Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 888
reglement te maken en de onderwerpen aan
te duiden waarover dit bepalingen moet be
vatten : aanvang van den arbeidstijd en rust
tijd, afrekening, opzegging, boeten enz. Dit
reglement stelt de faDriekant eenzijdig vast;
ook wijzigt hij het eenzydig, behoudens zijne
verplichting om over wijzigingen het vooraf
gaand advies in te winnen van zijne arbei
ders of van den arbeidsraad. Dit alles klinkt
eenzijdig genoeg maar het doel dat met het
fabrieksreglement wordt beoogd, is dat de
arbeiders zullen weten waaraan zij zich te
houden hebben en de bepalingen van dit
reglement vinden hun grens in de wettelijke
regelingen die hieronder worden besproken.
Wat den. duur van den arbeid betreft, sluit
de Commissie zich aan bij de
Staats-Commissie van 1889, die o. a. het arbeidsyerbod
wenscht uit te strekken tot den 13jarigen
leeftijd. Zij zou echter nog een stap verder
willen gaan en, mits leerplicht zij ingevoerd,
voor bepaaldelijk aan te wijzen bedrijven
ook aan Mjarigen arbeid verboden willen
zien, terwijl dan voor personen tusschen 14
en 16 jaar een tien-, en voor die van 16 tot
18 jaar een eZ/urigen arbeidsdag zou kunnen
worden ingevoerd.
Over wettelijke bepalingen van den arbeid
der vrouw laat de Commissie zich zeer gere
serveerd uit en schijnt zij die alleen te willen
toelaten waar gevaren voor de gezondheid of
het leven het ingrijpen des wetgevers nood
zakelijk maken, en ten opzichte van vrouwen
wier verzorger zonder haar hulp in staat is
een normaal loon te verdienen. Ook ons
komen deze uitsluitingen reeds meer dan vol
doende voor, want in de bestaande omstan
digheden komt beperking van vrouwenarbeid
slechts neer op verscherping harer afhanke
lijkheid van den man, die wij in geen geval
iii de hand zouden willen werken.
Den arbeidstijd voor volwassen mannen zou
de commissie niet bij algemeene wet maar
door de Arbeidsraden geregeld willen zien,
opdat rekening kunne worden gehouden met
plaatselijke gebruiken en de eischen der ver
schillende bedrijven. De overheid ga hierbij
voor ten aanzien van hare eigen werklieden
en door bij aanbesteding en concessiën be
palingen dienaangaande voor te schrijven.
Waar echter behalve het belang van den
werkman ook nog de belangen van tallooze
anderen in aanmerking komen, zooals bij
spoorwegen, tramwegen, stoombootonderne
mingen enz., daar behoort echter volgens de
Commissie de wetgever aanstonds zelf op te
treden om den arbeidstijd binnen redelijke
grenzen te beperken
De regeling der rusttijden wil de commissie,
voor zoover de wet die niet zal geregeld heb
ben voor vrouwen en kinderen, overlaten aan
het fabrieks-reglement, waartegen wel geen
overwegend bezwaar zal bestaan mits de
Arbeidsraad den eigenlijk gezegden werktijd
vaststelle, want regelde de Haad alleen den
arbeidsdag dan zou de fabriekant het door
verkorting der rusttijden in zijn hand hebben
den werktijd zeer lang te maken.
Wat den nachtarbeid betreft schijnt de com
missie ons niet vrijgevig genoeg waar zij
zich tevreden stelt met het thans reeds be
staande verbod voor personen beneden 16 j.
en in fabrieken en werkplaatsen voor
vrouwen en zij hoogstens zou willen
meef aan met de Staatscommissie die het
verod zou willen uitstrekken tot personen be
neden 18 j. in fabrieken en werkplaatsen. Bij
het eischen van nachtarbeid wordt naar onze
meening de natuurlijke verdeeling van den
dag zoozeer voorbij gezien en vergeet de con
currentie in zóó hooge mate dat de industrie
er niet is om zichzelve maar om den mensch
dat wij hier een algemeen verbod, behoudens
de allernoodzakelijkste uitzonderingen, vol
komen gerechtvaardigd zouden achten.
Billijk daarentegen komt ons weer de
reIIIIIMHII1IMIIIHI
mmmiiiiiiiiiiiii
bodem, zoowat vijftig meter bij dertig, op
het breedste gedeelte; in het midden een
waterput. In het benedengedeelte van den
krater, een voet of drie boven den grond,
waren meer dan tachtig halfronde, eivor
mige en vierkante gaten, alle ongeveer drie
voet wijd. Bij onderzoek bleek dat ze van
binnen tegen instorten bewaard werden door
bamboes en dood hout; iedere opening werd
beschut door een afdakje, twee voet breed,
bij wijze van de klep eener jockey-pet.
Er was in deze tunnels geen spoor van leven
te bespeuren, maar uit heel het amphiteater
kwam een walgelijke lucht een stank zoo
afschuwelijk als ik ooit op eener mijner om
zwervingen in de Indiaansche dorpen ge
vonden heb.
Nadat ik Pornic weder bestegen had, die
even hard als ik naar het kamp terug
verlangde, reed ik het hoef achtige vlak
rond, in de hoop een plaatsje te vinden waar
door ik er uit kon komen. Of er menschen
waren of niet ze schenen het niet iioodig
te vinden zich te vertooiieii; ik moest mij
dus zelf zien te redden.
Mijn eerste poging om Pornic in draf over
de steile zandbank te krijgen, bewees me
dat ik in een val geraakt was, precies als
dien welke de mier uitzet, om haar prooi te
vangen. Bij iederen stap stroomde het /and
in massa's naar beneden en viel, ratelend
als hagelkorrels, op de afdakjes neer. Een
paar vergeefsche pogingen eindigden niet een
buiteling, waarbij we letterlijk onder het neer
stortende zand bedolven werden; ik was dus
wel genoodzaakt te zien of het via de rivier
beter zou gaan.
Hier scheen het te zullen lukken. Wel
strekten de duinachtige heuvels zich uit tot
den zoom der rivier, maar er waren ondiepe
plaatsen en zandbanken genoeg waar ik met
geling voor die de Commissie aanbeveelt ten
aanzien van het o-Verwerk. Dit mag niet aan
den arbeider worden opgelegd tegen zijn zin
en moet met een hooger uurloon worden be
taald, tenzij het mocht geschieden om in te
springen voor een kameraad die ziek is, als
wanneer echter het gewone uurloon moet
worden voldaan en dus geen gratis hulp mag
worden gevorderd.
Flink doortastend wil de Commissie ook
te werk gaan om de Zondagsrust te verzeke
ren, door een wekelij kschen rustdag te bevor
deren voor mannen zoowel als voor vrouwen,
voor volwassenen zoowel als niet-volwassenen,
zoowel voor hen die in fabrieken en werk
plaatsen als voor hen die daarbuiten in dienst
van anderen werk verrichten.
Veel van hetgeen de Commissie over hel
loon in het midden brengt, als hare be
schouwingen over_ preferentie, compensatie,
cessie, boeten, woning- en winkeldwang, enz.,
waarmede wij ons grootendeels kunnen ver
eenigen, moeten wij in het midden laten om
nog eenige aandacht te kunnen schenken aan
twee der voornaamste punten: het recht
deigehuwde vrouw op het door haar verdiend loon
en de kwestie van het minimumloon.
Met volkomen instemming onderschrijven
wij de scherpe afkeuring door de Commissie
uitgesproken over ons huwelijksrecht in het
algemeen en met haar achten wij het een
gruwel dat de man het recht heeft het loon
te ontvangen dat de vrouw heeft verdiend en
dit desverlangd te verbrassen. Ten volle be
amen wij dat de desbetreffende artikelen van
ons B. W. hehooren herzien te worden.
Minder instemming vindt echter hetgeen
de Commissie zegt over een minimumloon,
hetwelk zij wettelijk allén zou wenschen vast
te stellen voor openbare lichamen en voor
hen die krachtens aanbesteding of concessie
werken ot exploiteeren. Dat een bepaling
van een algemeen minimumloon over het
geheele land onraadzaam is, geven wij gaarne
toe: wat op het platteland een voldoend
loon mag heeten, zou in de steden onvol
doende zijn. Maar wij maakten uit de vorige
bladzijden van het rapport op, dat juist met
het oog op deze omstandigheid de commissie
de vastelling van het minimum loon door de
wet wenschte opgedragen te zien aan de locale
arbeidsraden, die, naar onze meening, dan
tevens zouden kunnen worden belast met een
periodieke herziening van den loonstandaard
om dien in overeenstemming te brengen ook
met de eventueel veranderde tijdsomstandig
heden. Uit hetgeen de commissie onder het
hoofd Loon op bl 28 aanvoert krijgt men echter
meer den indruk dat zij de taak der Arbeids
raden in deze zou wenschen te beperken
tot het eenvoudig constateeren van wat naar
plaatselijk gebruik als een normaal loon moet
worden beschouwd, zonder dat dit voor iemand
eenige bindende kracht zou bezitten. Dezelfde
twijfel rijst bij aandachtige lezing ook aan
gaande het standpunt der commissie ten
aanzien van den arbeidsduur.
Ook hierbij vraagt men zich soms af of
het de bedoeling is dat de Arbeidsraden
slechts adt'iscerend zullen werken. Indien dit
inderdaad de bedoeling der commissie is, dan
zou haar arbeidscontract voor de arbeiders
veel van hare waarde verliezen, want voor
hen ligt de kern van het geheele vraagstuk
juist in het arbeidsloon en in den arbeidsduur.
(Wordt veri-oljd).
Socius.
Illlll l MIIIIII lllllliiiiiiiiiLii nnimmmiiiiiiimii
Pornic over heen kon galoppeeren om zóó,
na een scherpe bocht naar links of rechts,
op vasten grond terug te komen. Ik leidde
Pornic eerst voorzichtigheidshalve een eind
bij den teugel, toen op eens de schrik mij
om het hart sloeg door een geweer
schot aan den overkant «Ier rivier, terwijl
een vogel met een snerpend »fwhit" Pornic
voorbij de ooren floot.
Waar hij vandaan kwam was niet twijfel
achtig uit een gewoon Martini-Henry ge
weer. Op een afstand van ongeveer vijf
honderd meter lag een schuitje midden in
de rivier; een rookwolkje, dat boven den
voorsteven optrok in de lucht, bewees me
vanwaar me die vriendelijke groet gezonden
was. Ilad ooit een fatsoenlijk man zich in
zulk een toestand bevonden? De gevaarlijke
zandput bood geen enkeleu uitgang van een
plaats, die ik zér tegen mijn zin was komen
bezoeken, en een wandeling langs den oever
der rivier was het signaal voor een bom
bardement van een of anderen gekken
inlander in een bootje. Ik geloof' dat ik ver
bazend uit mijn humeur was.
Een tweede kogel waarschuwde me, dat ik
wel zoo wijs zou doen mij niet boos te ma
ken en voor nummer-een te zorgen ; ik maakte
dus ijlings rechts omkeert en zocht het
hoefijzer weer op, waar ik vijf en zestig
menschelijkc wezens vond, die het schot uit de holen
had doen komen welke ik onbewoond meende.
Ik zag mij weldra omringd door een menigte
o J o r^
toeschouwers: ongeveer veertig mannen, twin
tig vrouwen, en een kind dat niet ouder kon
zijn dan vijf jaar. Allen waren gewikkeld in
het zalmkleurige kleed dat de Hindoesche
bedelaar omslaat; bij den eersten oogopslag
maakte hij den indruk van een troep wal
gelijke fakirs. Hoe vuil en onoogelijk die
menschen er uitzagen is niet te beschrijven,
UZ
i e -k.
in de Hoofdstad.
Er wordt in ons land nog altijd onderscheid
gemaakt (evenals in Duitschland, Frankrijk en Italië)
tusschen conservatoria en muziekscholen.
Ik voel niet /.oo heel veel voor dit onderscheid
omdat er muziekscholen zijn, die vele zeer goede
kunstenaars hebben gevormd, en die er dus op
zijn ingericht de ontwikkeling tot toonkunsteuaar
geheel 1e kunnen leiden. Daarom houd ik het met
onze Ylaamschc broeders die de inrichting waar
Peter Beuoit aan het hoofd staat: Vlaamsche
Muziekschool noemen. Ook de Kou. Muziek
school te 's Gravenhage, die reeds heel wat
kunstenaars aan ons land heeft afgeleverd (om
dit prozaïsche woord te gebruiken) voert dien be
scheiden titel.
In ecu onzer groote bladen heeft de kritikus
terecht aangemerkt dat men het woord Conserva
torium afgeleid van Conservare?ook bewaar
school zou kunnen noemen. Nu dat kan een Con
servatorium wel liet allerminst zijn, en met dien
titel zou iedere inrichting van dien aard dan ook
veroordeeld zijn.
Amsterdam bezit sedert tien jaar een Conserva
torium. Er was eenige reden om dien titel te
kiezen omdat onze Afdeeling van ric Maatschappij
tot bevordering der Toonkunst reeds eeue muziek
school rijk was. Bovendien mag onze stad zich
verheugen in het bezit van tal van muziekscholen cu
muziekschooltjes op persoonlijk initiatief gesticht.
Op sommige van die muziekscholen (waaronder die
van Toonkunst) zijn evengoed kunstenaars gevormd
zoodat het gebleken is dat ccne muziekschool mits
//»'</ ingi'riclit, geheel kan voldoen aan hoog ge
stelde eischen.
liet is trouwens slechts eene kwestie van naam.
Het verschil tusschen de Amsterdainschc muziek
school en liet Conservatorium ligt echter niet
alleen in den naam. Er zijn vakken waarin men
op het Conservatorium verder gaat dan op de
Muziekschool.
Ook in de administratie is dit verschil dat de
Muziekschool is opgericht door het bestuur van
Toonkunst dat een directeur en leeraren heeft
benoemd, terwijl liet Conservatorium is opgericht
door eenige van onze beste toonkuustenaren, die
het Afdcelingsbestnur van Toonkunst tot bestuur
hebben benoemd.
Men kan dus hier de bestuurders als de reeders
beschouwen, en de directeur en leeraren als de
kapitein en de stiuirlieden die met onbeperkt
gezag op het schip heerschen, zoodra dit zee ge
kozen heeft.
Is dit een voor of een nadeel ?
Mij dunkt het kan beide zijn, doch om hierover
te oordeelen zou men een blik moeten kunnen
slaan in liet interieur van deze stichting, hetgeen
niet het geval is; want even als het publiek moet
de verslaggever zich bepalen tot hetgeen hem op
de jaarlijkschc einduitvoering van het Conserva
torium en van de Muziekschool wordt geboden,
en aangezien dat gebodene zich in hoofdzaak tot
solo-voordrachten bepaalt, en die solo-voordrachten
kunnen gelukken ot mislukken al naar mate de
patiënt min of meer zenuwachtig is of reeds meer
malen of wel voor het eerst, optrad, is de ont
vangen indruk alles behalve een maatstaf voor de
t/i'Üst'inkv inrichting van eeue stichting van dien aard.
Ieder onderwijzer weet toch dat men het eene
jaar tal van leerlingen kan hebben die met den
gelukkigst en aanleg begaafd, als het ware de prach
tigste reclame voor eene muziekschool kunnen
zijn. terwijl men een ander jaar moeite heeft een
avond met iroede voordrachten te vullen.
ik rilde bij de gedachte hoe het ia die holen
wezen moest.
Zelfs in deze dagen, nu ook inlanders in
het bestuur des lands worden toegelaten, en
de vroegere eerbied van den inlander voor
den tSahib veel verminderd is, ben ik gewoon
aan een zekere mate van ontzag van hen, die
onder mij staan, ik verwachtte Jus dat
het troepje bij mijne komst notitie van mij
zoude nemen. Dit gebeurde trouwens, maar
op een gansch andere manier dan ik verwachtte.
De afschuwelijke bende begon te lachen,
nooit hoop ik zulk lachen weer te hooren!
Zij gilden, en krijschten en huilden, en
giegelden terwijl ik tussche-n hen in liep, som
migen zelfs vielen iu een lachbui op den
grond. Ik bedacht mij geen oogenblik, ik liet
Pornic los, en, woedend na hetgeen ik dien
morgen ondervonden haJ, begon ik, onder
degenen die het dichtst bij mij stonden, klap
pen uit te deelen zoo hard als ik kou. De
rampzaligen rolden als kegels ter aarde ; het
lachen veranderde in een jammerlijk geroep
om genade, wie nog staande waren, omklem
den mijne knieën en smeekten mij met schrille
of' heeschc, holle stem hen te sparen.
Midden onder dit tumult, ik begon mij
al te schamen voor mij zelf', dat ik mij zoo
driftig gemaakt had hoorde ik een fijn,
pieperig stemmetje achter mij, in het Engelsen
roepen:
:>Üal/ili.' SuJtib.' Kent de ^'ihib mij niet? Ik
beu Gungo Das», de telegratist.''
Ik keerde mij onmiddellijk om en zag den
spreker in het gelaat.
Gungo Dass (ik zou niet weten waarom
ik hem niet bij zijn naam zou noemen) had
ik vier jaar geleden als Brahmin, door liet
Gouvernement van den l'unjaab aan het ge
bied van Khalsia geleend. Hij stond aan het
hoofd eener telegraaf-post; toen ik hem de
Dat laatste kan voorkomen bij eene inrichting
zonder dat het gehalte van de leeraren of van het
onderwijs er minder om is geworden.
Om dus het gehalte in waarheid te kunnen
beoordeelen moet men gelegenheid hebben de les
sen of wel de eind-examens bij te wonen, waar
men een indruk cu een overzicht kan krijgen van
liet streven en werken en waar men zieh een
denkbeeld kan vormen van de wijze waarop aan
alyemeenc ontwikkeling (voor deu toonkunsteuaar
van het hoogste belang) wordt gearbeid.
Dit alles men voelt het wordt men op
eeue einduitvoering slechts ten dcele gewaar. Men
kan alleen waarnemen of het onderwijs in
soloinstrumenten of wel in zang, vruchten heeft gedra
gen eu of de onderwijzer in zijn leerlingen liet
materiaal vindt om goede kunstenaars te vormen.
ISTu ik toch over de inrichting van het Conserva
torium spreek, moet de vraag mij van liet hart of
het niet beter ware, beide inrichtingen (Muziekschool
en Conservatorium) te doen zaïnensmelteu en de
afdeeliug (die uu Conservatorium is) als de hoogere
(kuust)klasscn aan de muziekschool toe te voegen,
of wel eeue geheele reorganisatie ter hand te nemen,
zoodat de beide lichamen meer in elkander grijpen.
Wellicht zou dit in het werkelijk belang van
beiden zijn.
liet verschil tusschen dilettant en kunstenaar
is een ander geworden dan vroeger. Moskowski
heeft n n geen gelijk meer wanneer hij zegt: Der
Scltrurklirhute der Scltrecken, das int tier
Dilettimt. Er zijn dilettanten die men hooger moet
stellen dan zoo menig eenzijdig ontwikkeld kun
stenaar en de lust bij den serieuseu muzieklief
hebber om ook het wetenschappelijke eu
aesthetische van de toonkunst te doorgronden is zoo groot,
dat onder zulke omstandigheden ecnc muziekschool
tot opleiding van dilettanten en een andere tot oplei
ding van toonkuiistenaars reeds een onding wordt.
Er zijn, het is waar, nog altijd een menigte
dilettanten, die de schrik zijn voor ieder die het
met de muziek goed meent, doch zooals ik zeide
er zijn er tegenwoordig heel wat, die het woord
dilettant tot een eerenaam maken, wat het iu de
juiste betcekcnis van het woord dan ook is.
De uitdrukKiug: gij m oogt van mij zooveel niet
verlangen, want ik ben maar dilettant, hoort men
tegenwoordig al minder en minder en gelukkig
wordt het ook meer uitzondering dat men meent
aan gebrekkige kunstuitingen van zoogenaamde
dilettanten hooger lof te moeten toezwaaien dan
aan de goede van degelijke kunstenaars, omdat zij
i.iritir dilettant zijn eu daarom (!!) behoefte aau zeer
veel wierook hebben.
Het tijdstip acht ik dan ook aangebroken dat
men hetgeen dilettanten iu het openbaar geven,
hetzij ze" zieh achter bescheiden of initialen ver
bergen, hetzij ze gewoon zijn den naam voluit te
laten drukken, evenzeer aan kritiek onderwerpt,
als hetgeen kunstenaars prestoeren.
Kan hun zanüof spel die kritiek niet doorslaan,
welnu dan zijn de besloten gezelschappen of in
tieme kringen de geschiktste plaatsen voor hunne
evolutiëii op liet, klavier, op de viool, of met de
stem, doch iu het openbaar mogen alleen zij op
treden (kunstenaar of dilettant) die in staat zijn
iets goeds te geven.
Hierdoor kan aan het publiek menige kwelling
bespaard blijven, en sommige dilettanten zullen
minder harde slagen iu hun gevoel van eigen
waarde krijgen.
Ik ben een heel stuk van het Conservatorium
af<:edwauld,doci! in eene causeric is dit, zoo verleidelijk.
Dit zij mijn excuu^. Mijn opstel zou echter on
volledig zijn. indien ik niet iets van de einduit
voering van het Conservatorium schreef, die 1.1.
7/iterdag plaats had en naar aanleiding waarvan
ik deze beschouwing schrijf.
Na het bovenstaande valt echter niet zoo heel
veel meer te ze<r<ren, doch wel wil ik verklaren, dat
ik sommige leerlingen gehoord heb, wier spel zeer
j gunstige belofte atlegde voor de toekomst en dat
er ook nummers waren die teleurstelling baarden.
Ik heb (als irohccl) reeds veel betere uitvoeringen
van liet Conservatorium bijgewoond, doch verklaar
er bij, dat, in de viool- eu piano-klassen ditmaal
l l
laatste maal zag was hij een stevige, joviale
welgedane dienaar van het Gouvernement,
met een bijzondere liefhebberij voor woord
spelingen in slecht Engelsen eene eigen
aardigheid, die nu nog aan hem denken deed
toen ik zijn diensten, r.r. ofjirto, reeds lang
vergeten had. Het gebeurt zelden dat een
Hindoe zich met Engelsche woordspelingen
bemoeit.
Thans echter was de man totaal veranderd,
ik zou hem niet meer kerkend hebben. Het
type van den Brahmin, die zich het. vette
(ier aarde goed laat smaken eu altijd klaar
staat met vleiende, zalvende praatjes, was
weg. Ik zag een uitgemergeld skelet voor mij,
bijna geheel naakt, zonder tulband, met lange,
kleverige haren ;>n ingevallen schelvischoogcn.
Zonder een littceken. in den vorm van de
halve maan, op zijn linkerwang - - ten ge
volge van een ongeluk waaraan ik schuld
was zon ik hem nooit herkend hebben.
Maar het was Gungo Dass, ik twijfelde geen
oogenblik, en ik dankte den hemel een
Engelsen-sprekenden inlander.die mij zou kun
nen vertellen wat al hetgeen ik dien morgen
ondervonden had, beduidde.
De menschen weken achter uit toen ik
mij omkeerde naar die griezelige gedaante
en hem beval mij den weg te wijzen om uit
dien krater te komen. Hij had een pas ge
plukte kraai in de hand. In plaats van mij
te antwoorden, klouterde hij langzaam op een
j zamlhoop voor een der holen, en begon zwij
gend een vuurije te maken. Droge takken,.
gedroogde papavers, drijfhout, branden gauw ;
't was mij een troost te zien, dat hij ze
niet een gewonen lucifer aanstak. Toen het
vuurtje helder opvlamde en de kraai er net
jes boven aan het spit hing, begon Gungo
Dass zonder een woord tot inleiding:
(Wordt verculyd).