Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 890
expres een nieuwe druk gemaakt worden, waaruit
de stad Bavai was geschrapt! Die stad heette
toen, langer en sierlijker: Ba-ga-cum. Dit terloops.
Men mag nu van dat beweerde visioen 't zyne
denken, zeker is 't dat 't niet lang geduurd heeft
of van minne kwaliteit was, anders had Verly
nooit een pen opgenomen om 't na te vertellen.
Want zoo vertelt men geen visioenen.
Wonderlijk! Als nu Hippolyte Verly, na al
die uitgebreide studie over Bavai, in plaats van
zoo'n valsche roman een stuk geschreven had in
een geleerd tijdschrift, getiteld b. v.
DeDestructione Bagaci (ik schrijf dit zoo in eens op, geheel
zonder lexicon !) dan zou hij waarschijnlijk ge
prezen zijn, om zijn «levendigen, artistieken stijl,
die toch de wetenschappelijke waarde en be
trouwbaarheid in 't minst geen afbreuk doet,"
terwijl nu, . . . Ik kan echter zeggen, dat
ik dit boek gedurende een uur, met het grootste
genoegen heb gelezen. De roode vlammen op den
omslag, trokken mij aan en hebben mij, als
fatsoenl\jke vlammen past, niet om den tuin geleid:
het is een lief boek, vol interessante volks- en
oudheidkundige bijzonderheden, ofschoon
Samarow en Louise Mühlbach toch nog mooier zijn,
spannender vind ik.
De geachte auteur, die zijn lezers niet voor
heel slim houdt en hen tegelijk, al spelende, wil
leeren, heeft overal langs den weg van zijn ver
haal paaltjes geplant, geleerde noten, van deze
kracht, (bl. 357). Er is sprake van een
Spaansche provincie «Vandalusia": »Dénomination qui,
par la suite, s'est transformée en celle
d'Andalousie"
Soms geeft de schrijver bescheiden te kennen,
dat h\j 't verledene eigenlijk op 't tegenwoordige
copiëert, in dezen vorm: »C'était une mondaine
(een Romeinsche nl.) tout a fait »dans Ie mouve
ment", comme nous dirions aujourd'hui."
Van tijd tot tijd, maar zelden, wordt de heer
Verly ook wijsgeerig. Dan bekijkt hij de dingen
van boven af en heeft een diepzinnige gedachte.
Een adem van wereldwijsheid gaat door zijn
ziel en er komen verheven uitingen als deze : (de
barbaren zijn op groote schaal aan 't verkrachten
in een arena): »Et alors plus que jamais, dans
la rouge irradiation des feux car, la nature
poursuivant imperturbablement sa tache,
insensible aux forfaits comme aux malheurs humains,
la nuit tait venue, ce fut une vision des
choses de l'enfer."
Hij wil maar zeggen, dat de zon tóch onder
ging, al werd er verkracht.
Van dit laatste gesproken: Lt Sac is veel min
der burgerlijk-fatsoenlijk dan Ebers en Dahns
en Ecksteins boeken. Deze zouden onvermijdelijk
»3en sluier hebben doen vallen over tooneelen,
die!... of juist een pen gehad te hebben, die
«weigerde te beschrijven"... enz. Maar zoo'n
Franschman vindt dat choquante juist pleizierig
en hij kan er net als die Vandalen naar har
telust in grasduinen.
Vdór bl. 313 zijn er al drie vrouwen mishandeld,
maar dan komt 't heel erge pas, dan heeft
niemand van de vrouwelijke bevolking meer iets
aan het lijf. Spiernaakte vrouwen in een arena met
gele snuivende barbaren er omheen, dat is een
tragisch en tegelijk Epicuristisch-pleizierigidee!
Men wenscht onwillekeurig ook zoo'n gele barbaar
te zijn. Dat komt tegjnwoordig zoo niet meer
voor. 't Verhaal zelve echter van hoe die dingen
gebeuren, is belachelijk machteloos. Een gewoon
krantebericht van de enkele feiten zou meer ge
zegd hebben, dan deze bleeke volzinnetjes, die
zoo vreeselijk doen.
Voor beminnaars van Ebers enz. is dit boek
zeer aan te bevelen, 't Is weer eens een variatie
van Duitsche kost en 't is veel pikanter.
Ook kan men er eenig Latijn uit leeren.
The Jtinyle Book. Rudyard Kipling heeft een
alleraardigst kinderboek geschreven, of ia ieder
geval een alleraardigst boek, bestemd voor kinderen.
Of kinderen iets aardig zullen vinden, weet ik
dikwijls zoo weinig; maar ik verbeeld mij dat uit
zoo'n boek kinderen en menschen ieder het zijne
kunnen halen. Men zal er misschien mettertijd ook
hier wel de proef van kunnen nemen; want The
Juugle Book is dubbel en dwars waard vertaald
te worden. Men zal alleen de namen moeten
verandereu; woorden als Sliere K'ian en agheera, en
die op zijn Hollandsen uitgesproken, klinken voor
Hollandsche kinderen zeker wel wat barbaarsch.
Ea toch lijkt het ook wel wat raar om de dieren
van een Indische wildernis bij de namen uit Heintje
de Vos te noemen.
Men zal gemerkt hebben dat The Jungle Book
een dierenverhaal is. Shere Khan is de tijger, en
Bagheera is de zwarte panter. Het is een verhaal
van dieren en menschen, en de connectie tusschen
dieren en menschen wordt aan den aanvang ge
vormd door een inlandsen jongetje, dat in liet boseh
verdwaalt en door een wolvenfamilie wordt gea
dopteerd en opgevoed en ingewijd in al de ge
heimen van de Jungle. Er is in het verhaal genoeg
geïdealiseerd om de gezelligheid van het leven in
de Jungle zeer te verhoogen, en toch zoo veel
realiteit bewaard dat ieder dier behoorlijk in zijn
natuurlijk karakter optreedt. Rudyard Iviplmg is
zoo vreeselijk plotseling beroemd geworden, en hij
schrijft zoo vreeselijk vlug en veel, en hij verdient
zoo vreeselijk veel geld; maar hij heeft toch wel
bepaald veel talent.
R. A. II. en V. C. Jr.
Loti.
In een der laatste nummers van de Débats,
neemt George Clement op grappige wijze een
loopje met Pierre Loti en diens »aansteüerij."
»Iemand die wel te beklagen is, is de heer
Loti. Ieder weet, dat de sympathieke académicien
een afschuw heeft van rumoer, reclame en repor
ters. Zijn eenig streven is, zijn daden aan het
oog der menschen te onttrekken. Bescheiden als
een viooltje, beschroomd als Coquelin, zoekt hij
enkel stilte en onbekendheid. Maar, door een
noodlot dat alleen hem en Sarah Bernhardt be
zoekt, hebben de reporters hem tot zoenoffer
uitverkoren."
Dan komt de optelling. Pierre Loti heeft als
garnizoensplaats een heel bescheiden hoekje ge
had, een vermolmd kanonneerbootje in het drijf
zand aan de Bidassoa, daar gestationneerd om
de zeegrens aan te geven, een soort van drijvend
schilderhuis. Maar de reporters (wie toch anders?)
hebben aan de bladen telkens meegedeeld, als hij
een uitstapje was wezen maken, naar een
»heerly'ke villa te St. Jean-de-Luz, verscholen onder
geurende jasmijnen en donkere oleanders," of
als hij op een »vurig ros" naar Guetarry was ge
reden en daar de wonderschoone kreek van
Etchetraque had ontdekt, «waarvan het zien hem een
zijner voortreffelijkste aquarellen had geïnspireerd."
Den volgenden dag bespeelde hij het orgel in de
dorpskerk te St. Jean-de-Luz, en overstroomde
met harmonie de geloovigen, wier oor zeker niet
aan zoo goddelijke tonen verwend was.
Toen een poos van stilte, en nu gaat Loti naar
Egypte en Judea. Ieder jaar leidt de heer Cook
daar een paar duizend dames en heeren heen, en
men spreekt er niet verder over. Maar de repor
ters vermeldden een maand lang hoever de heer
Loti met zijn uitrusting was, toen op welk uur
hij vertrekken zou, toen welke bekende en onbe
kende vrienden hem naar den trein zouden bren
gen, eindelijk dat hij op spoor gegaan en te
Marseille was aangekomen. Dan volgen Alexandri
en het bezoek aan de «moskeeën en paleizen",
dan de ontvangst door de Fransche kolonie te Cairo
en de »toebereidselen voor de expeditie", de be
schrijving van ezels, paarden en kameelen; het
plechtig afscheid, en de telegraaf voegde er deze
woorden bij, om kippevel van te krijgen: »Ce
matin, M, Loti c'est enfoncédans Ie désert."
«Gelukkig heeft de woestijn haar prooi terug
gegeven. Als een gewoon Cook-reiziger is de
heer Loti ongedeerd uit die woeste, ondoorzochte
streken teruggekeerd, die op de kaarten en in de
spoorboekjes voorkomen onder de namen
Damaskus, Jaffa en Jeruzalem. Nu is hij op weg naar
huis, en morgen stormen de reporters weer op
hem af, om zijn impressies omtrent de woestijn
te vernemen. Arme Loti!"
Artiesten en handelaars.
Het fabeltje is al zoo oud, van den zorgloozen
artiest, die in zijn dakkamertje meesterwerken
schept, en liet ras gewonnen geld even snel
verbrast in dronkenschap en liederlijkheid
Na Jan Steen is Paganini gekomen, en na
Paganini de Fransche romanciers in hun ruime,
geriefelijke hotels. Artiesten die hun best doen
om rustige burgers te zijn, «hommes régies," zij
zijn geen witte raven in onzen tijd. Nu is het
streven van zoo velen, om te zij u een «homme
arrivé," om »binnen" te zijn, en dan .... is het
«binnen" zijn meestal hun ongeluk. Velen ook
hebben het leven van «bohème" alleen maar een
poosje voor hun pleizier geleid, en niet meer
dan den buitenkant ervan leeren kennen; de
vrijheid, niot den honger; het losse gezelschap,
niet de wereld van schacheraars en dieven, die
zich weeft om den armen artiest.
Want er is nog altijd een dievenbende die
haar netten bij voorkeur in de kunstenaarswereld
spant. Van den decadent af, die met de ideeën
van anderen gaat loopen, van de ijdele, die van
hun roem een straaltje zoekt, tot den vervalscher
van handteekeningen, tot den man van het vuile
métier, die zijn werken steelt, of ze verminkt
om ze te stelen, zij leven allen nog. Waar is
de heilige Antonius van Murillo, die voor vijftien
jaar in de kathedraal te Sevilla uit zijn lijst
werd gesneden V Waarschijnlijk een wnardelooze
lijst, anders ware zij mede gestolen, gelijk de
veelgeprezene heilige Magdalena uit de
Dresdener galerij, een vermoedelijke Correggio, in de
vorige eeuw met lijst en al verdween. Ken
Rembrandt in de pinakotheek te Miinchen werd nog
onlangs versneden door een dief.
Bekend is de geschiedenis van Trouillebert.
die bij Dumas tils een van zijn werken
terngvond, met de handteekening van Corot. Trouille
bert werkte in de manier van Corot, en was
weinig bekend, zoodat hongerige kunstparasieten
een goed gesmeerde boterham verdienden mot
het vervalschen van zijn handteekening. Om nu
maar te zwijgen van de slimmerds, die aan het
Yankeevolk MeissoMers van den zoon als werk
van den vader in de handen stopten, waardoor
de jongere zich genoodzaakt zag, een tijdlang
niets te verkoopen.
Te Miinchen zat dezer dagen op de bank der
beklaagden een geheele rij uit het volk dat kun
stenaars besteelt. Met hun allen hadden zij ge
leefd op n offer: Franz von Lenbach.
Een beroemd man, Lenbach ! Hij heeft Hismarck
en Moltke geschilderd, en tal gekroonde hoofden,
dier kinderen en vasallen. In Duitschland ver
tellen de lieden elkander, dat hij naast de
Venetiers en de Vlamingen in de onsterfelijkheid
behoort te deelen. Dat daarover de historie
beslisse; op het oogenblik is Lenbach beroemd
als de man, die zich naast de Münchener
l'ropylaeën twee villa s deed bouwen, do eene in
Duitschen, de andere in Italiaanschen stijl, ver
bonden door een hypotheek; en bovendien als
de schilder die zich duizend doeken liet ontstelen ;
eigen werk alles, zonder het te bemerken.
In zijn twee villa's zwierven zijn werken van
kamer tot kamer, langzaam hooger, tot zij op den
zolder geraakten. Veel werk was daarbij, dat den
schilder niet voldeed, en bestemd was om te wor
den vernietigd. Een Lenbach vernietigd ! De man
die deze schennis tegenging had nog een ander
motief dan eerbied voor des kunstenaars godde
lijkheid. Hem drongen de sigaren, do wijn, het
bier, waarvoor hij in zijn stamkroeg het werk
van zijn meester verkwanselde. In den eenigen
echten Münchener Lowenbrau werden binnen den
tijd van twee jaar door dezen oenen gewezen
metselaar, gepromoveerd tot bewaker van
Lenbach's arbeid, duizend schilderijen, schetsen, stu
diën, omgezet in wijn, bier en sigaren.
Lenbach, de koning, de keizer, die leefde in
zijn beide villa's, te midden van schatten van
kleur en lijn, bemerkte niet het slinken van zijn
voorraad, en schilderde maar, schilderde tot
een eerlijk man met een stuk van het gestolen
goed kwam aandragen, na dezen nog een, en nog
een, en steeds meer ....
In de gerechtzaal hingen driehonderd stukken,
die den weg naar hun eigenaar hadden terug
gevonden. De overige zevenhonderd zwerven_nog
door de wereld; grootendeels werk, dat de schil
der niet onder de oogen van het publiek had
willen brengen, en dat nu waarschijnlijk aan de
kunstkenners van volgende eeuwen een blik zal
gunnen in Lenbach's ateliergeheimen. Een geluk
dus bij dit ongeluk? Laat het ons hopen. Want
in een der zittingen op de bank der getuigen
zaten naast den schilder zelf experts van
Europeeschen naam, en bescheidener lieden, tot een
eerlijke kleermaker toe, dat nobele Duitsche type";
en de gewezen metselaar-huisbewaarder werd
geflankeerd door would-be-artiesten, handwerks
lieden, antiquiteitenschacheraars, woekeraars en de
aan hen verknochte demi-monde in dit milieu
moest Lenbach verklaren, dat door den
reusachtigen diefstal, door het discrediet vooral waarin
zijn naam nu is gebracht in de wereld der
kunstkoopers, de hypotheek op zijn villa's zwaar
gaat drukken.
Bij zulk een ramp is een klein gelukje niet
overbodig!
Rauch.
De beroemde beeldhouwer Rauch was, zooals
men weet, oorspronkelijk lakei. Toen hij later
eens met een bekend prins naar Charlottenburg
reed, om bij den Keizer te dineeren, zeide hij
tot den voornamen heer: »Uwe Doorluchtigheid
herinnert zich zeker niet, dat ik reeds eens met
U dezen weg gereden heb." «Neen, beste
Rauch, dat herinner ik mij niet meer". »Ja,
maar het is meer dan veertig jaar geleden; en
ook: U zat toen alleen binnen in het rijtuig; ik
stond achterop!"
Het Ermitage- museum te St. Petersburg heeft
uit het archaeologisch museum der Russische
missie te Jeruzalem een curieus geschenk ontvan
gen, een buste van Herodes, den regent van
Judaea ten tijde van Christus. Het moet een
unicum zijn.
Bij de firma E. J. van Wesselingh & Co., Spui
No. j!3, is geëxposeerd een schilderij van H. W.
Mesdag, zeegezicht »Maneschijn".
Betty Paoli.
Te Baden bij Weenen is op 78jarigen leeftijd
overleden de dichteres Betty Paoli, die in de
Duitsche litteratuur een goeden naam had en in
do Weener socii'tézeer gezien was. Zij heette
eigenlijk Barbara Glück, haar moeder was eene
Belgische; Betty kende Fransch, Engelsen,
Spaansch, Italiaansch, en had als gezelschaps
juffrouw van eene vorstin Schwarzenherg het
leven der meest beschaafde Weener wereld lee
ren kennen. Als dichteres was zij bekend door
hare bundels Nach d;m (ïewitter (1S4)>) en
Neue Gedichte (1850), als novelliste door hare
verzamelingen Die Welt and mein Auf/e (1845)
en Der Romancier (1S1(!). Ook bewerkte zij vele
Fransche stukken voor de Weener schouwburgen.
Te Berlijn is Prof. Aug. Dillman overleden,
hoogleeraar aan de theol' gische faculteit, maar
bekend door zijne orientalistische en aethiopische
studiën. Den grondslag tot zijn carrière legde
eene belangrijke studie over het boek Ilenoch.
Goeverneur's Oude llusvriewd voor Juni, be
vatte aan oorspronkelijke stukken: J. Reddin
gius, Uit den cyclus '"
SCHETSJES
W. 't, , '"7i;- '-'?
Een nalezing.
Bij groote gebeurtenissen verdeden zich de
journalisten in twee helften: aan den oenen kant
staan zij die, het feit in zijn omvang en
beteekenis trachten te begrijpen, en zich nederzetten om
met pathos een artikel te schrijven, waarvan de
lezers weder zeggen: wat kan hij het toch! Aan
den anderen kant vindt gij de mannen die de
bijzonderheden opteekenen, en met trots eenige
kleine trekken nederschrijven, die anderen niet
wisten. Dat zijn de kinderen, die do bezoe
kers van het heilige graf een kootje van do pink
van Pilatus te koop bieden; de buurvrouwen, die
achter den begrafenisstoet aanloopen, en den doode
heel goed hebben gekend, omdat haar oom zali
ger oppasser was bij den kamerdienaar van den
neef van den overledene ....
Wij gaan voor dezen keer luisteren naar de
-commères", om eenige kleine gesprekken en
bijzonderheden op te vangen, dio zich om den
dood van Carnot en de onmiddellijke gevolgen
daarvan hebben heengevlochten. Zoo hooren wij
de Kérohant, den chroniqueur van de Soleil, die
fatalist zou zijn, indien hij maar wat meer geloof
had, bctoogen dat het zoo heeft moeten zijn:
.Met twintig francs in den zak gaat de moordenaar
van Getto naar Lyon; hij wil een man dooden
wiens naam hij nauwlijks kont, maar dien hij
een tyran noemt. Hij koopt een dolk in de rue
de la Caserne; de wapensmid vat geen argwaan.
Hij verdwaalt; een jonge man brengt hem op zijn
weg terug. Hij komt Lyon binnen en heeft de
keus tusschen twee schitterend geïllumineerde
straten; hij neemt die waardoor do president zal
komen aanrijden. Waarom? Hij houdt links, maar
de president zit gewoonlijk rechts in het rijtuig;
Caserio steekt achter een wagen langs de straat
over. Maar de voorste rij der toeschouwers wil
hem niet doorlaten ; oen straatjongen die in een
lantaarnpaal is geklommen en kattenkwaad uit
haalt, leidt de aandacht af, en Caserio schuift
tusschen de toeschouwers in. En als hij zijn aan
val doet op den president, hebben juist Carnot
en de zijnen het oog gericht naar den overkant.
Luister naar Maurice Barrès, naar Mitchi, in
Journal en Vie parisienne. De correctheid die
den president bij zijn leven omringde, verlaat
hem bij zijn dood. Nog heeft hij aan het gastmaal
gezegd : »Ik heb mijn plicht gedaan tegenover
binnen- en buitenland ; nu wil ik nog slechts een
vergeten burger zijn." Opgewekt is hij in zijn
rijtuig gestapt; het rolt henen, staat plotseling
stil, keert.... Als het de koetspoort doorrijdt
fladderen de bandelier van zijn Legioen van Eer
en het opgescheurde hemd in den wind; conciër
ges en reporters hebben hem door het huis ge
dragen. Een j ournalist heeft hem helpen uitk leeden;
onophoudelijk gaat de deur open, en zien de
nieuwsgierigen in de aangrenzende kamer zijn
beenen. Eindelijk blijft de deur gesloten, tot
een bediende in hemdsmouwen naar buiten komt,
en roept: >Een schoenhoorn, gauw, een schoen
hoorn !" Carnot was dood, en men was reeds
bezig, hem aan te kleeden. Zoo vernamen de
officials het overlijden van den president. En
toen zijn lijk aankwam te Parijs, was geen lid
van Kamer of Senaat aan het station ; achter den
wagen aan reden twee rijtuigen waarin luidruch
tige vrouwen zaten, die rookten en lachten.
De telegrammen van rouwbeklag komen. Een,
vijf, twintig tegelijk: «Ancien ami de la France",
gewezen vriend van Frankrijk, noemt zich de
koning van Montenegro. De vereeniging ter ver
betering van het paardenras in Frankrijk tele
grafeert aan mevr. Carnot: Onze vereeniging is
uitteraard niet geroepen om mede te doen aan
de ofh'ciëele betuigingen van deelneming, die tot
u worden gericht
Het is Woensdagmorgen. De trein die de af
gevaardigden naar Versailles zal brengen, staat
gereed in het station St. Lazare. Groepjes Kamer
leden wandelen op en neder. Tusschen hen in
beweegt zich een werkman, die met groote mild
heid een program uitdeelt. Niet alleen de leden
van Kamer en Senaat, ook het publiek, de politie
agenten, ieder ontvangt een exemplaar. Hij wordt
onmiddelijk gearresteerd; het program is een warme
aanbeveling om Dupuy te kiezen; hij zou het te
Versailles overal hebben aangeplakt. Hoe hij er
aan kwam ? Hij verkocht portretten van Casimir
l'érier, en een paar heeren waren toen naar hem
toegekomen, en hadden hem een paar francs ge
geven, om deze programmen te verspreiden.
Een oogenblik later. De trein is weg. Ernest
Roche, Boulangistisch afgevaardigde, een man
van beteekenis van den dertigston rang, komt
aanhollen. Te laat. Maar de diplomatieke trein
staat er nog. Roche neemt daarin plaats. De
stationschef beweegt hemel en aarde om hem
goedschiks er uit te krijgen. Roche weigert, en
wordt ten slofte gedreigd met de politie.
Ik ben candidaat voor het presidentschap!"
Buigend gaat de stationschef henen.
Te Versailles is het een drukte als bij wed
rennen. Ook thans worden pronostics opgemaakt,
ieder heeft een favori, de een beveelt den zijne
aan den ander. Neem Dupuy; hij is een goede
kerel. Gij zult in uw huisjasje naar het Elysée
kunnen gaan; voor een armen drommel zal er
altijd oen boterham mot vleesch op overschieten.
Hebt gij wel geweten, dat Casimir Périer oen
verkapte clericaal is ? Hij heeft op een Vrijdag
een garden party gegeven, waar de gaston geen
splinter vleesch, alleen visch te eten kregen.
l'érier en Dupuy ! samen komen zij naar bui
ten. De nieuwe president heeft reeds den eersten
storm van gelukwenschen ontvangen. Hij heeft
de hem toegestoken handen gedrukt, geknepen;.
en hij heeft geschreid. Dupuy lacht »rouge;"itre";
zouden wij «witjens" zeggen? Intusschen is me
nig tooneel van verwarring afgespeeld ten gevolge
der kostelijke maatregelen, door Challemel Lacourt
genomen. De journalisten moesten een stormloop
doen voor hun het telegraafbureau werd geopend ;.
tot de coulours werd hun de toegang geweigerd:
de leden van het Congres mochten, en dat was
wel merkwaardig, de vergaderzaal binnenkomen.
Maar in de kaatsbaan, do plek, historisch gewor
den door het woord van Mirabeau, den ITden
Juni ITSli, werd hun het verblijf ontzegd. Gene
raal Jung echter sprak het Mirabeau na:
iAllez diro a votre maitre, que nous sommes
ici par la volontédu peuple, et qu'on ne nous
en arrachera que par la force des baïonnettes."
En de deurwaarder, te veel Franschman om
van dit woord niot de beteekenis te gevoelen,
liet den generaal en zijn vrienden met rust.
Op den dag dat Carnot werd begraven, vroeg
een redacteur van den Matin aan den koetsier
van den lijkwagen :
»Zijt gij niet bang voor een boni ?"
«Neen, op de dooden schieten zij niet.''
»Wat zegt gij van den moord ?"
»IIet heeft mij aangepakt. Hij was oen braaf
mensch. I Jij de begrafenis van zijn vader heb
ik hem zien schreien. Toen zat ik ook op den
lijkwagen."
Te acht uur waren reeds de
grootwaardigheidsbekleeders in het Elysée aangekomen, gene
raals, ministors, ambtenaren van allerlei rang en
bediening. Maar een enkele van de velen had reeds
ontboten. En toen het nu twaalf uur ging worden,
en de lijkwagen voor de ;Xotre Dame" stond,
terwijl daarbinnen de mis word opgedragen, sloop
langzaam, stilletjes, om niet te storen, de een na
den ander weg, in de hoop buiten wat eten te
vinden. Maar de menigte omsloot de kerk als
een steenen muur, zoodat alleen een paar togen
de kerk aau gebouwde kroegen als toevlucht
overbleven. Daar was het weldra een tooneel van
grooto verwarring. De voorraad was te klein on
de kellners hadden geen handen genoeg om
allen te helpen, (.eneraal Gallifet zat op een
biljard een stuk brood te eten, en keek vandaar
rustig neder op senatoren die om een stuk kaas
bedelden, op admiraals die zelf in den kelder
gingen zoeken naar wat spijs. Andere republi
keinen hadden den weg naar het presbyterium
gevonden, en laafden zich aan den voorraad van
des aartsbisschops spinde, terwijl dezo zijn
:>e profundis" murmelde
Ten slotte nog doze kleinigheden :
Carnot had zijn carrière te danken aan . . .
keizerin Eugénie. Want na twee jaar studie aan
de polytechnische school was hij gedropen, en
volgens het voorschrift moest hij de school ver
laten. Zijn vader echter wist de keizerin, en
deze den keizer over te halen, om een uitzon
dering te maken. Het zou zoo goed zijn, betoogde
Eugénie, een familie als de Carnots te verplichten
aan het keizerrijk. . . .
«Carnot est un martyr"; maar weet de wereld
wel dat de eerste vier presidenten der republiek