De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 15 juli pagina 4

15 juli 1894 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 890 expres een nieuwe druk gemaakt worden, waaruit de stad Bavai was geschrapt! Die stad heette toen, langer en sierlijker: Ba-ga-cum. Dit terloops. Men mag nu van dat beweerde visioen 't zyne denken, zeker is 't dat 't niet lang geduurd heeft of van minne kwaliteit was, anders had Verly nooit een pen opgenomen om 't na te vertellen. Want zoo vertelt men geen visioenen. Wonderlijk! Als nu Hippolyte Verly, na al die uitgebreide studie over Bavai, in plaats van zoo'n valsche roman een stuk geschreven had in een geleerd tijdschrift, getiteld b. v. DeDestructione Bagaci (ik schrijf dit zoo in eens op, geheel zonder lexicon !) dan zou hij waarschijnlijk ge prezen zijn, om zijn «levendigen, artistieken stijl, die toch de wetenschappelijke waarde en be trouwbaarheid in 't minst geen afbreuk doet," terwijl nu, . . . Ik kan echter zeggen, dat ik dit boek gedurende een uur, met het grootste genoegen heb gelezen. De roode vlammen op den omslag, trokken mij aan en hebben mij, als fatsoenl\jke vlammen past, niet om den tuin geleid: het is een lief boek, vol interessante volks- en oudheidkundige bijzonderheden, ofschoon Samarow en Louise Mühlbach toch nog mooier zijn, spannender vind ik. De geachte auteur, die zijn lezers niet voor heel slim houdt en hen tegelijk, al spelende, wil leeren, heeft overal langs den weg van zijn ver haal paaltjes geplant, geleerde noten, van deze kracht, (bl. 357). Er is sprake van een Spaansche provincie «Vandalusia": »Dénomination qui, par la suite, s'est transformée en celle d'Andalousie" Soms geeft de schrijver bescheiden te kennen, dat h\j 't verledene eigenlijk op 't tegenwoordige copiëert, in dezen vorm: »C'était une mondaine (een Romeinsche nl.) tout a fait »dans Ie mouve ment", comme nous dirions aujourd'hui." Van tijd tot tijd, maar zelden, wordt de heer Verly ook wijsgeerig. Dan bekijkt hij de dingen van boven af en heeft een diepzinnige gedachte. Een adem van wereldwijsheid gaat door zijn ziel en er komen verheven uitingen als deze : (de barbaren zijn op groote schaal aan 't verkrachten in een arena): »Et alors plus que jamais, dans la rouge irradiation des feux car, la nature poursuivant imperturbablement sa tache, insensible aux forfaits comme aux malheurs humains, la nuit tait venue, ce fut une vision des choses de l'enfer." Hij wil maar zeggen, dat de zon tóch onder ging, al werd er verkracht. Van dit laatste gesproken: Lt Sac is veel min der burgerlijk-fatsoenlijk dan Ebers en Dahns en Ecksteins boeken. Deze zouden onvermijdelijk »3en sluier hebben doen vallen over tooneelen, die!... of juist een pen gehad te hebben, die «weigerde te beschrijven"... enz. Maar zoo'n Franschman vindt dat choquante juist pleizierig en hij kan er net als die Vandalen naar har telust in grasduinen. Vdór bl. 313 zijn er al drie vrouwen mishandeld, maar dan komt 't heel erge pas, dan heeft niemand van de vrouwelijke bevolking meer iets aan het lijf. Spiernaakte vrouwen in een arena met gele snuivende barbaren er omheen, dat is een tragisch en tegelijk Epicuristisch-pleizierigidee! Men wenscht onwillekeurig ook zoo'n gele barbaar te zijn. Dat komt tegjnwoordig zoo niet meer voor. 't Verhaal zelve echter van hoe die dingen gebeuren, is belachelijk machteloos. Een gewoon krantebericht van de enkele feiten zou meer ge zegd hebben, dan deze bleeke volzinnetjes, die zoo vreeselijk doen. Voor beminnaars van Ebers enz. is dit boek zeer aan te bevelen, 't Is weer eens een variatie van Duitsche kost en 't is veel pikanter. Ook kan men er eenig Latijn uit leeren. The Jtinyle Book. Rudyard Kipling heeft een alleraardigst kinderboek geschreven, of ia ieder geval een alleraardigst boek, bestemd voor kinderen. Of kinderen iets aardig zullen vinden, weet ik dikwijls zoo weinig; maar ik verbeeld mij dat uit zoo'n boek kinderen en menschen ieder het zijne kunnen halen. Men zal er misschien mettertijd ook hier wel de proef van kunnen nemen; want The Juugle Book is dubbel en dwars waard vertaald te worden. Men zal alleen de namen moeten verandereu; woorden als Sliere K'ian en agheera, en die op zijn Hollandsen uitgesproken, klinken voor Hollandsche kinderen zeker wel wat barbaarsch. Ea toch lijkt het ook wel wat raar om de dieren van een Indische wildernis bij de namen uit Heintje de Vos te noemen. Men zal gemerkt hebben dat The Jungle Book een dierenverhaal is. Shere Khan is de tijger, en Bagheera is de zwarte panter. Het is een verhaal van dieren en menschen, en de connectie tusschen dieren en menschen wordt aan den aanvang ge vormd door een inlandsen jongetje, dat in liet boseh verdwaalt en door een wolvenfamilie wordt gea dopteerd en opgevoed en ingewijd in al de ge heimen van de Jungle. Er is in het verhaal genoeg geïdealiseerd om de gezelligheid van het leven in de Jungle zeer te verhoogen, en toch zoo veel realiteit bewaard dat ieder dier behoorlijk in zijn natuurlijk karakter optreedt. Rudyard Iviplmg is zoo vreeselijk plotseling beroemd geworden, en hij schrijft zoo vreeselijk vlug en veel, en hij verdient zoo vreeselijk veel geld; maar hij heeft toch wel bepaald veel talent. R. A. II. en V. C. Jr. Loti. In een der laatste nummers van de Débats, neemt George Clement op grappige wijze een loopje met Pierre Loti en diens »aansteüerij." »Iemand die wel te beklagen is, is de heer Loti. Ieder weet, dat de sympathieke académicien een afschuw heeft van rumoer, reclame en repor ters. Zijn eenig streven is, zijn daden aan het oog der menschen te onttrekken. Bescheiden als een viooltje, beschroomd als Coquelin, zoekt hij enkel stilte en onbekendheid. Maar, door een noodlot dat alleen hem en Sarah Bernhardt be zoekt, hebben de reporters hem tot zoenoffer uitverkoren." Dan komt de optelling. Pierre Loti heeft als garnizoensplaats een heel bescheiden hoekje ge had, een vermolmd kanonneerbootje in het drijf zand aan de Bidassoa, daar gestationneerd om de zeegrens aan te geven, een soort van drijvend schilderhuis. Maar de reporters (wie toch anders?) hebben aan de bladen telkens meegedeeld, als hij een uitstapje was wezen maken, naar een »heerly'ke villa te St. Jean-de-Luz, verscholen onder geurende jasmijnen en donkere oleanders," of als hij op een »vurig ros" naar Guetarry was ge reden en daar de wonderschoone kreek van Etchetraque had ontdekt, «waarvan het zien hem een zijner voortreffelijkste aquarellen had geïnspireerd." Den volgenden dag bespeelde hij het orgel in de dorpskerk te St. Jean-de-Luz, en overstroomde met harmonie de geloovigen, wier oor zeker niet aan zoo goddelijke tonen verwend was. Toen een poos van stilte, en nu gaat Loti naar Egypte en Judea. Ieder jaar leidt de heer Cook daar een paar duizend dames en heeren heen, en men spreekt er niet verder over. Maar de repor ters vermeldden een maand lang hoever de heer Loti met zijn uitrusting was, toen op welk uur hij vertrekken zou, toen welke bekende en onbe kende vrienden hem naar den trein zouden bren gen, eindelijk dat hij op spoor gegaan en te Marseille was aangekomen. Dan volgen Alexandri en het bezoek aan de «moskeeën en paleizen", dan de ontvangst door de Fransche kolonie te Cairo en de »toebereidselen voor de expeditie", de be schrijving van ezels, paarden en kameelen; het plechtig afscheid, en de telegraaf voegde er deze woorden bij, om kippevel van te krijgen: »Ce matin, M, Loti c'est enfoncédans Ie désert." «Gelukkig heeft de woestijn haar prooi terug gegeven. Als een gewoon Cook-reiziger is de heer Loti ongedeerd uit die woeste, ondoorzochte streken teruggekeerd, die op de kaarten en in de spoorboekjes voorkomen onder de namen Damaskus, Jaffa en Jeruzalem. Nu is hij op weg naar huis, en morgen stormen de reporters weer op hem af, om zijn impressies omtrent de woestijn te vernemen. Arme Loti!" Artiesten en handelaars. Het fabeltje is al zoo oud, van den zorgloozen artiest, die in zijn dakkamertje meesterwerken schept, en liet ras gewonnen geld even snel verbrast in dronkenschap en liederlijkheid Na Jan Steen is Paganini gekomen, en na Paganini de Fransche romanciers in hun ruime, geriefelijke hotels. Artiesten die hun best doen om rustige burgers te zijn, «hommes régies," zij zijn geen witte raven in onzen tijd. Nu is het streven van zoo velen, om te zij u een «homme arrivé," om »binnen" te zijn, en dan .... is het «binnen" zijn meestal hun ongeluk. Velen ook hebben het leven van «bohème" alleen maar een poosje voor hun pleizier geleid, en niet meer dan den buitenkant ervan leeren kennen; de vrijheid, niot den honger; het losse gezelschap, niet de wereld van schacheraars en dieven, die zich weeft om den armen artiest. Want er is nog altijd een dievenbende die haar netten bij voorkeur in de kunstenaarswereld spant. Van den decadent af, die met de ideeën van anderen gaat loopen, van de ijdele, die van hun roem een straaltje zoekt, tot den vervalscher van handteekeningen, tot den man van het vuile métier, die zijn werken steelt, of ze verminkt om ze te stelen, zij leven allen nog. Waar is de heilige Antonius van Murillo, die voor vijftien jaar in de kathedraal te Sevilla uit zijn lijst werd gesneden V Waarschijnlijk een wnardelooze lijst, anders ware zij mede gestolen, gelijk de veelgeprezene heilige Magdalena uit de Dresdener galerij, een vermoedelijke Correggio, in de vorige eeuw met lijst en al verdween. Ken Rembrandt in de pinakotheek te Miinchen werd nog onlangs versneden door een dief. Bekend is de geschiedenis van Trouillebert. die bij Dumas tils een van zijn werken terngvond, met de handteekening van Corot. Trouille bert werkte in de manier van Corot, en was weinig bekend, zoodat hongerige kunstparasieten een goed gesmeerde boterham verdienden mot het vervalschen van zijn handteekening. Om nu maar te zwijgen van de slimmerds, die aan het Yankeevolk MeissoMers van den zoon als werk van den vader in de handen stopten, waardoor de jongere zich genoodzaakt zag, een tijdlang niets te verkoopen. Te Miinchen zat dezer dagen op de bank der beklaagden een geheele rij uit het volk dat kun stenaars besteelt. Met hun allen hadden zij ge leefd op n offer: Franz von Lenbach. Een beroemd man, Lenbach ! Hij heeft Hismarck en Moltke geschilderd, en tal gekroonde hoofden, dier kinderen en vasallen. In Duitschland ver tellen de lieden elkander, dat hij naast de Venetiers en de Vlamingen in de onsterfelijkheid behoort te deelen. Dat daarover de historie beslisse; op het oogenblik is Lenbach beroemd als de man, die zich naast de Münchener l'ropylaeën twee villa s deed bouwen, do eene in Duitschen, de andere in Italiaanschen stijl, ver bonden door een hypotheek; en bovendien als de schilder die zich duizend doeken liet ontstelen ; eigen werk alles, zonder het te bemerken. In zijn twee villa's zwierven zijn werken van kamer tot kamer, langzaam hooger, tot zij op den zolder geraakten. Veel werk was daarbij, dat den schilder niet voldeed, en bestemd was om te wor den vernietigd. Een Lenbach vernietigd ! De man die deze schennis tegenging had nog een ander motief dan eerbied voor des kunstenaars godde lijkheid. Hem drongen de sigaren, do wijn, het bier, waarvoor hij in zijn stamkroeg het werk van zijn meester verkwanselde. In den eenigen echten Münchener Lowenbrau werden binnen den tijd van twee jaar door dezen oenen gewezen metselaar, gepromoveerd tot bewaker van Lenbach's arbeid, duizend schilderijen, schetsen, stu diën, omgezet in wijn, bier en sigaren. Lenbach, de koning, de keizer, die leefde in zijn beide villa's, te midden van schatten van kleur en lijn, bemerkte niet het slinken van zijn voorraad, en schilderde maar, schilderde tot een eerlijk man met een stuk van het gestolen goed kwam aandragen, na dezen nog een, en nog een, en steeds meer .... In de gerechtzaal hingen driehonderd stukken, die den weg naar hun eigenaar hadden terug gevonden. De overige zevenhonderd zwerven_nog door de wereld; grootendeels werk, dat de schil der niet onder de oogen van het publiek had willen brengen, en dat nu waarschijnlijk aan de kunstkenners van volgende eeuwen een blik zal gunnen in Lenbach's ateliergeheimen. Een geluk dus bij dit ongeluk? Laat het ons hopen. Want in een der zittingen op de bank der getuigen zaten naast den schilder zelf experts van Europeeschen naam, en bescheidener lieden, tot een eerlijke kleermaker toe, dat nobele Duitsche type"; en de gewezen metselaar-huisbewaarder werd geflankeerd door would-be-artiesten, handwerks lieden, antiquiteitenschacheraars, woekeraars en de aan hen verknochte demi-monde in dit milieu moest Lenbach verklaren, dat door den reusachtigen diefstal, door het discrediet vooral waarin zijn naam nu is gebracht in de wereld der kunstkoopers, de hypotheek op zijn villa's zwaar gaat drukken. Bij zulk een ramp is een klein gelukje niet overbodig! Rauch. De beroemde beeldhouwer Rauch was, zooals men weet, oorspronkelijk lakei. Toen hij later eens met een bekend prins naar Charlottenburg reed, om bij den Keizer te dineeren, zeide hij tot den voornamen heer: »Uwe Doorluchtigheid herinnert zich zeker niet, dat ik reeds eens met U dezen weg gereden heb." «Neen, beste Rauch, dat herinner ik mij niet meer". »Ja, maar het is meer dan veertig jaar geleden; en ook: U zat toen alleen binnen in het rijtuig; ik stond achterop!" Het Ermitage- museum te St. Petersburg heeft uit het archaeologisch museum der Russische missie te Jeruzalem een curieus geschenk ontvan gen, een buste van Herodes, den regent van Judaea ten tijde van Christus. Het moet een unicum zijn. Bij de firma E. J. van Wesselingh & Co., Spui No. j!3, is geëxposeerd een schilderij van H. W. Mesdag, zeegezicht »Maneschijn". Betty Paoli. Te Baden bij Weenen is op 78jarigen leeftijd overleden de dichteres Betty Paoli, die in de Duitsche litteratuur een goeden naam had en in do Weener socii'tézeer gezien was. Zij heette eigenlijk Barbara Glück, haar moeder was eene Belgische; Betty kende Fransch, Engelsen, Spaansch, Italiaansch, en had als gezelschaps juffrouw van eene vorstin Schwarzenherg het leven der meest beschaafde Weener wereld lee ren kennen. Als dichteres was zij bekend door hare bundels Nach d;m (ïewitter (1S4)>) en Neue Gedichte (1850), als novelliste door hare verzamelingen Die Welt and mein Auf/e (1845) en Der Romancier (1S1(!). Ook bewerkte zij vele Fransche stukken voor de Weener schouwburgen. Te Berlijn is Prof. Aug. Dillman overleden, hoogleeraar aan de theol' gische faculteit, maar bekend door zijne orientalistische en aethiopische studiën. Den grondslag tot zijn carrière legde eene belangrijke studie over het boek Ilenoch. Goeverneur's Oude llusvriewd voor Juni, be vatte aan oorspronkelijke stukken: J. Reddin gius, Uit den cyclus '" SCHETSJES W. 't, , '"7i;- '-'? Een nalezing. Bij groote gebeurtenissen verdeden zich de journalisten in twee helften: aan den oenen kant staan zij die, het feit in zijn omvang en beteekenis trachten te begrijpen, en zich nederzetten om met pathos een artikel te schrijven, waarvan de lezers weder zeggen: wat kan hij het toch! Aan den anderen kant vindt gij de mannen die de bijzonderheden opteekenen, en met trots eenige kleine trekken nederschrijven, die anderen niet wisten. Dat zijn de kinderen, die do bezoe kers van het heilige graf een kootje van do pink van Pilatus te koop bieden; de buurvrouwen, die achter den begrafenisstoet aanloopen, en den doode heel goed hebben gekend, omdat haar oom zali ger oppasser was bij den kamerdienaar van den neef van den overledene .... Wij gaan voor dezen keer luisteren naar de -commères", om eenige kleine gesprekken en bijzonderheden op te vangen, dio zich om den dood van Carnot en de onmiddellijke gevolgen daarvan hebben heengevlochten. Zoo hooren wij de Kérohant, den chroniqueur van de Soleil, die fatalist zou zijn, indien hij maar wat meer geloof had, bctoogen dat het zoo heeft moeten zijn: .Met twintig francs in den zak gaat de moordenaar van Getto naar Lyon; hij wil een man dooden wiens naam hij nauwlijks kont, maar dien hij een tyran noemt. Hij koopt een dolk in de rue de la Caserne; de wapensmid vat geen argwaan. Hij verdwaalt; een jonge man brengt hem op zijn weg terug. Hij komt Lyon binnen en heeft de keus tusschen twee schitterend geïllumineerde straten; hij neemt die waardoor do president zal komen aanrijden. Waarom? Hij houdt links, maar de president zit gewoonlijk rechts in het rijtuig; Caserio steekt achter een wagen langs de straat over. Maar de voorste rij der toeschouwers wil hem niet doorlaten ; oen straatjongen die in een lantaarnpaal is geklommen en kattenkwaad uit haalt, leidt de aandacht af, en Caserio schuift tusschen de toeschouwers in. En als hij zijn aan val doet op den president, hebben juist Carnot en de zijnen het oog gericht naar den overkant. Luister naar Maurice Barrès, naar Mitchi, in Journal en Vie parisienne. De correctheid die den president bij zijn leven omringde, verlaat hem bij zijn dood. Nog heeft hij aan het gastmaal gezegd : »Ik heb mijn plicht gedaan tegenover binnen- en buitenland ; nu wil ik nog slechts een vergeten burger zijn." Opgewekt is hij in zijn rijtuig gestapt; het rolt henen, staat plotseling stil, keert.... Als het de koetspoort doorrijdt fladderen de bandelier van zijn Legioen van Eer en het opgescheurde hemd in den wind; conciër ges en reporters hebben hem door het huis ge dragen. Een j ournalist heeft hem helpen uitk leeden; onophoudelijk gaat de deur open, en zien de nieuwsgierigen in de aangrenzende kamer zijn beenen. Eindelijk blijft de deur gesloten, tot een bediende in hemdsmouwen naar buiten komt, en roept: >Een schoenhoorn, gauw, een schoen hoorn !" Carnot was dood, en men was reeds bezig, hem aan te kleeden. Zoo vernamen de officials het overlijden van den president. En toen zijn lijk aankwam te Parijs, was geen lid van Kamer of Senaat aan het station ; achter den wagen aan reden twee rijtuigen waarin luidruch tige vrouwen zaten, die rookten en lachten. De telegrammen van rouwbeklag komen. Een, vijf, twintig tegelijk: «Ancien ami de la France", gewezen vriend van Frankrijk, noemt zich de koning van Montenegro. De vereeniging ter ver betering van het paardenras in Frankrijk tele grafeert aan mevr. Carnot: Onze vereeniging is uitteraard niet geroepen om mede te doen aan de ofh'ciëele betuigingen van deelneming, die tot u worden gericht Het is Woensdagmorgen. De trein die de af gevaardigden naar Versailles zal brengen, staat gereed in het station St. Lazare. Groepjes Kamer leden wandelen op en neder. Tusschen hen in beweegt zich een werkman, die met groote mild heid een program uitdeelt. Niet alleen de leden van Kamer en Senaat, ook het publiek, de politie agenten, ieder ontvangt een exemplaar. Hij wordt onmiddelijk gearresteerd; het program is een warme aanbeveling om Dupuy te kiezen; hij zou het te Versailles overal hebben aangeplakt. Hoe hij er aan kwam ? Hij verkocht portretten van Casimir l'érier, en een paar heeren waren toen naar hem toegekomen, en hadden hem een paar francs ge geven, om deze programmen te verspreiden. Een oogenblik later. De trein is weg. Ernest Roche, Boulangistisch afgevaardigde, een man van beteekenis van den dertigston rang, komt aanhollen. Te laat. Maar de diplomatieke trein staat er nog. Roche neemt daarin plaats. De stationschef beweegt hemel en aarde om hem goedschiks er uit te krijgen. Roche weigert, en wordt ten slofte gedreigd met de politie. Ik ben candidaat voor het presidentschap!" Buigend gaat de stationschef henen. Te Versailles is het een drukte als bij wed rennen. Ook thans worden pronostics opgemaakt, ieder heeft een favori, de een beveelt den zijne aan den ander. Neem Dupuy; hij is een goede kerel. Gij zult in uw huisjasje naar het Elysée kunnen gaan; voor een armen drommel zal er altijd oen boterham mot vleesch op overschieten. Hebt gij wel geweten, dat Casimir Périer oen verkapte clericaal is ? Hij heeft op een Vrijdag een garden party gegeven, waar de gaston geen splinter vleesch, alleen visch te eten kregen. l'érier en Dupuy ! samen komen zij naar bui ten. De nieuwe president heeft reeds den eersten storm van gelukwenschen ontvangen. Hij heeft de hem toegestoken handen gedrukt, geknepen;. en hij heeft geschreid. Dupuy lacht »rouge;"itre"; zouden wij «witjens" zeggen? Intusschen is me nig tooneel van verwarring afgespeeld ten gevolge der kostelijke maatregelen, door Challemel Lacourt genomen. De journalisten moesten een stormloop doen voor hun het telegraafbureau werd geopend ;. tot de coulours werd hun de toegang geweigerd: de leden van het Congres mochten, en dat was wel merkwaardig, de vergaderzaal binnenkomen. Maar in de kaatsbaan, do plek, historisch gewor den door het woord van Mirabeau, den ITden Juni ITSli, werd hun het verblijf ontzegd. Gene raal Jung echter sprak het Mirabeau na: iAllez diro a votre maitre, que nous sommes ici par la volontédu peuple, et qu'on ne nous en arrachera que par la force des baïonnettes." En de deurwaarder, te veel Franschman om van dit woord niot de beteekenis te gevoelen, liet den generaal en zijn vrienden met rust. Op den dag dat Carnot werd begraven, vroeg een redacteur van den Matin aan den koetsier van den lijkwagen : »Zijt gij niet bang voor een boni ?" «Neen, op de dooden schieten zij niet.'' »Wat zegt gij van den moord ?" »IIet heeft mij aangepakt. Hij was oen braaf mensch. I Jij de begrafenis van zijn vader heb ik hem zien schreien. Toen zat ik ook op den lijkwagen." Te acht uur waren reeds de grootwaardigheidsbekleeders in het Elysée aangekomen, gene raals, ministors, ambtenaren van allerlei rang en bediening. Maar een enkele van de velen had reeds ontboten. En toen het nu twaalf uur ging worden, en de lijkwagen voor de ;Xotre Dame" stond, terwijl daarbinnen de mis word opgedragen, sloop langzaam, stilletjes, om niet te storen, de een na den ander weg, in de hoop buiten wat eten te vinden. Maar de menigte omsloot de kerk als een steenen muur, zoodat alleen een paar togen de kerk aau gebouwde kroegen als toevlucht overbleven. Daar was het weldra een tooneel van grooto verwarring. De voorraad was te klein on de kellners hadden geen handen genoeg om allen te helpen, (.eneraal Gallifet zat op een biljard een stuk brood te eten, en keek vandaar rustig neder op senatoren die om een stuk kaas bedelden, op admiraals die zelf in den kelder gingen zoeken naar wat spijs. Andere republi keinen hadden den weg naar het presbyterium gevonden, en laafden zich aan den voorraad van des aartsbisschops spinde, terwijl dezo zijn :>e profundis" murmelde Ten slotte nog doze kleinigheden : Carnot had zijn carrière te danken aan . . . keizerin Eugénie. Want na twee jaar studie aan de polytechnische school was hij gedropen, en volgens het voorschrift moest hij de school ver laten. Zijn vader echter wist de keizerin, en deze den keizer over te halen, om een uitzon dering te maken. Het zou zoo goed zijn, betoogde Eugénie, een familie als de Carnots te verplichten aan het keizerrijk. . . . «Carnot est un martyr"; maar weet de wereld wel dat de eerste vier presidenten der republiek

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl