De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 22 juli pagina 2

22 juli 1894 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

~ DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 891 stonden reeds een twintigtal huizen in lichtelaaie' 't Tooneel te beschrijven is onmogelijk. Gillende vrouwen, vloekende boeren, menschen met akelig verwrongen gelaat, die zich haastten nog. iets in veiligheid te brengen en daartusschen paarden, koeien en andere dieren, dit alles gehuld in verstikkende rook en vlammen, 't was ver schrikkelijk. Intusschen brachten we, op eigen behoud be dacht, mevrouw uit het gedrang en moest ik daarna, schier met geweld, meneer Jansen tegen houden, die volstrekt iets of iemand redden wilde. Wy togen dus, op mijn aandrang, naar de rivier en bleven het jammerlijk tooneel een poosje aanstaren. Die boeren, merkte Jansen op, helpen flink ; kyk, ze dragen van alles uit de reeds brandende gebouwen, 't zijn toch hulpvaardige lui, dat toonen ze. Ach ja, maar merkt u wel, hoe ze onder 't loopen, aanhoudend wat in den zak, tusschen 't hemd of onder 't hooi in hun karren stoppen ? Neen, meneer, 't zijn de hyënas van het slagveld, ze stelen wat ze slechts machtig kunnen worden. Kijk eens, hoe die menschen in hunne radeloosheid, hunne meubelen van den steilen oever gooien, alles kapot of in 't water _ en nu een paar brandende bedden er bovenop. Ha! daar komen troepen boeren van den overkant aanvaren, zeker om te helpen. Of om te stelen, wilde ik zeggen, doch ik moet de menschen recht laten wedervaren, 't waren katholieke boeren, die kwamen om hunne kerk te redden. Met forsche bijlslagen verbrijzelden zij de reeds brandende schutting. Flink jongens! je mooi kerkje, je laatste toevluchtsoord zal gered worden, 't is van steen en de wind is gelukkig naar 't zuiden. Laat ons overvaren, mevrouw krijgt het op de zenuwen, geen wonder, 't geheele nest is reeds n-en-al rook en vlammen en dan dat krijschen en jammeren van de menigte, 't is of de wereld vergaat. We voeren over en zagen, van uit den tuin, de verdere verwoesting aan. Die brand, waarbij circa twee duizend huizen en andere gebouwen tot asch verteerden, duurde slechts vier uren. Nog zie ik de lange rijen van vluchtende men schen, die slechts 't naakte Ie v en gered hadden, op de naburige landgoederen in stallen en schuren een onderkomen zoeken. Nog denk ik met verontwaardiging aan 't ver haal van een paar boeren, die op 't dak eener Russische kerk geklommen waren en dat voort durend nat hielden, totdat hun door den pope bevolen werd, er af te komen, omdat hij, de pope, door gebeden reeds gezorgd had, dat de kerk on mogelijk branden kon. Nauwelijks waren de mannen naar beneden, of 't gebouw vatte vlam en ging den weg van alle hout. Veel werd er gegeven, wagenvrachten brood kwamen uit de naburige steden, de landheeren gaven huisvesting, de politie vatte enkele dieven en plunderaars en de gouverneur der provincie gaf goedgunstig verlof aan de Israëlieten om vier maanden 't landleven te blijven genieten. En nu, na luttel maanden, is de stad uit zijn asch als herboren, de roomsche kerk bleef ge spaard, de Kussen bouwden slechts een noodkerkje, in de vaste overtuiging dat, vroeg of laat, de steenen kerk toch hun eigendom worden zal. Vriend Solman bedriegt als weleer zijn al te inhalige clientèle. Onze fanatieke drogist heeft een nieuw win keltje gebouwd, maar zijn oog fonkelt niet meer zoo als vroeger, de man is stil en staart veel voor zich uit. Die man is er treurig aan toe, de brand heeft hem een onherstelbaar verlies berokkent. Laat hem 't geval zelf vertellen, dan kunt ge hooren hoe droevig zijn lot is. Ik had, zegt hij, 'i geluk al mijn waren uit den winkel te redden, doordien ik geheel aan geven? vroeg ik. Wat u daar in de hand hebt. Het zal ons beiden helpen. Hij stak zijn lange, magere klauwen uit, trillend van verlangen. Ik heb het niet kunnen vinden, ver volgde hij. Hij had het verstopt. Daarom heb ik hem doodgeschoten, maar ik heb het toch niet gevonden. Gunga Dass had zijn vertelseltje omtrent den geweerkogel totaal vergeten. Ik hoorde zijn bericht met de grootste kalmte aan. ? Alle gevoel verstompt, als men verkeert met levend-dooden. Wat moet die zottepraat nu weer bedui den? Wat wou je dat ik je gaf? Dat stukje papier uit het notitieboekje. Het zal ons beiden helpen. O gij dwaas! Dwaas! Zie je dan niet hoeveel we er aan hebben kunnen? We kunnen er uil! Hij sprak zoo luid, hij gilde bijna. Hij danste van blijdschap. Ik beken dat het indruk op mij maakte, bij de gedachte aan de mogelijkheid te ontsnappen. Scheid toch uit met die malle bokkesprongen! Wat bedoel je? gauw wat? Je meent toch niet dat dit stukje papier ons helpen zal? Wat wil je toch:1 Lees toch hardop! Lees het hardop. Ik bid en smeek u lees het voor! Ik deed het. Gunga Dass luisterde vol verrukking en trok met zijn vingers een on regelmatige lijn in het zand. Kijk nu eens! Zoo lang was de loop van zijn geweer zonder den laadstok. Dien heb ik. Vier geweerloopen van de plek, waar ik kraaien vang. Altijd rechtuit; begrijpt u 't? Dan drie links. Ha! hoe goed herinner ikj[het me, toen die man het avond aan avond zat uit te werken. Dan negen recht uit, en zoo verder. Recht uit beteekent alS'"d: recht voor je uit over het drijfzand. ij heeft het me gezegd voor ik hem dood den anderen kant woonde en dus tijd genoeg had, maar in de kamer, die ik toen betrok, heerschte een schromelijke verwarring. Bedden, tafel, bankjes, oven, drogerijen, potjes en fiesschen alles door elkander in een klein vertrek, dat voor eet- en slaapkamer, voor keuken en winkel te gelijk moest dienon. Een paar dagen na den brand, stond ik buiten met iemand zaken te verhandelen, toen mijne vrouw mij toeriep, dat ons eenig zoontje van bijna drie jaar, zoo'n pijn in 't lijf had. Dat komt, dacht ik, van al die onrijpe appels, die de kinderen tegenwoordig eten en zonder mij te bedenken, roep ik mijn vrouw toe, dat ze hem een lepel vol moest ingeven uit zekere flesch, die zij zeer wel kende. Nu dat doet zo en ik lioor nog hoe ze ons zoontje, dat tegen spartelde, met zoete woordjes dringt, de geheele lepel leeg te drinken. Na een paar minuten hoor ik een angstkreet en naar binnen snellend, zie ik onze jongen, met akelig vertrokken gezichtje, zich in elkaar krom mend op moeders schoot. Aan de flesch, die naast haar staat, zie ik, dat zij hem in plaats van de bedoelde medicijn, een lepel sterke laudanum ingegeven heeft. Mijn angst was ontzettend, ik orerlnaddc de arme vrouw mot vervloekingen, ofschoon dat onrechtvaardig was, want 't was zulk een rommel in de kamer en de esschen hadden veel over eenkomst met elkander. Geen tegengiften hielpen, een oogenblik zie ik verslagen rond en toen mijn zoontje in een doek wikkelend, vlieg ik met hem de deur uit. Ik was wanhopig, waanzinnig. Een flauwe hoop kwam bij mij op dat een dok ter helpen kon, doch die woonde een uur sporens ver en voor ik aan 't station was, moest ik drie uur loopon. Ik loop naar den rivieroever, laat mij overzet ten en ren in razende vaart den weg op naar het station. Het kind wrong zich in allerlei bochten, ik liep steeds voort, hopende don trein te halen on mijn zoon te redden. Ik haalde den trein maar mijn lieveling was dood. Onder weg, ik had zoo wat een uur geloopen, juist in 't bosch achter de pachthoeve, voelde ik aan zijn bewegingen dat hij sterven ging. Geen mensch was in de nabijheid, ik spreidde op 't zachte mos onder de dennen, een leger voor hem, en met wanhoop zag ik zijn einde aan. O God, wat ik toen gevoelde, is niet te beschrij ven. Ik trok mijn jas aan flarden, rukte mij haren uit baard en hoofd, doch wat baatte hot, hij was dood en 't akelig vertrokken gezichtje van daar straks, had nu een kalme uitdrukking aan genomen. "Wat nu te doen? Terugkeeren, de praatjes der buren, misschien, ja zeker, onderzoek van do po litie, geldafpersing van den duranik of priester, dat kon ik niet verdragen, ik ben een arm man en was ik niet reeds genoeg gestraft voor mijn onvoorzichtigheid V Ik ging dus verder, zette mij in den trein, ver telde aan nieuwsgierige passagiers dat mijn kind ziek was en spoelde comedie met den dood in don arm maar ook in 't hart. In de stad sprak ik met een hevrienden dokter, die voor een kleinigheid de zaak geschikt heeft enfin, u begrijpt me wel on keerde alleen naar de treurende moeder terug. De Heer heeft ge geven, de Heer heeft genomen, de naam des lleeren zij geloofd. En nu in. de 11. zult u misschien nog willen weten of al die afgebranden ook verzekerd waren tegen brandschade ''. Sommigen, die in particuliere maatschappijen waren geassureerd, kregen 't hun toekomende snel, doch de meesten waren in de rijksverzekering, waarin alle huizen, stallen en schuren, tegen een vast, uiterst laag tarief opgenomen worden en waarvan de premiën in alle gemeentehuizen tegen afgifte eener quitantie betaalbaar zijn. Deze men luilllliliummnimiiiiiillilllilin schoot. Maar als je dat allemaal wist, waarom dan niet eerder weggegaan:' Ik wist het niet. Hij zei me, dat hij al anderhalf jaar bezig was het te bedenken, en hoe hij avond op avond zijn berekeningen maakte, als de boot weg was en hij veilig bij het drijfzand komen kon. Toen zeide hij, dat wij zamen zouden weggaan. Maar eens op een avond, toen hij het allemaal uitge rekend had, werd ik bang, dat hij mij in den steek zou laten en daarom schoot ik hem dood. Bovendien het is niet goed, dat menschen, die eenmaal hier zijn, er weer uitkomen. Alleen ik wel; ik ben een Brahmin. Het vooruitzicht van ontsnappen, had in Gunga Dass het gevoel van zijn kaste weer doen herleven. Hij stond op en begon heen en weer te loopen met veel emphase gesticuleerend. Langzamerhand kreeg ik er hem weer toe, gewoon te praten en vertelde hij hoe deze Kngelschman zes maanden lang, avond op avond, voetje voor voel je, den weg over het drijfzand had nagegaan; hoe hij had uitgevonden, dat het dood gemak kelijk was tot op twintig meters van den oever der rivier te komen, na den linkerhoek van het hoefijzer omgegaan te zijn. Verder dan dit was hij waarschijnlijk nog niet, toen Gunga Dass hem met zijn eigen geweer doodschoot. In mijn bijna waanzinnige vreugde over de mogelijkheid er uit te komen, herinner ik mij, dat ik Gunga Dass vol vuur de hand schudde, nadat wij besloten hadden nog dienzelfden avond de poging te wagen. De spanning van dien langen namiddag was ontzettend afmattend. Ongeveer tieii uur, voor zoover ik bere kenen kon, de maan kwam juist boven den krater uitkijken ging Gunga Dass schen hebben bijna een jaar op hun geld moeten wachten. Eigenaardig was de omstandigheid, dat velen, die hun premiën voor den brand nog niet betaald hadden en dus feitelijk niet geassureerd waren, toch de brandschade vergoed kregen. Hoe kan dat, zult u vragen, zeker eon filan tropische bui van de regecring ? O neen, meneer, als echte Kus liet de gemeente secretaris zich overhalen quitantiën af' te geven, natuurlijk op vroegeren datum gesteld, tegen toezegging van een zeker procent der te ont vangen sommen. Dit was gemakkelijk gemaakt, doordat genoemde beambte steeds do namen der te laat betnlenden. in zijne boeken in blanco hield, om later in te vullen en men zegt, dat die his torie hem geen windeieren gelegd heeft. U ziet. de llussische beambten staan in dienst ij ver en gevatheid volstrekt niet achter bij hunne collega's in 't buitenland. M. J. Indische Warongpraatjes. II. (Slot.) Volgen wij als overlieerschers de universcele wet, die deu sterkere het recht verschaft e-umvelleereud werkt op de voortbrengselen van den aardbodem, aau de andere zijde streven wij er naar deii inlandcr gelukkig te maken. Dat wil zeggen, dat wij trachten zijne maat schappelijke levensvoorwaarden zoo dragelijk moge lijk te maken. TV au t er is nog eeu hemelsbreed onderscheid tusschen eene ideale staatsregeling en het individueel geluk der onderdanen. Reeds in de vroegste tijden hield men zich bezig met orgauisccren eu pulitiseereu. Een schat van leeringen en voorbeelden staan oiis uit de ge schiedenis ten dienste. Rechtmatig is de vraag welk nut voor ons al die arbeid heeft gesticht. Het antwoord is ont moedigend. In welke periode der geschiedenis <;iiig het volk meer gebukt onder de verpletterende eischeii der gemeenschap dan heden ten dage 'r Xijn de werkeloosheid, het tot berstens toe opgevoerde militairisme, het anarchisme, kortom alle drukkende gevolgen van de tegenwoordige maatschappelijke orde, de vruchten van zooveel nadenken, streven eri bloedvergieten'r Vooruitgang is er op intellectueel gebied. Het mensehdom kan vol trots wijzen op het toovcrpaleis, waarin zijn geestesarbeid deze planeet heeft herschapen. Maar wijzen op ecu enkele stap, die het gedaan heeft tot verkrijging van individueel geluk, dat kan het niet. Mogen rcvolutiëu en oorlogen de droevige veilig heidskleppen zijn, waardoor de spanning wordt ver minderd, toch vormen zij niet de oplossing van de hersenschimmen, die de bewerkers er modi; najoegen. Waartoe heeft het bloed van Lodewijk XIV en al zijne lotgenooten gediend, als liet eenigc jaren later aar, een gewoon staatsburger mogrlijk moest worden het geheele volk aan zijn wil te onder werpen, en als ki'i/.cr der l'ranseheu de oorlogsfitkkel te /waaien door geheel Europa, verodirikkelijker dan een Atilla vermocht;' A\ aaroni moest het koningschap het ontgelden, als de republiek zie'.i in den tt'gcnwooriligcn tijd tevergeefs inspant een misselijk schandaal te bedekken, waarin eene halve volksvertegenwoordiging is betrokken;' Neen, neen, men kan streven, werken, verande ren iu eeue richting, die men de goede waant, men kan aanvallen eu omverwerpen, wat men ver oordeelt, maar waarborgen geven voor eene blij vende verbolcring, helaas, dat kan niemand. Steeds komt weer het spottende //tempora inutantur'1 het met zooveel zorg opgebouwde kaartenhuis omverwerpen. Streven is edel, ziedaar de eenige troost van ben, die de maatschappelijke orde naar de cischen van den voortliollendeu lijd moeten wijzigen. /joo ook in onze koloniën. De verantwoordclijk iiiiiiiiiinHiiniiiiMiiiuiiinitiiiiiiiiMiiliMiiiiiiniiniiiii naar zijn hol om den laadstok te halen, waarmede wij den weg moesten uitmeten. De andere ongelukkigeu waren reeds lang in hun hol gekropen. De wachiboot was een paar uur geleden de rivier afgedreven, wij stonden met ons beiden alleen bij de kraaienpaal. Gunga Dass, die den laadstok droeg, liet het stukje papier vallen, dat ons ten gids moest zijn. J k bukte mij haastig om het op te rapen en terwijl ik dit deed, zag ik, dat de duivelsche Brahmin op het punt stond, mij met den stok een slag op het hoofd toe te dienen. Het was te laat om mij om te koeren. De slag moet ergens in mijn nek neergekomen zijn. Honderd dui zenden sterretjes dwarrelden voor mijn oogen en ik viel bewusteloos neer aan den kant van het drijfzand. Toen ik bijkwam, ging de maan onder; ik voelde een ondragelijken pijn in mijn achterhoofd. Gunga Dass was verdwenen en m ij 11 mond was vol bloed. Ik ging weer liggen en smeekte den hemel mij zonder verder lijden te laten sterven. Doch een oogenblik later datzelfde gevoel van redelooze woede dat ik reeds beschreven heb en ik strompelde het land in naar de wanden van den krater. Het was me alsof ik iemand Halsterend hoorde roepen: Sahib! Sahib! Sahib! precies zoo als mijn jongen mij 's morgens kwam wekken. Ik dacht dat. ik ijlde, toen er op eens een handvol zand aan mijn voeten viel Ik keek op en zag een hoofd naar beneden kijken het hoofd van Wunnoo, mijn koeieu-jongen, die ook voor mijn paarden zorgde. Zoodra hij merkte, dat ik hem in het oog kreeg, stak hij de hand uit en liet mij een touw zieu. Ik wenkte hem, steeds op mijn beenen wanke lend, dat hij het moest laten zakken. Het bestond uit eenige leereu/w/i/^A-touweii, die aan elkaar geknoopt waren, met een lus aan overviel mij weer beid is daar echter grooter, omdat er minder volksbewustzijn is. Er is eene groote mate van kennis noodig, omtrent karakttr en eigenschappen, rechtsbegrippeu en toestanden in NederlandschIndiëom dat groote erfdeel onzer voorvaderen, bevolkt met groote kinderen, te durven regeeren. * * * Wanneer wij het prachtige werk over de Atj h.crs van Dr. Snouck llurgronje doorbladeren, dan komen wij al spoedig tot de wetenschap, dat op rechtskundig gebied liet Atjehsclie volk niet h oogstaat, en dat er door radja's en hoeloebalangs meer karbouwen worden wetcgenomeu dan ooit dooreen regent in Lebak. En toch vindt dat volk nu reeds meer dan twintig jaren de innerlijke kracht om zich te verzetten tegen de souvereinitcit van hen, die aau dergelijke misbruiken een einde wenschen te maken ! Hoe spoedig zou men iu Nederland moord en brand roepen, indien aldaar de hoeloebalangs eens begonnen karbouwcu weg te nemen . . . De iulauder kan niet sparen en kapitaliseeren, rij K zijn is hem niet gegeven. Hij is tevreden met zijn bamboezen hut, gedekt met atap, zijn walmend oiielampje en zijn bah'; balé, hij voedt zich met rijst en sambal, versmadend alle Enropeescbe lek kernijen ; en wat hij meer bezit, dat werpt hij weg aan genoegens, die n dag duren of aan de gevloekte opium. En uit dezen karaktertrek slaan woekerende Ciiineezen, Europeanen en kleurlingen muut. Maar zij nemen meer dan de man kan missen, ook zijn oliolmnpje, zijn balébaléen zijn rijst. Eu daartegen moeten wij onze onmondige pleeg kinderen beschermen. Dat is de groote moeielijkheid onzer taak. EAUIAN. nuumiiiiimmmmiii Het Hollandsen Tooneel in Hamburg. G y s e b r e c li t v o u A e m s t e l, O'l< r : Die l'i'.lji'firiiHluiti nul .liiixli-rJuiii i'iid l rïlili/t'Hy iler l\h-i-hnii, Kl'r'ixler itinl Cti.it"cli',i, l\o?iö'/i<' mit Jiulleleiiiliii/i' fin l ],i'ri"-iicn werd den IGden Septem ber ]??)] door Hoilaudsclie Tooueelspelers in Ham burg vertoond. Tot dusver was dit geheel onbekend. De nasporiniicn van deu Duiu.chcr Hcitmiïller heeft dit en veel van wat reeds over het Hollandsen tooneel in Hamburg bekend eu nog meer wat niet bekend was, openbaar gemaakt. De esrste tooneel^pelers-vau-beroep te Hamburg waren Hollanders, en gelijk zij in Denemarken en waarschijnlijk ook iu Zweden den grondslag tot het Decuseh tooneel hebben gelegd, zoo komt hun dezelfde eer toe voor het Duitsche iu Hamburg. In de beide rijken en in de vrije stad speelden zij iu de llollandsehc taal en werden in die taal verstaan. In Kopenhagen merkt men thans nog, op straat, op Amagertorv, in gebouwen, in musea, op oorlogsschepen eu op het kerkhof te Amager den yrooten invloed van het Hollandsch en van den Hol lander. Over Stockholm zijn iu dit opzicht in den laatsteii tijd belangrijke mededeelüigcn gedaan Ook in Hamburg treft men vele sporen van llollandselicn invloed aau, niet alleen in de buurt Hulliini/iai-/i«f />'/?(/&/' dagteekcnend van 1Ö5U. maar voornamelijk in de geschiedenis van het, tooneel. De handel sinds de l.'Sde eeuw, en de wreed heid van Alva iu l 'i'i hebben vele neringdoenden van hier naar Hamburg gedreven. In KJU5 telde er de Hollaudsclie kolonie Y.V) welvarende gezinnen, p MiiitiiiniiiiiiiiiiiinHliiiliiiiiiiiiiiiiiiiMiiiMl het eind. Ik sloeg de lus over mijn hoofd ei i onder mijn armen ; hoorde Wunnoo mij toeroepen moed te houden; had een gewaar wording alsof ik, met mijn hoofd naar be neden, tegen den steilen zandberg opgetrok ken werd en lag eenige oogenblikken later, half bewusteloos, ooreii en neus vol zand, oj) den rand van den krater. Wunnoo be zwoer mij, met een in het maanlicht doods bleek gezicht, geen oogenblik te wachten, maar zoo gauw mogelijk naar mijn tent te gaan. Het bleek, dat hij l'ornic's voetstappen veertien mijlen ver door het zand, tot den krater gevolgd was; dat hij teruggekeerd was eu het aan mijne andere bedienden verteld had, die beslist weigerden zich in te laten met. iemand, blank of zwart, die in het afschuwe lijke I)oi']> van de Dooden gevallen was. Wunnoo had (oen een mijner ponies en eenige /////(/.r/A-touwen genomen, was naar den krater teruggekeerd en had mij er uit getrokken op de manier, die ik beschreven heb. Mijn verhaal is uit. Wunnoo is op dit oogenblik mijn lijfknecht op een gouden nitilan- 's maand* een som die ik eigenlijk veel te klein vind voor den dienst mij be wezen. Xiets ter wereld zal mij ooit bewegen nogmaals naar die duivelsche plek te gaan, of ze duidelijker dan ik nu gedaan heb, te beschrijven. Van Gunga Dass heb ik nooit meer iets gehoord of gezien ; ik begeer het ook niet. Mijn eenige beweegreden om dit te laten drukken, is de hoop dat misschien de een of ander, uit de bijzonderheden door mij meegedeeld, of in den inventaris, eenigc ge gevens moirc vinden om de identiteit vast te stellen "van deu man in het olijfgroene jachthuis.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl