Historisch Archief 1877-1940
~
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 891
stonden reeds een twintigtal huizen in lichtelaaie'
't Tooneel te beschrijven is onmogelijk.
Gillende vrouwen, vloekende boeren, menschen
met akelig verwrongen gelaat, die zich haastten
nog. iets in veiligheid te brengen en daartusschen
paarden, koeien en andere dieren, dit alles gehuld
in verstikkende rook en vlammen, 't was ver
schrikkelijk.
Intusschen brachten we, op eigen behoud be
dacht, mevrouw uit het gedrang en moest ik
daarna, schier met geweld, meneer Jansen tegen
houden, die volstrekt iets of iemand redden wilde.
Wy togen dus, op mijn aandrang, naar de
rivier en bleven het jammerlijk tooneel een poosje
aanstaren.
Die boeren, merkte Jansen op, helpen flink ;
kyk, ze dragen van alles uit de reeds brandende
gebouwen, 't zijn toch hulpvaardige lui, dat
toonen ze.
Ach ja, maar merkt u wel, hoe ze onder
't loopen, aanhoudend wat in den zak, tusschen
't hemd of onder 't hooi in hun karren stoppen ?
Neen, meneer, 't zijn de hyënas van het slagveld,
ze stelen wat ze slechts machtig kunnen worden.
Kijk eens, hoe die menschen in hunne
radeloosheid, hunne meubelen van den steilen
oever gooien, alles kapot of in 't water _ en nu
een paar brandende bedden er bovenop.
Ha! daar komen troepen boeren van den
overkant aanvaren, zeker om te helpen.
Of om te stelen, wilde ik zeggen, doch ik
moet de menschen recht laten wedervaren, 't
waren katholieke boeren, die kwamen om hunne
kerk te redden.
Met forsche bijlslagen verbrijzelden zij de reeds
brandende schutting. Flink jongens! je mooi
kerkje, je laatste toevluchtsoord zal gered worden,
't is van steen en de wind is gelukkig naar 't
zuiden.
Laat ons overvaren, mevrouw krijgt het op
de zenuwen, geen wonder, 't geheele nest is reeds
n-en-al rook en vlammen en dan dat krijschen
en jammeren van de menigte, 't is of de wereld
vergaat.
We voeren over en zagen, van uit den tuin,
de verdere verwoesting aan.
Die brand, waarbij circa twee duizend huizen
en andere gebouwen tot asch verteerden, duurde
slechts vier uren.
Nog zie ik de lange rijen van vluchtende men
schen, die slechts 't naakte Ie v en gered hadden,
op de naburige landgoederen in stallen en schuren
een onderkomen zoeken.
Nog denk ik met verontwaardiging aan 't ver
haal van een paar boeren, die op 't dak eener
Russische kerk geklommen waren en dat voort
durend nat hielden, totdat hun door den pope
bevolen werd, er af te komen, omdat hij, de pope,
door gebeden reeds gezorgd had, dat de kerk on
mogelijk branden kon. Nauwelijks waren de
mannen naar beneden, of 't gebouw vatte vlam
en ging den weg van alle hout.
Veel werd er gegeven, wagenvrachten brood
kwamen uit de naburige steden, de landheeren
gaven huisvesting, de politie vatte enkele dieven
en plunderaars en de gouverneur der provincie
gaf goedgunstig verlof aan de Israëlieten om vier
maanden 't landleven te blijven genieten.
En nu, na luttel maanden, is de stad uit zijn
asch als herboren, de roomsche kerk bleef ge
spaard, de Kussen bouwden slechts een
noodkerkje, in de vaste overtuiging dat, vroeg of laat,
de steenen kerk toch hun eigendom worden zal.
Vriend Solman bedriegt als weleer zijn al te
inhalige clientèle.
Onze fanatieke drogist heeft een nieuw win
keltje gebouwd, maar zijn oog fonkelt niet meer
zoo als vroeger, de man is stil en staart veel
voor zich uit.
Die man is er treurig aan toe, de brand heeft
hem een onherstelbaar verlies berokkent.
Laat hem 't geval zelf vertellen, dan kunt ge
hooren hoe droevig zijn lot is.
Ik had, zegt hij, 'i geluk al mijn waren uit
den winkel te redden, doordien ik geheel aan
geven? vroeg ik.
Wat u daar in de hand hebt. Het zal
ons beiden helpen. Hij stak zijn lange,
magere klauwen uit, trillend van verlangen.
Ik heb het niet kunnen vinden, ver
volgde hij. Hij had het verstopt. Daarom
heb ik hem doodgeschoten, maar ik heb het
toch niet gevonden.
Gunga Dass had zijn vertelseltje omtrent
den geweerkogel totaal vergeten. Ik hoorde
zijn bericht met de grootste kalmte aan. ?
Alle gevoel verstompt, als men verkeert met
levend-dooden.
Wat moet die zottepraat nu weer bedui
den? Wat wou je dat ik je gaf?
Dat stukje papier uit het notitieboekje.
Het zal ons beiden helpen. O gij dwaas!
Dwaas! Zie je dan niet hoeveel we er aan
hebben kunnen? We kunnen er uil!
Hij sprak zoo luid, hij gilde bijna. Hij
danste van blijdschap. Ik beken dat het
indruk op mij maakte, bij de gedachte aan
de mogelijkheid te ontsnappen.
Scheid toch uit met die malle
bokkesprongen! Wat bedoel je? gauw wat? Je
meent toch niet dat dit stukje papier ons
helpen zal? Wat wil je toch:1
Lees toch hardop! Lees het hardop. Ik
bid en smeek u lees het voor!
Ik deed het. Gunga Dass luisterde vol
verrukking en trok met zijn vingers een on
regelmatige lijn in het zand.
Kijk nu eens! Zoo lang was de loop van
zijn geweer zonder den laadstok. Dien heb
ik. Vier geweerloopen van de plek, waar ik
kraaien vang. Altijd rechtuit; begrijpt u 't?
Dan drie links. Ha! hoe goed herinner
ikj[het me, toen die man het avond aan
avond zat uit te werken. Dan negen recht
uit, en zoo verder. Recht uit beteekent
alS'"d: recht voor je uit over het drijfzand.
ij heeft het me gezegd voor ik hem dood
den anderen kant woonde en dus tijd genoeg had,
maar in de kamer, die ik toen betrok, heerschte
een schromelijke verwarring.
Bedden, tafel, bankjes, oven, drogerijen, potjes
en fiesschen alles door elkander in een klein
vertrek, dat voor eet- en slaapkamer, voor keuken
en winkel te gelijk moest dienon.
Een paar dagen na den brand, stond ik buiten
met iemand zaken te verhandelen, toen mijne
vrouw mij toeriep, dat ons eenig zoontje van
bijna drie jaar, zoo'n pijn in 't lijf had.
Dat komt, dacht ik, van al die onrijpe appels,
die de kinderen tegenwoordig eten en zonder
mij te bedenken, roep ik mijn vrouw toe, dat ze
hem een lepel vol moest ingeven uit zekere
flesch, die zij zeer wel kende.
Nu dat doet zo en ik lioor nog hoe ze ons
zoontje, dat tegen spartelde, met zoete woordjes
dringt, de geheele lepel leeg te drinken.
Na een paar minuten hoor ik een angstkreet
en naar binnen snellend, zie ik onze jongen, met
akelig vertrokken gezichtje, zich in elkaar krom
mend op moeders schoot.
Aan de flesch, die naast haar staat, zie ik,
dat zij hem in plaats van de bedoelde medicijn,
een lepel sterke laudanum ingegeven heeft.
Mijn angst was ontzettend, ik orerlnaddc de
arme vrouw mot vervloekingen, ofschoon dat
onrechtvaardig was, want 't was zulk een rommel
in de kamer en de esschen hadden veel over
eenkomst met elkander.
Geen tegengiften hielpen, een oogenblik zie
ik verslagen rond en toen mijn zoontje in een
doek wikkelend, vlieg ik met hem de deur uit.
Ik was wanhopig, waanzinnig.
Een flauwe hoop kwam bij mij op dat een dok
ter helpen kon, doch die woonde een uur sporens
ver en voor ik aan 't station was, moest ik drie
uur loopon.
Ik loop naar den rivieroever, laat mij overzet
ten en ren in razende vaart den weg op naar het
station.
Het kind wrong zich in allerlei bochten, ik
liep steeds voort, hopende don trein te halen on
mijn zoon te redden.
Ik haalde den trein maar mijn lieveling was
dood.
Onder weg, ik had zoo wat een uur geloopen,
juist in 't bosch achter de pachthoeve, voelde ik aan
zijn bewegingen dat hij sterven ging.
Geen mensch was in de nabijheid, ik spreidde
op 't zachte mos onder de dennen, een leger voor
hem, en met wanhoop zag ik zijn einde aan.
O God, wat ik toen gevoelde, is niet te beschrij
ven. Ik trok mijn jas aan flarden, rukte mij haren
uit baard en hoofd, doch wat baatte hot, hij
was dood en 't akelig vertrokken gezichtje van
daar straks, had nu een kalme uitdrukking aan
genomen.
"Wat nu te doen? Terugkeeren, de praatjes der
buren, misschien, ja zeker, onderzoek van do po
litie, geldafpersing van den duranik of priester,
dat kon ik niet verdragen, ik ben een arm man
en was ik niet reeds genoeg gestraft voor mijn
onvoorzichtigheid V
Ik ging dus verder, zette mij in den trein, ver
telde aan nieuwsgierige passagiers dat mijn kind
ziek was en spoelde comedie met den dood in don
arm maar ook in 't hart.
In de stad sprak ik met een hevrienden dokter,
die voor een kleinigheid de zaak geschikt heeft
enfin, u begrijpt me wel on keerde alleen naar
de treurende moeder terug. De Heer heeft ge
geven, de Heer heeft genomen, de naam des lleeren
zij geloofd.
En nu in. de 11. zult u misschien nog willen
weten of al die afgebranden ook verzekerd waren
tegen brandschade ''.
Sommigen, die in particuliere maatschappijen
waren geassureerd, kregen 't hun toekomende snel,
doch de meesten waren in de rijksverzekering,
waarin alle huizen, stallen en schuren, tegen een
vast, uiterst laag tarief opgenomen worden en
waarvan de premiën in alle gemeentehuizen tegen
afgifte eener quitantie betaalbaar zijn. Deze
men
luilllliliummnimiiiiiillilllilin
schoot.
Maar als je dat allemaal wist, waarom
dan niet eerder weggegaan:'
Ik wist het niet. Hij zei me, dat hij al
anderhalf jaar bezig was het te bedenken,
en hoe hij avond op avond zijn berekeningen
maakte, als de boot weg was en hij veilig
bij het drijfzand komen kon. Toen zeide hij,
dat wij zamen zouden weggaan. Maar eens
op een avond, toen hij het allemaal uitge
rekend had, werd ik bang, dat hij mij in
den steek zou laten en daarom schoot ik
hem dood. Bovendien het is niet goed,
dat menschen, die eenmaal hier zijn, er
weer uitkomen. Alleen ik wel; ik ben een
Brahmin.
Het vooruitzicht van ontsnappen, had in
Gunga Dass het gevoel van zijn kaste weer
doen herleven. Hij stond op en begon heen
en weer te loopen met veel emphase
gesticuleerend. Langzamerhand kreeg ik er hem
weer toe, gewoon te praten en vertelde hij
hoe deze Kngelschman zes maanden lang,
avond op avond, voetje voor voel je, den
weg over het drijfzand had nagegaan; hoe
hij had uitgevonden, dat het dood gemak
kelijk was tot op twintig meters van den
oever der rivier te komen, na den linkerhoek
van het hoefijzer omgegaan te zijn. Verder
dan dit was hij waarschijnlijk nog niet, toen
Gunga Dass hem met zijn eigen geweer
doodschoot.
In mijn bijna waanzinnige vreugde over
de mogelijkheid er uit te komen, herinner
ik mij, dat ik Gunga Dass vol vuur de
hand schudde, nadat wij besloten hadden
nog dienzelfden avond de poging te wagen.
De spanning van dien langen namiddag was
ontzettend afmattend.
Ongeveer tieii uur, voor zoover ik bere
kenen kon, de maan kwam juist boven
den krater uitkijken ging Gunga Dass
schen hebben bijna een jaar op hun geld moeten
wachten.
Eigenaardig was de omstandigheid, dat velen,
die hun premiën voor den brand nog niet betaald
hadden en dus feitelijk niet geassureerd waren,
toch de brandschade vergoed kregen.
Hoe kan dat, zult u vragen, zeker eon filan
tropische bui van de regecring ?
O neen, meneer, als echte Kus liet de gemeente
secretaris zich overhalen quitantiën af' te geven,
natuurlijk op vroegeren datum gesteld, tegen
toezegging van een zeker procent der te ont
vangen sommen. Dit was gemakkelijk gemaakt,
doordat genoemde beambte steeds do namen der
te laat betnlenden. in zijne boeken in blanco hield,
om later in te vullen en men zegt, dat die his
torie hem geen windeieren gelegd heeft.
U ziet. de llussische beambten staan in dienst
ij ver en gevatheid volstrekt niet achter bij hunne
collega's in 't buitenland.
M. J.
Indische Warongpraatjes.
II. (Slot.)
Volgen wij als overlieerschers de universcele wet,
die deu sterkere het recht verschaft e-umvelleereud
werkt op de voortbrengselen van den aardbodem,
aau de andere zijde streven wij er naar deii
inlandcr gelukkig te maken.
Dat wil zeggen, dat wij trachten zijne maat
schappelijke levensvoorwaarden zoo dragelijk moge
lijk te maken. TV au t er is nog eeu hemelsbreed
onderscheid tusschen eene ideale staatsregeling en
het individueel geluk der onderdanen.
Reeds in de vroegste tijden hield men zich bezig
met orgauisccren eu pulitiseereu. Een schat van
leeringen en voorbeelden staan oiis uit de ge
schiedenis ten dienste.
Rechtmatig is de vraag welk nut voor ons al
die arbeid heeft gesticht. Het antwoord is ont
moedigend. In welke periode der geschiedenis <;iiig
het volk meer gebukt onder de verpletterende
eischeii der gemeenschap dan heden ten dage 'r Xijn
de werkeloosheid, het tot berstens toe opgevoerde
militairisme, het anarchisme, kortom alle drukkende
gevolgen van de tegenwoordige maatschappelijke
orde, de vruchten van zooveel nadenken, streven
eri bloedvergieten'r
Vooruitgang is er op intellectueel gebied. Het
mensehdom kan vol trots wijzen op het
toovcrpaleis, waarin zijn geestesarbeid deze planeet heeft
herschapen. Maar wijzen op ecu enkele stap, die
het gedaan heeft tot verkrijging van individueel
geluk, dat kan het niet.
Mogen rcvolutiëu en oorlogen de droevige veilig
heidskleppen zijn, waardoor de spanning wordt ver
minderd, toch vormen zij niet de oplossing van de
hersenschimmen, die de bewerkers er modi; najoegen.
Waartoe heeft het bloed van Lodewijk XIV en
al zijne lotgenooten gediend, als liet eenigc jaren
later aar, een gewoon staatsburger mogrlijk moest
worden het geheele volk aan zijn wil te onder
werpen, en als ki'i/.cr der l'ranseheu de
oorlogsfitkkel te /waaien door geheel Europa,
verodirikkelijker dan een Atilla vermocht;' A\ aaroni moest
het koningschap het ontgelden, als de republiek
zie'.i in den tt'gcnwooriligcn tijd tevergeefs inspant
een misselijk schandaal te bedekken, waarin eene
halve volksvertegenwoordiging is betrokken;'
Neen, neen, men kan streven, werken, verande
ren iu eeue richting, die men de goede waant,
men kan aanvallen eu omverwerpen, wat men ver
oordeelt, maar waarborgen geven voor eene blij
vende verbolcring, helaas, dat kan niemand.
Steeds komt weer het spottende //tempora
inutantur'1 het met zooveel zorg opgebouwde
kaartenhuis omverwerpen.
Streven is edel, ziedaar de eenige troost van
ben, die de maatschappelijke orde naar de cischen
van den voortliollendeu lijd moeten wijzigen.
/joo ook in onze koloniën. De
verantwoordclijk
iiiiiiiiiinHiiniiiiMiiiuiiinitiiiiiiiiMiiliMiiiiiiniiniiiii
naar zijn hol om den laadstok te halen,
waarmede wij den weg moesten uitmeten.
De andere ongelukkigeu waren reeds lang
in hun hol gekropen. De wachiboot was een
paar uur geleden de rivier afgedreven, wij
stonden met ons beiden alleen bij de
kraaienpaal. Gunga Dass, die den laadstok droeg,
liet het stukje papier vallen, dat ons ten
gids moest zijn. J k bukte mij haastig om
het op te rapen en terwijl ik dit deed, zag
ik, dat de duivelsche Brahmin op het punt
stond, mij met den stok een slag op het
hoofd toe te dienen. Het was te laat om
mij om te koeren. De slag moet ergens in
mijn nek neergekomen zijn. Honderd dui
zenden sterretjes dwarrelden voor mijn oogen
en ik viel bewusteloos neer aan den kant
van het drijfzand.
Toen ik bijkwam, ging de maan onder;
ik voelde een ondragelijken pijn in mijn
achterhoofd. Gunga Dass was verdwenen en
m ij 11 mond was vol bloed. Ik ging weer
liggen en smeekte den hemel mij zonder
verder lijden te laten sterven.
Doch een oogenblik later
datzelfde gevoel van redelooze woede dat ik
reeds beschreven heb en ik strompelde het
land in naar de wanden van den krater. Het
was me alsof ik iemand Halsterend hoorde
roepen: Sahib! Sahib! Sahib! precies zoo
als mijn jongen mij 's morgens kwam wekken.
Ik dacht dat. ik ijlde, toen er op eens een
handvol zand aan mijn voeten viel Ik keek
op en zag een hoofd naar beneden kijken
het hoofd van Wunnoo, mijn koeieu-jongen, die
ook voor mijn paarden zorgde. Zoodra hij
merkte, dat ik hem in het oog kreeg, stak
hij de hand uit en liet mij een touw zieu.
Ik wenkte hem, steeds op mijn beenen wanke
lend, dat hij het moest laten zakken. Het
bestond uit eenige leereu/w/i/^A-touweii, die
aan elkaar geknoopt waren, met een lus aan
overviel mij weer
beid is daar echter grooter, omdat er minder
volksbewustzijn is. Er is eene groote mate van
kennis noodig, omtrent karakttr en eigenschappen,
rechtsbegrippeu en toestanden in
NederlandschIndiëom dat groote erfdeel onzer voorvaderen,
bevolkt met groote kinderen, te durven regeeren.
* *
*
Wanneer wij het prachtige werk over de Atj
h.crs van Dr. Snouck llurgronje doorbladeren, dan
komen wij al spoedig tot de wetenschap, dat op
rechtskundig gebied liet Atjehsclie volk niet h
oogstaat, en dat er door radja's en hoeloebalangs meer
karbouwen worden wetcgenomeu dan ooit dooreen
regent in Lebak. En toch vindt dat volk nu reeds
meer dan twintig jaren de innerlijke kracht om
zich te verzetten tegen de souvereinitcit van hen,
die aau dergelijke misbruiken een einde wenschen
te maken !
Hoe spoedig zou men iu Nederland moord en
brand roepen, indien aldaar de hoeloebalangs eens
begonnen karbouwcu weg te nemen . . .
De iulauder kan niet sparen en kapitaliseeren,
rij K zijn is hem niet gegeven. Hij is tevreden met
zijn bamboezen hut, gedekt met atap, zijn walmend
oiielampje en zijn bah'; balé, hij voedt zich met
rijst en sambal, versmadend alle Enropeescbe lek
kernijen ; en wat hij meer bezit, dat werpt hij
weg aan genoegens, die n dag duren of aan de
gevloekte opium.
En uit dezen karaktertrek slaan woekerende
Ciiineezen, Europeanen en kleurlingen muut. Maar
zij nemen meer dan de man kan missen, ook zijn
oliolmnpje, zijn balébaléen zijn rijst.
Eu daartegen moeten wij onze onmondige pleeg
kinderen beschermen. Dat is de groote
moeielijkheid onzer taak.
EAUIAN.
nuumiiiiimmmmiii
Het Hollandsen Tooneel in
Hamburg.
G y s e b r e c li t v o u A e m s t e l, O'l< r : Die
l'i'.lji'firiiHluiti nul .liiixli-rJuiii i'iid l rïlili/t'Hy iler
l\h-i-hnii, Kl'r'ixler itinl Cti.it"cli',i, l\o?iö'/i<' mit
Jiulleleiiiliii/i' fin l ],i'ri"-iicn werd den IGden Septem
ber ]??)] door Hoilaudsclie Tooueelspelers in Ham
burg vertoond.
Tot dusver was dit geheel onbekend. De
nasporiniicn van deu Duiu.chcr Hcitmiïller heeft dit en
veel van wat reeds over het Hollandsen tooneel in
Hamburg bekend eu nog meer wat niet bekend was,
openbaar gemaakt.
De esrste tooneel^pelers-vau-beroep te Hamburg
waren Hollanders, en gelijk zij in Denemarken en
waarschijnlijk ook iu Zweden den grondslag tot
het Decuseh tooneel hebben gelegd, zoo komt hun
dezelfde eer toe voor het Duitsche iu Hamburg.
In de beide rijken en in de vrije stad speelden
zij iu de llollandsehc taal en werden in die taal
verstaan. In Kopenhagen merkt men thans nog, op
straat, op Amagertorv, in gebouwen, in musea, op
oorlogsschepen eu op het kerkhof te Amager den
yrooten invloed van het Hollandsch en van den Hol
lander. Over Stockholm zijn iu dit opzicht in den
laatsteii tijd belangrijke mededeelüigcn gedaan Ook in
Hamburg treft men vele sporen van llollandselicn
invloed aau, niet alleen in de buurt Hulliini/iai-/i«f
/>'/?(/&/' dagteekcnend van 1Ö5U. maar voornamelijk
in de geschiedenis van het, tooneel.
De handel sinds de l.'Sde eeuw, en de wreed
heid van Alva iu l 'i'i hebben vele neringdoenden van
hier naar Hamburg gedreven. In KJU5 telde er de
Hollaudsclie kolonie Y.V) welvarende gezinnen, p
MiiitiiiniiiiiiiiiiiinHliiiliiiiiiiiiiiiiiiiMiiiMl
het eind. Ik sloeg de lus over mijn hoofd
ei i onder mijn armen ; hoorde Wunnoo mij
toeroepen moed te houden; had een gewaar
wording alsof ik, met mijn hoofd naar be
neden, tegen den steilen zandberg opgetrok
ken werd en lag eenige oogenblikken later,
half bewusteloos, ooreii en neus vol zand,
oj) den rand van den krater. Wunnoo be
zwoer mij, met een in het maanlicht doods
bleek gezicht, geen oogenblik te wachten,
maar zoo gauw mogelijk naar mijn tent
te gaan.
Het bleek, dat hij l'ornic's voetstappen
veertien mijlen ver door het zand, tot den
krater gevolgd was; dat hij teruggekeerd was
eu het aan mijne andere bedienden verteld had,
die beslist weigerden zich in te laten met.
iemand, blank of zwart, die in het afschuwe
lijke I)oi']> van de Dooden gevallen was.
Wunnoo had (oen een mijner ponies en eenige
/////(/.r/A-touwen genomen, was naar den krater
teruggekeerd en had mij er uit getrokken op
de manier, die ik beschreven heb.
Mijn verhaal is uit. Wunnoo is op dit
oogenblik mijn lijfknecht op een gouden
nitilan- 's maand* een som die ik eigenlijk
veel te klein vind voor den dienst mij be
wezen. Xiets ter wereld zal mij ooit bewegen
nogmaals naar die duivelsche plek te gaan,
of ze duidelijker dan ik nu gedaan heb, te
beschrijven. Van Gunga Dass heb ik nooit
meer iets gehoord of gezien ; ik begeer het
ook niet. Mijn eenige beweegreden om dit te
laten drukken, is de hoop dat misschien de
een of ander, uit de bijzonderheden door mij
meegedeeld, of in den inventaris, eenigc ge
gevens moirc vinden om de identiteit vast
te stellen "van deu man in het olijfgroene
jachthuis.