Historisch Archief 1877-1940
Ho. 886
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
hebben reeds in het vorige nummer met een
portret van César Franck, den componist van
dit werk, kennis gemaakt. Hoezeer zagen allen
die het feest zouden bijwonen, met spanning den
indruk tegemoet dien dit werk op hen maken zou.
Ook in dit blad was de indruk voorbereid
dat men iets buitengewoons zou hooren, en die
is waarlijk niet teleurgesteld.
Madame Colomb, de dichteres, heeft terecht
begrepen dat iedere Béatitnde (ik behoef den
inhoud niet weer te geven, omdat men dien in de
voornaamste dagbladen kan vinden) twee
contrasteerende beelden moest geven. De ellende, de
ondeugden, de macht van Satan worden geschil
derd, waarna de stem van Christus den goede en
rechtvaardige zalig spreekt.
Franck heeft de Christuspartij op ideale,
sobere wijze opgevat en daardoor krijgt men
een indruk, die nog stijgt na de vaak tref
fende en indrukwekkende koren en soli. Behalve
het meesterschap van bewerking en schrijfwijze,
is het vooral de impressie die met zeer sobere
middelen verkregen zeldzaam treft.
Wanneer wij het oog slaan op No. l, en het
op harmonische noten gebouwde motief:
Poursuivons la richesse volgen, dat later door veran
derde rhythmiek bij de woorden: du sein du
plaisir et de la richesse une apre tristesse remplit
notre coeur, een tegenovergesteld karakter
verkrygt, komt men onmiddellijk onder den indruk
dat deze componist met de eenvoudigste middelen
weet te woekeren, en wanneer wij in No. 3 het
Beine implacable, ó douleur! hooren aanheffen,
worden wij nog in dien indruk versterkt.
Bij Franck is zijn enorme kennis nooit doel
doch altijd middel om de muzikale uitdrukking.
De kunstige bewerking wordt men eerst later
gewaar wanneer men zijn ontvangen indruk begint
te ontleden. Zelfs in de laatste gedeelten waar
Franck het minst oorspronkelijk is, waar hij ons
een oogenblik te veel aan Meijerbeer en Liszt
doet denken, wordt die indruk toch nergens ver
stoord. Hij geeft ons ook hier geheel de stemming
weer. Het is echter niet weg te nemen dat bij
de gedeelten van Satan de opera zich eenigzins
doet gevoelen, doch het is alleen in die korte
gedeelten. Wie bespeurd heeft hoe de fransche
componisten in hunne kerkelijke werken eigen
lijk meest operamuziek te hooren geven, zal
des te beter gevoelen hoever Franck in dit op
zicht boven zijn Fransche collega's staat.
Het is een echt vrome geest die uit dit werk
spreekt. Men kan uit het klavieruittreksel die
schoone stemming slechts ten deele te voorschijn
roepen. Men moet Franck's heerlijke orkestratie
hooren, om te gevoelen wat hij uitdrukt, en hoe
ook hierin diezelfde heerlijke eenvoud heerscht.
Doch dit alles zou ons nog niet aldus geopen
baard zijn. indien Hol met zijn voortreffelijk koor
niet eene uitvoering gegeven had die getuigde
van buitengewone voorbereiding. Er was eene
distinctie in dit koor die men zelden bij zoo
sterke bezetting hoort. Het orkest ondersteunde
dit op gelukkige wijze en de solisten (waarvan
de tenor Demest uit Brussel de kroon spande,
doch waarvan ook de anderen veel tot het wel
slagen bijbrachten) werkten eveneens daartoe mede.
Ik beschouw daarom deze uitvoering als ten
volle geslaagd, al zou ook om iets te noemen
Messchaert een meer idealen Christus gegeven
hebben dan de heer Sistermans, (wien men echter
alle lof mag geven voor de kranige wyze, waarop
hij geheel onvoorbereid die partij overnam). De
wijding en liefde die alle uitvoerders bezielde,
is een nog sterker bewijs dan het ondubbelzinnige
succes van het werk, want die liefde sproot bij
hen voort uit esn grondige kennismaking en niet
uit een plotseling ontvangen indruk, zooals bij
het publiek altijd het geval is.
Het is 54 jaar geleden, dat Franck zich te
Parijs voor het eerst in het publiek liet hooren
als pianist. Behalve Préludes van eigen compo
sitie, speelde hij werken van Chopin en
Kalkbrenner en eene Fantaisie van Thalberg op Moïge
van Rossini.
Zonderlinge coincidentie! Na zijn meesterwerk
Les Béatitudes krijgen wij ook een Mozes te
hooren en wel een van Anton Kubinstein, die
niet voor Wagner onder wil doen en een eigen
theater gaat stichten, waarop Mozes, Christus en
de volgende trilogieën die hij wellicht nog denkt
te scheppen, zullen worden ten gehoore gebracht.
Toen ik las, dat wij slechts twee korte deelen
van de Mozes zouden hooren dacht ik: dat is
jammer, want zulke fragmenten geven een te on
volledig beeld van het geheel, doch na deze
muziek gehoord te hebben, roep ik van ganscher
harte uit: hoe gelukkig dat wij niet meer ervan
te hooren kregen. Aut Caesar, aut nihil! Dat
César Franck zich hier de echte Caesar toonde
en dat daarna de indruk van Rubinstein's muziek
nihil" was, valt niet tegen te spreken, want
daar de componist zelf heeft aangeduid dat deze
deelen het geschiktst voor de uitvoering waren,
mag men wel vragen; hoe zal men bij het
overige kunnen genieten? Is het dan met Kubin
stein zoover gekomen, dat hij alles wat hem
maar invalt, opschrijft en dat hij alles wat hij
opschrijft laat drukken? Is dat niet jammer voor
een reus zooals hij, in wiens muziek men zoo
vaak de klauw van den leeuw heeft gevoeld,
doch die het nooclig schijnt te vinden iedere
gedachte aan de hoorders mede te deelen, en dat
wel met een vertoon van uiterlijke praal, als
of alles even gewichtig ware.
Er is in dit werk een zoeken naar glans en
uiterlijk ett'ect dat mij zeer onaangenaam heeft
aangedaan. Zullen deze fragmenten op het tooncel
winnen ? Ik kan het moeielijk aannemen. En zijn
de overige deelen zoo als deze, dan voorzeker
zijn de bedevaartgangers die op zullen gaan naar
Rubinstein's tempel te Breinen te beklagen, \vant
zij zullen m. i. geslingerd worden tusschen ver
lakt realisme, lief gedoe en reusachtigen, doch
weinig zeggenden massalen klank. De aangename
klank van een enkel nummer of' het althans
eenigszins sprekende koor: Licht zal niet in
staat zijn te vergoeden wat men bij het overige
heeft uit te staan.
Heilig is echter het eerste deel bij hot tweede.
De muzikale imitaties van de zeven plagen van
Egypte, zijn voor de toehoorders niet minder
plagen. Er is bovendien zoo iets primitiefs in,
dat men zich afvraagt: AVas de componist hier
wel ernstig gestemd? Heeft hij geen loopje met
ons willen nemen ? Ik zou het daarom denken
omdat hij zelf (naar mij verhaald werd) het
curieuse pianofiguurtje dat zich onder de plagen
doet hooren in cromatische dalingen, de achtste
plaag: de pianoplaag heeft genoemd.
Een dergelijk figuur laat hij de sopraan-zangeres
ook vertoonen aan het slot van het eerste deel,
hetgeen niet minder komisch werkt.
Doch genoeg hiervan, Beethoven's Negende was
het welsprekendste pleidooi voor de onheiligheid van
Rubinstein's Mozes-fragmenten. Toen herleefden
wij toehoorders weder, toen was er natuurlijk
geen sprake meer van spotlust, toen gevoelden
wij nog sterker dat de kunst niet gebaat is
met een werk als Mozes. Op de uitvoering van
de symphonie was ook zeker hier en daar wel
iets aan te merken, (vooral wat de blaasinstrumenten
betreft) doch wie vergeet dit niet wanneer men
eene uitvoering te hooren krijgt zoo edel van
stijl, met zulke meesterlijke grepen van opvatting
zooals Hol er weet in te leggen en met een
vertolking van de Finale zooals ik die (vooral
wat bet koor betreft) zelden of nooit hoorde.
Opmerkelijk is het hoeveel relief hij aan sommige
details in het orkest weet te geven. Dit merkte
ik ook in Les Béatitudes op.
Een derde dag van een Muziekfeest is voor
het publiek, wat het dessert bij een diner is,
een zamenvoeging van allerlei aantrekkelijkheden
die men zonder te veel inspanning kan verdra
gen. Het zou dus niet noodig zijn hierop uitvoe
rig terug te komen, ware het niet dat de tegen
spoed door twee zieke solisten een zeer gelukkig
gevolg had n.l. dat de vier solisten Mevr. Uzielli,
Mevr. Hahn en de heeren Naval en Sistermans
(allen uit Frankfort) eenige zangkwartetten voor
droegen, die op buitengewoon voortreffelijke wijze
werden uitgevoerd, zooals alleen kwartet-zangers
vermogen te doen die geregeld met elkander
studeeren. In deze nummers hebben de heeren
solisten dan ook ten volle goedgemaakt wat er
de vorige uitvoeringen aan hunnen zang nog te
kort schoot, doch dat hen niet te hoog mocht
worden aangerekend, omdat zij geheel onvoorbe
reid op het laatste oogenblik werden opgeroepen.
Deze uitvoering was ons meer dan een dessert,
dank zij niet alleen deze vier solisten, doch ook
dank zij moj. Betsy Hol die zich als eene veel
belovende zangeres deed kennen en wier echt
muzikaal temperament op gelukkige wijze hare
zangkunst ondersteunde, den heer Orelio die
met veel talent zijne liederen vertolkte en de
hoorders medesleepte en den pianist den heer
Mengelberg die zich als een gedistingeerd kun
stenaar deed kennen. (Aan Nederlandsche liede
ren was een ruime plaats gegeven. Bravo '.)
Ik sprak van Franck als van den echten
Caesar. Doch dien naam mag men ook aan een
andereii imperator triumphator geven: Richarcl
Hol, die men niet alleen huldigen moet omdat
hij Les Béatitudes voor liet eerst in ons land heeft
doen kennen, doch ook omdat hij dit feest heeft
voorbereid en geleid op eene wijze, die hoogo
bewondering afdwingt. Dat zulk een man voor
Utrecht niet alleen, doch voor onze Nederlandsche
kunst onmisbaar is, hebben allen weer levendig
gevoeld. Treffend waren de ovatiën, hem gebracht,
treffend was de indruk, en vooral de wijze waarop
hij Les Béatitudes en de Finale van de Negende
heeft doen hooren.
De Utrechtsche Muziekfeesten hebben altijd een
nitstekenden naam gehad, doch onder die feesten
zal voorzeker dit (het zesde) als een der schoonste
worden genoemd.
Dat dit alles aan Hol's bezielende, jeugdig
frissche leiding is te danken, hebben allen be
grepen en erkend.
Heil dezen kunstenaar »Von Gottes Gnaden."
VAN MlLLKiKN.
Siegfried Wagner.
Siegfried Wagner, de zoon van den Meester,
ontving voor zijn Gsten verjaardag van zijn
moeder Cosima een paviljoen in den tuin van
de villa Wahnfried, om het voor de leerlingen
van de Wagnerschool interichten. Siegfried houdt
veel van houden, en Cosima heeft deze liefheb
berij op «zinrijke" wijze gevleid, door voor zijn
vijf honden vijf gedichtjes te maken, ze te laten
drukken en op bordpapier plakken, en de vijf
geliefde dieren op den verjaardagsmorgen met
deze bordjes aan zijden lintjes te laten binnen
komen.
Naar de rij werden de beestjes in het muziek
paviljoen gebracht, en Siegfried las, naar de
FrfinIcische Couner bericht, met begrijpelijke verruk
king de volgende allerliefste gedichten.
Hort es klingen,
Vogel singen,
Hunde bellen,
Glocken schellen !
Siegfried's Tag,
Freuden-Schlag!
Icb, die Mervy,
Hab' die Ehry,
Knackulire,
Gratulire,
Hab' den Ilerrn
Gar zu gern,
Stolz, doch willig,
Ileut ist's billig,
l't'ot' ilim gebc,
lloch er lebe !
sDieses war dor erste Streich", /.egt de Frank
furter Courier, ^doch der z\veite folgt sogleich":
Mit i'einem Genick
Und gliinzendem l'elz,
Mit gutem Geschick,
Nicht steil' wie ein Fels,
Mit liückling und Knick,
Grad schiet' und grad schier,
Grüszt zierlich Krik
In Hupfers Manier!
Dieses war der zweite Streich, doch der drittc
folgt sogleich:
Das Srhlagen ist aus,
Der Ilund herrscht im Ilaus,
Und klingt Dies Kuch traus.
So geht uur limans.
Deun bei meiner Xudel.
Bei Speise und Sudel,
(ianz einzig der l'udel,
Gehi'iret zum Judel!
Ich weiss ein Geheimnis,
Und geb's in Gereimnis.
Zu raten das Gleichnis
In kürzestem Abriss,
Und ward schwer gehau'n
Für Allzeit beim Bau'n;
Auch könnt Ihr es schau'n,
Drob thilt ich Wauwau'n !
Dieses war der dritte
folgt fogleich:
Blieb nnr Una
Arme Runa,
Ohn' Geschwister.
Traurig wisst Ihr
Musst ich warten
Bei der Harten
In der Ecke,
Bis ein Recke
Wird zum Diebe
Hier aus Liebe.
Streich, doch der vierte
Froh, doch heute
Mit Geliiute
Fei'rt die Wiege
Fei'rt die Siege,
Fei'rt den Frieden
Jetzt hienieden,
Fei'rt die Freiheit
In der Einheit:
Sie die Una,
Treue Runa !
Dieses war der vierte Stroich, doch der letzte
folgt sogleich :
Mis seidigen Locken,
In hellstem Frohlocken,
Die Grim mi nicht grimmig,
Ro ziirtlich und innig,
Sie hupfet vor Freude
lm neuen Gebiiude,
Und drückt Dien an's Ilerz,
Und beisst Dich aus Scherz !
Jetzt wird hoffentlich der Walm Fried haben."
Hans von Bülow.
Te Heidelberg heeft onder leiding van den gene
raal-muziekdirecteur Felix Mottl, uit Karlsruhe,
eene herinneringsplechtigheid aan Hans von Bülow
plaats gehad, waar op het programma (met den
Treurmarsen uit Beethoven's Eroïca. de Préludes
van Liszt en het voorspel van Wagner's Tristan
und holde), alleen werken van den overle
dene voorkwamen; een Funerale voor groot or
kest, drie Siitze voor gemengd koor, drie klavier
nummers, een Cyclus van zes liederen, Die
Kntsagende, door Frl. l'aulino Mailhac gezongen,
en een orkestfantazio Nirana. Een aantal
compositiën van von Bülow, die gedurende zijn leven
door verschillende omstandigheden onuitgevoerd
bleven, zullen nu successievelijk ten gehoore ge
hoore gebracht worden.
De heer Leopold Kramer, die met l Xovember
a.s. zijn ontslag had verzocht als conccrtmeester
aan het Concertgebouw, heeft om gezondheids
redenen reeds heden dit ontslag gevraagd en ge
kregen.
Kr is in buitenlandscho bladen reeds een op
roeping gedaan.
Wij hopen dat zijn opvolger eon oven ijverig
en geroutineerd aanvoerder zal zijn a!s do heer
Kramer.
inMiMimmiinMiiiiiMiniiiiniiiijiiiiiiiiimmimmiMMMumiiiiiMiiiiiHinni
Nieuwe boek-kunst.
Pretekst voor een nieuwe kostelijk verzorgde
Hero-en-Leander-uitgave (Elkin Matthews and
John Lane, Londen), is een gedenken der
kwartoeditie van het gedicht door Musaeus, zooals die,
nu juist vierhonderd jaar geleden, in Venetiëdoor
don vermaarden klassieken-drukker Aldo Manuzio,
naar het oude handschrift voor bet eerst in druk
werd bezorgd.
Marlowe dichtte van bet laat-Grieksche eroti
sche eposje een Engelscbe bewerking, die na zijn
dood door George Chapman werd voortgezet. Bij
den herdruk van dit werk door twee poëten,
geven thans weder twee Engelschen, die in nog
intiemer samenwerking hunne kunst doen rijpen,
Charles Ricketts en Charles Shannon,
eenigeprentverbeeldingen in houtsnee: voorname verluchtin
gen, welke in karakter weer merkbaar van hunne
hier vroeger besproken Daphnis-and-Chlo
'-illustraties afwijkend, het delikaatste zijn, wat bij
mijn weten deze veelvermogende kunstverlijnden
nog in het licht zonden.
Of het geval wilde dat de teekenaars een boekje
van kleiner formaat wenschten temaken, en daar
door, bij enger pagina, tot kleiner lettertype
kwamen, en zij, meegaand met die iets schraler
typografie zich ook tot Hjner lijnenstel in de
vercieringen voegden, dan wel of, allengs tot
fijner bewerking van de houtsnee gekomen zijnde,
zij deze nu ook, tot liet behoud van een
harmoniesch pagina-aanzien, vergezeld wilden zien van
minder zwaren letterdruk, dit durf ik niet vast
bepalen. Doch aannemelijk schijnt het mij, dat er
in den houtsneestijl van Ricketts en Shannon uit
zichzelve een verlijning mag worden geconstateerd,
zooals die bij meer verwante boutsnijders en b.v.
bij ons in de buurt, ook bij Dijsselhof valt op te mer
ken. Wie in onzen tijd tegen de half-mechanische en
verslapte opvatting in, zich aan het hontsnijden,
naar ik zal maar zeggen de klassieke wijze neer
zet, hij begint met op Ie merken, hoe met al
dat subtilizeeren van (ie gravure, het gebruik
van de onverzwakte lijn totaal veronachtzaamd
is, en niet meer geloof dan de mechanische
graveurs aan bet werk tijïend, zal zijn eerste
werk in forsch ell'okt van zwart-en-wit, vooral door
broedgekorvcn omtrekken naar stevigheid van
karakter streven. Zoo was het met de eerste
ornamentnle hontsneden van Dijsselhof', maar in zijn
vignetten voor Kunst en Samenleving is, van die
primitieve houtbehandeling uit. de beschaving al
merkbaar. want terwijl daarin de vroegste
proeven bij zekere stoerheid, toch niet vrij bleven
van iets plomps en zich nog weinig verhouden
met den letterdruk, geeft hij in datzelfde boek al
zoo boel veel volkomener vignetten, die bij meer
gratie en fijnheid, aan karakter evenwel bet
tegendeel van iets blijken in te boeten. Dat dit
de natuurlijke ontwikkeling van zulk werken is
en I), in dien weg voortgaat, bewijzen ook zijn
bewonderenswaardige viguetjes in de laatste af
levering van Van Nu en Straks, die bij weder
meer lenigheid van kunnen, blyven uitmunten
door dien direkten eenvoud en die vaste
trouwhartigheid van doen, die vooral Dijsselhof's niet
licht genoeg te waardeeren deugden zijn.
Welnu, hoezeer ook Ricketts en Shannon van
hem heel verscheiden wegen betreden, is in het
algemeen met de ontwikkeling van hun
houtsneewerk hetzelfde als bij onzen landgenoot het
geval. Ook hun vroegste Dial-houtsneden waren
uitermate in het zware gehouden, en van daaruit
tot de prentjes bij Hero en Leander, is heel wat
verfijning van het handwerk waar te nemen,
doch een verfijning die ook bij hen in het minst
geen verweeking meebrengt. De lijn is smaller,
maar zij is daarbij juist nog sprekender geworden,
omdat zij zuiverder is, de artiesten zijn thans
zoo zeker van hun outil, dat zij zonder vrees
voor het verlies van hechten samenhang en veer
kracht van lijn, in de uitvoering veel verder
kunnen gaan. Mits dit nimmer voere tot een
raffinement van het uiterlijke ten koste van den
kern is dit louter winst. liet is door grooter
buigzaamheid van onbedorven taal, winst aan we
zenlijke zuiverheid.
Zeer zuiver is bij hun Ilero en Leander al
het voortreffelijk gemaakte bandje van zacht per
kament, teeder verlevendigd door niet veel meer
dan een lijn-geserreerd recbte-lijnestel, met blank
geelgoud, ingeprest in de kompakt geplakte
hoornige roomstof. Dat doet zich uitnemend
aristokratiesch voor, als een recht uiterlijk van het
deftige boekje, dat ook van binnen spaarzaam
en delikaat is vercierd. Behalve het frontispies
zijn er op de 11:2 bladzijden druks niet meer
dan zes prenten in den tekst, elk aan het begin
van een vel druks geplaatst, zoodat in het
onopengesnedon exemplaar alle prenten openvallen.
Hierbij echter wil ik een opmerking niet weer
houden. Ofschoon deze plaatsing op het eerste
gezicht een voordeel biedt, moet men er bij eenig
doordenken toch een zwak in zien. Het niet af
hakken van het ingebonden boek is misschien
al op het kantje van affektatie, maar het zoozeer
zich richten naar het (niet eens noodzakelijk ge
prononceerde) stoffelijke samenstel van het boek,
dat de geestelijke bouw er geheel mee wordt ge
forceerd, en de prenten soms een tien bladzij
den van den geïllustreerden tekst af komen te
staan, dit kan men moeielijk voor iets anders
dan een dwaling aanzien. Laat mij hierbij
fluks nog twee aanmerkingen op het geheel
mogen maken. De eerste, dat het rijk omlijste
frontispice, zoozeer buiten de grootte van het
verder konsekwent doorgevoerde pagina-for
maat valt, dat er buiten dien cierlijken rand zelfs
bijna geen witten zoom blijft op het blad. zoodat
de pagina n in zichzelf wordt geschaad, n zij
de homogeniteit van het boek zeer komt te ver
storen. Mijn tweede bezwaar geldt, dat de met
fraaie ranken doorstrengelde begin-0, de I? en
de viermaal gebruikte N, alsook de C in liet
frontispies, onder haar verciering iets te min dui
delijke letters zijn gebleven.
Doch met deze dingen is ongetwijfeld alles
gezegd, wat men op de volmaaktheid van het
werk beknibbelen kan, en bet dient hierbij opge
merkt, dat op de negen en negentig van de honderd
zoogenaamd met veel smaak uitgevoerde boeken,
men op deze wijze niet zou kunnen ingaan,
wanneer men er iets aan wilde blijven respecteeren.
Want het is hier niet een naar de loopende routine
uitgevoerd boekje, waaraan door wat bizonderen
smaak een zeker aanzien is bijgezet. Reeds dadelijk
bij het openslaan, merkt men al bij de grondstof,
bij het papier een zeer bewuste keuze op. Evenals
Morris zich dit voor zijn mooie uitgaven laat doen,
hebben deze beide boekverzorgers zich een speciaal
geschepte papiersoort doen maken, die als water
merk hun bloemrijk dubbel initiaal draagt, en
unbleached Arnold schijnt genaamd, en die
superbe is van tint, van aanvoelen, van stevige
soepelheid, en bovenal hoogst smijdig in het
aannemen van den druk. Die druk, ik bedoel,
nu het zetwerk, is voortreffelijk. Het zou niet
licht vallen op het werk van de Ballantyne-press,
dat hier waarschijnlijk door de verluchters nog
werd geleid, aanmerking te maken. In het stol
len van de pagina is een overtuigde smaak be
tracht. Ook daar, waar nog maar enkele versre
gels op het blad kwamen, is het teloorgaande
bladzij-kader van onder stipt aangezet, door liet plaatsen
van het pagina-cijfer links en het drukken van
het eerste woord der volgende bladzijde rechts
onderaan. De verhouding van lettergrootte en
interlinies is uitstekend, en de spacie tusschen
de woorden is naar vaste maat onwrikbaar vol
gehouden, zoodat van het knoeierig gebruikelijke
opdringen op den regel, om er een hall' woord
meer op te kunnen halen, nergens in het minst
maar sprake is. Er zou meer te prijzen zijn,
want heel bet met oordeel richten van de
tekstkompositie is zoo gaaf doorgevoerd als men het
maar zou wonseben, en als waarop ik wel willen
zou, dat men ook bij ten minste enkele
Xederlandsche drukkers regulier mocht kunnen rekenen.
De zes hontsneden nu tusschen dezen druk,
een weinig gevulder dan die bij Daphnis and
C/tliic als ze zijn. doen volmaakt in harmonie
met den mooi gezettcn tekst. Het is hier niet
zooals dan nog meestal in de moderne
boek-illustratie, dat hot prentje altijd eer wat wordt ge
schaad door de typogralische nabuurschap,
integendeel denkt men zich deze houtsneden min
der volkomen, zonder het bazement van do acht
versregels, die bij alle zes er onder staan. En
niettemin zijn zij van houding en beweging
gansch vrij in zichzelve. Hij grooten een
voud van bouw en vooral van buitenlijn,
hebben de figuren een bepaalde volheid van
werking. Hoe straf ook do kontoers zijn
gesneden, zij houden in hare ordonnantie toch
een rustige lenigheid en slanke evenmaat.
De vaak zeer minnelijke beeldjes worden gedra
gen door een rythmische lijnengratie en een adel
van samenstellen, die naar niets zoozeer aardt
als naai- die vroeger Italianen, tusschen welke en
de nieuwere Kngelschen de schoonheidsdronken
Rossetti wel de groote middelaar is geweest.
Maar, opmerkelijk voor de verluchting van een
erotisch verbaal als dit, er is niets seusueels in
het schoon wat de figuratie beheerscht; de
wulpsche roes van Musaeus is veredeld, en het is
overal de gespierde snede, die de teederheid der
idvlle steunt en kuischt.