Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 891
klassieke rollen als Tartuffe en Mascarille niet
voornaam genoeg; ook de moderner stukken, MUe
de la Seiglière en Le gendre de M. Poirier heeft
hfl van andere Fransche acteurs beter gezien.
Geheel anders schrijft men aan het Berliner
Tagéblatt: »Vooralin aesthetisch opzicht is de werk
zaamheid van deze troep voor Duitschland van
beteekenis. Het was dringend te wenschen, dat
onze theaterdirecties, regisseurs en acteurs, een
grondige studie van de Comédie Franchise wilden
maken. Er is hier eindeloos veel voor hen te
leeren. Vooral komt hier dit geheimzinnige iets
te voorschijn, dat men »stijl" noemt. Decoratief,
jegie, ensemble, individueel optreden, alles wordt
van uit n middelpunt beheerscht; alles is aan
n groote en duidelijk waarneembare harmonie
ondergeschikt. Vandaar die «klassieke" geest;
men mist hem in bijna alle Duitsche schouwbur
gen. Daarbij komt de discrete voornaamheid in
de mimiek, de elegance der bewegingen, de smaak
in de toiletten, de hoog ontwikkelde zin voor
afgeronde, fraai geprofileerde groepen en tableaux.
Teugellooze omhelzingen en verwrongen uitingen
van hartstocht zijn geheel verboden; een kus op
het voorhoofd of op de vingertoppen is voldoende
om de warmste genegenheid uit te drukken. Even
min laat men zich echter met laffe preutschheid
in; ook is men niet bang voor de pikantste toe
speling; de wijze waarop zij gezegd wordt, moet
het meest kuische gemoed vergevingsgezind
maken."
Tot de troep behooren, behalve Coquelin, zijn
zoon Jean Coquelin, mlle Simonson, Deroy, mlle
Patry, mlle Kerwich en mlleBaréty. Het samen
spel van deze laatste (die ook van de Comédie
Franchise is) met den ouden Coquelin, wordt
het meest geroemd.
Got.
De doyen van het Théatre Francais, Got, die
dezer dagen zijn 50-jarig sociétariaat viert, zal
in dienzelfden tijd, zijn vacantietijd, met
eene jonge actrice, Mlle Tréville, die juist van
het Conservatoire komt, trouwen.
milllimillllllllmilllllllllllinlllllllllllllllllllllllllllllllltimnilllIHIIIIMImU
Leconte de Lisle.
Frankrijk heeft weer een zijner dichters ver
loren, Marie Charles Leconte de Lisle. De roem
bij het grooter publiek is eerst laat tot hem ge
komen; eerst weinige jaren geleden werd Leconte
de Lisle lid van de Académie, ofschoon hij in
1818 geboren was, zijne eerste gedichten reeds
voor vijftig jaar verschenen, en in 1852 reeds
Sainte-Beuve het voortreffelijke ervan roemde.
Hy was op het oude Fransche eiland Réunion
geboren; zijn vader was van 'Bretonsche, zijne
moeder van Gasconsche afkomst, In zijne jeugd
'maakte Leconte de Lisle verscheidene reizen naar
Frankrijk; hij vestigde er zich voor goed in 1847
en werd leeraar. Het was omstreeks 18G5, nadat
reeds een aantal gedichten vaa hem verschenen
waren, dat zich om hem heen een »cénacle" van
jongeren vormde, o. a. Coppée, Sully
Prudliomme, Catulle Mendès, en zich naar een
gezamenlijken bundel Le Parnasse Contemporain
den naam gaf van »Les Parnassiens." /ij allen
beschouwden Leconte de Lisle als leermeester,
als voorganger in de kunst van den volmaakten
vorm en de verhevene poëzie-gedachte, en ble
ven tot het einde met eerbiedige dankbaarheid
aan hem gehecht.
Leconte de Lisle werd in 1872 onder-biblio
thecaris van het Luxembourg, en had zijn woning
in het gebouw; later benoemde men hem tot
bibliothecaris van den Senaat. Zijn gedichten zijn
vereenigd in drie bundels, de Poèmes anttques,
Poèmes barbares en Puèmes tragiques; het onder
scheid tusschen den inhoud der drie is niet scherp
afgebakend, ofschoon in den laatsten bundel het
sterkst de gedachte uitkomt, waarnaar alle drie
heenwijzen, de boeddhistische wereldbeschouwing,
de behoefte aan het ontvlieden der vergankelijke
illusiën, het opgaan in het eeuwig onlichame
lijke. Het slot van den derden bundel is het
gedicht La Maya, philosophisch en onberispelijk
volmaakt, waarin deze beschouwing het zuiverst
is neergelegd:
Maya! Maya! torrent des mobiles chimères,
Tu fais jaillir du coeur de 1'homme universel
Les brèves voluptés et les haines amères,
Le monde obscur des sens et la spiendeur du ciel.
Mais qu'est-ce que Ie coeur des hommes ph
mères
O Maya! sinon toi, Ie mirage immortel'?
Les siècles coulés, les minutes prochaines,
S'abiment dans ton ombre en un móme moment,
Avec nos cris, nos pleurs et Ie sang de nos veines:
Eclair, rêve sinistre, ternitéqui ment,
La Vie antique est faite inépuisablement
Du tourbillon sans fin des apparences vaines.
Men kan in Leconte de Lisle's dichterleven
drie phases opmerken: de eerste omvat de een
voudige studie naar het antieke; hiertoe behooren
vertalingen, het groote gedicht Niobéen een aan
tal zeer fraaie studies in antieken trant, weer
geheel onderscheiden van de oudere
Eranschklassieke periode. Leconte de Lisle ontleent er
de Grieksche beelden, woorden en toestanden
meer rechtstreeks aan het oorspronkelijke, terwijl
de dichters uit een vroegere periode ze langs
den Latynschen weg overbrachten. In de tweede
periode vindt men eene meer pliilosophische,
militante richting, de onstuimige verontwaardiging
tegen tyrannie en wreedheid; het meesterstuk
hierin heet Qa'in, maar er is een geheele reeks
Middeleeuwsche gruwelen, Oostersche verhalen, die
hieronder vallen, en ook de tropische
wildernisbeelden, Le Jaguar, Les hurleurs, La pantlière
noire zou men er wel bij kunnen rekenen.
Dan komt de derde afdeeling, door La Viiion
de Brahma, en Baghavat, majestueuse typen
van verheven afwending van het vergankelijke,
wijsgeerige berusting, opgaan in het oneindige,
gekenschetst.
Encore une torture, encore un battement.
Puis, rien. La terre s'ouvre, un peu de chair y
tombe;
Et l'herbe de l'oubli, cachant bientót la tombe,
Sur tant de vanitécroit ternellement.
Maar in alle drie de bundels komen een aantal
gedichten voor, die buiten de richting staan en
hunne eigene waarde hebben; het zijn misschien
de meest aantrekkelijke. Een juweeltje bijvoor
beeld is Les roses d'lspvhan:
Les roses d'Ispahan dans leur gaine de mousse,
Les jasmins de Mossoul, les fleurs de l'oranger,
Ont un parfum moins frais, ont une odeur
moins douce,
O blanche Leïlah! que ton souffléléger.
Ta lèvre est de corail et ton rire léger
Sonne mieux que l'eau vive et d'une voix plus
douce,
Mieux que Ie vent joyeux qui berce l'oranger,
Mieux que l'oiseau qui chante au bord du
nid de mousse.
Mais la subtile odeur des roses dans leur
mousse,
La brise que se joue autour de l'oranger,
Et l'eau vive qui flue avec sa plainte douce
Ont un charme plus sur que ton amour léger.
O Leïlah! depuis que de leur vol léger
Tous les baisers ont fui de ta lèvre si douce,
II n'est plus de parfum dans Ie pfile oranger,
Ni de céleste arome aux roses dans leur mousse.
L'oiseau sur Ie duvet humide et sur la mousse,
Ne chante plus parmi la rose et l'oranger,
L'eau vive desjardinsn'a plus de chanson douce;
L'aube ne dore plus Ie ciel pur et léger.
Oh! que ton jeune amour, ce papillen léger,
Ravienne vers mon coeur d'une aile prompte
et douce,
Et qu 'il parfume encor les fleurs de l'oranger,
Les roses d'Ispahan dans leur gaine de mousse.
In de rede waarmee Alexandre Dumas fils den
dichter in de Académie ontving, werd al de nadruk
gelegd op zijn koele hartstochteloosheid; Dumas
stelde tegenover hem een keur van citaten uit
Victor Hugo, Alfred de Musset en Lamartine
ons tot de conclusie te komen, dat bij hen alle
gloed, alle weekheid en alle poëzie was, en bij
Leconte de Lisle enkel de marmeren gevoelloos
heid, wie »alle menschelijks vreemd" was. Het is
verwonderlijk, hoe Dumas zoo schitterend on
rechtvaardig kon zijn, en enkel miskenning over
hebben voor den gloed van verontwaardiging, die
uit Leconte de Lisle's gedichten over de Mid
deleeuwen spreekt of over eene harstochtelijke
toespraak als deze, uit Qa'in:
Dieu de la foudre, Dieu des vents, Dieu des armées,
Qui roules au désert les sables touffants,
Qui te plais aux sanglots d'agonie et déends
La pitié, Dien qui fais aux mères att'amées,
Monstrueuses, manger la chair de leurs enfants !
Dieu triste, Dieu jaloux qui dérobes ta face,
Dieu qui mentais, disant que ton oeuvre tait bon,
Mon soufflé, 6 Pétrisseur de l'antique limon,
Un jour redressera ta victime vivace,
Tu lui diras: Adore. Elle repondra: Non!
Dit alles intusschen is de middenperiode van
den dichter; in de laatste jaren moest, wanneer
zijn hart nog voor poëzie geopend was, het die
van het Boeddhisme geweest zijn:
La vie est comme une onde oütombe un corps pesant;
Un cercle troit s'y forme, et va s'élargissant,
Et disparatt enfin dans la grandeur sans terme.
La Maya te séduit, mais si ton coeur est ferme,
Tu verras s'envoler comme un peu de vapeur
La colère, l'amour, Ie désir et la peur;
Et Ie monde illusoire aux formes innombrables
S'écroulera sous toi comme un monceau de sables.
iiliiiiiiiiiiiiTiiiiimiitmimiMiniiiiinmiMiimimmuimiiiimiiiHiiiimiMiii
Buitenlandsche Bibliographie.
Prose Faneies by Richard Ie (tallienne. Tot
aanbeveling van dezen auteur kan ik vooruit
meedeelen, dat hij een mooi boekje over George
ileredith heeft geschreven, en om verder de belang
stelling van den lezer voor hem te wekken, dat hij
een van de meest gerespecteerde der jongere
Engelsche schrijvers is. Dit boekje is een verzameling
van causerietjes, die vroeger m verschillende dag
en weekbladen verschenen zijn. In een voorrcdetje
betuigt de auteur zijn verplichting aan een vriend
//but for whose kind excitement many of the
following Faneies had not been writteu at all." Ik
weet niet of dit moet worden beschouwd als een
nieuwe vorm van een heel oude trick, waarmee men
een vriend verantwoordelijk stelt voor de publicatie
van een bock aan welks waarde men zelf twijfelt;
om dan alle eveutueele blaam op den vriend te
kunnen schuiven en zelf allen lof te acceptceren.
Indien dit de bedoeling is, dan had deze dankbe
tuiging achterwege kunnen blijven. liet is waar
dat er in dit bundeltje enkele dingen voorkomen,
die het misschien raadzaam was niet zouder een
dergelijken voorzorgsmaatregel in de wereld te
sturen, maar die vormen toch de minderheid. En
wanneer men erkend heeft, dat de causerie op
enkele plaatsen daalt tot liet peil van geleuter, dan
mag men er dadelijk bijvoegen, dat zij op ver
scheiden andere plaatsen rijst tot iets dat naar
poëzie lijkt. Waar zij het best zijn, schijnen deze
I'rose Fancies iu eens opgeschreven; men ziet den
schrijver zitten, terwijl hij zijn gedachten laat loopen,
nu en dan zachtjes glimlachend. Slechts hier en
daar worden de overgangen wat kunstmatig, de
humor wat geforceerd, en schijnt zoo'n stukje in
elkander gezet, en zou in elkander gezet dat de
naden te zien zijn.
Ik vind in dit boekje veel aardigs en iijns, veel
meer dan waarvan ik door enkele regels aan te
halen een voorstelling geven kan.
Dit is uit een stukje dat, begint met de vraag:
//Why do we go on talking!-" //Talk, too, is so
deiinite, so limited. The people we meet might seem
so wonderful, might mean such quaint and
charming meanings sometimes, if they would not talk.
Like some delightfully bound old volume in a
foreign tongue, that looks like one of the
Sibylline books, till a friend translates the title and
explains that it is a sixteenth-century law
dictionary: so are the men and wonien we meet. How
intcresting they might be if they would not persist
in telling us what they are about!"
Dit is uit Irrelevant People" To get one
self placed in perfect harmoijy of relaticn with the
world around us, to have not'hing in our lives that
we wouldu't buy, to possess nothing that is not
sensitive to us, ready to ring a fairy chime of
associatiou at our slightest touch: no irrelevant
book, pioture, acquaintaiice, or activily ah me!
You may well say it is an ideal."
En dit is het begin van //The Pathetic
Flourish", _ The dasii under the signature, the
uunecessary rat tat of the visitor, the extravagant
atigle of the liat is bovving, the extreme unction
in the voice, the business man's importauce, the
strut of the cock, the swagger of the bad actor,
the long hair of the poet, the Salvation bonnet, the
blue shirt of the socialist: against all these and a
hundred examples of the swagger of unreflecting
life, did a little brass knocker in Gray's Inn warn
me the other evening. I had knocked as no one
should who is not a postman, with somewhat of a
flourish. I had plainly said, in its metallic
reverberations, that I was somcbody. As I left my friends,
I feit the knocker looking at me, and when I came
out into the great square, framing the heaveus like
an astronomical chart, the big stars repeated the
Icsson with tbousand-fold iteration. How they
seemed to nudge each other and twiukle among
themselves at the poor ass down there who actually
took himself and his doings so seriously as to
flourish, even on a little brass knocker."
Kiirl Rosner-fiefiihle. Een boek met een
geteekend omslag van Hans Thoma, dat iets bedui
den wil, want het staat er speciaal bij genoemd.
Maar 't is heel leelijk, vind ik, leelijk gekleurd
en nog minder geteekend en alleen 't idee, zooals 't
blijkbaar had moeten zijn, trekt mij aan.
Op een boomstronk zitten twee uilen die met
groote ronde oogeu, star-luguber staren. Spookach
tig moest dat zijn, een angstige, ademloos stille ontzet
ting, en zoo is ook 't leven in dit boek gevoeld.
//Gefühle" heet 't, met den ondertitel:
Psvchopathische Fiille" en bij den inhoud vindt men:
Kelnixuchl, Morbifl?:za, Der Mönlcr, lm Ziccifvl, Der
Sv.niliii/j'iill, KIn E.rpffimeiit. . .
Dat zijn woorden, die hevig te denken geven,
en veel doen verwachten. Het is een pogen ver
schillende phaseu en soorten van waanzin weer te
geven, te doen zien hoe 't dan toegaat in een
mcnschenbroin en men kan niet zeggen, dat dit pogen
nergens geslaagd is.
Ik wil me een beetje voorzichtig uitdrukken,
vooral niet te veel zeggen. Door te veel zondigt
in elk geval dit boekje: al die waanzin achtereen,
maakt ten laatste niet den minsten indruk meer.
Wat de afzonderlijke stukken betreft, die schijnen
mij tenminste eerlijk geschreven toe.
't Is geen kwakzalverij. Nu en dan treft eeii
opmerking, een observatie en men krijgt 't gevoel,
dat de schrijver wel een knap man is. Doch ver
der komt 't niet, 't Ireft niet. Er is iets te veel
ostentatip, te weinig soberheid in, en de bijzon
derheden faji plaats en tijd zijn te weinig reëel
gegeven, waarbij nog dit (misschien zeer onbillijke)
komt, dat ik van een Duitsdier deze hoogste, zie
kelijke nerveuse verfijning, noodig om zulk een
werk te maken, niet gelooveii kan. En zoo lijkt
alles een weinig Thuerei.
Aan dat andere boek van dien Pool, met zijn
onuitspr.iekbaren naam, dat ik ook eens in deze
rubriek besprak, doet dit zee? denkeu. //Totenliebe"
heette dat andere of een andere samenstelling met
//Tot," ik weet niet meer. Maar wel herinner ik
me dat 't dezelfde manier van schrijven was,
ecuigszins te hevig en ietwat grof.
Zonderling overigens, dat dergelijke boeken thans
uit Duitschlaud komen, waar de jonge schrijvers
niets beters schijnen te kunnen doen, dan zich
pardoes te gooien iu de meest perverse,
oververfijnde Erausclie gecstesbeschaving h la
lluysmaiis en Maldoror." Maar die zijn toch heel wat
fijner en echter en ruikeu met zoo naar geleerde
pedanterie.
Dit boek is eveiivvel 't lezen zeer waard.
K. A. II. en K. C. Jr.
Casimir Perier en de photografen.
Onder de photografen te Parijs is zeker de
President Casimir l'erier wel bijzonder populair.
Hij werd. zooals niet verwonderlijk is, door al de
voornaamste photografen der hoofdstad om ©ene
audiëntie bestormd, en heeft besloten, bun een
beelen voormiddag te geven. liet eigenaardig
congres had in bet ministerie van buitenlandscbe
zaken plaats, Vrijdag van il tot 12 uur. Er was
een heel talrijke opkomst. De President werd
naar alle zijden gekeerd en gedraaid, en scheen
zicb met den ijver der pliotografen redelijk wel
te amuseeren. Terwijl de een aan het opereeren
was, stelde de andere reeds zijn toestel op; de
President merkte tot zijn secretaris-generaal op:
-wordt er al weer een nieuw schavot opgericht?"
Schilderijen.
Pij de verkooping in Christie's lokaal te Lon
den werd verleden Zaterdag de hoogste som be
steed die daar nog voor eeu schilderij gegeven
werd, IKUKI guinjes voor een stuk van Ueinolds.
Het is waar, dat H! jaar geleden voor de Madonna
ihi CnntTdabri van Uafaol daar de som van 20,01«)
guinjes genoemd werd, maar liet werd er voor
.opgehouden ' en veranderde dus niet van eige
naar. Het stuk van Sir Joshua Iteynolds stelt
voor Lady Butty Delmé, zuster van den graat'van
('arlisle, met baar twee kinderen; bet is nu uit
bet bezit der familie overgegaan in dat van
den lieer Charles Wertheinier.
De Aphrodite van Agorakritos.
In l S'.)2 is door Reinhard Kekuléin Veneti
gevonden en voor liet Berlijnscbe museum aan
gekocht een .gekleed vrouwenbeeld uit de werk
plaats der gevelbeeldeu van het Parthenon" ; bij
heeft daarover nu bij Spemann eene brochure
uitgegeven. Volgens dit boekje houdt Kekul
het beeld voor een oorspronkelijk werk uit den
tijd van Phidias, verwant aan de figuren van de
fries van het Parthenon. Vooral het bovenlijf
maakt den indruk, »alsof een van de liggende
beelden van het Parthenon zich had opgericht".
Als den eigenlijken schepper ervan noemt Kekul
Agorakritos, een der jongere leerlingen van Phi
dias ; deze moet er eene Aphrodite mee bedoeld
hebben. De wetenschap weet alles.
Op Zondag 22 Juli a.s. zal in de zalen der
Maatschappij »Arti et Amicitiae" geopend worden
eene tentoonstelling van moderne schilderijen en
teekeningen uit de verzameling van de heeren
Preyer & Co, alhier. Deze expositie bevat wer
ken van Alma Tadama, Bastert, de Bock, Bos
boom, Courbet, Gabriel, Kever, Jozef Israëls,
Mauve, W. en J. Maris, Troyon, II. W. Mesdag,
Alb. Neuhuijs, Poggenbeek, Wijsmuller en anderen.
Aan het Weduwen- en Weezenfonds der Maat
schappij »Arti et Amicitiae" is door wijle n Vrouwe
H. J. van Maurik, geboren van Alphen, overleden
te Arnhem, gelegateerd een bedrag van driedui
zend gulden, vrij van alle rechten.
Bovendien ontving het fonds in het afgeloopen
halfjaar verschillende kleinere giftenvan HH Leden
der Maatschappij.
De Daily Graphic bevat een reproductie van
de plaat van het weekblad de Amsterdammer,
voorstellende, hoe Elzas en Lotharingen den
Duitschen keizer verzoeken haar ook te laten gaan,
evenals de Fransche zeeofficieren Delgouy en
Delquey-Malavas, die wegens spionneering in
Duitschland tot vestingstraf waren veroordeeld.
Het Engelsche blad geeft een verklaring van
deze plaat, en zegt, dat de uitvoering lofwaardig
is, hoewel het denkbeeld herinnert aan het
Hollandsche spreekwoord: »Als ge den vinger geeft,
neemt hij de hand."
Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co.,
Spui No. 2:!, alhier, is geëxposeerd een schilderij
van A. Vollon, »Strand", en een teekening van
M. Bauer, »Sphinx".
Heine's oorspronkelijkheid.
Op wat kinderachtige wijs men in Heine's va
derland de vervolging tegen zijne nagedachtenis
voortzet, blijkt uit de «literatuur-historische bij
zonderheden", waarmede eenige loyale onder
danen hunne trouw in de Kreuzzei'ung trachten
te bewijzen. De anonieme schrijver voegt er bij,
dat «nadruk en verspreiding" gewenscht is, en
wijst vooreerst op de Loreley-sage. Hij betreurt
het, dat zoo weinigen weten, hoe deze in't geheel
niet oorspronkelijk van Heine, maar vóór hem
van Clemens Brentano was, en na dezen van
Niklas Vogt. nog later van een graaf Löben;
dezen laatste kan Ileine wel gekend hebben! Hoe
verrassend. Er zijn natuurlijk lange boeken over
de Loreley-sage zoowel als over andere sagen
geschreven, waarin dit alles vermeld is, zonder
dat het tot Heine's werk iets afdoet, evenmin
als Goetlie of Shakespeare er minder om zijn,
dat Faust of Hamlet op oude sagen berusten.
De criticus gaat dan op bijzonderheden door:
Jch weiss nicht was soll es bedeuten..." hoe is
het mogelijk, dat deze bewerking van de legende
in het oor van het Duitsche volk is blijven han
gen ! Het is immers erger dan eene dichterlijke
vrijheid ; het is Jodenduitsch ! >Ich weiss nicht,
was es bedeuten soll" zou de zuivere
Germaansche constructie zijn. De criticus eindigt: »Van
Heine's eigen vinding is alleen de leugen »ein
Miirchen aus alten Zeiten", om zijn diefstal te
verbergen en schoonschijnend te maken". Het
goldene Gescbmeide", het »goldenes Haar", de
-goldene Ivamm", zijn natuurlijk echt-Joodscbe
details.
Slotsom is natuurlijk: >IIoe onwaardig is zulk
een dichter, dat men hem een gedenksteen zou
oprichten."
Bij de firma van Holkema en Warendorf ver
schijnt een tweede goedkoope druk van de Geïllu
streerde Vadf.rlandsdie Geschiedenis van l'.
Louwerse. met 135 platen van Johan Braakensiek.
Behalve den goedkooperen prijs beeft de tweede
editie nog dit verschil met de eerste, dat hier
en daar de tekst naar nieuwere bronnen is om
gewerkt.
Bij dezelfde firma zal verschijnen een nage
laten werk: Losse bladen uit mijn pastoraalboek,
van tls. C. E. van Koetsveld; door zijn zoon,
predikant te Goos, voor de pers gereedgemaakt.
limmiiiiiimm
sz~^c HF T^ !F S
|r*'>£,;.v^n L. \ O o L?O
Carrière.
naar
IticiiAui) Xi>iu)imsr,x.
De winkel was stellig ecu der meest in 't oog
vallende van de r'ricdrichstrasse, al was hij nog
zoo klein. Van boven tot beneden had men de
wanden tctrenover de etalagekast met mooie spiegels
bekleed, zoodat, het leek alsof de firma over een
verbazende ruimte en een talrijk personeel van
beehlschooue winkeljuilVouweii beschikte. Iu de
beide smalle winkelkasten lagen op vuurrood fluweel
verleidend fonkelende bijouterieën, en als 's avonds
een vloed van electrisch licht over al de glinste
rende prulletjes stroomde, behoefden de h.h.
Edinund Meyer en Co. de concurrentie met de kolos
sale brillanten van de Engelsche kroon niet te
vreezen. /Per stuk vijftig pfennigc. En gros. En
détail," stond op den achtergrond in gouden letters
te lezen en boven aan de ruit prijkte een groot
purperrood biljet: Groote uitverkoop wegens
op