De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 10 juni pagina 7

10 juni 1894 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 885 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. stuurd, omdat de burgemeester het verdraait nog vijf minuten met de opening te wachten. Even later zag ik dan ook al die raadsluibeursbezoekers met elkaar in druk gesprek en ook enkele,die niet tot de,gewone beurs bezoekers behoorden, maar die Blijkbaar van den toch verloren middag gebruik wilden ma ken, om de een of andere merkwaardigheid van de stad te zien en nu op de Beurs terecht wa ren gekomen. Dientengevolge heb ik nu ook kennis gemaakt met Bekkêr en Roelof Kuijpers, die door Altes werden rondgeleid. Ook Altes was slecht te spreken. Wanneer ik als korenfactor, hoorde ik hem tot een van die twee zeggen, eens op de manier van Meinesz te werk ging en tegen mijn volk, als dat vijf of tien minuten te lang was blijven schaften, zei: ga jelui nu maar voor vandaag naar huis, zou ik een misdaad plegen jegens de maat schappij, jegens mijn huisgezin, jegens mijn principalen en jegens dat werkvolk en hunne :gezinnen. Het spreekt van zelf, dat ik het in mijn zaken nooit zoo ver gebracht zou heb ben als nu het geval is, en dat ik oorzaak zou wezen van lediggang en dus ook van heel wat meer drankverbuik en andere ondeugden. Juilie, zei hij tot Bekkêr, bent nu toevallig hier terecht gekomen en dat is al de onschuldigste plaats waarheen iemand verdwalen kan, maar langer dan tot drie uur kan je hier moeilijk blijven en waar ?dan weer heen ? 't is nog een heele tijd voor het half zes is. Ik houd je voor den matig.sten man van de wereld en Kuypers ook, net ala ik zelf, maar ik durf wedden, dat je van daag, alleen omdat je door Meinesz je doel hebt gemist en geen raad weet met je vrijen tijd, een paar bittertjes meer zult nemen danjegewoonte is. Maar dat laat ik nogdaar. Van meer beteekenis is het noodeloos verlies aan op brengst van welbestede werkkracht. Het spreekt van zelf dat, als je 39, of 30 van de beste burgers een heelen middag om zoo te zeggen pp straat zet, er op zoo'n dag een belangrijk tekort in de productie ontstaat, dat zich ten slotte, vooral als het meermalen voorkomt, pijnlijk doet gevoelen. Van welke zijde ook beschouwd, het is schade voor de hand; op dezelfde wijs, als wanneer ik een aak van de Amst. Rij n beurt vaart nam om er, in plaats van mijn graan mee te vervoe ren, een pleiziertochtje op de Keulsche vaart mee te gaan houden. Ik hoor Altes graag, want het is altijd zoo ?eenvoudig en degelijk wat hij in het midden brengt; het doet er niet toe waarover je hem aan t spreken krijgt; en zoo was ik onwille keurig al wat dichter tot hem genaderd, zoodat hij zich maar half behoefde om te keeren om mij verscheidene van die nieuwe raads leden voor te stellen, van wie ik ternauwer nood de namen kende. Daar hij ook onder die lui een autoriteit is, waren er langzamer hand een stuk of zes op hem afgekomen, en ik moet erkennen, bijna allemaal menschen die je zonder dat je direct er aan denkt je portemonnaie in veiligheid te brengen, de hand kunt toesteken. Meegevallen in 't bij zonder is me die Bekkêr. Ik had hem me altijd voorgesteld als iemand met iets struikrooversachtigs, een geboren vechtersbaas, die als radicaal ruzie had met de halve wereld; maar daar heeft hij nu niets van; veeleer het tegendeel. Behoorlijk gekapt, goed aangedaan, netjes in alles; hij spreekt niet een zachte stem; heeft niets gevaarlijks ik zijn blik, en is een toonbeeld van bedaard overleggend verstand; iemand van wieii ik zweren durf, dat hij nooit een knoop heeft laten vallen en van niets meer afkeerig is dan van haken en oogen, al zou juist de branche, waarin hij is werkzaam ge weest, onwillekeurig neigingen van tegenoverfestelden aard bij hem hebben kunnen aanweeken. Ook nu bleek hij in zijn spreken een exempel van zelf beheersching. Hij be aamde alles wat Altes zei, maar zonder eenige bitterheid te toonen, al gevoelde hij niet min<br diep het ongepaste van Meinesz handel wijs. Het is onpleizierig Mijnheer Brornmeijer, zei hij, dat spreekt van zelf; je hebt er wat vroeger voor koffiegedrpnken; met het oog op den laten afloop met je vrouw afgesproken dat ze een uur later zal opdoen en de kin deren maar vast wat vooruit moeten eten ; en je hebt je toch altijd een beetje er voor aangekleed, maar u moet ook niet ver geten dat de burgemeester iu zijn recht is; wij behooren allen er op tijd te zijn, en dit laat bij verscheidene van de heeren nogal iets te wenschen over. Ik was er op mijn tijd; ik heb mijzelf niets te verwijten, ja, dat is aangenaam als je eigen geweten maar gerust is; ik zeg altijd mijnheer Brom meijer als iemand een afspraak heeft mag hij zich niet verlaten. Keen, is het niet zoo ? Wanneer ik van U koop, moet U op tijd leveren en ik van mijne zij op tijd be talen. Verplichtingen zijn wederzijds. Mijn heer Meinesz moest er wezen en hij was er, wij moesten er er wezen en van ons waren er velen niet. En nu moet U in aanmerking nemen, als je een openbare betrekking aan vaardt, is het je eigen lust, je had er voor kunnen bedanken, is het waar of niet;*.. Zoo redeneerde hij nog even door, en dat zoo verstandig gematigd en bezadigd, dat ik waarachtig schik in hem begon te krijgen, en hem al wilde vragen of hij ook Luthersch was, omdat ik een koster gekend heb, die sprekend op hem geleek, en die uit zijn be trekking was ontslagen geworden, omdat hij van het avondmaalsbrood had gesnoept, iets waartoe ik Bekkêr allerminst in staal rekende, maar het had familie van hem kunnen zijn. Tot die vraag echter kwam het niet, want op datzelfde moment verloor pp eens een ander uit het kringetje, die mij al lang bij 't_ onbescheidene af had staan aanstaren, zijn geduld. Hij had zijn glinsterende oogen zóó strak op mij gericht, dat het leek alsof er een schot ^uit moest afgaan, en toen hij mij nu plotseling ook zijn hand toestak, dacht ik werkelijk dat er zoo iets gebeurde. U is dus Na den uitslag van de verkiezingen te Alkmaar en te Utrecht. De heeren VAN HOUTEN en SI-KENGEB, VAN EYK-. »Goddank! De flromlwet is gered." die Brommeijer! riep hij uit. Wat heb ik uw portret in het groene Weekblad dikwijls be keken; wat is die gelijkenis treffend! U weet niet welk een voorrecht het voor mij is U eindelijk eens in levenden lijve te mogen aan schouwen. Al te veel eer! antwoordde ik, bijna ver legen. Neen vervolgde hij, de bewondering die ik u toedraag is verdiend, ten volle. Ik ben den Hertog! (Ik dacht eerst dat hij mij voor den mal wilde houden, maar dat was het toch niet.) Ik weet wat het is Mijnheer, telkens over iets anders te schrijven, en telkens met met wat nieuws te komen aandragen, en dat in zulk onberispelijk Hollandsen als er_uit Uw pen vloeit! Uw proza is zuiver, geloof me Mijnheer Brommeijer, heel zuiver; nog slechts enkele kleine vlekjes heb ik ontdekt, hier en daar een n te veel en een e te weinig, maar dat heeft, u begrijpt het, zijn psychophysische reden, waarover ik me voorbehoud tegelegener tijd eens een studietje te schrijven. Ondanks die teiltjes, ik vereer U om den vorm, maar ik bemin U om den inhoud! De heer Den Hertog sprak met al luider stem, zoodat de lui begonnen om te kijken en ik me niet geheel op mijn gemak gevoelde. 't Is een slappe tijd, en dan kan er niet het geringste gebeuren of dat lanterfantende volk schuift naar mekaar toe en maakt een rel letje. Maar hij stoorde zich daar volstrekt niet aan. Zijn opgewondenheid nam nog- toe; jiij greep nogmaals mijn hand en die geestdriftig knijeende, riep hij, zóó luid dat Mercurius aan den. ingang het wel hooren kon : Wij zijn broeders! L schrijft over alles wat los en vast is en ik ben de man van Los en Vast! Al wat los en vast is, is aan mij onderworpen. Maar U moet weten, dat ik het losse wel vast kan maken, maar het, vaste niet los. In mijn Los en Vast zoek ik iemand meer in het bijzonder voor 't losse. U is mijn man! Ik zag het aankomen, dat hij zijn arm om mijn hals wilde slaan en daar ik inder daad meer van het losse dan van het vaste houd, maakte ik een snelle wending en dat juist bijtijds, want fik zal Van Nicrop er niet van verdenken,ofschoon ik de/en vlak ach ter den Hertog zag)ik merkte, dat er een hem een tik achter op den rand van zijn hoed gaf, met dat gevolg, dat die bijna at'wipte en als iemand zoo iets overkomt is hij dadelijk y/ijn discours kwijt. Zoo kwam ik gelukkig van hem en van de overigen af, hij /.ocht een goed heenkomen en ik' zelf ook. Toch kan ik niet anders zeggen dan dat die raadsleden mij zeer zijn meegevallen en dat heb ik ook aan Meinesz bekend. Ik heb eenige van je menschen gezien en ik kan me niet begrijpen, zei ik tegen hem, dat je zulke flinke, aardige lui zoo norsch behandelen kuut. Duivels, daar zijn kerels onder met heel wat gezond verstand. liet moet dunkt me wel genoeglijk wezen met y.ulke personen de belangen van je gemeente te bepraten, en zijn ze allemaal zooals die ik ontmoet heb, dan is je heelc raad een ge zellige pan. Meinesz knikte heel langzaam en /ei eerst niets; maar liet even later op zijn gewone droge manier zich ui t, t het is een zeer acht baar college, hetwelk ik gaarne veroorloof met mij samen te werken, maar ik zal een kwartje boete dienen te stellen op elke telaatkoming. Nu, daar kon hij wei gelijk in hebben,want dat zie je aan de beurs. Voor een kmirtjc loopt zelfs een millioenair het vuur uit zijn sloffen. Maar millioenairs zijn in onzen Raad tegenwoordig dun gezaaid. Ken boete van een 'hibbdlje zou waarschijnlijk al voldoende zijn ! iiiimimmiini Mijne inkomsten. De impertinente vragen, waarmee de be lastingambtenaren zich tegenwoordig in onze particuliere zaken dringen, heb ik zonder voorbehoud en naar waarheid beantwoord. Met een gerust geweten kon ik verklaren, dat mijn inkomen minder dan zeshonderd vijftig gulden bedroeg. Ik behoef' mij daar voor niet te schamen, want op vraag \\\g: hoeveel mijne inkomsten bedroegen uit dielslal met of zonder braak, straat- en zeerooverij met of zonder doodslag, llesschentrekkerij. valsch en eerlijk spelen met kaarten of dobbelsteenen, valsehe immterij, strooperij, uitzuigerij en afpersing, kon ik antwoorden, j dat ik met dit alles niet meer dan honderd j gulden per jaar verdiende. Maar, al is 't geen schande, 't is toch altijd eenigszins onaangenaam, als men aan zijn armoede herinnerd wordt, vooral wanneer dit gebeurt door een spottend glimlachje en de neerbuigende Irotsehheid van een rijkere. Zoo kreeg ik voor enkele dagen bezoek van een deftig lieer met een gouden horlogeketling op een dikken buik. Hij kwam om een fumiliezaakic te regelen, dat ik had met een rijken neef van mij, doch dat niemand buiten ons aangaat. Zijn dikke buik en zijn horlogeketliiig, zijn mooie hoogc hoed en zijn det'tig zwart pak maakten reeds dadelijk een ongunstigen indruk op mij. die nog versterkt word, toen hij bij zijn binnenkomen met zijn schoenen in een gat van mijn tapijt bleef haken, waardoor hij bijna was gevallen. Natuurlijk bleef hij toen een heelc poos naar dut gat staan kijken. Mijn afkeer van dien man steeg tot haat, toen ik opmeikte. dat hij met een spottend lachje mijn kamer opnam en klaarblijkelijk veigelijkingen maakte tusschen mij en mijn rijken neef'. Toen ons zaakje afgedaan was, wilde ele deftige mijnheer mij toch nog een beleefdheid bewijzen, want hij vroeg me: ,1) schrijft, geloof ik, nog al eens een stukje? Mijn vrouw heeft laatst een feuilleton van u gelezen. Werkelijk heel aardig!" Ik knikte, glimlachend, maar mijn gezicht nam een onheilspellende uitdrukking aan, toen hij vroeg: Dat geschrijf brengt u zeker n iet veel op? Op datzelfde oogenblik had ik den man willen vermoorden, maar ik zou hem wreeder treffen. Vóór dien tijd heb ik nooit geweten tot hoeveel boosheid ik in staat was. Een helsch plan vormde zich in mijn geest en gemaakt kalm antwoorde ik: Och, ik weet niet wat u vél noemt. . . zoo'n feuilletonnetje, dat over eenige nummers loopt, geeft me tweehonderd gulden. Wat! Maar daar moet u zeker lang over werken ? Wel neen, Ik hoor wel, dat u weinig verstand yan letterkundige zaken heeft. Zulke stukjes zijn speelwerk. In verloren oogenblikken maak ik er gemakkelijk vijf per jaar. Dat is duizend gulden. U permitteert toch, dat ik het even noteer? Zoo iets had ik niet kunnen denken.... Ik zag wel dat ik den sukkel alles kon wijsmaken wat ik wilde. Zeer eerbied voor mij was sterk aan 't rijzen. Met een overmoe dig glimlachje vervolgde ik: O! Hoofdartikels geven betrekkelijk meer. Ik lever gemiddeld twintig per jaar ik werk niet vlug, ziet u voor honderd gulden per stuk. Twee duizend gulden! U permitteert toch? En hij teekende weer aan, terwijl hij al kleiner en kleiner werd en ik meer en meer groeide. Ga gerust uw gang. Dan kan u ook anderen genezen van den waan, alsof een letterkundige in Nederland niet rijk zou kun nen worden. Verdient u dan nog meer? O! wat ik zoo pas noemde, beteekent niets. Zuiver letterkundig werk brengt veel meer op dan journalistiek, dat begrijpt u, Om de twee jaar geef ik een roman of een bundel novellen uit. Nu schrijf ik niet voor het gropte publiek, zoodat er gemiddeld slechts drie duizend exemplaren van mijn werk ver kocht worden. Volgens contract brengt me dat vijf en veertig honderd gulden op De uitgever vindt zijn verdiensten in de prachtbanden. Kolossaal! Maar uw gedichten leveren toch zeker zeer weinig op ? Maar mijn goede mijnheer, is u dan geheel een vreemdeling in de letterkundige wereld ? Gedichten maken is zwaar werk; om de drie jaar ongeveer kan ik een bundel klaar hebben. Maar dan is een honorarium van zes duizend gulden toch ook niet te veel, dunkt me. De dikke heer moet zich op dat oogenblik gevoeld hebben als een molshoop naast den Mont-Blanc. Een demonische wellust deed mijn borst zwellen, terwijl ik vervolgde: Ziet u, dat zijn om zoo te zeggen de pfficiëele inkomsten van een schrijver, maar, in vertrouwen gezegd, verdient hij veel meer. Ieder roman brengt me door elkaar gerekend altijd twee duizend gulden op aan geschenken van bewonderaars. En dan de gedichten! Toen mijn laatste bundel pas verschenen was, heb ik van een bewonderende dame een prachtige villa bij Arnhem in eigendom ge kregen. Nu geeft elke bundel niet zooveel, maar .... Verbazend ! zuchtte mijn bezoeker, ver pletterd onder 't gewicht van mijn inkomsten, en verdient u nog meer? Och, men kan er van leven, nietwaar, als de huishouding niet al te groot is. Mis schien maak ik nog een paar duizend gulden uit bijdragen aan tijdschriften. De dikke heer stak zijn aanteekeningboekje in den zaak, bood mij mot een nederig gebaar de hand aan en zei: Ik ben werkelijk verheugd kennis te maken met een man, die zooveel inkomsten heeft. Het blijkt me in deze dagen telkens, dat menschen, die zeer rijk leven, weinig of geen vermogen er. slechts geringe inkomsten be/.itten. Uw kennismaking geeft mij het vertrouwen in de menschheid terug. Maar n vraag zou ik u toch gaarne doen. Hoe kunt u, zoo eenvoudig . . . zoo . . . En de heer zag weer mijn kamer rond. Ik was nu niet beleedigd. Met een medelijdenden glimlach antwoordde ik: O, ik begrijp u. u ziet naar mijn armoedige omgeving, zoo weinig in overeenstemming met mijn inkomsten. .Maar dan moet ik u iets vertellen, dut eigenlijk een litterarisch geheim is. Ziet u, wij schrijvers, moeten ons rciiirr/i/fii, dat wij arm zijn, anders kunnen wij niet werken. Hiermee scheen hij bevredigd. Tk xag hem wat uit de hoogte aan en vroeg: l' kunt waarschijnlijk zoo veel niet maken? O neen.... De zaken gaan slecht tegen woordig. Men is al blij als men zoo nu en dan een kleine bijverdienste heeft. Als agent van een levensverzekering of zoo iets bedoelt u? Pardon, ik meende wat anders. Als men wat. protectie heeft, krijgt men wel eens een postje, met wat salaris en wat vergoeding voor reis en verblijfkosten, weet u. Zoo ben ik bij voorbeeld nu benoemd tot lid yan de commissie van aanslag voor de bedrijfs- en inkomstenbelasting. Toen ik weer tot mijn bewustzijn terug keerde, was de man verdwenen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl