Historisch Archief 1877-1940
Ho. 887
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
wat uiterlijk als wat inhoud betreft. Op waar
diger wijze kon Lasso waarlijk geen eerezuil ge
sticht worden. Dit werk zal niet minder dan 60
deelen bevatten.
De firma Breitkopf en Hartel, die juist met de
herinnering van den 300-jarigen sterfdag van
Palestrina (2 Februari '94) na dertigjarigen ar
beid gereed was met de uitgave van de werken
van den Italiaanschen meester een werk met
liefde en piëteit volbracht zal dit blykt
uit het eerste nummer Lasso's werken met
niet minder zorg in het licht geven.
VAN MILLIGEN.
liiiimiiiimiimiiiimimiiiinnmmiiiiiiiiiiimmuuuiummHiHimmmmi
La Salie Pleyel.
Er is een belangrijk werk gedrukt, bovenstaanden
titel voerende, met artikelen van L. de ourcaud,
Arthur Pougin en Léon Pradel, illustraties van
P. Renouard en J. Gregny en houtgravuren van
Plorian, Gusman en Boileau.
Dit boek is niet ia den handel doch is door het
huis Pleyel onder kunstenaars en kunstvrienden
verspreid.
Het eerste artikel: La musique de Concert depuis
1830 van de Fourcaud behandelt de componisten
en virtuozen Ambroise Thomas, Gounod, Heyer,
Massenet, Saint-Saëns, Liszt, Chopin, Cesar Franck,
Mme. Camille Pleyel, Rubinsleio, Délibes en
Guiraud. Hierin wordt vooral in het licht ge
steld dat zij in de concertzaal van het huis Pleyel
liunne eerste lauweren hebben geplukt. De zalea
van Pleyel vroeger in de Rue Cadet zijn later ver
plaatst naar de Rue Rochechouart, een van die
sterk stijgende straten die naar de boulevards exte
rieurs leiden die in de nabijheid van de hoogten
van Montmartre liggen.
Wie eenmaal in het huis Pleyel, Wolff et
Cois geïntroduceerd voelt er zich tehuis. De chef en
schoonzoon van den beer Wolff, de heer Lyon, een
uitstekend werktuigkundige van wie men vele ver
beteringen en nieuwe vindingen te danken heeft,
evenals zijn rechterhand, de heer Ernest
Lantelme maken het den kunstenaar zoo aangenaam
mogelijk in hunne salons. Het spreekt vanzelf dat
men aldaar (evenals in de zalen van Erard) tal van
interessante personen ontmoet. Hoewel er een
*va et vient is dat niet ophoudt, gaan alle be
ambten en chefs met de meest mogelijke kalmte
met hun werk door en verbaast de bezoeker zich
maar dat het mogelijk is zulke uitgebreide en veel
omvattende werkzaamheid onder zooveel stoornis
en bewegelijkheid met dezelfde kalmte te volbrengen.
Het tweede artikel: L'art Moderne a la Salie
Pleyel, handelt over enkele moderne componisten
zooals Lalo, Joncières, Dubois, Benjamin Godard
en de voornaamste virtuozen aldaar opgetreden.
Ook van hen zijn zeer schoone portretten opge
nomen.
Ik heb onder die portretten vele goede bekenden
getroffen, die ik meermalen in deze zaal hoorden,
waarvan ik sommigen ook meermalen ontmoette.
Zeer gewichtig is echter het derde artikel:
Orgauisation industrielle et sociale de la Maison
Pleyel, Wolff et Co. Son histoire de 1807 a 1S93.
Hier leest men en wordt door platen aanschou
welijk voorgesteld hoe er gewerkt wordt niet alleen,
doch wat de firma voor de ontwikkeling en ver
betering van den toesfand der werklieden en huane
gezinnen doet.
Eerst wordt de geschiedenis van Ignace Pleyel
(waarvan men ook in de zalen van Pleyel zeer
schoone portretten vindt) in 1757 geboren te
Weenen verhaald; hoe hij te Parijs eerst als com
ponist was gevestigd, doch later uitgever en daarna
pianofabrikant werd. Met zijn zoou Camille werkte
hij onafgebroken aan de ontwikkeling van ziju zaak.
Aan den opvolger Auguste Wolff heeft men
vooral de invoering en ontwikkeling van de vleugel
piano's te danken die Gounod om den leelijken vorm
met de naam Crapaud doopte. Sedert is door de
heeren Wolff en Lyon steeds aau verbeteringen
gewoon vasten, zooals bij de Franciscaners,
neen, het vasten daar had veel van een halven
hongerdood. Ik sloop als het in de vasten
was, (ik moest, om zoo te zeggen, bijna dage
lijks van de lucht leven) als een spook rond,
terwijl ik bovendien moest aanzien, hoe smake
lijk mijn vrouw zat te eten; want zij was
natuurlijk niet tot de Kopten overgegaan.
Ja, ze is slim! Nog verschrikkelijker dan
de vastendagen vond ik de boetedoeningen
in de kerk. We moesten dan in rijen op de
koude steenen liggen, terwijl de anderen voort
durend op ons trappelden evenals ezels
bij het koren dorsenen en als we eindelijk
mochten opstaan, had het er ook werkelijk
veel van of men ons gedorscht had. Daarna
moesten wij psalmen zingen tot wij schor
waren en ten slotte kwam de zoogenaamde
discipline, het geeselen.
Mijn rug was door de liefderijke behande
ling mijner vrouw met den bamboes wel ge
hard, maar de geeselroede, dat is de ware
Bcorpioen, die bijt en brandt en nijpt, alsof'
een panter u met zijn klauwen in den rug
boort, ze er weder uithaalt, om ze er het
volgende oogenblik weder in te drukken. Ik
liep dan ook, toen de tijd van vasten en
boeten weer aanbrak, weg en zwoer mijn
Koptengeloof af. Natuurlijk was Zobeule
kwaad, doch de slagen van den bamboes
schenen mij een verkwikking in vergelijk
van de pijnigingen der geeselroede.
Het is voorzeker wel het aangenaamst, als
men zonder afgerost te worden door het leven
kan gaan, maar als het nu toch eenmaal
zoo zijn moet, is het toch in elk geval
pleizieriger door een mooie vrouw gepijnigd te
worden, dan door twee zwarte duivels.
Gelukkig vond ik kort daarop een Duitsch
geleerde, een protestant, die mij bekeerde en
mij Martijn doopte. Hij trekt het Heilige
Land door en schrijft, al wat hij hoort en
ziet, nauwkeurig op, om later van al die aan
gewerkt en hebben zij het mogen aanschouwen dat
dit huis steeds in bloei toenam.
Aan het einde van het vorige jaar had het huis
Pleyel 108,000 piano's gemaakt en ook verkocht.
Die cijfers spreken vooral wanneer men bedenkt,
dat voor 35 jaren men niet verder dan het getal
6000 was.
De hoofdvertegenwoordigers van de firma Pleyel
te Amsterdam zijn de heeren Duwaer en Co.
v. M.
Museumbeheer.
Reeds herhaaldelijk scheen het mij van pas,
in deze kolommen op het onvoldoende beheer
der Nederlandsche musea te wijzen. In het alge
meen wil ik betoogd hebben, dat de idee van wat
een museum is, bij ons al te smadelijk verloo
chend wordt, dat men bij het inrichten en uit
breiden onzer openbare verzamelingen met een
opvallend gebrek aan overtuiging te werk gaat, of
liever dat men heelemaal niet te werk gaat, doch
eenvoudig aan passief hazardspel doet. Onze musea,
ik deed het zoo vaak reeds voelen, zijn voor een
te groot meerendeel in het minst geen naar eenige
leidende idee saamgestelde keurverzamelingen, zij
lijken veeleer op pakhuizen, waar deze bergt wat bij
kwytwil zijn, en waarvan gene, onafhankelijk van
eenig centraalbestuur, toestopt wat hij nu toevallig
vindt dat er wel bij kan. Deze publieke verza
melingen doen daardoor denken aan een verga
dering zonder voorzitter en van menschen die
daar zonderlinger wijze samenkwamen, elk op
een ander convocatie-biljet. Zooals in die samen
komsten zonder doel of dagorder, de verstandige
woorden die er mochten vallen, fataal te loor
zullen gaan in den Babylonischen onzin rondom,
zoo erlangen in onze musea de goede schilderijen
niet het minst van de houding die hen eigen is,
want hoe kan men recht doen aan eenig werk in een
omgeving van volslagen dis-harmonie. Wij spre
ken thans veel minder nog van de soort van schil
derijen die men dikwijls aanbrengt, wij hebben het
vooral tegen het aanbrengen zonder plan. Of eenige
zaak in deze of in dien geest wordt geleid is nog een
tweede, het eerst vereischte is toch dat er iets
van een bepaalden geest is zij op te merken. Het
vermeende eclectisme der steïselloosheid in deze
dingen is als de aspiratie van een krankzinnigen
zeilschipper die vooruit zou willen komen met
een wind, die uit de vier hoeken te gelijk te
waaien had.
Een sprekend voorbeeld van totaal gebrek aan
centraal beleid bij het uitbreiden van een museum
doet thans in Rotterdam zich voor. De situatie is
niet van gisteren, maar het geval zooals het er
weder ligt is karakteristiek.
Men heeft dan daar ter stede aan de oorspron
kelijke verzameling-Boymans een annex van mo
derne kunst. Dat is altijd een eenigszins kritieke
zaak: het aanleggen van een
nieuwere-kunstverzameling. Reden te meer echter voor ernstig
beraad en principieel beheer. En daar zou hier
ook mogelijkheid toe zijn. HetMuseum-Boymans
heeft een Directeur wien het juist aan een open
oog voor de hedendaagsche Hollandsche kunst
geenszins ontbreekt, en in de Commissie van Toe
zicht heeft men abele personen, bij welke hij
voor kalm overleg geen gebrek aan medewerking
vinden zou. De stad zal dus, zou men meenen,
aan deze direktie gaarne de noodzakelijke vol
macht geven om de verzameling geleidelijk naar
den eisch uit te breiden.
teekeningen een dik boek te maken. Op het
oogenblik ben ik zijn factotum, zooals hij dat
noemt; ik ga overal met hem heen en moet
hem in alles ter zijde staan. Naar het mij
voorkomt is x/j'n kerk de beste, die ik ooit
heb leeren kennen; men verdient er een
aardig sommetje, en behoeft er goddank geen
lange gebeden op te zeggen, noch psalmen
te zingen, en wat nog het beste van alles is,
men kent er geen vasten, geen l'aaschdoop,
en ... geen slaag. Ik denk wel, dat ik mij
aan dit geloof voor goed houden zal, temeer
omdat de bamboes weder met stof en
spinraggen bedekt in den hoek staat. .."
I)at was nu mijn vriend Jussuf, dien ik
op het eerste oogenblik voor een phenomecn
had gehouden. Spoedig bespeurde ik echter,
dat deze vreemdsoortige «handelaar" geen
individu, niet eens een zonderling, doch een
vrij wel algemeen type was. Ik kan mij best
voorstellen, dat ijverige zielen het geloof,
dat zij voor den alleenzaligmakeiideii leer
houden, zooveel mogelijk zoeken te verbrei
den, doch deze Jusf-uf bewijst maar al te
zeer, tot hoever zulk een bekeeringswoede den
mensch drijven kan. Zou voor al die vrome
mannen eu vrouwen, die mei zooveel
bewonderingswaardige opofferingen vreemde
werelddeelen doortrekken om Negers, liedouïnen,
Indianen en Chineezen te bekeeren, in hun
eigen land niet genoeg te doen zijn 'J. Zou die
in praktijk gebrachte propaganda niet beter
op zijn plaats zijn voor d/c armen en ver
doolden, die maar al te dikwijls uit nood
booswichten worden? De middelen, die dik
wijls aangewend worden, schijnen ook niet
altijd de beste te zijn, want zij brengen de
menschen tot ondeugd en huichelarij, getuige
onze Jussuf. J k voor mij houd mij aan den
leer van den wijzen Nathan, namelijk deze:
een Giode en den menschen welgevallig leven,
en voor alles, verdraagzaamheid en liefde, j
Men doet echter ongeveer het tegenovergestelde.
Er bestaat in Rotterdam een andere stedelijke
inrichting, die den naam draagt van Academie
van Beeldende Kunsten en Technische Weten
schappen. Onder het Bestuur daarvan berust een
fonds; waarvan de rente wordt aangevuld door
jaarlijksche bijdragen van leden en door een ge
meentelijke subsidie tot een som voor aankoop
van schilderijen. Om de drie jaar heeft dit Bestuur
op die wijze eenige duizende guldens beschikbaar,
en het besteedt deze dan ook zonder mankeeren
aan een kapitaal stuk, dat zij op de Stedelijke
Driejaarlijksche Tentoonstelling weetteontdekken.
Of, zooals dat nog al lichtelijk kan geschieden
zulk een driejaarlijksche geen enkel geschikt
stuk aanbiedt, en er elders vele begeerlijke Hol
landsche schilderijen zich aaubieden en vaak
voor goed over de grenzen slippen,
daar wordt voor het minst niet op gelet.
Zulk e3n op het verlangde tijdstip te Rotterdam
in de vereisohte localiteit ontdekt stuk, wordt
dan aan de stad ter plaatsing in het Museum
Boymans aangeboden, en naar dat zonderlinge
recept geschiedt de geleidelijke uitbreiding van
het museum, volkomen buiten het verantwoorde
lijke museumbeheer om, en het behoeft nauwelijks
gezegd te worden, volkomen zonder eenig tastbaar
plan. Onredelijker gebrek aan centraalbeheer is
moeilijk denkbaar, dan dit gereglementeerd uit
geven van de lakens buitenshuis.
Ook dit jaar, ofschoon er een algemeene roep
was over de buitengewone waardeloosheid der
Rotterdamsche Driejaarlijksche, kwamen de zich
noemende »Voorstanders van fraaie kunsten"
weder met hunne vierduizend guldens in de
tentoonstelling aandragen, niet rustende voor
zij hun driejaars-spaarduit er voor een schilderij
hadden ingeruild. De direktie van Boymans
werd zelfs niet in schijn geraadpleegd, en eenige
goede smaak of zelfs maar wat gewoon
redeneerend verstand evenmin. Tengevolge waarvan het
museum-Boymans weder een schilderij staat rijker
te worden, dat zachtst gezegd in zulk een
kollektie niets te maken heeft.
Doch ik laat mij de overtuiging nog niet rooven
dat de praktische handelskoppen van de Rotte
stad zulke onbillijke, om niet te zeggen rotte,
verhoudingen, niet zullen bestendigen. Men leeft
daar toch niet officieel in Boëotie, en het onrecht
is al te sprekend. De Raad zal ongetwijfeld vóór
zij het aangebodene aanvaardt, toch wel het
nuchtere begrip en de eenvoudige beleefdheid
hebben, het oordeel van de museumdirektie, aan
wie door henzelve de zorg voor het museum
werd opgedragen, in te winnen, met de bedoeling
zich naar dit oordeel te richten. En laat ons
vertrouwen dat deze daarop, in een dringend
advies het goede voorbeeld geve, om de eer der
haar toevertrouwde belangen, hooger te stellen
dan de gemakzucht van den gewetenloozen jabroer.
Zoodoende zou aan een onzinnigen toestand een
eind kunnen komen, en bovendien van Rotterdam
eens eenig klaar begrip uitgaan van hoe toch
alleen een mussum kan worden beheerd, on van
wat een museum wezenlijk heeft te zijn.
Een argument wat, als wij het geval nog eens
speciaal beschouwen, door de voorstanders der
schenking natuurlijk met aandrang zal worden
gebruikt, is dat het niet best gaat, door de ge
vraagde weigering der maker van het bewuste
schilderij onaangenaam te zijn. Dit is echter stel
lig al van groote kortzichtigheid, en het begrip van
wat hier recht is kan er moeielijk mee worden op
zij geschoven. Indien het voor den maker van
dat schilderij onaangenaam zal wezen zijn schil
derij geweigerd te zien voor een plaats waar
het niet behoort, komt de schuld van dit
ongeval niet aan hen die recht doen, maar
aan degenen die door hun dwazen aankoop on
recht deden. ICn dan nog zou, wanneer men de
zwakheid had, dit schilderij wel in een blijvende
keurkollektie toe te laten, daarmee d' n schilder
en zijn werk op den duur veel meer
onkristdlijke hardheid worden aangedaan. Want geen
toegevendheid van thans kan het te niet doen,
dat men hoe langer zoo algomeener zou gaan
erkennen, een onwaardigen gast te zien binnen
geslopen. En wie zou dan nog niet liever het
leed wedervaren ergens den toegang te worden
geweigerd, dan de meer dan levenslange straf
ondergaan van het aanzitten, daar waar hij zich
aldoor beslister als niet vau de partij zou beje
gend vinden.
?21 Juni 'il-1. JAN VF.TIL
In Arti.
In Arti vraagt de ditmaal tot
voorzomcrsaanbicding verschoven vooijaarstentoonstelling, de
aandacht voor een bedaarde kollektie teekeiiiugeu.
Alleen de royale Breituers slaan er uit dezen band,
maar zelfs de eens zoo talrijke volgelingen van dezen
laatsten der groote kieur-tonalisteii, schijnen hun
impressionisme te herzien. De oudere Ilaau'sche
meesters zijn afwezig, of doen alleen met een visite
kaartje van zich spreken. Kn Kever met de
Ainsterdamsehe steunpilaren van liet landschap, I'mstert
en Poggciibeck, blijven hun vlag sretrouw, met
bedaardheid, lleei veel is cv verder niet. Het streelt
mij dat de Josselin de Jong de deugd iu iel.s an
ders dan liet streelende zoeken wil. Keu teekcniiig
vau llavenium trekt eveneens aau door ernst, eu iu
liet kindje is iets intiem scherp levemls uitgedrukt,
met, een lijner gevoel dan dezen geestigen teekenaar
andeis regeert. _\:et zoo knap maar onschuldiger is
liet kindje dat \Vally Moes door een goed getei kende
Larenselic vrouw laat omhoog houden, en de stille
deugd daarvan is ook in liet, opbhkkeude mci.-jc van
liaar irroote teekennm'. - het is het broo/e vau het
diep do'irzieiie dat iu haar laatste werk zoo bekoren
gaat. Hel is niet zoo goed, maar er is een idee van
hetzelfde in een kindersnuitje eu een vrouwenbakkcs
op twee etsen van llennette de Vries, waar overigens
alles daaromheen al te grof en ongevoelig aan is. Keu
andere ets, van Clraadt van Roggen, is opmcikelijk
eenvoudig' en ge/.et. u'edaan, maar hel, geval is nuir
te leeg, terwijl ik de etsen van Van der Valk eer
1e vol zou noemen. Maar er is in zijn bloemen een
voor hem nieuw zuiverheidszoeken, jam nier dat in
zeer aardige gedeelten, door de rauwheid vau den
achtergrond, de mate van zuiverheid dier bloemen
slecht vult te bepalen. G routen eenvoud vau
iiatuuraanschouwing proef ik in een krijtstudie van
Vlaanderen, vooral in de takkenwrongen en de
aandachtig gevolgde schutting. De schemeravond
van E. Koning die daarnaast hangt is lang zoo
onbevangen niet, maar het streven naar het ver
antwoord expressieve is er echt in, en echt het
zichzelf omgooien, dat ik nog sterker in Verster
respekteer, omdat hij nog steviger stond. Ik weet
wel dat zichzelf in lijn getrouw kunnen blijven
nog grooter kon zijn, maar zou dit toch niet ab
soluut volhouden wanneer ik voor de teekening
van Kamerlingh Onnes hier sla. Wie niet alleen
moet doorgaan, maar verder dient te komen in
wat hij nu doet is, Jan van Oort, want hij be
schikt over een niet te versmaden genoegelijkheid.
Alleen, zijn dingen zijn nog niet prim, niet uniform,
en niet aardig genoeg. Hij kon ook een beetje
gebruiken van wat van Hoytema meer heeft, of
schoon ook deze nog wat de vreugd mist van die
lenige penlijuen die het voornamer werk van
Dijsselhof dragen. Rest mij nog want. van de be
nauwende nummers wil ik zwijgen n
teekeningetje te noemen dat. zeker verre van meesterlijk
is, maar waar ik juist een groot zwak voor voel.
Ik wil wel bekennen dat de Achterbuurt van 't
Hooft het vat op mij gehad heeft van wat niets
anders iu deze verzameling vermocht: door puur
heid van gevoel mij te ontroeren. Dit is het
bedaardste van heel de tentoonstelling, maar be
daardheid in kunst zou ik zeggen.
__ J. V.
Barye.
Aan den pont Sully te Parijs is door een
Eransch-Amerikaansche commissie een monument
onthuld voor den beeldhouwer Barye. Er werden
heel mooie verzen van den poëet Augéde
Lassus bij uitgesproken ; het monument zelf is
een gelulk'ge samenstelling van werken vanden
meester zelf, in brons gereproduceerd. Boven
op het voetstuk ziet men zijn groote groep
Theseus met den Centaur strijdend ; rechts en links
van den voet verrijzen Di fc'atft.' dm Arbeid
verdedif/end en l)e Openbare Orde de boozen
straffend, die op de paviljoenen van het Louvre
staan-, en midden in het monument, tusschen
deze twee groepen, ziet men den L?enw die een
Slariy verplettert, van het terras der Tuilerieen.
Boven dezen leeuw is een eenvoudig zeer goed
gelijkend medaillon-portret van den beeldhouwer
zelf geplaatst; aan de achterzijde :
A Antonin Barye ses admirateurs de t'ranoe
et d'Ami'rique. Een groot aantal van Barye's
werken toch hebben in Amerika hun hoogste
prijzen opgebracht.
Arti.
Op de Tentoonstelling van Teekeningen, ver
vaardigd door leden der Maatschappij -Arti et
Amicitiae", nog dagelijks geopend van 10 tot 5
uur, zijn door de Vereenigiwr/ tot Bevordering
van Beeldende Kunsten voor de in het einde van
dit jaar te houden Verloting alreeds lii teeke
ningen aangekocht, en wol van X. Bastert, P.
Bodifée, (!. II Breitner, Jan van Essen, Ecl.
l-'rankfort. II. J. Ilaverman, P. de Josselin de .long,
C. G. 't Hooft, A. Hyner, J. van Oort, H. A. v.
Oosterzee, (ieo Poggenbeek, E. R. 1). Schaap,
W. Steelink, W. v. d. Valk en E. S. Witkamp Jr.
Op de in het najaar te houden Schilderijen
tentoonstelling zullen eveneens voor genoemde
verloting nog een aantal prijzen worden aangekocht.
Ten einde aan deze verloting te kunnen deel
nemen geve men zich op als lid der Veroeniging
tot Bevordering van Beeldende Kunsten. Het
lidmaatschap bedraagt ?5.?'sjaars. Behalve het
lot in de verloting ontvangen de leden dit jaar
een Plaatwerk over Hollandsche Kunst, waarin
pi. m. :><> reproductiën naar werken van
Xederlandschc Meestors, zoowel oude als moderne
worden opgenomen. Voor het lidmaatschap wende
men zich tot den Secretaris der Maatschappij
«Arti et Amicitiae", of tot een der Correspon
denten in de verschillende steden hier te lande.
Lit het verslag uitgebracht namens bestuurderen
der Vcreeniging tot het vormen van eerie openbare
verzameling van hodendaagsche kunst te Amster
dam o]) de algemeene vergadering van don s.sten
Juni IS'.M, blijkt dat do vereeniging dit jaar
hare verzameling verrijkte met »con van die
eigenaardige stadsgezichten van Maris. die, hoe
vrij zij ook zijn, zoo juist en zoo aantrekkelijk,
den indruk weergeven van onze Hollandsche
steden."
De vaderlandschc meesters die algemeen als
de eerste erkend worden, zijn nu alle in de
verzameling vertegenwoordigd en bij voorkomende
gelegenheid zal men aan de jongeren kunnen
denken.
De inkomsten, in stede van te vermeerderen,
gaan gestadig achteruit. In iss'.l werd nog aan
bijdragen ? ±'>i>S ontvangen in 1SHO slechts
/'i!:.'l S r>0, in 1S!U weer /'^.'.".S. In l,si) J vermin
derden /.ij tot / -JI l*.50, iu IS'.Ki tot met /'l'JSs.iiO.
Gelukkig wordt de aanzienlijke bijdrage van
wijlen den beer II. Ludcn door mevr. Luden
Bloemen gecontinueerd, renuiiigmeester is do
heer II. .1. do Marez Ovens, secretaris Jhr. J. Six.
Xo. 1:>1 en l:>-2 van l'Kuropc illu#tr<'e (ook
onder de titels Knropiitfche Jsiru/etlxli/cr,
lUuxtrnted Europe) bij Orell Fiissli en ('ie tcZiirich
verschijnend, is gewijd aan Tarasp en zijne om
streken, waar Hare Majesteiten thans vertoeven.
Het bevat eeno volledige beschrijving van
lienedenKngadin, het heerlijke bergplateau. van Tarasp,
Vulpera, Reniiis, Sehiilz, Sent. Sus, Ardet?. met
hun versterkend klimaat en verschillende bronnen,
die langzamerhand in de mode komen.
Een dertigtal illustratie]], zeer goed uitgevoerd,
en een kaart, versieren het boekje.
lüj de heeren Preyer & Oio., Wolvonstraat 1!>,
is geëxposeerd een schilderij van W. Koeloi's,
»Landsehap''.
Buitenlandsche Bibliographie.
Xog een woord over Maeferlinek. om even op
n ding terug te komen, dat verleden week al
aangegeven werd. Misschien kan men alleen dan
hopen deze merkwaardige figuur goed te lecrcii