De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 8 juli pagina 2

8 juli 1894 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 889 beide partijen gelijk moet zijn en de gevallen te omschrijven waarin ontslag kan worden gegeven, en genomen binnenstijds; zij moet ook de vergoeding regelen door den werkge ver en den werknemer te betalen, zoowel voor tijdig als van ontijdig ontslag. Eindelijk moet het geven van een getuigschrift bij ontslag verplichtend worden gesteld en verboden worden de getuigschriften van geheime tee kenen te voorzien, ten einde de instelling der gehate livretten tegentegaan. Bij het Bewijs en de Procedure stuiten wij al dadelijk op het hatelijke art. 1638 Burg. Wetb. waarbij in loonkwesties de meester altijd op zijn woord wordt geloofd. Zondereenige moeite zou dit artikel in een verloren oogen blikje uit onze wetgeving kunnen zijn gelicht en behoorde dit reeds voor lang te zijn ge schied. Maar daarbij zou de kwestie toch nog volstrekt niet zijn opgelost want dan zouden toch de gewone bewijsmiddelen tusschen pa troon en arbeider gaan gelden, en de arbeider zich zien gesteld voor een procedure die voor hem veel te lang is, aangezien hij op de uitbetaling van zijn loon niet wachten kan. De meest doeltreffende oplossing zou wel zijn de berechting op te dragen aan scheidsrech ters, Kamers van Arbeid of dergelijke colle ges, maar tegen zoodanige opdracht, in strijd met den wil van een der partijen, verzetten zij de art. 153, 155 en 166 der Grondwet, bepalende o. a. dat alle twistgedingen over schuldvor dering bij de rechterlijke macht behooren, dat niemand tegen zijn wil van zijn wettelijken rechter kan worden «afgetrokken" en eindelijk dat alle leden der rechterlijke macht door den Koning worden benoemd. Waar deze weg dus is afgesneden, zou het meeste wat op 't oogenblik bereikt kan worden zijn, dat alle geschillen uit arbeidsovereenkomsten zon der beroep bij den kantonrechter worden ge bracht. Ook zou men, evenals in Frankrijk, zijn toevlucht kunnen nemen tot een beroep pp de publieke opinie, zooals dat voorkomt in de Loi sur la conciliation et V arbitrage van 27 Dec. 1892, Daarbij heeft ieder der partijen het recht aan den kantonrechter het geschil uiteen te zetten en een scheidsgerecht aan te vragen. Weigert de tegenpartij de arbitrage te accepteeren dan wordt dit door aanplak king bekend gemaakt. Bij werkstaking kan de kantonrechter in dezen zin ook ambtshalcn optreden. Zoodoende zou ook bij ons te lande door den drang der publieke opinie soms een geschil uit de wereld kunnen worden gehol pen, zonder wijziging der grondwet en nog voor dat Kamers van Arbeid zijn ingesteld, die natuurlijk altijd de meest aanbevelings waardige instellingen blijven om gerezen ge schillen te beslissen. Wat het leerlingwezen betreft acht de Com missie, zoolang wettelijke regeling ontbreekt, de practische moeilijkheid vooral deze: dat de patroon of meesterknecht, die met opoffe ring van tijd en moeite een leerling heeft groot gebracht onder beding dat deze hem daarna dan een tijdlang tegen een bescheiden loon als knecht zal dienen, machteloos staat wanneer de leerling deze voorwaarde niet nakomt maar zich bij een ander gaat ver huren. De Commissie meent daarom dat in de eerste plaats noodig is een wettelijk verbod aan vakgenopten om een leerling aan te nemen zoolang hij aan zijn verplichtingen jegens zijn vorigen patroon niet heeft voldaan. Met de Commissie gevoelen wij het bezwaar waarop zij wijst, maar toch komt het ons voor dat zij daardoor wel eenigszins verblind is ge raakt voor liet belang van dien leerling zelven. In zijn belang toch zouden ook bepa lingen in het leven dienen te worden ge roepen die hem gedurende den tijd van zijn wanneer ik kampeer, klein geld in overvloed te hebben voor bakshish 1). Gunga Dass klemde de magere vingers om het geld en stopte het onmiddellijk weg in zijn smerigen gordel, terwijl hij met een duivelschen trek op zijn gezicht om zich heen keek, om zich te verzekeren dat niemand het gezien had. Nu zal ik je wat te eten geven, zei hij. Welke redenen hij had om blijde te wezen met het geld, is mij een raadsel, maar toen ik dit zag, speet het mij niet dat ik het hem dadelijk gegeven had, want ik twijfelde geen oogenblik of hij zou mij, bij eeue weigering, vermoord hebben. Men laat geen protest hooren tegen de grillen van een troep ver scheurende dieren en mijn omgeving bestond uit erger dan deze. Terwijl ik verslond wat Gunga Dass mij voorzette, een gebraden cliapatti en een kommetje vuil putwater, gaven de menschen niet het geringste teeken van nieuwsgierigheid welke men in ieder dorp anders in hooge mate aantreft. Ik begon mij zelfs te verbeelden dat zij met minachting op mij ncderzagcn. In alle geval behandelden zij mij met ijskoude on verschilligheid, en Gunga Dass was bijna even erg. Ik deed hem allerlei vragen om trent het afschuwelijke dorp, maar kreeg weinig antwoord. Voor zoover ik uit hem wijs worden kon, bestond het reeds sedert onheuchelijke tijden waaruit ik opmaakte dat het minstens honderd jaren oud was en in al dien tijd was er, zoover men wist, niet n weer uit gekomen. (Ik moest mij zelven met geweld inhouden, of voor de tweede maal zou de angst mij gek gemaakt en ik als een waanzinnige door den krater gehold hebben.) Gunga Dass scheen er een boosaardig genot in te vinden dit met na druk te doen uitkomen en mij te zien ineen krimpen van angst. Niets kon hem bewegen, mij te zeggen wie die geheimzinnige »zij" 1) fooitjes. V. verplichte knechtschap tegen willekeur en exploitatie behoeden en, last not least, bepa lingen die hem waarborgen dat hij gedurende zijn leerlingschap werkelijk iets leert. Het ontbreken van zoodanige waarborgen achten wij het hoofdbezwaar van den tegenwoordigen toestand. De zoogenaamde leerling wordt tegenwoordig bij de meeste patroons de goede niet te na gesproken gebruikt als loopjongen, als duivels toejager van den heelen winkel, terwijl zoowel de meesterknecht als de andere knechts geen tijd of lust hebben zich met hem te bemoeien en de patroon hem dikwijls in 't geheel niet kent. Naast het weinigje dat hij op zoo'n manier van zijn vak leert, leert hij bovendien uit de gesprekken en het voorbeeld zijner omgeving vaak maar al te veel dat hij gerust had kunnen missen! Wij achten deze bezwaren zoo groot en on overkomelijk dat wij aan de vakopleiding in de werkplaats weinig waarde hechten, daar het belang van den patroon steeds medebrengt de jongens te exploiteeren in plaats van te leeren te meer daar de maatschappelijke positie der ouders meestal medebrengt dat de jongen dadelijk wat moet verdienen en de meester dus ook_ eigenlijk recht heeft op eenige tegenpraestatie. De commissie zegt nu wel dat het ook in het belang van den patroon is, zijn leerling zoo goed mogelijk op de hoogte te brengen omdat hij er dan later de vruchten van kan plukken, maar dit is meer waar in de theorie dan in de praktijk, die immers leert dat een patroon ten allen tijde zooveel heel en halfwassen knechts kan krijgen als hij maar wil, van de meest verschillende kwaliteit en prijs. Zoo ergens dan is hier de Staat of de_ gemeente geroepen om op te treden, ten einde ieder werkman in de gelegenheid te stellen aan behoorlijk ingerichte scholen zijn vak te leeren evengoed als de overheid hierin voorziet ten behoeve van aanstaande advocaten, geneesheeren, dominés, officieren, ingenieurs etc. Maatregelen tegen ongelukken en verzekering tegen invaliditeit zoowel wegens onyelukkcti als wegens ouderdom staan natuurlijk ook op het program der commissie. Aangezien deverzekering uit eigen vrijen wil onvoldoende" is gebleken meent de commissie dat de verplicltting tot verzekering niet kan uitblijven. De Staatscommissie wenschte dan ook reeds de werkgevers te verplichten tot verzekering hunner werklieden tegen invaliditeit wegens ongelukken, mits zoo geregeld dat van Staats wege gelegenheid tot verzekering worde ver schaft en voorts regeling der verplichte ver zekering wegens ouderdom met bijdragen van de werkgevers, de werklieden en den Staat. De Commissie uit Fabrieks- en Handwerksn ij verheid, althans een deel harer leden, wil zoo ver niet gaan, en meent dat voorloopig kan worden volstaan tnet verplichte verzeke ring en openbaarheid van het beheer der verzekeringsmaatschappijen. Ook is zij liet niet eens over de kwestie der kosten en meent de een dat die geheel ten laste van het bedrijf moeten komen, terwijl de andere van oordeel is, dat ze door Staat, werkgever en werknemer gezamenlijk moeten worden gedragen. De ver zekering tegen wielde wenscht de commissie onverplicht te laten omdat /ij de vrijwillige deelneming hier »vrij krachtig' meent te mogen noemen. Deze laatste meening wijkt nog al belangrijk af van hetgeen zij te hooren kregen bij de de behandeling van het reglement voor de gemeentewerklieden in den Raad van Amsterdam, toen van verschillende zijden, o. a. door den heer Xoltiny, werd geconsta teerd, dat het loon maar ui te dikwijls on voldoende is om de contributie te betalen. Overigens leveren in het geheele verzeke ringswezen de veelheid van ibndsjes en in 't waren, die de menschen hier brachten. Het wordt verordineerd, klonk telkens zijn antwoord, en ik weet niemand, die er zich ooit tegen verzet heeft. Wacht maar, tot mijn bedienden mij gaan zoeken, beet ik hem toe; ik verzeker je: deze plaats zal van de aarde verdwijnen en ik zal jou een lesje geven dat je een toontje lager zal doen zingen. -?Je bedienden /.ouden aan stukken ge scheurd worden, nog eer ze hier waren en bovendien, mijn vrind, je bent dood 't Is wel jou schuld niet, dat geloof ik graag, maar 't komt op 't zelfde neer, je bent dood m begraven. Nu en dan hoorde ik, werd er van de landzijde voedsel geworpen in het amphithcatcr, waar de menschen om vochten als wilde beesten. Zoodra iemand den dood voelde naderen, kroop hij in zijn hol om daar te sterven. Soms werd het lijk er uit gehaald en op het zand gegooid, of'men liet het, waar het lag, tot bederf overgaan. De uitdrukking ,>op het zand gegooid," trok mijne aandacht en ik vroeg Gunga Dass of' dit geen pestziekte ten gevolge had. Dat, antwoordde hij met zijn wezenloos gegrinnik, zul je zelf gaandeweg wel onder vinden. Je zult tijd genoeg hebben om alles op te merken. Met welgevallen zag hij hoe mij opnieuw een rilling door de leden ging. Ik bracht terstond het gesprek op iets anders en vroeg: En wat voer je hier den heelen dag uit? Hoe breng je je leven door? De vraag werd op dezelfde wijze als de vorige beantwoord, met de bijgevoegde ver klaring: Het is hier als in je Europeeschen hemel; er wordt hier niet getrouwd, noch ten huwelijk gegeven. Gunga Dass had zijne opleiding genoten in een Zendelingen-school en zooals hij zelf' zeide, ware hij slechts zoo verstandig geweest tot eene andere godsdienst over te gaan, zou algemeen de particuliere ondernemingen in deze weinig soliede tijden zoo groote risico en zooveel verlies aan tijd en kosten dat concentratie hier zeer gewenscht en Staatstusschenkomst dringend noodig is. Indien wij ten slotte nog vermelden dat de commissie zeer terecht aan het slot harer be schouwingen nog aandringt op uitbreiding der fabrieksinspectie met mannelijke en ook met vrouwelijke krachten, dan meeneii wij hier mede aan den arbeid der commissie de verschuldigde_ eer te hebben bewezen. Zooals men ziet is haar werk uitvoerig en volledig genoeg en heeft z5 in zoover aanspraak op de dankbaarheid van allen die zich voor deze zaak interesseeren. Maar dankbaarheid is niet altijd voldaanheid en in casu zeer zeker niet. Keeds de vorige week ontvingen wij den indruk dat niet recht blijkt wat de commissie eigenlijk wil ten aanzien van een minimum loon en een maximum werktijd, Hoewel op pag. 6 van het rapport te lezen staat dat de Kamers van arbeid o.a. tot taak zullen hebben »vast te stellen" wat naar het heerschend gebruik plaatselijk en voor onderscheiden soort van arbeid ais normaal leven en normale arbeids tijd te beschouwen is, lezen wij weer op pag. 35 dat zij in deze zaken slechts zal hebben te »constateeren" en niet te «scheppen" wat normaal is. Het schijnt dus inderdaad dat naar het oordeel der commissie van al het geen de arbeidsraden ten deze «vaststellen" niets zal komen vast te staan, niets voor iemand bindend zal zijn! Maar aan zulk een vaststelling hebben de arbeiders absoluut niets; zij hebben waarlijk geen raad noodig om te weten wat als normaal wordt be schouwd en dat dit »normale" maar al te dikwijls zeer abnormaal is. Wat zij wél noodig hebben is een macht, die 'bindende bepalingen maakt omtrent het loon dat moet worden betaald en den werktijd die mag worden gevorderd in verband met de eisenen van een mensonwaardig bestaan. Wil men eenmaal /rettelijke regeling van het arbeidscontract, dan mogen zoodanige bepalingen niet ontbreken. Zij zijn voor den arbeider de hoofdzaak ; mist hij ze dan zal hij over alle andere fraaiigheden in het con tract voorkomende, de schouders ophalen, als over bijzaken meer bestemd om hem drijvende te houden dan wel om hem te redden en te verheffen. S'X'H'H. Muzikale Kritieken. Aiis dein Lande Benibranilt's. Droi Charactorstiicke t'ih1 I'ianoforte von JAN liiiANürs ]!i !,is. Opus 5. 1) Deze zeer talentvolle landgenoot, die reeds eeiiige?! tijd in den vreemde vertoeft, blijft met hart en ziel Nederlander. Daarvan getuigen weer zijne drie klavierstukken op Xededandsche wijzen. Deze wijzen zijn niet ontleend aan de vrome en spotliederen van de (leuzen, hot zijn deunen die voor langer of korter tijd ook nog als kermisliederen hebben dienst gedaan, o. a. het eerste JKens k-til ik inijn witycn, waarvan het Louii;, loutv. leelijke louir, den meesten lozers nog wel in het geheugen zal liggen. hij niet in dit levende graf zijn gekomen. Maar zoolang hij mij had, geloof ik dat al zijn wcnschen bevredigd waren. Hier was een Sahib, een vertegenwoordi ger van het ras, dat over alle menschen den scepter zwaait, hulpeloos als een kind, ge heel en ;tl aan do genade van hem en zijn broeders overgeleverd. Op langzame, be redeneerde wijze zette hij er zich toe, mij te plagen en te pijnigen, zooals een schooljon gen een half' uur lang den doodstrijd van een tor aanziet dien hij op een speld gesto ken heeft, of zooals een fret in een konij nenhol zich. zonder wederstand te ontmoeten, op het konijn werpt. Het refrein van alles wat hij zeide, was dat er geen mogelijkheid i bestond om er uit te komen, dat ik hier moest blijven tot ik dood was en »op het zand''' geworpen werd. Als het mogelijk is, zich ccnc voorstelling te maken van de gesprekken der Verdoem den bij de komst cener nieuwe ziel in hun midden, zou ik zeggen dat zij zouden spre ken zooals (Junga Dass het dien middag tegen mij deed. Ik was totaal machteloos om er iets tegen in te brengen; ik had al mijn krachten noodig om te strijden tegen i dien onverklaarbare!) angst, die mij telkens weer overmeesterde. Ik kan die toestanden alleen vergelijken niet het kampen tegen het ranip/alig gevoel van zeeziekte bij het over steken van het Kanaal doch in dit geval was de geest er mee gemoeid, dit was dui zendmaal erger. Naarmate het later op den dag werd, ver schenen de bewoners meer en meer buiten hun holen, om de stralen op te vangen van de middagzon, die nu tot in den krater door drongen. Zij kwamen in trocpjes bijeen en spraken met elkaar, zonder mij te verwaar digen met een enkelen blik. Toen het naar mijne berekening ongeveer vier uur was, stond (Junga Da.ss op en ver dween in zijn hol, waaruit hij een oogenblik Wie deze regels leest kome niet tot de con clusie dat men hier te doen heeft met eejie spe culatie op weinig serieuse pianospelers die graag een »mop" koopen; of dat deze stukken van het gehalte zijn van fabrikaten die sterk verkocht werden, hoewel zij alleen getuigenis aflegden van de onkunde en smakeloosheid van den maker. (Ik noem o. a. de voor eenige jaren zoo in trek zijnde Marsch: Schuieren mot je maar met het trio Haagsche Leen. Van dit leelijke stukje ver scheen het derde of vierde duizendtal.) Zulke spelers zullen van de stukken van lirandts liuys niet het reehte genieten, want men kan er uit leeren dat onze volksdeunen vaak heel wat belangrijker zijn dan men dikwijls meent, mits de harmonisatie en de bewerking van smaak en geest getuigt. Urandts Buys bezit beide en daarom raad ik alle pianisten die van hun ingespannen studiën een oogenblik willen verpoozen, deze karakter stukken eens door te spelen. Het hierboven genoemde lied is het eenvoudigst bewerkt; zonder aan het karakter af breuk te doen is reeds hier menig interessant trekje in de harmonisatie op te merken. Zeer eigenaardig bewerkt is Xo. 2. PalmPaschen Volkslied; Palm, Palm-Paschen, Hoerei Koerei. Zonder eentonig te worden keert het korte motief aanhoudend terug, terwijl het blijven han gen op den dominant als het ware iederen keer doet vragen naar eene herhaling. De losse bege leiding in zestienden en het tegentiguur dat later in den discant tegen het motief streng is volgehouden verleent groote aantrekkelijkheid aan het geheel. Ook het laatste: Vastenavond in het land van Bembrandt op de wijze: Vi Heb zoo lang met de rommelpot yeloopen zal ieder met verrassend ge noegen doorspelen. Wellicht is dit stuk het meest sprekend voor den hoorder. De bewerking ook van dit stuk stel ik zeer hoog en raad dus ieder aan die van frissche muziek en humor houdt met deze stukken kennis te maken. Brandts liuys heeft in den ernstigen stijl reeds getoond wie en wat hij is, daarom kan men van hem niet anders dan eene degelijke bewerking verwachten, doch aangenaam is bet in onzen tijd waar te nemen dat men voor den gulronden lach van onze voorvaderen nog oog en oor heeft. Den serieuzen jo"gen kunstenaar, die niet als zoovelen het onschuldige lachen verleerd heeft, en wiens glimlach geen grijnslach geworden is door onzen aan pessimisme zoo rijken tijdgeest. een woord van bijzondere waardeering voor deze bewerking. Op deze wijze worden niet alleen oudere en vergeten volksmelodiën in eere hersteld, doch wor den zij met nieuwen glans bekleed, zonder dat zij het naïeve karakter verliezen. NcdcrlandnaJte ~'Hi(/fitnl'Ixn met klavierbegeleiding (L'). ( Dertiende reeks eerste en tweede helft). Van deze afdeeling werden nog in den loop van den winter twee liederen ter beoordeeling gezon den, n.l. }'erliti:ti''.n (gedicht van C. Vosmacr) van l ^ Adr. van Tettcrode en l'A:n zoet iiedekcn (gedicht van A. L. do Kop) van 11 ugo Xoltho/nius. liet is een gelukkig verschijnsel dat ik ieder jaar minder waardelooze compositien te beoordeeleu krijg. Dit bespaart mij menige executie en bewijst tevens cl n t mou meer dan vroeger eene bespreking van zulke werken schroomt; dus dat de onbedreven componisten fof laat ik liever zeggen: muziekfabrikantcn) zich zelf beter leeren kennen. Dat bovengenoemde liederen in de uitgave van het Willemsfonds zijn opgenomen is op zichzelf reeds eene aanbeveling, doch er is onder de liederen van het Willemsfonds niettemin nog al eenig verschil van waarde. IIIIIIIIIIIIIIMMIUIIIHHI later weer te voorschijn kwam met een levende kraai de hand. Het arme dier was ii een deploralielen toestand, maar scheen in het geheel niet bang voor zijn meester. Deze liep voorzichtig naar den oever der rivier, van het eene toetje helm op het andere springend, lot hij op een smalle strook zand stond, vlak tegenover de boot, vanwaar de geweerschoten gelost werden. De mannen in de boot letten niet op hem. Gunga Dass bleef staan, en had na een paar vlugge handbewegingen den vogel met uitgespreide vleugels, (jp zijn rug aan den grond genageld. Natuurlijk hief de kraai onmiddellijk een erbarmelijk geschreeuw aan, terwijl hij met zijn pootjes krampachtig in de lucht sloeg. Binnen enkele seconden had het kabaal de aandacht getrokken van een troep wilde kraaien, die een paar honderd meters verder schenen te vechten om een aas. Ecu half dozijn kraaien vloog dezen kant uit om te zien wat er gaande was en ook, zooals bleek, om den vastgepriktcn vogel aan te vallen. Gunga Dass was op den grond gaan liggen en gaf mij een wenk mij stil te houden, een onnoodige voorzorg. In een oogenblik ik had geen tijd om te zien hoe het in zijn werk ging was een wilde kraai, die niet den hulpeloo/.en, schreeuwenden vogel aan het bakkeleien was, in diens klauwen vast geraakt, bliksemsnel door Gunga Dass los gemaakt en naiisL zijn broeder in het ongeluk aan den grond genageld. De nieuwsgierigheid maakte zich van de andere vogels meester, en nog voor Gunga Dass en ik naar de helm teruggeloopen waren, worstelden er opnieuw twee slachtoffers in de klauwen van het lok aas. Zoo werd de jacht als dit niet een te mooie term is voortgezet, tot Gunga Dass zeven kraaien buit gemaakt had. Vijf draaide bij onmiddellijk den hals om, twee werden voor den volgenden dag bewaard om de kunstbewerking te herhalen. (Woi'dt var c ui ij d).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl