De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 24 juni pagina 3

24 juni 1894 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Ho. 887 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. wat uiterlijk als wat inhoud betreft. Op waar diger wijze kon Lasso waarlijk geen eerezuil ge sticht worden. Dit werk zal niet minder dan 60 deelen bevatten. De firma Breitkopf en Hartel, die juist met de herinnering van den 300-jarigen sterfdag van Palestrina (2 Februari '94) na dertigjarigen ar beid gereed was met de uitgave van de werken van den Italiaanschen meester een werk met liefde en piëteit volbracht zal dit blykt uit het eerste nummer Lasso's werken met niet minder zorg in het licht geven. VAN MILLIGEN. liiiimiiiimiimiiiimimiiiinnmmiiiiiiiiiiimmuuuiummHiHimmmmi La Salie Pleyel. Er is een belangrijk werk gedrukt, bovenstaanden titel voerende, met artikelen van L. de ourcaud, Arthur Pougin en Léon Pradel, illustraties van P. Renouard en J. Gregny en houtgravuren van Plorian, Gusman en Boileau. Dit boek is niet ia den handel doch is door het huis Pleyel onder kunstenaars en kunstvrienden verspreid. Het eerste artikel: La musique de Concert depuis 1830 van de Fourcaud behandelt de componisten en virtuozen Ambroise Thomas, Gounod, Heyer, Massenet, Saint-Saëns, Liszt, Chopin, Cesar Franck, Mme. Camille Pleyel, Rubinsleio, Délibes en Guiraud. Hierin wordt vooral in het licht ge steld dat zij in de concertzaal van het huis Pleyel liunne eerste lauweren hebben geplukt. De zalea van Pleyel vroeger in de Rue Cadet zijn later ver plaatst naar de Rue Rochechouart, een van die sterk stijgende straten die naar de boulevards exte rieurs leiden die in de nabijheid van de hoogten van Montmartre liggen. Wie eenmaal in het huis Pleyel, Wolff et Cois geïntroduceerd voelt er zich tehuis. De chef en schoonzoon van den beer Wolff, de heer Lyon, een uitstekend werktuigkundige van wie men vele ver beteringen en nieuwe vindingen te danken heeft, evenals zijn rechterhand, de heer Ernest Lantelme maken het den kunstenaar zoo aangenaam mogelijk in hunne salons. Het spreekt vanzelf dat men aldaar (evenals in de zalen van Erard) tal van interessante personen ontmoet. Hoewel er een *va et vient is dat niet ophoudt, gaan alle be ambten en chefs met de meest mogelijke kalmte met hun werk door en verbaast de bezoeker zich maar dat het mogelijk is zulke uitgebreide en veel omvattende werkzaamheid onder zooveel stoornis en bewegelijkheid met dezelfde kalmte te volbrengen. Het tweede artikel: L'art Moderne a la Salie Pleyel, handelt over enkele moderne componisten zooals Lalo, Joncières, Dubois, Benjamin Godard en de voornaamste virtuozen aldaar opgetreden. Ook van hen zijn zeer schoone portretten opge nomen. Ik heb onder die portretten vele goede bekenden getroffen, die ik meermalen in deze zaal hoorden, waarvan ik sommigen ook meermalen ontmoette. Zeer gewichtig is echter het derde artikel: Orgauisation industrielle et sociale de la Maison Pleyel, Wolff et Co. Son histoire de 1807 a 1S93. Hier leest men en wordt door platen aanschou welijk voorgesteld hoe er gewerkt wordt niet alleen, doch wat de firma voor de ontwikkeling en ver betering van den toesfand der werklieden en huane gezinnen doet. Eerst wordt de geschiedenis van Ignace Pleyel (waarvan men ook in de zalen van Pleyel zeer schoone portretten vindt) in 1757 geboren te Weenen verhaald; hoe hij te Parijs eerst als com ponist was gevestigd, doch later uitgever en daarna pianofabrikant werd. Met zijn zoou Camille werkte hij onafgebroken aan de ontwikkeling van ziju zaak. Aan den opvolger Auguste Wolff heeft men vooral de invoering en ontwikkeling van de vleugel piano's te danken die Gounod om den leelijken vorm met de naam Crapaud doopte. Sedert is door de heeren Wolff en Lyon steeds aau verbeteringen gewoon vasten, zooals bij de Franciscaners, neen, het vasten daar had veel van een halven hongerdood. Ik sloop als het in de vasten was, (ik moest, om zoo te zeggen, bijna dage lijks van de lucht leven) als een spook rond, terwijl ik bovendien moest aanzien, hoe smake lijk mijn vrouw zat te eten; want zij was natuurlijk niet tot de Kopten overgegaan. Ja, ze is slim! Nog verschrikkelijker dan de vastendagen vond ik de boetedoeningen in de kerk. We moesten dan in rijen op de koude steenen liggen, terwijl de anderen voort durend op ons trappelden evenals ezels bij het koren dorsenen en als we eindelijk mochten opstaan, had het er ook werkelijk veel van of men ons gedorscht had. Daarna moesten wij psalmen zingen tot wij schor waren en ten slotte kwam de zoogenaamde discipline, het geeselen. Mijn rug was door de liefderijke behande ling mijner vrouw met den bamboes wel ge hard, maar de geeselroede, dat is de ware Bcorpioen, die bijt en brandt en nijpt, alsof' een panter u met zijn klauwen in den rug boort, ze er weder uithaalt, om ze er het volgende oogenblik weder in te drukken. Ik liep dan ook, toen de tijd van vasten en boeten weer aanbrak, weg en zwoer mijn Koptengeloof af. Natuurlijk was Zobeule kwaad, doch de slagen van den bamboes schenen mij een verkwikking in vergelijk van de pijnigingen der geeselroede. Het is voorzeker wel het aangenaamst, als men zonder afgerost te worden door het leven kan gaan, maar als het nu toch eenmaal zoo zijn moet, is het toch in elk geval pleizieriger door een mooie vrouw gepijnigd te worden, dan door twee zwarte duivels. Gelukkig vond ik kort daarop een Duitsch geleerde, een protestant, die mij bekeerde en mij Martijn doopte. Hij trekt het Heilige Land door en schrijft, al wat hij hoort en ziet, nauwkeurig op, om later van al die aan gewerkt en hebben zij het mogen aanschouwen dat dit huis steeds in bloei toenam. Aan het einde van het vorige jaar had het huis Pleyel 108,000 piano's gemaakt en ook verkocht. Die cijfers spreken vooral wanneer men bedenkt, dat voor 35 jaren men niet verder dan het getal 6000 was. De hoofdvertegenwoordigers van de firma Pleyel te Amsterdam zijn de heeren Duwaer en Co. v. M. Museumbeheer. Reeds herhaaldelijk scheen het mij van pas, in deze kolommen op het onvoldoende beheer der Nederlandsche musea te wijzen. In het alge meen wil ik betoogd hebben, dat de idee van wat een museum is, bij ons al te smadelijk verloo chend wordt, dat men bij het inrichten en uit breiden onzer openbare verzamelingen met een opvallend gebrek aan overtuiging te werk gaat, of liever dat men heelemaal niet te werk gaat, doch eenvoudig aan passief hazardspel doet. Onze musea, ik deed het zoo vaak reeds voelen, zijn voor een te groot meerendeel in het minst geen naar eenige leidende idee saamgestelde keurverzamelingen, zij lijken veeleer op pakhuizen, waar deze bergt wat bij kwytwil zijn, en waarvan gene, onafhankelijk van eenig centraalbestuur, toestopt wat hij nu toevallig vindt dat er wel bij kan. Deze publieke verza melingen doen daardoor denken aan een verga dering zonder voorzitter en van menschen die daar zonderlinger wijze samenkwamen, elk op een ander convocatie-biljet. Zooals in die samen komsten zonder doel of dagorder, de verstandige woorden die er mochten vallen, fataal te loor zullen gaan in den Babylonischen onzin rondom, zoo erlangen in onze musea de goede schilderijen niet het minst van de houding die hen eigen is, want hoe kan men recht doen aan eenig werk in een omgeving van volslagen dis-harmonie. Wij spre ken thans veel minder nog van de soort van schil derijen die men dikwijls aanbrengt, wij hebben het vooral tegen het aanbrengen zonder plan. Of eenige zaak in deze of in dien geest wordt geleid is nog een tweede, het eerst vereischte is toch dat er iets van een bepaalden geest is zij op te merken. Het vermeende eclectisme der steïselloosheid in deze dingen is als de aspiratie van een krankzinnigen zeilschipper die vooruit zou willen komen met een wind, die uit de vier hoeken te gelijk te waaien had. Een sprekend voorbeeld van totaal gebrek aan centraal beleid bij het uitbreiden van een museum doet thans in Rotterdam zich voor. De situatie is niet van gisteren, maar het geval zooals het er weder ligt is karakteristiek. Men heeft dan daar ter stede aan de oorspron kelijke verzameling-Boymans een annex van mo derne kunst. Dat is altijd een eenigszins kritieke zaak: het aanleggen van een nieuwere-kunstverzameling. Reden te meer echter voor ernstig beraad en principieel beheer. En daar zou hier ook mogelijkheid toe zijn. HetMuseum-Boymans heeft een Directeur wien het juist aan een open oog voor de hedendaagsche Hollandsche kunst geenszins ontbreekt, en in de Commissie van Toe zicht heeft men abele personen, bij welke hij voor kalm overleg geen gebrek aan medewerking vinden zou. De stad zal dus, zou men meenen, aan deze direktie gaarne de noodzakelijke vol macht geven om de verzameling geleidelijk naar den eisch uit te breiden. teekeningen een dik boek te maken. Op het oogenblik ben ik zijn factotum, zooals hij dat noemt; ik ga overal met hem heen en moet hem in alles ter zijde staan. Naar het mij voorkomt is x/j'n kerk de beste, die ik ooit heb leeren kennen; men verdient er een aardig sommetje, en behoeft er goddank geen lange gebeden op te zeggen, noch psalmen te zingen, en wat nog het beste van alles is, men kent er geen vasten, geen l'aaschdoop, en ... geen slaag. Ik denk wel, dat ik mij aan dit geloof voor goed houden zal, temeer omdat de bamboes weder met stof en spinraggen bedekt in den hoek staat. .." I)at was nu mijn vriend Jussuf, dien ik op het eerste oogenblik voor een phenomecn had gehouden. Spoedig bespeurde ik echter, dat deze vreemdsoortige «handelaar" geen individu, niet eens een zonderling, doch een vrij wel algemeen type was. Ik kan mij best voorstellen, dat ijverige zielen het geloof, dat zij voor den alleenzaligmakeiideii leer houden, zooveel mogelijk zoeken te verbrei den, doch deze Jusf-uf bewijst maar al te zeer, tot hoever zulk een bekeeringswoede den mensch drijven kan. Zou voor al die vrome mannen eu vrouwen, die mei zooveel bewonderingswaardige opofferingen vreemde werelddeelen doortrekken om Negers, liedouïnen, Indianen en Chineezen te bekeeren, in hun eigen land niet genoeg te doen zijn 'J. Zou die in praktijk gebrachte propaganda niet beter op zijn plaats zijn voor d/c armen en ver doolden, die maar al te dikwijls uit nood booswichten worden? De middelen, die dik wijls aangewend worden, schijnen ook niet altijd de beste te zijn, want zij brengen de menschen tot ondeugd en huichelarij, getuige onze Jussuf. J k voor mij houd mij aan den leer van den wijzen Nathan, namelijk deze: een Giode en den menschen welgevallig leven, en voor alles, verdraagzaamheid en liefde, j Men doet echter ongeveer het tegenovergestelde. Er bestaat in Rotterdam een andere stedelijke inrichting, die den naam draagt van Academie van Beeldende Kunsten en Technische Weten schappen. Onder het Bestuur daarvan berust een fonds; waarvan de rente wordt aangevuld door jaarlijksche bijdragen van leden en door een ge meentelijke subsidie tot een som voor aankoop van schilderijen. Om de drie jaar heeft dit Bestuur op die wijze eenige duizende guldens beschikbaar, en het besteedt deze dan ook zonder mankeeren aan een kapitaal stuk, dat zij op de Stedelijke Driejaarlijksche Tentoonstelling weetteontdekken. Of, zooals dat nog al lichtelijk kan geschieden zulk een driejaarlijksche geen enkel geschikt stuk aanbiedt, en er elders vele begeerlijke Hol landsche schilderijen zich aaubieden en vaak voor goed over de grenzen slippen, daar wordt voor het minst niet op gelet. Zulk e3n op het verlangde tijdstip te Rotterdam in de vereisohte localiteit ontdekt stuk, wordt dan aan de stad ter plaatsing in het Museum Boymans aangeboden, en naar dat zonderlinge recept geschiedt de geleidelijke uitbreiding van het museum, volkomen buiten het verantwoorde lijke museumbeheer om, en het behoeft nauwelijks gezegd te worden, volkomen zonder eenig tastbaar plan. Onredelijker gebrek aan centraalbeheer is moeilijk denkbaar, dan dit gereglementeerd uit geven van de lakens buitenshuis. Ook dit jaar, ofschoon er een algemeene roep was over de buitengewone waardeloosheid der Rotterdamsche Driejaarlijksche, kwamen de zich noemende »Voorstanders van fraaie kunsten" weder met hunne vierduizend guldens in de tentoonstelling aandragen, niet rustende voor zij hun driejaars-spaarduit er voor een schilderij hadden ingeruild. De direktie van Boymans werd zelfs niet in schijn geraadpleegd, en eenige goede smaak of zelfs maar wat gewoon redeneerend verstand evenmin. Tengevolge waarvan het museum-Boymans weder een schilderij staat rijker te worden, dat zachtst gezegd in zulk een kollektie niets te maken heeft. Doch ik laat mij de overtuiging nog niet rooven dat de praktische handelskoppen van de Rotte stad zulke onbillijke, om niet te zeggen rotte, verhoudingen, niet zullen bestendigen. Men leeft daar toch niet officieel in Boëotie, en het onrecht is al te sprekend. De Raad zal ongetwijfeld vóór zij het aangebodene aanvaardt, toch wel het nuchtere begrip en de eenvoudige beleefdheid hebben, het oordeel van de museumdirektie, aan wie door henzelve de zorg voor het museum werd opgedragen, in te winnen, met de bedoeling zich naar dit oordeel te richten. En laat ons vertrouwen dat deze daarop, in een dringend advies het goede voorbeeld geve, om de eer der haar toevertrouwde belangen, hooger te stellen dan de gemakzucht van den gewetenloozen jabroer. Zoodoende zou aan een onzinnigen toestand een eind kunnen komen, en bovendien van Rotterdam eens eenig klaar begrip uitgaan van hoe toch alleen een mussum kan worden beheerd, on van wat een museum wezenlijk heeft te zijn. Een argument wat, als wij het geval nog eens speciaal beschouwen, door de voorstanders der schenking natuurlijk met aandrang zal worden gebruikt, is dat het niet best gaat, door de ge vraagde weigering der maker van het bewuste schilderij onaangenaam te zijn. Dit is echter stel lig al van groote kortzichtigheid, en het begrip van wat hier recht is kan er moeielijk mee worden op zij geschoven. Indien het voor den maker van dat schilderij onaangenaam zal wezen zijn schil derij geweigerd te zien voor een plaats waar het niet behoort, komt de schuld van dit ongeval niet aan hen die recht doen, maar aan degenen die door hun dwazen aankoop on recht deden. ICn dan nog zou, wanneer men de zwakheid had, dit schilderij wel in een blijvende keurkollektie toe te laten, daarmee d' n schilder en zijn werk op den duur veel meer onkristdlijke hardheid worden aangedaan. Want geen toegevendheid van thans kan het te niet doen, dat men hoe langer zoo algomeener zou gaan erkennen, een onwaardigen gast te zien binnen geslopen. En wie zou dan nog niet liever het leed wedervaren ergens den toegang te worden geweigerd, dan de meer dan levenslange straf ondergaan van het aanzitten, daar waar hij zich aldoor beslister als niet vau de partij zou beje gend vinden. ?21 Juni 'il-1. JAN VF.TIL In Arti. In Arti vraagt de ditmaal tot voorzomcrsaanbicding verschoven vooijaarstentoonstelling, de aandacht voor een bedaarde kollektie teekeiiiugeu. Alleen de royale Breituers slaan er uit dezen band, maar zelfs de eens zoo talrijke volgelingen van dezen laatsten der groote kieur-tonalisteii, schijnen hun impressionisme te herzien. De oudere Ilaau'sche meesters zijn afwezig, of doen alleen met een visite kaartje van zich spreken. Kn Kever met de Ainsterdamsehe steunpilaren van liet landschap, I'mstert en Poggciibeck, blijven hun vlag sretrouw, met bedaardheid, lleei veel is cv verder niet. Het streelt mij dat de Josselin de Jong de deugd iu iel.s an ders dan liet streelende zoeken wil. Keu teekcniiig vau llavenium trekt eveneens aau door ernst, eu iu liet kindje is iets intiem scherp levemls uitgedrukt, met, een lijner gevoel dan dezen geestigen teekenaar andeis regeert. _\:et zoo knap maar onschuldiger is liet kindje dat \Vally Moes door een goed getei kende Larenselic vrouw laat omhoog houden, en de stille deugd daarvan is ook in liet, opbhkkeude mci.-jc van liaar irroote teekennm'. - het is het broo/e vau het diep do'irzieiie dat iu haar laatste werk zoo bekoren gaat. Hel is niet zoo goed, maar er is een idee van hetzelfde in een kindersnuitje eu een vrouwenbakkcs op twee etsen van llennette de Vries, waar overigens alles daaromheen al te grof en ongevoelig aan is. Keu andere ets, van Clraadt van Roggen, is opmcikelijk eenvoudig' en ge/.et. u'edaan, maar hel, geval is nuir te leeg, terwijl ik de etsen van Van der Valk eer 1e vol zou noemen. Maar er is in zijn bloemen een voor hem nieuw zuiverheidszoeken, jam nier dat in zeer aardige gedeelten, door de rauwheid vau den achtergrond, de mate van zuiverheid dier bloemen slecht vult te bepalen. G routen eenvoud vau iiatuuraanschouwing proef ik in een krijtstudie van Vlaanderen, vooral in de takkenwrongen en de aandachtig gevolgde schutting. De schemeravond van E. Koning die daarnaast hangt is lang zoo onbevangen niet, maar het streven naar het ver antwoord expressieve is er echt in, en echt het zichzelf omgooien, dat ik nog sterker in Verster respekteer, omdat hij nog steviger stond. Ik weet wel dat zichzelf in lijn getrouw kunnen blijven nog grooter kon zijn, maar zou dit toch niet ab soluut volhouden wanneer ik voor de teekening van Kamerlingh Onnes hier sla. Wie niet alleen moet doorgaan, maar verder dient te komen in wat hij nu doet is, Jan van Oort, want hij be schikt over een niet te versmaden genoegelijkheid. Alleen, zijn dingen zijn nog niet prim, niet uniform, en niet aardig genoeg. Hij kon ook een beetje gebruiken van wat van Hoytema meer heeft, of schoon ook deze nog wat de vreugd mist van die lenige penlijuen die het voornamer werk van Dijsselhof dragen. Rest mij nog want. van de be nauwende nummers wil ik zwijgen n teekeningetje te noemen dat. zeker verre van meesterlijk is, maar waar ik juist een groot zwak voor voel. Ik wil wel bekennen dat de Achterbuurt van 't Hooft het vat op mij gehad heeft van wat niets anders iu deze verzameling vermocht: door puur heid van gevoel mij te ontroeren. Dit is het bedaardste van heel de tentoonstelling, maar be daardheid in kunst zou ik zeggen. __ J. V. Barye. Aan den pont Sully te Parijs is door een Eransch-Amerikaansche commissie een monument onthuld voor den beeldhouwer Barye. Er werden heel mooie verzen van den poëet Augéde Lassus bij uitgesproken ; het monument zelf is een gelulk'ge samenstelling van werken vanden meester zelf, in brons gereproduceerd. Boven op het voetstuk ziet men zijn groote groep Theseus met den Centaur strijdend ; rechts en links van den voet verrijzen Di fc'atft.' dm Arbeid verdedif/end en l)e Openbare Orde de boozen straffend, die op de paviljoenen van het Louvre staan-, en midden in het monument, tusschen deze twee groepen, ziet men den L?enw die een Slariy verplettert, van het terras der Tuilerieen. Boven dezen leeuw is een eenvoudig zeer goed gelijkend medaillon-portret van den beeldhouwer zelf geplaatst; aan de achterzijde : A Antonin Barye ses admirateurs de t'ranoe et d'Ami'rique. Een groot aantal van Barye's werken toch hebben in Amerika hun hoogste prijzen opgebracht. Arti. Op de Tentoonstelling van Teekeningen, ver vaardigd door leden der Maatschappij -Arti et Amicitiae", nog dagelijks geopend van 10 tot 5 uur, zijn door de Vereenigiwr/ tot Bevordering van Beeldende Kunsten voor de in het einde van dit jaar te houden Verloting alreeds lii teeke ningen aangekocht, en wol van X. Bastert, P. Bodifée, (!. II Breitner, Jan van Essen, Ecl. l-'rankfort. II. J. Ilaverman, P. de Josselin de .long, C. G. 't Hooft, A. Hyner, J. van Oort, H. A. v. Oosterzee, (ieo Poggenbeek, E. R. 1). Schaap, W. Steelink, W. v. d. Valk en E. S. Witkamp Jr. Op de in het najaar te houden Schilderijen tentoonstelling zullen eveneens voor genoemde verloting nog een aantal prijzen worden aangekocht. Ten einde aan deze verloting te kunnen deel nemen geve men zich op als lid der Veroeniging tot Bevordering van Beeldende Kunsten. Het lidmaatschap bedraagt ?5.?'sjaars. Behalve het lot in de verloting ontvangen de leden dit jaar een Plaatwerk over Hollandsche Kunst, waarin pi. m. :><> reproductiën naar werken van Xederlandschc Meestors, zoowel oude als moderne worden opgenomen. Voor het lidmaatschap wende men zich tot den Secretaris der Maatschappij «Arti et Amicitiae", of tot een der Correspon denten in de verschillende steden hier te lande. Lit het verslag uitgebracht namens bestuurderen der Vcreeniging tot het vormen van eerie openbare verzameling van hodendaagsche kunst te Amster dam o]) de algemeene vergadering van don s.sten Juni IS'.M, blijkt dat do vereeniging dit jaar hare verzameling verrijkte met »con van die eigenaardige stadsgezichten van Maris. die, hoe vrij zij ook zijn, zoo juist en zoo aantrekkelijk, den indruk weergeven van onze Hollandsche steden." De vaderlandschc meesters die algemeen als de eerste erkend worden, zijn nu alle in de verzameling vertegenwoordigd en bij voorkomende gelegenheid zal men aan de jongeren kunnen denken. De inkomsten, in stede van te vermeerderen, gaan gestadig achteruit. In iss'.l werd nog aan bijdragen ? ±'>i>S ontvangen in 1SHO slechts /'i!:.'l S r>0, in 1S!U weer /'^.'.".S. In l,si) J vermin derden /.ij tot / -JI l*.50, iu IS'.Ki tot met /'l'JSs.iiO. Gelukkig wordt de aanzienlijke bijdrage van wijlen den beer II. Ludcn door mevr. Luden Bloemen gecontinueerd, renuiiigmeester is do heer II. .1. do Marez Ovens, secretaris Jhr. J. Six. Xo. 1:>1 en l:>-2 van l'Kuropc illu#tr<'e (ook onder de titels Knropiitfche Jsiru/etlxli/cr, lUuxtrnted Europe) bij Orell Fiissli en ('ie tcZiirich verschijnend, is gewijd aan Tarasp en zijne om streken, waar Hare Majesteiten thans vertoeven. Het bevat eeno volledige beschrijving van lienedenKngadin, het heerlijke bergplateau. van Tarasp, Vulpera, Reniiis, Sehiilz, Sent. Sus, Ardet?. met hun versterkend klimaat en verschillende bronnen, die langzamerhand in de mode komen. Een dertigtal illustratie]], zeer goed uitgevoerd, en een kaart, versieren het boekje. lüj de heeren Preyer & Oio., Wolvonstraat 1!>, is geëxposeerd een schilderij van W. Koeloi's, »Landsehap''. Buitenlandsche Bibliographie. Xog een woord over Maeferlinek. om even op n ding terug te komen, dat verleden week al aangegeven werd. Misschien kan men alleen dan hopen deze merkwaardige figuur goed te lecrcii

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl