De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 22 juli pagina 4

22 juli 1894 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 891 klassieke rollen als Tartuffe en Mascarille niet voornaam genoeg; ook de moderner stukken, MUe de la Seiglière en Le gendre de M. Poirier heeft hfl van andere Fransche acteurs beter gezien. Geheel anders schrijft men aan het Berliner Tagéblatt: »Vooralin aesthetisch opzicht is de werk zaamheid van deze troep voor Duitschland van beteekenis. Het was dringend te wenschen, dat onze theaterdirecties, regisseurs en acteurs, een grondige studie van de Comédie Franchise wilden maken. Er is hier eindeloos veel voor hen te leeren. Vooral komt hier dit geheimzinnige iets te voorschijn, dat men »stijl" noemt. Decoratief, jegie, ensemble, individueel optreden, alles wordt van uit n middelpunt beheerscht; alles is aan n groote en duidelijk waarneembare harmonie ondergeschikt. Vandaar die «klassieke" geest; men mist hem in bijna alle Duitsche schouwbur gen. Daarbij komt de discrete voornaamheid in de mimiek, de elegance der bewegingen, de smaak in de toiletten, de hoog ontwikkelde zin voor afgeronde, fraai geprofileerde groepen en tableaux. Teugellooze omhelzingen en verwrongen uitingen van hartstocht zijn geheel verboden; een kus op het voorhoofd of op de vingertoppen is voldoende om de warmste genegenheid uit te drukken. Even min laat men zich echter met laffe preutschheid in; ook is men niet bang voor de pikantste toe speling; de wijze waarop zij gezegd wordt, moet het meest kuische gemoed vergevingsgezind maken." Tot de troep behooren, behalve Coquelin, zijn zoon Jean Coquelin, mlle Simonson, Deroy, mlle Patry, mlle Kerwich en mlleBaréty. Het samen spel van deze laatste (die ook van de Comédie Franchise is) met den ouden Coquelin, wordt het meest geroemd. Got. De doyen van het Théatre Francais, Got, die dezer dagen zijn 50-jarig sociétariaat viert, zal in dienzelfden tijd, zijn vacantietijd, met eene jonge actrice, Mlle Tréville, die juist van het Conservatoire komt, trouwen. milllimillllllllmilllllllllllinlllllllllllllllllllllllllllllllltimnilllIHIIIIMImU Leconte de Lisle. Frankrijk heeft weer een zijner dichters ver loren, Marie Charles Leconte de Lisle. De roem bij het grooter publiek is eerst laat tot hem ge komen; eerst weinige jaren geleden werd Leconte de Lisle lid van de Académie, ofschoon hij in 1818 geboren was, zijne eerste gedichten reeds voor vijftig jaar verschenen, en in 1852 reeds Sainte-Beuve het voortreffelijke ervan roemde. Hy was op het oude Fransche eiland Réunion geboren; zijn vader was van 'Bretonsche, zijne moeder van Gasconsche afkomst, In zijne jeugd 'maakte Leconte de Lisle verscheidene reizen naar Frankrijk; hij vestigde er zich voor goed in 1847 en werd leeraar. Het was omstreeks 18G5, nadat reeds een aantal gedichten vaa hem verschenen waren, dat zich om hem heen een »cénacle" van jongeren vormde, o. a. Coppée, Sully Prudliomme, Catulle Mendès, en zich naar een gezamenlijken bundel Le Parnasse Contemporain den naam gaf van »Les Parnassiens." /ij allen beschouwden Leconte de Lisle als leermeester, als voorganger in de kunst van den volmaakten vorm en de verhevene poëzie-gedachte, en ble ven tot het einde met eerbiedige dankbaarheid aan hem gehecht. Leconte de Lisle werd in 1872 onder-biblio thecaris van het Luxembourg, en had zijn woning in het gebouw; later benoemde men hem tot bibliothecaris van den Senaat. Zijn gedichten zijn vereenigd in drie bundels, de Poèmes anttques, Poèmes barbares en Puèmes tragiques; het onder scheid tusschen den inhoud der drie is niet scherp afgebakend, ofschoon in den laatsten bundel het sterkst de gedachte uitkomt, waarnaar alle drie heenwijzen, de boeddhistische wereldbeschouwing, de behoefte aan het ontvlieden der vergankelijke illusiën, het opgaan in het eeuwig onlichame lijke. Het slot van den derden bundel is het gedicht La Maya, philosophisch en onberispelijk volmaakt, waarin deze beschouwing het zuiverst is neergelegd: Maya! Maya! torrent des mobiles chimères, Tu fais jaillir du coeur de 1'homme universel Les brèves voluptés et les haines amères, Le monde obscur des sens et la spiendeur du ciel. Mais qu'est-ce que Ie coeur des hommes ph mères O Maya! sinon toi, Ie mirage immortel'? Les siècles coulés, les minutes prochaines, S'abiment dans ton ombre en un móme moment, Avec nos cris, nos pleurs et Ie sang de nos veines: Eclair, rêve sinistre, ternitéqui ment, La Vie antique est faite inépuisablement Du tourbillon sans fin des apparences vaines. Men kan in Leconte de Lisle's dichterleven drie phases opmerken: de eerste omvat de een voudige studie naar het antieke; hiertoe behooren vertalingen, het groote gedicht Niobéen een aan tal zeer fraaie studies in antieken trant, weer geheel onderscheiden van de oudere Eranschklassieke periode. Leconte de Lisle ontleent er de Grieksche beelden, woorden en toestanden meer rechtstreeks aan het oorspronkelijke, terwijl de dichters uit een vroegere periode ze langs den Latynschen weg overbrachten. In de tweede periode vindt men eene meer pliilosophische, militante richting, de onstuimige verontwaardiging tegen tyrannie en wreedheid; het meesterstuk hierin heet Qa'in, maar er is een geheele reeks Middeleeuwsche gruwelen, Oostersche verhalen, die hieronder vallen, en ook de tropische wildernisbeelden, Le Jaguar, Les hurleurs, La pantlière noire zou men er wel bij kunnen rekenen. Dan komt de derde afdeeling, door La Viiion de Brahma, en Baghavat, majestueuse typen van verheven afwending van het vergankelijke, wijsgeerige berusting, opgaan in het oneindige, gekenschetst. Encore une torture, encore un battement. Puis, rien. La terre s'ouvre, un peu de chair y tombe; Et l'herbe de l'oubli, cachant bientót la tombe, Sur tant de vanitécroit ternellement. Maar in alle drie de bundels komen een aantal gedichten voor, die buiten de richting staan en hunne eigene waarde hebben; het zijn misschien de meest aantrekkelijke. Een juweeltje bijvoor beeld is Les roses d'lspvhan: Les roses d'Ispahan dans leur gaine de mousse, Les jasmins de Mossoul, les fleurs de l'oranger, Ont un parfum moins frais, ont une odeur moins douce, O blanche Leïlah! que ton souffléléger. Ta lèvre est de corail et ton rire léger Sonne mieux que l'eau vive et d'une voix plus douce, Mieux que Ie vent joyeux qui berce l'oranger, Mieux que l'oiseau qui chante au bord du nid de mousse. Mais la subtile odeur des roses dans leur mousse, La brise que se joue autour de l'oranger, Et l'eau vive qui flue avec sa plainte douce Ont un charme plus sur que ton amour léger. O Leïlah! depuis que de leur vol léger Tous les baisers ont fui de ta lèvre si douce, II n'est plus de parfum dans Ie pfile oranger, Ni de céleste arome aux roses dans leur mousse. L'oiseau sur Ie duvet humide et sur la mousse, Ne chante plus parmi la rose et l'oranger, L'eau vive desjardinsn'a plus de chanson douce; L'aube ne dore plus Ie ciel pur et léger. Oh! que ton jeune amour, ce papillen léger, Ravienne vers mon coeur d'une aile prompte et douce, Et qu 'il parfume encor les fleurs de l'oranger, Les roses d'Ispahan dans leur gaine de mousse. In de rede waarmee Alexandre Dumas fils den dichter in de Académie ontving, werd al de nadruk gelegd op zijn koele hartstochteloosheid; Dumas stelde tegenover hem een keur van citaten uit Victor Hugo, Alfred de Musset en Lamartine ons tot de conclusie te komen, dat bij hen alle gloed, alle weekheid en alle poëzie was, en bij Leconte de Lisle enkel de marmeren gevoelloos heid, wie »alle menschelijks vreemd" was. Het is verwonderlijk, hoe Dumas zoo schitterend on rechtvaardig kon zijn, en enkel miskenning over hebben voor den gloed van verontwaardiging, die uit Leconte de Lisle's gedichten over de Mid deleeuwen spreekt of over eene harstochtelijke toespraak als deze, uit Qa'in: Dieu de la foudre, Dieu des vents, Dieu des armées, Qui roules au désert les sables touffants, Qui te plais aux sanglots d'agonie et déends La pitié, Dien qui fais aux mères att'amées, Monstrueuses, manger la chair de leurs enfants ! Dieu triste, Dieu jaloux qui dérobes ta face, Dieu qui mentais, disant que ton oeuvre tait bon, Mon soufflé, 6 Pétrisseur de l'antique limon, Un jour redressera ta victime vivace, Tu lui diras: Adore. Elle repondra: Non! Dit alles intusschen is de middenperiode van den dichter; in de laatste jaren moest, wanneer zijn hart nog voor poëzie geopend was, het die van het Boeddhisme geweest zijn: La vie est comme une onde oütombe un corps pesant; Un cercle troit s'y forme, et va s'élargissant, Et disparatt enfin dans la grandeur sans terme. La Maya te séduit, mais si ton coeur est ferme, Tu verras s'envoler comme un peu de vapeur La colère, l'amour, Ie désir et la peur; Et Ie monde illusoire aux formes innombrables S'écroulera sous toi comme un monceau de sables. iiliiiiiiiiiiiiTiiiiimiitmimiMiniiiiinmiMiimimmuimiiiimiiiHiiiimiMiii Buitenlandsche Bibliographie. Prose Faneies by Richard Ie (tallienne. Tot aanbeveling van dezen auteur kan ik vooruit meedeelen, dat hij een mooi boekje over George ileredith heeft geschreven, en om verder de belang stelling van den lezer voor hem te wekken, dat hij een van de meest gerespecteerde der jongere Engelsche schrijvers is. Dit boekje is een verzameling van causerietjes, die vroeger m verschillende dag en weekbladen verschenen zijn. In een voorrcdetje betuigt de auteur zijn verplichting aan een vriend //but for whose kind excitement many of the following Faneies had not been writteu at all." Ik weet niet of dit moet worden beschouwd als een nieuwe vorm van een heel oude trick, waarmee men een vriend verantwoordelijk stelt voor de publicatie van een bock aan welks waarde men zelf twijfelt; om dan alle eveutueele blaam op den vriend te kunnen schuiven en zelf allen lof te acceptceren. Indien dit de bedoeling is, dan had deze dankbe tuiging achterwege kunnen blijven. liet is waar dat er in dit bundeltje enkele dingen voorkomen, die het misschien raadzaam was niet zouder een dergelijken voorzorgsmaatregel in de wereld te sturen, maar die vormen toch de minderheid. En wanneer men erkend heeft, dat de causerie op enkele plaatsen daalt tot liet peil van geleuter, dan mag men er dadelijk bijvoegen, dat zij op ver scheiden andere plaatsen rijst tot iets dat naar poëzie lijkt. Waar zij het best zijn, schijnen deze I'rose Fancies iu eens opgeschreven; men ziet den schrijver zitten, terwijl hij zijn gedachten laat loopen, nu en dan zachtjes glimlachend. Slechts hier en daar worden de overgangen wat kunstmatig, de humor wat geforceerd, en schijnt zoo'n stukje in elkander gezet, en zou in elkander gezet dat de naden te zien zijn. Ik vind in dit boekje veel aardigs en iijns, veel meer dan waarvan ik door enkele regels aan te halen een voorstelling geven kan. Dit is uit een stukje dat, begint met de vraag: //Why do we go on talking!-" //Talk, too, is so deiinite, so limited. The people we meet might seem so wonderful, might mean such quaint and charming meanings sometimes, if they would not talk. Like some delightfully bound old volume in a foreign tongue, that looks like one of the Sibylline books, till a friend translates the title and explains that it is a sixteenth-century law dictionary: so are the men and wonien we meet. How intcresting they might be if they would not persist in telling us what they are about!" Dit is uit Irrelevant People" To get one self placed in perfect harmoijy of relaticn with the world around us, to have not'hing in our lives that we wouldu't buy, to possess nothing that is not sensitive to us, ready to ring a fairy chime of associatiou at our slightest touch: no irrelevant book, pioture, acquaintaiice, or activily ah me! You may well say it is an ideal." En dit is het begin van //The Pathetic Flourish", _ The dasii under the signature, the uunecessary rat tat of the visitor, the extravagant atigle of the liat is bovving, the extreme unction in the voice, the business man's importauce, the strut of the cock, the swagger of the bad actor, the long hair of the poet, the Salvation bonnet, the blue shirt of the socialist: against all these and a hundred examples of the swagger of unreflecting life, did a little brass knocker in Gray's Inn warn me the other evening. I had knocked as no one should who is not a postman, with somewhat of a flourish. I had plainly said, in its metallic reverberations, that I was somcbody. As I left my friends, I feit the knocker looking at me, and when I came out into the great square, framing the heaveus like an astronomical chart, the big stars repeated the Icsson with tbousand-fold iteration. How they seemed to nudge each other and twiukle among themselves at the poor ass down there who actually took himself and his doings so seriously as to flourish, even on a little brass knocker." Kiirl Rosner-fiefiihle. Een boek met een geteekend omslag van Hans Thoma, dat iets bedui den wil, want het staat er speciaal bij genoemd. Maar 't is heel leelijk, vind ik, leelijk gekleurd en nog minder geteekend en alleen 't idee, zooals 't blijkbaar had moeten zijn, trekt mij aan. Op een boomstronk zitten twee uilen die met groote ronde oogeu, star-luguber staren. Spookach tig moest dat zijn, een angstige, ademloos stille ontzet ting, en zoo is ook 't leven in dit boek gevoeld. //Gefühle" heet 't, met den ondertitel: Psvchopathische Fiille" en bij den inhoud vindt men: Kelnixuchl, Morbifl?:za, Der Mönlcr, lm Ziccifvl, Der Sv.niliii/j'iill, KIn E.rpffimeiit. . . Dat zijn woorden, die hevig te denken geven, en veel doen verwachten. Het is een pogen ver schillende phaseu en soorten van waanzin weer te geven, te doen zien hoe 't dan toegaat in een mcnschenbroin en men kan niet zeggen, dat dit pogen nergens geslaagd is. Ik wil me een beetje voorzichtig uitdrukken, vooral niet te veel zeggen. Door te veel zondigt in elk geval dit boekje: al die waanzin achtereen, maakt ten laatste niet den minsten indruk meer. Wat de afzonderlijke stukken betreft, die schijnen mij tenminste eerlijk geschreven toe. 't Is geen kwakzalverij. Nu en dan treft eeii opmerking, een observatie en men krijgt 't gevoel, dat de schrijver wel een knap man is. Doch ver der komt 't niet, 't Ireft niet. Er is iets te veel ostentatip, te weinig soberheid in, en de bijzon derheden faji plaats en tijd zijn te weinig reëel gegeven, waarbij nog dit (misschien zeer onbillijke) komt, dat ik van een Duitsdier deze hoogste, zie kelijke nerveuse verfijning, noodig om zulk een werk te maken, niet gelooveii kan. En zoo lijkt alles een weinig Thuerei. Aan dat andere boek van dien Pool, met zijn onuitspr.iekbaren naam, dat ik ook eens in deze rubriek besprak, doet dit zee? denkeu. //Totenliebe" heette dat andere of een andere samenstelling met //Tot," ik weet niet meer. Maar wel herinner ik me dat 't dezelfde manier van schrijven was, ecuigszins te hevig en ietwat grof. Zonderling overigens, dat dergelijke boeken thans uit Duitschlaud komen, waar de jonge schrijvers niets beters schijnen te kunnen doen, dan zich pardoes te gooien iu de meest perverse, oververfijnde Erausclie gecstesbeschaving h la lluysmaiis en Maldoror." Maar die zijn toch heel wat fijner en echter en ruikeu met zoo naar geleerde pedanterie. Dit boek is eveiivvel 't lezen zeer waard. K. A. II. en K. C. Jr. Casimir Perier en de photografen. Onder de photografen te Parijs is zeker de President Casimir l'erier wel bijzonder populair. Hij werd. zooals niet verwonderlijk is, door al de voornaamste photografen der hoofdstad om ©ene audiëntie bestormd, en heeft besloten, bun een beelen voormiddag te geven. liet eigenaardig congres had in bet ministerie van buitenlandscbe zaken plaats, Vrijdag van il tot 12 uur. Er was een heel talrijke opkomst. De President werd naar alle zijden gekeerd en gedraaid, en scheen zicb met den ijver der pliotografen redelijk wel te amuseeren. Terwijl de een aan het opereeren was, stelde de andere reeds zijn toestel op; de President merkte tot zijn secretaris-generaal op: -wordt er al weer een nieuw schavot opgericht?" Schilderijen. Pij de verkooping in Christie's lokaal te Lon den werd verleden Zaterdag de hoogste som be steed die daar nog voor eeu schilderij gegeven werd, IKUKI guinjes voor een stuk van Ueinolds. Het is waar, dat H! jaar geleden voor de Madonna ihi CnntTdabri van Uafaol daar de som van 20,01«) guinjes genoemd werd, maar liet werd er voor .opgehouden ' en veranderde dus niet van eige naar. Het stuk van Sir Joshua Iteynolds stelt voor Lady Butty Delmé, zuster van den graat'van ('arlisle, met baar twee kinderen; bet is nu uit bet bezit der familie overgegaan in dat van den lieer Charles Wertheinier. De Aphrodite van Agorakritos. In l S'.)2 is door Reinhard Kekuléin Veneti gevonden en voor liet Berlijnscbe museum aan gekocht een .gekleed vrouwenbeeld uit de werk plaats der gevelbeeldeu van het Parthenon" ; bij heeft daarover nu bij Spemann eene brochure uitgegeven. Volgens dit boekje houdt Kekul het beeld voor een oorspronkelijk werk uit den tijd van Phidias, verwant aan de figuren van de fries van het Parthenon. Vooral het bovenlijf maakt den indruk, »alsof een van de liggende beelden van het Parthenon zich had opgericht". Als den eigenlijken schepper ervan noemt Kekul Agorakritos, een der jongere leerlingen van Phi dias ; deze moet er eene Aphrodite mee bedoeld hebben. De wetenschap weet alles. Op Zondag 22 Juli a.s. zal in de zalen der Maatschappij »Arti et Amicitiae" geopend worden eene tentoonstelling van moderne schilderijen en teekeningen uit de verzameling van de heeren Preyer & Co, alhier. Deze expositie bevat wer ken van Alma Tadama, Bastert, de Bock, Bos boom, Courbet, Gabriel, Kever, Jozef Israëls, Mauve, W. en J. Maris, Troyon, II. W. Mesdag, Alb. Neuhuijs, Poggenbeek, Wijsmuller en anderen. Aan het Weduwen- en Weezenfonds der Maat schappij »Arti et Amicitiae" is door wijle n Vrouwe H. J. van Maurik, geboren van Alphen, overleden te Arnhem, gelegateerd een bedrag van driedui zend gulden, vrij van alle rechten. Bovendien ontving het fonds in het afgeloopen halfjaar verschillende kleinere giftenvan HH Leden der Maatschappij. De Daily Graphic bevat een reproductie van de plaat van het weekblad de Amsterdammer, voorstellende, hoe Elzas en Lotharingen den Duitschen keizer verzoeken haar ook te laten gaan, evenals de Fransche zeeofficieren Delgouy en Delquey-Malavas, die wegens spionneering in Duitschland tot vestingstraf waren veroordeeld. Het Engelsche blad geeft een verklaring van deze plaat, en zegt, dat de uitvoering lofwaardig is, hoewel het denkbeeld herinnert aan het Hollandsche spreekwoord: »Als ge den vinger geeft, neemt hij de hand." Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co., Spui No. 2:!, alhier, is geëxposeerd een schilderij van A. Vollon, »Strand", en een teekening van M. Bauer, »Sphinx". Heine's oorspronkelijkheid. Op wat kinderachtige wijs men in Heine's va derland de vervolging tegen zijne nagedachtenis voortzet, blijkt uit de «literatuur-historische bij zonderheden", waarmede eenige loyale onder danen hunne trouw in de Kreuzzei'ung trachten te bewijzen. De anonieme schrijver voegt er bij, dat «nadruk en verspreiding" gewenscht is, en wijst vooreerst op de Loreley-sage. Hij betreurt het, dat zoo weinigen weten, hoe deze in't geheel niet oorspronkelijk van Heine, maar vóór hem van Clemens Brentano was, en na dezen van Niklas Vogt. nog later van een graaf Löben; dezen laatste kan Ileine wel gekend hebben! Hoe verrassend. Er zijn natuurlijk lange boeken over de Loreley-sage zoowel als over andere sagen geschreven, waarin dit alles vermeld is, zonder dat het tot Heine's werk iets afdoet, evenmin als Goetlie of Shakespeare er minder om zijn, dat Faust of Hamlet op oude sagen berusten. De criticus gaat dan op bijzonderheden door: Jch weiss nicht was soll es bedeuten..." hoe is het mogelijk, dat deze bewerking van de legende in het oor van het Duitsche volk is blijven han gen ! Het is immers erger dan eene dichterlijke vrijheid ; het is Jodenduitsch ! >Ich weiss nicht, was es bedeuten soll" zou de zuivere Germaansche constructie zijn. De criticus eindigt: »Van Heine's eigen vinding is alleen de leugen »ein Miirchen aus alten Zeiten", om zijn diefstal te verbergen en schoonschijnend te maken". Het goldene Gescbmeide", het »goldenes Haar", de -goldene Ivamm", zijn natuurlijk echt-Joodscbe details. Slotsom is natuurlijk: >IIoe onwaardig is zulk een dichter, dat men hem een gedenksteen zou oprichten." Bij de firma van Holkema en Warendorf ver schijnt een tweede goedkoope druk van de Geïllu streerde Vadf.rlandsdie Geschiedenis van l'. Louwerse. met 135 platen van Johan Braakensiek. Behalve den goedkooperen prijs beeft de tweede editie nog dit verschil met de eerste, dat hier en daar de tekst naar nieuwere bronnen is om gewerkt. Bij dezelfde firma zal verschijnen een nage laten werk: Losse bladen uit mijn pastoraalboek, van tls. C. E. van Koetsveld; door zijn zoon, predikant te Goos, voor de pers gereedgemaakt. limmiiiiiimm sz~^c HF T^ !F S |r*'>£,;.v^n L. \ O o L?O Carrière. naar IticiiAui) Xi>iu)imsr,x. De winkel was stellig ecu der meest in 't oog vallende van de r'ricdrichstrasse, al was hij nog zoo klein. Van boven tot beneden had men de wanden tctrenover de etalagekast met mooie spiegels bekleed, zoodat, het leek alsof de firma over een verbazende ruimte en een talrijk personeel van beehlschooue winkeljuilVouweii beschikte. Iu de beide smalle winkelkasten lagen op vuurrood fluweel verleidend fonkelende bijouterieën, en als 's avonds een vloed van electrisch licht over al de glinste rende prulletjes stroomde, behoefden de h.h. Edinund Meyer en Co. de concurrentie met de kolos sale brillanten van de Engelsche kroon niet te vreezen. /Per stuk vijftig pfennigc. En gros. En détail," stond op den achtergrond in gouden letters te lezen en boven aan de ruit prijkte een groot purperrood biljet: Groote uitverkoop wegens op

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl