer zag weer mijn kamer rond. Ik
was nu niet beleedigd. Met een medelijdenden
glimlach antwoordde ik:
O, ik begrijp u. u ziet naar mijn
armoedige omgeving, zoo weinig in overeenstemming
met mijn inkomsten. .Maar dan moet ik u
iets vertellen, dut eigenlijk een litterarisch
geheim is. Ziet u, wij schrijvers, moeten ons
rciiirr/i/fii, dat wij arm zijn, anders kunnen
wij niet werken.
Hiermee scheen hij bevredigd. Tk xag hem
wat uit de hoogte aan en vroeg:
l' kunt waarschijnlijk zoo veel niet
maken?
O neen.... De zaken gaan slecht tegen
woordig. Men is al blij als men zoo nu en
dan een kleine bijverdienste heeft.
Als agent van een levensverzekering
of zoo iets bedoelt u?
Pardon, ik meende wat anders. Als men
wat. protectie heeft, krijgt men wel eens een
postje, met wat salaris en wat vergoeding
voor reis en verblijfkosten, weet u. Zoo ben
ik bij voorbeeld nu benoemd tot lid yan de
commissie van aanslag voor de bedrijfs- en
inkomstenbelasting.
Toen ik weer tot mijn bewustzijn terug
keerde, was de man verdwenen.