De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 24 juni pagina 2

24 juni 1894 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 887 en stoffelijken levensstandaard het geboorte cijfer de neiging heeft te dalen. Eea andere veelbesproken en hiermede ver band houdende kwestie betreft den leeftijd waarop de verschillende standen in het huwe lijk plegen te _ treden. Hier is inderdaad mér overeenstemming tusschen de waargenomen feiten en de heerschende meening dat de ar beiders jonger trouwen dan de meer welge stelde klassen. Bij het bespreken van dit ver schijnsel en het afleiden van gevolgtrek kingen daaruit komt het er echter op aan te weten in welke mate het zich voordoet. Zeer interessante gegevens daaromtrent bevat een opstel niet lang geleden in de Royal Statisticql Society te Londen voorgelezen door dr. William Ogle, gepubliceerd in het Society's Journal van Juni 1890. Deze geleerde komt hierin tot de conclusie dat de gemiddelde huwelijksleeftijd over de geheele bevolking genomen van jaar tot jaar maar weinig verschilt. Tusschen de verschil lende klassen der samenleving echter is wat dit punt betreft een groot verschil waar te nemen, gelijk kan blijken uit de hieronder volgende tabel, loopende over 1884?1885. De GEMIDDELDE HUWELIJKSLEEFTIJD bedroeg: VOOR Tertiel-arbeiders .... Schoen- en kleermakers . Handwerkslieden .... Handelsbedienden. . . . Winkeliers Geleerden, beambten en 1 onafhankelijke klasse ? MANNEN. 24 08 jaar 24.38 24.92 25.35 25 56 26.25 26 67 » 29 23 31.22 VROUWEN. 22 46 jaar 23.43 24.31 23.70 23 66 24.4 i 24 22 26 91 26.40 Geeft deze tabel den gemiddelden leeftijd voor de verschillende categoriën, de volgende doet zien: De LEEFTIJDSVERDEELING PER DUI ZEND OP HET OOGENBTJK VAMIET HUWELIJK : LEEFTIJD. Beneden 21 j. 21?25] 25-30 30-35 35-40 40-45 45?50 50 en daarboven LEEFTIJD. Beneden 24 j 21?25 25?'M 30-35 35-40 40?45 45?50 50 en ) daarboven / Mijn werkers M. V. 169;439 535:388 228 123 47 14 6 1 3f 11 L '? i 3 Winke liers. M. V. 55226 412 323 L28 53 19 6 4 449 23i 62 18 7 6 textiel. Arb. M. 144 588 205 58 V. 337 432 149 Vs> 16l 18 12| 7 5 2 4 4 Han delsbe dienden M. Yl 432 379 130 13 11 6 2 V. 197 450 262 61 17 7 3 3 Arbei ders M. 121 V. 318 4551408 277 184 88' 5^ 29 18 7 5 20 g 5 2 Boeren M. 31 V. 111 253 396 349 262 217 115 75 47 GS 20 14! 2' 14 1) Hand w. lieden M. 10» V. 282 489 448 278 192 73 25 17 4 6 48 16 S 4 2 Schoen Kleurmakers. M. 172 V. 276 477412 232,183 76 23 6 8 6 Geleerden 79 30 10 4 6 beambten en on afhankelijke klasse. M. V. 7 144 376 2" 2 98 43 26 34 127 402 278 107 34 24 11 17 Deze cijfers bewijzen inderdaad dat naar mate de levensstandaard lager is de leeftijd ilniiiiimiiiMiuiiiiiiiiiuiiiiLiiiiiimimimiii tweede maal bekeerde. Zonder denken, ja verheugd, gaf ik mijn ziel over, werd Johan nes genoemd en met geschenken overladen. Zobeïde lachte weer en de bamboes bleef niet alleen ongebruikt in den hoek staan, doch werd met stof, zelfs met spinnewebben bedekt. Maar toen de eerste gift opgemaakt was, de aalmoezen niet zoo rijkelijk meer vloeiden en ik weer moest werken, iets dat mij in het geheel niet beviel, maakte Zobeïde den bamboes schoon en nam mij opnieuw eens flink onderhanden. Ik kronkelde als een worm onder hare slagen, ik smeekte, beloofde alles te zullen doen, wat zij rnaar wou, weende en viel aan haar voeten, doch vergeefs ik kreeg bij de bamboesslagen nog trap pen toe. »Je slaat mij alsof ik een ezel was," jam merde ik." »Je bent ook een ezel." »Je trapt mij als een hond!" »Je bejit ook even lui en ongeschikt als een hond!" Eindelijk hield zij op. »Wil je doen w-at ik zeg? Ja? verstandig wezen ?" » Waarom ? jij alleen hebt verstand genoeg voor ons beiden, en denkt voor inij." »Stil, ik weet wat voor je." »Waarom heb je dat niet eerder gezegd ?" »Omdat je precies een instrument bent, dat nooit bespeeld kan worden voor het ge stemd is." . «Gestemd ben ik nu genoeg," antwoordde ik zuchtend,«begin dus maar op me te spelen." »Ik ken een man," ging Zobeïde voort, »met wien gij een uitstekenden zielenbandcl kunt doen. Het is een Russisch geestelijke en rijk; je weet, de Kussen en Engelschen zijn de rijkste menschen op de wereld en zien niet op geld, wanneer het er op aankomt een ziel te "winnen. Wil je naar den geeste lijke toegaan ?" waarop men trouwt vroeger valt. Een enkele greep uit beide staatjes toont dit reeds duide lijk aan. Vergelijken wij bijvoorbeeld de mijn werkers met de onafhankelijke klasse, dan zien wij dat van de mijnwerkers die trouwen 704 per 1000 jonger dan 25 jaar zijn, van de onafhankelijke klasse slechts 151, terwijl van de mijnwerkersvrouwen 827 en van de vrou wen der onafhankelijke klasse slechts 529 per 1000 beneden dien leeftijd vallen. De gemiddelde huwelijksleeftijd bedraagt voor de mijnwerkers en hunne vrouwen 24 en 22 Vs jaar, voor de andere klasse en hare vrouwen 31 en 26V2 jaar; een verschil dus van 7 jaar voor de mannen en van vier jaar voor de vrouwen. Een andere zaak, die hierbij in aanmerking komt is het aantal personen, die in de ver schillende klassen ongehuwd blijven. Ter op sporing daarvan ging Dr. Ogle inde censusregisters een groot getal personen na om te zien wie opöOjarigen leeftijdnognietgehuwd waren. Wat de mannen betreft, bevond hij dat dit aantal het kleinst was onder de winkeliers, dan volgden de handwerkslieden en arbeiders, terwijl het cijfer der ongehuwden verreweg het grootst was onder de geleerde, beambten- en onaf hankelijke klasse. Voor de vrouwen vond de schrijver geen statistische gegevens, maar men mag aannemen, dat hier ongeveer dezelfde verhoudingen gelden. Miss Collet zegt in haar Labour and Life of the People" dan ook, dat in de lagere klassen elk meisje trouwt, maar dat dit voor de middelklasse niet geldt. De lagere klassen huwen dus niet alleen vroeger, maar ook menigvuldiger dan de hoogere. Beschouwen wij het bovenstaande eenigszins nader, dan blijkt daaruit, dat het verwijt der roekelooze huwelijken wel wat wordt over dreven. Wel moet worden erkend, dat het cijfer van 17 pCt. der mannen en 44 pCt. der vrouwen in de laagste categorie, die trouwen beneden de 21 jaren, vrij groot is, maar de gemiddelde leeftijd van ^4 en 22 Vs jaar voor mannen en vrouwen komt ons niet te vroeg voor. Overigens is het de vraag wat schade lijker is voor de maatschappij: de vroege huwelijken der proletariers, dan wel het langdurig celibaat der meergegoeden, met de daaraan verbonden nasleep van mislei ding, prostitutie en ziekte, van lichamelijke en zedelijke verslapping. Overigens bevestigen de thans medegedeelde cijfers ons beweren in het vorig artikel, dat een hoogere levensstandaard het bevolkingscij fer beperkt. Want wel hangt dit cijfer niét al leen af van den leeftijd waarop gehuwd wordt, maar ook van de vruchtbaarheid der huwe lijken, maar toch is ook de leeftijd, vooral die waarop de vrouw trouwt, hier een gewichtige factor, en werkt die, zooals boven bleek, bij de lagere klassen het sterkst. Ook met het oog hierop behoeft men dus van _ stoffelijke verbetering in het lot der arbeidende klasse niets te vreezen, maar zal die veeleer medewerken tot een natuurlijke beper king van het geboortecijfer. De huwelijksleeftijd bij den middenstand bewijst dit op overtuigende wijze. Die beweegt zich bij deze klasse tusschen de 25 en 29 jaar. Al wat daar beneden valt is als te vroe;/, al wat erboven ligt als te laat, minder goed te verdedigen. Het meer naderen tot dien middenstand zoowei van de lagere als van de hoogere klassen der bevolking zal ons dus ook in dit opzicht meer gezonde verhoudingen brengen. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIMIIIIIIHIIIIIMIIIIIIIIIIIII »Vraag je dat nog, Zobeïde, heb ik dan nog een wil, moet ik niet altijd doen wat jou goeddunkt! Maar zet eerst den bamboes in den hoek." Zoo ging ik dan naar den geestelijke, een deftig man, met langen baard. Hij was echter zeer nauwgezet, het was een vervelende ge schiedenis voor me. Hij leerde en onderwees mij alsof ik een kind was, en wanneer ik fouten maakte, begon hij weer van voren af aan. Ik ontving ditmaal evenwel roebels, vele roebels die glinsterden als de zon, nu eerst hadden wij een goed leven. Dezen keer liet ook Zobeïde zich bekeeren. Jk ont dekte, helaas, te laat, dat het haar minder om de blinkende roebels, dan wel om den mooien baard van den geestelijke te doen was; wTat zal ik er nog bijvoegen ? Daarbij zweefde die vervloekte bamboes mij ook nog voortdurend voor den geest! ... Ik heette thans Xicolaas en behoorde tot de Grieksche, of zooals ze ook wel genaamd wordt, tot de orthodoxe Russische kerk. Het beviel mij er zeer goed, te meer, daar ik op aanbeveling van den geestelijke als tolk en gids aangesteld werd bij lietRussische consulaat en als zoodanig een flinke jaarwedde kreeg. Slechts een ding beviel mij niet, de zoo genaamde »Paasehdoop", zooals bij de Moscovieten de gewoonte is. Ik was nooit een lief hebber van koud water en nu moest ik mij. geheel naakt uitgekleed, er in storten. Dat was te veel van mij gevergd. Met vaandels, heilige beelden, wierookvaten en gezang trokken de geestelijken met hunne volgelingen naar de rivier, ik er tusschen in als een oflerlam ; en daar Zobeïde met haar groot gebedenboek naast mij liep, was geen uitweg mogelijk. In den stoet bevonden zich verscheidene Russische boeren, die uit verre streken, som mige zelfs te voet, naar het heilige graf ge komen waren. Met dezen viel ook niet te u ziek. Muzikale Kritieken. Oiid-Nederlandsche Liederen uit den Nederlandschen Oedenck-Clanck van A. VA M? ir s (1<!'2(>). Tweede herziene en vermeerderde druk. Het conoertsaisoen is nu toch wel ten einde. Hoewel ik deze verklaring niet dan met zekere angst en reserve neerschrijf, (want wij weten nooit welke verrassingen ons nog te wachten staan) wil ik nu maar niet langer dralen, den stapel compositiën, die zich langzamerhand heeft opgehoopt, tot het onderwerp van heknopte besprekir gen te maken en hiermede aan den wensch van H.H. componisten en uitgevers voldoen. Een der eerste werken die in'de termen van eene bespreking vallen, is de uitgave door de vereeniging van Noord-Nederlandsche Muziekge schiedenis van bovengenoemd werk. Voor ongeveor 22 jaar gaf Dr. A. D. Loman eene bewerking van de voornaamste en schoonste liederen van Valerius welke uitgave spoedig ge volgd werd door Geuzenliedjts. Deze liederen, van eenvoudige begeleiding voorzien, hebben er veel toe bijgebracht de aandacht op onze schoone liederen te vestigen. Ik houd mij stellig over tuigd dat zonder deze uitgave en de liederen voor gemengd koor bewerkt door Dr. A. D. Loman en Julius Rontgen, wij nog altijd zouden zuchten onder het verbasterde (nieuwe) Wilhelmus dat thans gelukkig zoo goed als veroordeeld is. Zooals men weet heeft Valerius oudere wereldsche wijzen gebruikt voor zijne vrome en spotliederen, op de Geuzen betrekking hebbende. Terwille van den tekst hebben sommigen liederen wijzigingen ondergaan en is de declamatie bij andere niet boven bedenking verheven. (Ik wijs o. a. op het lied: O Heer die daer des lle-mels tente spreijt) waar dunkt mij eene kleine wijzi ging (die hier zeer gemakkelijk is aantebrengen) niet in het nadeel van het lied zou zijn geweest. Bij andere is de melodie door Valerius gewijzigd zooals b.v. in het nieuw opgenomen lied : Men brand, men blaeckt, men scJiend, men moort, op de wijze van een lied : Dcphne en A polio (Engelfche Daphne) waarvan men de muziek en de woorden vinden kan in Starter's Vriesclie Lusthof' beplant met rerscheijde stichtelijke Minneliedtkens, gedichten ende boertige kluchten. Dit lied is er door Valerius bewerking m. i. niet op vooruitgegaan. Ik althans geef' de voorkeur aan de oorspronke lijke zetting. (\u zal Starter, die eerst te Londen en later te Leeuwarden woonde en er veel toe heeft bijgebracht de Engelsche liederen in ons land in te voeren, ze wel vrij juist hebben over gebracht.) Doch deze opmerkingen gelden niet de bewer king van de heeren Dr. A. D. Loman en Jhr. J. C. M. van Riemsdijk, die belangrijke wijzigin gen en ook verbetering van de eerste uitgave bevat. Verhoogings- en verlagingsteekens, die bij Yalerius niet voorkomen en die in de eerste uit gave zijn aangebracht, zijn nu weer verdwenen. De bewerkers hadden ervaren dat die wijzigin gen niet noodig waren. Sommige liederen hebben daardoor aan karakter gewonnen. Ik zou echter een uitzondering willen maken wat het lied Maximiljanuit de HO.ÏSU, betreft. Daar zou de ver hooging van t' tegen liet slot van den eersten en tweeden regel aanleiding kunnen geven om door de harmonisatie het groote verschil van karakter tusschen beide regels te doen uitkomen, terwijl men bovendien terecht zou kunnen vragen waarimimiiiiiiMiiinimmniiiiiiiiiijnmii minimum mimmmiiiiimiuiiimii spotten. Zij zongen hunne liederen uit volle borst rnet diepe basstemmen en keken in hun godsdienstijver somber voor zich uit. Onder het wonderschoon gezang de ortodoxe Kussen zingen mooi zou hel, schouwspel eindelijk beginnen. Als waanzin nig stortten de baardige boeren zich in het water en de andere lïussen volgden ras hun voorbeeld. »Welnu,'' sprak mijn geestelijke be schermheer tot mij, »hoe is hel, je wilt toch zeker niet achterblijven ? Moedig het water in, als nieuw-bekeerde moet je niet dralen." Ik klappertandde, het gezicht alleen reeds van die groote massa koud water deed mij huiveren, maar ik trad naar voren en maakte aanstalten mij er in (e werpen. Het duurde echter wel wat lang, voor dat de ware moed kwam. Onverwacht gaf' mijn vrouw mij een stomp in den rug en plomp, daar lag ik in den Jordaan en spartelde in liet water als een kikvorsen, die verdrinkt.'' »I\om, kom, Jussuf, een kikvorsch kan toch niet verdrinken?" »Ik ben ook niet verdronken, mijnheer, anders zou ik toch niet v.w:> vroolijk naast u loopen en u mijn handelsgeschiedenissen verhalen.'1 D.'ania overkwam mij een groot ongeluk; ondanks alle voorzorgsmaatregelen ontmoette ik twee geestelijken in de kerk, de een w:as een katholieke, de andere een ortodoxe Rus sische geestelijke. Heiden kwamen naar mij toe, de eene noemde mij Johannes de andere ^Nieolaas, wat er verder gebeurde, kunt u gemakkelijk raden. Vluchten hielp mij weinig, want, de geestelijke verraadde alles aan mijn sehoonc Zobtïde, en toen ik sluipende thuis kwam, lag de bamboes gereed. Ditmaal keerde ik niet uit noodzakelijkheid, doeh uit woede het popegeloof der orthodoxe kerk den rug toe en liet mij in de Engelsche kerk over schrijven. Toen Zobeïde zag, dat dit geloof nog meer voordeelen opleverde dan het Rusom de verhooging in maat 2 wel gehandhaafd is en niet in maat 8 en 4. De lagere ligging van vele liederen in deze tweede uitgave acht ik een verbetering en de nieuw bewerkte liederen die in de eerste uit gave niet voorkomen, niet minder. Met nadruk vestig ik de aandacht, op het ge deelte van de voorrede waarin de bewerkers ten sterkste er op aandringen dat de opgewekte zin en frissche levenskracht in deze liederen moet be waard blijven. Ik heb meermalen opgemerkt, dat de neiging maar al te zeer bestaat [aan deze liederen een slepend karakter te geven. Het snellere is wel eens in strijd met de vrome uiting van een lied, doch geheel in het karakter van den opvatting Van dien tijd en van het populaire van de wijzen. Over de opmerkingen, het Wilhelmus betreffende, wensch ik eveneens een oogenblik stil te staan. Ook dit lied wordt meestal te langzaam gespeeld en gezongen. Terecht m. i. zeggen de bewerkers, dat aan de gepuncteerde halve noot ( c ?) 'n de driedeelige maat dezelfde tijdwaarde moet gegeven worden, die in tweedeelige maat aan de halve noot toekwam. Gewoonlijk wordt het gedeelte: EenPrincevan Oratigiën ben ick vrij onverveert langzamer gezon gen dan het begin. Doch het lied wint daar vol strekt niet bij. Ik heb dan ook in eene bewerking van dit lied voor mannenkoor (in den bundel Neerlands zan gen voor Neerlands mannen) mij aan deze lezing gehouden. Ik hoop dat men aan deze uitgave veel aan dacht zal willen wijden, want niet alleen het gehalte van de kernachtige liederen, doch ook de bewerking er van, stempelen dezen bundel tot een belangrijk loekje. De nieuw bijgevoegde liederen (zijnde de nummers 20 tot 28) hebben de bewerkers ge meend te moeten opnemen, hoewel zij niet zijn gerangschikt door Valerius onder de Xederlandsche stemmen," blijkens de tafel van de «stemmen ofte wijzen." Dit is echter ook het geval met enkele van de vorige. Hiertegen is dan ook niet het minste bezwaar, want de geïmporteerde wijzen waren in ons land toen even populair (sommige nog gewilder) dan de oorspronkelijke, vooral de wijzen uit het bloeitijdperk van het Engelsche lied, waarvan, zooals ik hierboven zeicle, door Starter vele zijn gebruikt. Oriando di Lasso, Sammtliche Werke. (Ver lag lÏKKITKOI'F VMI IIÜUTKL.) Thans is dan het oogenblik aangebroken dat er eene volledige uitgave van Lasso's werken zal verschijnen evenals dit van Palestrina reeds het geval was. Mij werd een proefnummer toe gezonden, waarin met het: Magnum opus musicum een begin is gemaakt. Een zeer schoon portret van Lasso genomen naar de oorspronke lijke schilderij, in het K. Krziehungsinstitut te München aanwezig, opent op waardige wijze dit nummer. Het eerste deel zal bevatten ?_', ."> en 4-stemmige latijnsche zangen. Zij zijn vroeger in partituur gebracht door Carl Proske on kritisch durchgesehcn und redigirt door Franz Xaver Haberl, den onvermoeiden en geleerden: ^Forscher." liehalve Haberl zal ook Dr. Ad. Sandberger, l'rivatdocent für (leschichte und Theorie der Musik und Conservator der musikalische Abtheiling der k.k. Hof- und Staatsbibliotheek in Mün chen aan deze uitgave deelnemen. Die mede werking is van de grootste waarde: wat deze ge leerde die de gelegenheid niet verzuimd heeft, grondige Lassostudiën te maken zoouls uit zijn werk: Beitrage zur Geschichte der Hai/erischeii llofkipelle unter Orlando Lasso, (waarmede ik dezer dagen met de grootste belangstelling kennis maakte) blijkt, in welk werk hij sommige vroeger gemelde onjuistheden omtrent Lasso's leven en wer ken herstelt. Deze uitgave wordt eene prachtuitgave, zoowel sische, berustte zij onmiddellijk in mijn besluit. De dame, die mij bekeerde,was een Engelsche, zij was niet jong en ook niet mooi, groot eu mager en had handen en voeten zooals vroe ger de reuzen in Kanaan moeten gehad heb ben; daarbij had ze rood haar, dat in de zon scheen te branden. Overigens was liet een goede dame, zij bad een beetje te veel rn spoorde daartoe ook mij aan. Zij gaf'mij den naam van Abraham. Hare uitstapjes inden omtrek van Jerusalem waren zeer lastig. De goeie vrouw had het in haar hoofd gekregen x.oovcel mogelijk zielen te redden. Wanneer een van die buien baar overviel, bestegen wij twee zachtzinnige muildieren, terwijl een derde beladen werd met bijbels in verschil lende dialekten overgezet en afkomstig van het Engelsche Bijbelgenootschap, allerlei ge neesmiddelen, nuttige kleinigheden voor huis houdelijk gebruik en speelgoed. Een half dozijn gewapende 13e(louïnen begeleidden ons. Hardop psalmen zingend, trokken wij het land in; wanneer jong en oud rondom ons ver zameld was, hield de vrome dame eerst een schoone redevoering om daarna de medicijnen, de kleine geschenken en het speelgoed uit te deelen. De bijbels bewaarde ij altijd voor het laatst. Eens op een keer bleef' ik achter, om te zien wat de mcnschen met die ge schenken deden ; toen zag ik met een bedroefd hart, dat /.ij alles bewaarden, maar de bijbels dadelijk wegwierpen .... Toen de Engelsche dame afgereisd was, deed ik een nieuwen handel met mijn ziel. Ik werd Kopte en kreeg den naam Ilanna. Allerlei vreemde dingen kreeg ik toen te aan schouwen. Het eerst wat mij opviel, was dat alle beelden in de kerk zwart waren, de Hier, de Moeder Gods, Jezus, de Apostelen, de Heiligen, enz. Minder nog bevielen mij de boetedoeningen. In dit opzicht zijn de Kopten nog verschrikkelijker dan de orthodoxe Kussen. Die boetedoeningen bestonden niet enkel ia

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl