De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 1 juli pagina 2

1 juli 1894 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 888 reglement te maken en de onderwerpen aan te duiden waarover dit bepalingen moet be vatten : aanvang van den arbeidstijd en rust tijd, afrekening, opzegging, boeten enz. Dit reglement stelt de faDriekant eenzijdig vast; ook wijzigt hij het eenzydig, behoudens zijne verplichting om over wijzigingen het vooraf gaand advies in te winnen van zijne arbei ders of van den arbeidsraad. Dit alles klinkt eenzijdig genoeg maar het doel dat met het fabrieksreglement wordt beoogd, is dat de arbeiders zullen weten waaraan zij zich te houden hebben en de bepalingen van dit reglement vinden hun grens in de wettelijke regelingen die hieronder worden besproken. Wat den. duur van den arbeid betreft, sluit de Commissie zich aan bij de Staats-Commissie van 1889, die o. a. het arbeidsyerbod wenscht uit te strekken tot den 13jarigen leeftijd. Zij zou echter nog een stap verder willen gaan en, mits leerplicht zij ingevoerd, voor bepaaldelijk aan te wijzen bedrijven ook aan Mjarigen arbeid verboden willen zien, terwijl dan voor personen tusschen 14 en 16 jaar een tien-, en voor die van 16 tot 18 jaar een eZ/urigen arbeidsdag zou kunnen worden ingevoerd. Over wettelijke bepalingen van den arbeid der vrouw laat de Commissie zich zeer gere serveerd uit en schijnt zij die alleen te willen toelaten waar gevaren voor de gezondheid of het leven het ingrijpen des wetgevers nood zakelijk maken, en ten opzichte van vrouwen wier verzorger zonder haar hulp in staat is een normaal loon te verdienen. Ook ons komen deze uitsluitingen reeds meer dan vol doende voor, want in de bestaande omstan digheden komt beperking van vrouwenarbeid slechts neer op verscherping harer afhanke lijkheid van den man, die wij in geen geval iii de hand zouden willen werken. Den arbeidstijd voor volwassen mannen zou de commissie niet bij algemeene wet maar door de Arbeidsraden geregeld willen zien, opdat rekening kunne worden gehouden met plaatselijke gebruiken en de eischen der ver schillende bedrijven. De overheid ga hierbij voor ten aanzien van hare eigen werklieden en door bij aanbesteding en concessiën be palingen dienaangaande voor te schrijven. Waar echter behalve het belang van den werkman ook nog de belangen van tallooze anderen in aanmerking komen, zooals bij spoorwegen, tramwegen, stoombootonderne mingen enz., daar behoort echter volgens de Commissie de wetgever aanstonds zelf op te treden om den arbeidstijd binnen redelijke grenzen te beperken De regeling der rusttijden wil de commissie, voor zoover de wet die niet zal geregeld heb ben voor vrouwen en kinderen, overlaten aan het fabrieks-reglement, waartegen wel geen overwegend bezwaar zal bestaan mits de Arbeidsraad den eigenlijk gezegden werktijd vaststelle, want regelde de Haad alleen den arbeidsdag dan zou de fabriekant het door verkorting der rusttijden in zijn hand hebben den werktijd zeer lang te maken. Wat den nachtarbeid betreft schijnt de com missie ons niet vrijgevig genoeg waar zij zich tevreden stelt met het thans reeds be staande verbod voor personen beneden 16 j. en in fabrieken en werkplaatsen voor vrouwen en zij hoogstens zou willen meef aan met de Staatscommissie die het verod zou willen uitstrekken tot personen be neden 18 j. in fabrieken en werkplaatsen. Bij het eischen van nachtarbeid wordt naar onze meening de natuurlijke verdeeling van den dag zoozeer voorbij gezien en vergeet de con currentie in zóó hooge mate dat de industrie er niet is om zichzelve maar om den mensch dat wij hier een algemeen verbod, behoudens de allernoodzakelijkste uitzonderingen, vol komen gerechtvaardigd zouden achten. Billijk daarentegen komt ons weer de reIIIIIMHII1IMIIIHI mmmiiiiiiiiiiiii bodem, zoowat vijftig meter bij dertig, op het breedste gedeelte; in het midden een waterput. In het benedengedeelte van den krater, een voet of drie boven den grond, waren meer dan tachtig halfronde, eivor mige en vierkante gaten, alle ongeveer drie voet wijd. Bij onderzoek bleek dat ze van binnen tegen instorten bewaard werden door bamboes en dood hout; iedere opening werd beschut door een afdakje, twee voet breed, bij wijze van de klep eener jockey-pet. Er was in deze tunnels geen spoor van leven te bespeuren, maar uit heel het amphiteater kwam een walgelijke lucht een stank zoo afschuwelijk als ik ooit op eener mijner om zwervingen in de Indiaansche dorpen ge vonden heb. Nadat ik Pornic weder bestegen had, die even hard als ik naar het kamp terug verlangde, reed ik het hoef achtige vlak rond, in de hoop een plaatsje te vinden waar door ik er uit kon komen. Of er menschen waren of niet ze schenen het niet iioodig te vinden zich te vertooiieii; ik moest mij dus zelf zien te redden. Mijn eerste poging om Pornic in draf over de steile zandbank te krijgen, bewees me dat ik in een val geraakt was, precies als dien welke de mier uitzet, om haar prooi te vangen. Bij iederen stap stroomde het /and in massa's naar beneden en viel, ratelend als hagelkorrels, op de afdakjes neer. Een paar vergeefsche pogingen eindigden niet een buiteling, waarbij we letterlijk onder het neer stortende zand bedolven werden; ik was dus wel genoodzaakt te zien of het via de rivier beter zou gaan. Hier scheen het te zullen lukken. Wel strekten de duinachtige heuvels zich uit tot den zoom der rivier, maar er waren ondiepe plaatsen en zandbanken genoeg waar ik met geling voor die de Commissie aanbeveelt ten aanzien van het o-Verwerk. Dit mag niet aan den arbeider worden opgelegd tegen zijn zin en moet met een hooger uurloon worden be taald, tenzij het mocht geschieden om in te springen voor een kameraad die ziek is, als wanneer echter het gewone uurloon moet worden voldaan en dus geen gratis hulp mag worden gevorderd. Flink doortastend wil de Commissie ook te werk gaan om de Zondagsrust te verzeke ren, door een wekelij kschen rustdag te bevor deren voor mannen zoowel als voor vrouwen, voor volwassenen zoowel als niet-volwassenen, zoowel voor hen die in fabrieken en werk plaatsen als voor hen die daarbuiten in dienst van anderen werk verrichten. Veel van hetgeen de Commissie over hel loon in het midden brengt, als hare be schouwingen over_ preferentie, compensatie, cessie, boeten, woning- en winkeldwang, enz., waarmede wij ons grootendeels kunnen ver eenigen, moeten wij in het midden laten om nog eenige aandacht te kunnen schenken aan twee der voornaamste punten: het recht deigehuwde vrouw op het door haar verdiend loon en de kwestie van het minimumloon. Met volkomen instemming onderschrijven wij de scherpe afkeuring door de Commissie uitgesproken over ons huwelijksrecht in het algemeen en met haar achten wij het een gruwel dat de man het recht heeft het loon te ontvangen dat de vrouw heeft verdiend en dit desverlangd te verbrassen. Ten volle be amen wij dat de desbetreffende artikelen van ons B. W. hehooren herzien te worden. Minder instemming vindt echter hetgeen de Commissie zegt over een minimumloon, hetwelk zij wettelijk allén zou wenschen vast te stellen voor openbare lichamen en voor hen die krachtens aanbesteding of concessie werken ot exploiteeren. Dat een bepaling van een algemeen minimumloon over het geheele land onraadzaam is, geven wij gaarne toe: wat op het platteland een voldoend loon mag heeten, zou in de steden onvol doende zijn. Maar wij maakten uit de vorige bladzijden van het rapport op, dat juist met het oog op deze omstandigheid de commissie de vastelling van het minimum loon door de wet wenschte opgedragen te zien aan de locale arbeidsraden, die, naar onze meening, dan tevens zouden kunnen worden belast met een periodieke herziening van den loonstandaard om dien in overeenstemming te brengen ook met de eventueel veranderde tijdsomstandig heden. Uit hetgeen de commissie onder het hoofd Loon op bl 28 aanvoert krijgt men echter meer den indruk dat zij de taak der Arbeids raden in deze zou wenschen te beperken tot het eenvoudig constateeren van wat naar plaatselijk gebruik als een normaal loon moet worden beschouwd, zonder dat dit voor iemand eenige bindende kracht zou bezitten. Dezelfde twijfel rijst bij aandachtige lezing ook aan gaande het standpunt der commissie ten aanzien van den arbeidsduur. Ook hierbij vraagt men zich soms af of het de bedoeling is dat de Arbeidsraden slechts adt'iscerend zullen werken. Indien dit inderdaad de bedoeling der commissie is, dan zou haar arbeidscontract voor de arbeiders veel van hare waarde verliezen, want voor hen ligt de kern van het geheele vraagstuk juist in het arbeidsloon en in den arbeidsduur. (Wordt veri-oljd). Socius. Illlll l MIIIIII lllllliiiiiiiiiLii nnimmmiiiiiiimii Pornic over heen kon galoppeeren om zóó, na een scherpe bocht naar links of rechts, op vasten grond terug te komen. Ik leidde Pornic eerst voorzichtigheidshalve een eind bij den teugel, toen op eens de schrik mij om het hart sloeg door een geweer schot aan den overkant «Ier rivier, terwijl een vogel met een snerpend »fwhit" Pornic voorbij de ooren floot. Waar hij vandaan kwam was niet twijfel achtig uit een gewoon Martini-Henry ge weer. Op een afstand van ongeveer vijf honderd meter lag een schuitje midden in de rivier; een rookwolkje, dat boven den voorsteven optrok in de lucht, bewees me vanwaar me die vriendelijke groet gezonden was. Ilad ooit een fatsoenlijk man zich in zulk een toestand bevonden? De gevaarlijke zandput bood geen enkeleu uitgang van een plaats, die ik zér tegen mijn zin was komen bezoeken, en een wandeling langs den oever der rivier was het signaal voor een bom bardement van een of anderen gekken inlander in een bootje. Ik geloof' dat ik ver bazend uit mijn humeur was. Een tweede kogel waarschuwde me, dat ik wel zoo wijs zou doen mij niet boos te ma ken en voor nummer-een te zorgen ; ik maakte dus ijlings rechts omkeert en zocht het hoefijzer weer op, waar ik vijf en zestig menschelijkc wezens vond, die het schot uit de holen had doen komen welke ik onbewoond meende. Ik zag mij weldra omringd door een menigte o J o r^ toeschouwers: ongeveer veertig mannen, twin tig vrouwen, en een kind dat niet ouder kon zijn dan vijf jaar. Allen waren gewikkeld in het zalmkleurige kleed dat de Hindoesche bedelaar omslaat; bij den eersten oogopslag maakte hij den indruk van een troep wal gelijke fakirs. Hoe vuil en onoogelijk die menschen er uitzagen is niet te beschrijven, UZ i e -k. in de Hoofdstad. Er wordt in ons land nog altijd onderscheid gemaakt (evenals in Duitschland, Frankrijk en Italië) tusschen conservatoria en muziekscholen. Ik voel niet /.oo heel veel voor dit onderscheid omdat er muziekscholen zijn, die vele zeer goede kunstenaars hebben gevormd, en die er dus op zijn ingericht de ontwikkeling tot toonkunsteuaar geheel 1e kunnen leiden. Daarom houd ik het met onze Ylaamschc broeders die de inrichting waar Peter Beuoit aan het hoofd staat: Vlaamsche Muziekschool noemen. Ook de Kou. Muziek school te 's Gravenhage, die reeds heel wat kunstenaars aan ons land heeft afgeleverd (om dit prozaïsche woord te gebruiken) voert dien be scheiden titel. In ecu onzer groote bladen heeft de kritikus terecht aangemerkt dat men het woord Conserva torium afgeleid van Conservare?ook bewaar school zou kunnen noemen. Nu dat kan een Con servatorium wel liet allerminst zijn, en met dien titel zou iedere inrichting van dien aard dan ook veroordeeld zijn. Amsterdam bezit sedert tien jaar een Conserva torium. Er was eenige reden om dien titel te kiezen omdat onze Afdeeling van ric Maatschappij tot bevordering der Toonkunst reeds eeue muziek school rijk was. Bovendien mag onze stad zich verheugen in het bezit van tal van muziekscholen cu muziekschooltjes op persoonlijk initiatief gesticht. Op sommige van die muziekscholen (waaronder die van Toonkunst) zijn evengoed kunstenaars gevormd zoodat het gebleken is dat ccne muziekschool mits //»'</ ingi'riclit, geheel kan voldoen aan hoog ge stelde eischen. liet is trouwens slechts eene kwestie van naam. Het verschil tusschen de Amsterdainschc muziek school en liet Conservatorium ligt echter niet alleen in den naam. Er zijn vakken waarin men op het Conservatorium verder gaat dan op de Muziekschool. Ook in de administratie is dit verschil dat de Muziekschool is opgericht door het bestuur van Toonkunst dat een directeur en leeraren heeft benoemd, terwijl liet Conservatorium is opgericht door eenige van onze beste toonkuustenaren, die het Afdcelingsbestnur van Toonkunst tot bestuur hebben benoemd. Men kan dus hier de bestuurders als de reeders beschouwen, en de directeur en leeraren als de kapitein en de stiuirlieden die met onbeperkt gezag op het schip heerschen, zoodra dit zee ge kozen heeft. Is dit een voor of een nadeel ? Mij dunkt het kan beide zijn, doch om hierover te oordeelen zou men een blik moeten kunnen slaan in liet interieur van deze stichting, hetgeen niet het geval is; want even als het publiek moet de verslaggever zich bepalen tot hetgeen hem op de jaarlijkschc einduitvoering van het Conserva torium en van de Muziekschool wordt geboden, en aangezien dat gebodene zich in hoofdzaak tot solo-voordrachten bepaalt, en die solo-voordrachten kunnen gelukken ot mislukken al naar mate de patiënt min of meer zenuwachtig is of reeds meer malen of wel voor het eerst, optrad, is de ont vangen indruk alles behalve een maatstaf voor de t/i'Üst'inkv inrichting van eeue stichting van dien aard. Ieder onderwijzer weet toch dat men het eene jaar tal van leerlingen kan hebben die met den gelukkigst en aanleg begaafd, als het ware de prach tigste reclame voor eene muziekschool kunnen zijn. terwijl men een ander jaar moeite heeft een avond met iroede voordrachten te vullen. ik rilde bij de gedachte hoe het ia die holen wezen moest. Zelfs in deze dagen, nu ook inlanders in het bestuur des lands worden toegelaten, en de vroegere eerbied van den inlander voor den tSahib veel verminderd is, ben ik gewoon aan een zekere mate van ontzag van hen, die onder mij staan, ik verwachtte Jus dat het troepje bij mijne komst notitie van mij zoude nemen. Dit gebeurde trouwens, maar op een gansch andere manier dan ik verwachtte. De afschuwelijke bende begon te lachen, nooit hoop ik zulk lachen weer te hooren! Zij gilden, en krijschten en huilden, en giegelden terwijl ik tussche-n hen in liep, som migen zelfs vielen iu een lachbui op den grond. Ik bedacht mij geen oogenblik, ik liet Pornic los, en, woedend na hetgeen ik dien morgen ondervonden haJ, begon ik, onder degenen die het dichtst bij mij stonden, klap pen uit te deelen zoo hard als ik kou. De rampzaligen rolden als kegels ter aarde ; het lachen veranderde in een jammerlijk geroep om genade, wie nog staande waren, omklem den mijne knieën en smeekten mij met schrille of' heeschc, holle stem hen te sparen. Midden onder dit tumult, ik begon mij al te schamen voor mij zelf', dat ik mij zoo driftig gemaakt had hoorde ik een fijn, pieperig stemmetje achter mij, in het Engelsen roepen: :>Üal/ili.' SuJtib.' Kent de ^'ihib mij niet? Ik beu Gungo Das», de telegratist.'' Ik keerde mij onmiddellijk om en zag den spreker in het gelaat. Gungo Dass (ik zou niet weten waarom ik hem niet bij zijn naam zou noemen) had ik vier jaar geleden als Brahmin, door liet Gouvernement van den l'unjaab aan het ge bied van Khalsia geleend. Hij stond aan het hoofd eener telegraaf-post; toen ik hem de Dat laatste kan voorkomen bij eene inrichting zonder dat het gehalte van de leeraren of van het onderwijs er minder om is geworden. Om dus het gehalte in waarheid te kunnen beoordeelen moet men gelegenheid hebben de les sen of wel de eind-examens bij te wonen, waar men een indruk cu een overzicht kan krijgen van liet streven en werken en waar men zieh een denkbeeld kan vormen van de wijze waarop aan alyemeenc ontwikkeling (voor deu toonkunsteuaar van het hoogste belang) wordt gearbeid. Dit alles men voelt het wordt men op eeue einduitvoering slechts ten dcele gewaar. Men kan alleen waarnemen of het onderwijs in soloinstrumenten of wel in zang, vruchten heeft gedra gen eu of de onderwijzer in zijn leerlingen liet materiaal vindt om goede kunstenaars te vormen. ISTu ik toch over de inrichting van het Conserva torium spreek, moet de vraag mij van liet hart of het niet beter ware, beide inrichtingen (Muziekschool en Conservatorium) te doen zaïnensmelteu en de afdeeliug (die uu Conservatorium is) als de hoogere (kuust)klasscn aan de muziekschool toe te voegen, of wel eeue geheele reorganisatie ter hand te nemen, zoodat de beide lichamen meer in elkander grijpen. Wellicht zou dit in het werkelijk belang van beiden zijn. liet verschil tusschen dilettant en kunstenaar is een ander geworden dan vroeger. Moskowski heeft n n geen gelijk meer wanneer hij zegt: Der Scltrurklirhute der Scltrecken, das int tier Dilettimt. Er zijn dilettanten die men hooger moet stellen dan zoo menig eenzijdig ontwikkeld kun stenaar en de lust bij den serieuseu muzieklief hebber om ook het wetenschappelijke eu aesthetische van de toonkunst te doorgronden is zoo groot, dat onder zulke omstandigheden ecnc muziekschool tot opleiding van dilettanten en een andere tot oplei ding van toonkuiistenaars reeds een onding wordt. Er zijn, het is waar, nog altijd een menigte dilettanten, die de schrik zijn voor ieder die het met de muziek goed meent, doch zooals ik zeide er zijn er tegenwoordig heel wat, die het woord dilettant tot een eerenaam maken, wat het iu de juiste betcekcnis van het woord dan ook is. De uitdrukKiug: gij m oogt van mij zooveel niet verlangen, want ik ben maar dilettant, hoort men tegenwoordig al minder en minder en gelukkig wordt het ook meer uitzondering dat men meent aan gebrekkige kunstuitingen van zoogenaamde dilettanten hooger lof te moeten toezwaaien dan aan de goede van degelijke kunstenaars, omdat zij i.iritir dilettant zijn eu daarom (!!) behoefte aau zeer veel wierook hebben. Het tijdstip acht ik dan ook aangebroken dat men hetgeen dilettanten iu het openbaar geven, hetzij ze" zieh achter bescheiden of initialen ver bergen, hetzij ze gewoon zijn den naam voluit te laten drukken, evenzeer aan kritiek onderwerpt, als hetgeen kunstenaars prestoeren. Kan hun zanüof spel die kritiek niet doorslaan, welnu dan zijn de besloten gezelschappen of in tieme kringen de geschiktste plaatsen voor hunne evolutiëii op liet, klavier, op de viool, of met de stem, doch iu het openbaar mogen alleen zij op treden (kunstenaar of dilettant) die in staat zijn iets goeds te geven. Hierdoor kan aan het publiek menige kwelling bespaard blijven, en sommige dilettanten zullen minder harde slagen iu hun gevoel van eigen waarde krijgen. Ik ben een heel stuk van het Conservatorium af<:edwauld,doci! in eene causeric is dit, zoo verleidelijk. Dit zij mijn excuu^. Mijn opstel zou echter on volledig zijn. indien ik niet iets van de einduit voering van het Conservatorium schreef, die 1.1. 7/iterdag plaats had en naar aanleiding waarvan ik deze beschouwing schrijf. Na het bovenstaande valt echter niet zoo heel veel meer te ze<r<ren, doch wel wil ik verklaren, dat ik sommige leerlingen gehoord heb, wier spel zeer j gunstige belofte atlegde voor de toekomst en dat er ook nummers waren die teleurstelling baarden. Ik heb (als irohccl) reeds veel betere uitvoeringen van liet Conservatorium bijgewoond, doch verklaar er bij, dat, in de viool- eu piano-klassen ditmaal l l laatste maal zag was hij een stevige, joviale welgedane dienaar van het Gouvernement, met een bijzondere liefhebberij voor woord spelingen in slecht Engelsen eene eigen aardigheid, die nu nog aan hem denken deed toen ik zijn diensten, r.r. ofjirto, reeds lang vergeten had. Het gebeurt zelden dat een Hindoe zich met Engelsche woordspelingen bemoeit. Thans echter was de man totaal veranderd, ik zou hem niet meer kerkend hebben. Het type van den Brahmin, die zich het. vette (ier aarde goed laat smaken eu altijd klaar staat met vleiende, zalvende praatjes, was weg. Ik zag een uitgemergeld skelet voor mij, bijna geheel naakt, zonder tulband, met lange, kleverige haren ;>n ingevallen schelvischoogcn. Zonder een littceken. in den vorm van de halve maan, op zijn linkerwang - - ten ge volge van een ongeluk waaraan ik schuld was zon ik hem nooit herkend hebben. Maar het was Gungo Dass, ik twijfelde geen oogenblik, en ik dankte den hemel een Engelsen-sprekenden inlander.die mij zou kun nen vertellen wat al hetgeen ik dien morgen ondervonden had, beduidde. De menschen weken achter uit toen ik mij omkeerde naar die griezelige gedaante en hem beval mij den weg te wijzen om uit dien krater te komen. Hij had een pas ge plukte kraai in de hand. In plaats van mij te antwoorden, klouterde hij langzaam op een j zamlhoop voor een der holen, en begon zwij gend een vuurije te maken. Droge takken,. gedroogde papavers, drijfhout, branden gauw ; 't was mij een troost te zien, dat hij ze niet een gewonen lucifer aanstak. Toen het vuurtje helder opvlamde en de kraai er net jes boven aan het spit hing, begon Gungo Dass zonder een woord tot inleiding: (Wordt verculyd).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl