Historisch Archief 1877-1940
Ko. 894
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
een artikel vol lof, dat hij over een van mijn
stukken geschreven had. Ja, zei ik, j e bent aller
liefst geweest ea ik dank je wel. Maar in 't
vervolg behoef je je zooveel moeite niet te geven;
zeg maar in 't begin, dat het stuk van Duraas fils
een der grootste successen is geweest, die ge
ooit beleefd hebt, en breek het dan maar in twee
kolommen af, als ge wilt. De lezer gaat toch
niet verder; hy onthoudt alleen den eersten volzin.
Daarenboven: uit wie, dat vraag ik u, bestaat
tegenwoordig de kritiek? Behalve eenige
schryvers, wier opinie wij wel eens gaarne vernemen,
Sarcey, Lemattre en nog een paar anderen, welke
bevoegdheid vinden we dan daarbij? Als de
anderen niet enkel volkomen onbekwaam zijn,
zy'n het of vleiers of jaloerschen, slaven van
coterieën of beheerscht door allerlei ellendige in
vloeden, die allerlei vreemde redenen mengen in
het bespreken van onze goede of slechte
werken, twisten met den directeur en vrouwen
belangen. Zooals de kritiek nu gaat, is ze be
stemd om te verdwijnen; ze zal eindelijk ver
vangen worden door betaalde artikelen, en daar
gaat de zaak al aardig heen.
Sarcey schrijft aan de kritiek voor een
groot deel de malaise in de dramatische kunst toe ?
Hy vergist zich. De kritiek heeft daar geen
invloed op; zij is onmachtig om een slecht stuk
in 't leven te houden, en heeft nooit een goed
stuk belet succes te nebben. Dat zal zij ook
nooit kunnen. Als iets niet opgaat, ligt het aan
den schryver. Maak maar goede stukken; het
publiek zal wel applaudisseeren. Breng een werk
voor eene première-zaal, en ondanks alle kabaal
zal het toegejuicht worden. Het première-publiek
is oprecht en bevoegd.
Maar wel is het waar, dat het publiek tegen
woordig niet goed weet, waar het heen wil. Er
is mode in de kunst, zoo goed als in het costuum.
We zyn nu aan de buitenlandsche mode; u
weet wel dat op 't oogenblik een groot man
is, wie maar niet in 't Fransch schrijft. Ibsen
is een schrijver van groot talent; er is nu een
halfgod van gemaakt. Maeterlinck is geniaal; al
de lieden uit het noorden zijn nu aartsengelen.
Als Ambroise Thomas FaMi-ff had geschreven,
zou men hem wel beduid hebben, dat hij ze thuis
kon houden. Maar dat gaat weer over. Alles
komt weer op zijn gewone verhouding De quaestie
ligt eigenlyk in de m-irchands de billet», die
regeeren de recette. Zij hebben Cabotins tot een
succes gemaakt, en Madame Sans-Gêne, een van
Sardou's amusantste stukken, maar toch lang niet
van zooveel belang als menig van 2ijn beste
werken. De kritiek doet daar niets aan; haar
invloed is dus niet zoo beslissend als Sarcey zegt."
Dumas, op de eerlijkheid der kritiek gebracht,
gaf daarna een verhaaltje ten beste, dat Monselet,
den bekenden feuilletonnist en gastronoom, niet
tot eer strekt. Charles Monselet, in geldver
legenheid, deed eens een beroep op mijn hulp
vaardigheid. Mijn hulpvaardigheid voldeed daaraan.
Hij gaf my quitantie in deze woorden: Bis
repetita plactnt (zooiets tweemaal is nog aangenamer);
ik begreep hem en gaf nog eens. Geen nieuws
toen meer van Monselet. Ik gaf La Prinees e
de Bagdad. Al wat Monselet daarover te zeg
gen vond, was dat het stuk banaal, slecht in
elkaar gezet, enz. was, en dat alleen ne scène
uit de derde acte waarde had. Deze scène had ik
nog, zooals hy' zei, vanden een of ander gestolen.
Kort daarna zat ik aan een diner naast den
redacteur van l'Ecènement en deze verwonderde
zich over het strenge oordeel van Monselet.
Wees niet verwonderd, zei ik; hij is boos op me.
Waarover? Ik vertelde hem toen het avontuur,
en den volgenden morgen slond het in l'JSc
nement. Monselet schreef nu een woesten brief:
Hebt u opzetteiyk deze zaak ruchtbaar gemaakt;
of heeft een onbescheidene misbruik gemaakt van
uw vertrouwen? Ik antwoordde: ja, opzette
iy'k; er is geen misbruik van mijn vertrouwen
gemaakt; ditmaal althans niet.
Een week of wat later was ik met verscheiden
menschen in het kabinet van Montigny. Daar
komt Monselet. Hij zegt iedereen goeden dag
en steekt mij de hand toe. Ik verroer me niet.
U weigert mij de hand ? Och, antwoordde
ik, waarvoor zou het dienen, mijn waarde ; ik
heb er niets in.
Tentoonstelling van de firma
Preijer in Arti.
De kunsthandelaar die een verzameling schil
derijen publiek tentoonstelt, lokt onwillekeurig
een oordeel uit over het gehalte van den
algemeenen smaak, die hem blijkt te leiden, of dient
zich althans zulk een oordeel te laten welge
vallen. De heer van Wisselingh, die reeds eenige
malen vooral in Amsterdam en den Haag, open
bare tentoonstellingen van in zijn bezit zijnde
werken heeft aangelegd, mocht zulke kritiek nu
eenmaal zegevierend doorstaan. Zijn exposities
boden bij manier van spreken keurverzamelingen,
en wie in zulke ondernemingen in htt voetspoor
van dien man van lijnen smaak wenscht te gaan, be
hoort een moed te bezitten die, ik zeg niet aan euvel
moed, maar toch allicht aan overmoed zal grenzen.
Ka het attent bezichtigen van een tentoonstelling nu,
als die van den heer Preijer, denkt men inderdaad
aan dit laatste soort van dapperheid. Het ligt
hem geloof ik daarin, dat de heer Preijer zich
werkelijk door voorspoed voelt gedragen, dat hij
reden heeft om eenige satisfaktie te gevoelen, en
de fortuin geeft nu eenmaal courage. Toen hij den
boedel van zijn voorgangers in de Wolvenstraat
aanvaardde, begon hij een kunsthandel zonder eenig
karakter, die hij echter van lieverlede heeft opge
werkt. Naar ik meen is zijn smaak sedert heel wat
gevorderd, en dat zijn krachten na de
Chicagoonderneming het tegenovergestelde van uitgeput
zyn, schijnt zeker. Op het oogrnblik is hij, zoo
niet in de kunstwereld, dan toch in den kunst
handel iemand die meetelt, en een kollectie
gely'k hy thans in Arti laat zien, is, al kan
zij de vergelijking met de door zijn straks ge
noemden confrère aangeboden gastmalen kwa
lijk doorstaan, er evenwel eene die, mits men
tegen een schrikje bestand zij,
bezienswaardig genoeg mag heeten. Wel zeker meer
dan de helft van wat er nu in Arti hangt, blijft
beneden een passend peil van disfinktie, en wat
mij betreft, ik vond er al te veel verdrietende
nummers, waarvan de lading /nu eenmaal alleen
door de vlag, een te lichtvaardig verleend
vrijgeleide meekrijgt, maar dit neemt niet w?g, dat
er nog ongeveer een half dozijn dingen zijn waar
de inzender een potje om breken mag. Even
wel, dat hij dat dingetje dan ook inderdaad niet
te gaaf gelaten heeft, dient, bij alle welwillend
heid geconstateerd te worden. Wil men dat ik
nader aantoone waar de schoen wringt, dan ben
ik bereid nog duidelijker te spreken. Het geval
is, dat de kunstkooperij, zoo zij niet met groote
waardigheid wordt uitgeoefend, voor de eer der
kunst de bedenkelijkste gevaren oplevert. De
schilder van naam vindt in den kunstkooper
maar al te dikwijls een vriend, die niet
hetzelfde bedoelt als zijn eigen geweten wil. Den
kunstkooper-in-doorsnee is het om een gang
baar schilderij van den meester van naam
te doen, en die meester zelf, al moest het hém
alleen om zijn kunst te doen zijn, zwicht bewust
of onbewust maar al te vaak voor het lokaas van
den ander. Zoo komt het dat de kunsthandel
overvoerd is met werk, dat te zeer beneden het
beste kunnen van den maker staat, en al komt
het ook voor dat de taaie schilder in het leveren
van deze marktwaar zelf nog niet ten onder gaat,
zoo kan men het toch niet stichtelijk noemen
aldoor werk van hem te ontmoeten dat zijn
grootste waarde ontleent aan de signatuur in den
hoek. Ik beweer niet dat t r geen kunsthandelaars
zijn, die vooral naar een waardig specimen van
een uitverkoren meester vragen, en kennis en
smaak genoeg hebben om dat te onderkennen,
maar de algemeene kunsthandel doet dit niet,
en de heer Preyer, die niet van de slechtsten is,
heeft het blijkens zijn verzameling in'Arti even
eens te weinig gedaan.
Een voorbeeld van specialen aard, er hangt
dicht bij den ingang in de groote zaal een koeien
stuk van Mauve, dat geen oprecht bewonderaar van
Mauve anders dan met misnoegen kan aanzien Dat
Mauve zulke dingen heeft moeten maken is al
j immer genoeg, maar dat het hier nu nog eens
paradeert onder de vlag van zijn later eerlijk
verworven reputatie dat is inderdaad onbehoorlijk.
De geschiedenis van dit slag van trouwens zeld
zame Mauve's is niet geheel onbekend. De schil
der verkeerde het is misschien dertien jaar
geleden in moeilijkheden, en de mooie dingen
die hij al maakte vonden geen koopers. Tamelijk
slechte dingen van ouderen vonden deze wel, en
het werd hem voorgehouden df.t hij dan maar
eens toonen moest ook zoo iets te kunnen maken.
Toen zwichtte hij balsturig voor de aanbieding van
een kunstkooper die hem een stel schilderijen in
den trant van X bestelde. liet moesten goed gemeu
belde schilderijen zijn en hij meubelde ze dan ook
naar den eisch. Een van zulke heeft men hier
voor zich: er staat van alles op wat men maar
wenschte. Koeien op den voorgrond in het lange
gras en koeien op den achtergrond; een huisje
met een hooiberg, een vrouwtje dat over een von
der stapt, en weet ik wat al, een pikkende bonte
kraai inkluis, maar niets van het eigene van
Mauve. Vergt men dat ik nog nader betooge hoe
Mauve de kunstenaar werd dien wij eeren; geenszins
doordat, maar niettegenstaande hij zulk gemelijk
maakwerk leverde ?
Doch genoeg nu ik dus gezegd hebt wat mij in
deze van het hart moest, mag ik wel op sommige
mooie, enkele heel mooie dingen wijzen die hier
hangen. Er zijn ook goede Mauve's. De aquarel
Aardappelenrooien, is een direkte vlotte aanzet
maar nog wat zwaar, niet zoo tijn als Mauve ze
met uitspronzen kreeg, veel rijper van teeder
zilverlicht is de Schuur dat een heel compleet
dingetje is. De schilderstudie van een boer met
een koe is van een forsche gezonde kracht, maar
het paardje daaronder is nog veel beter. Dit is
een prachtig Mauvetje van een ongemeen soort,
en die kleine sombere studie zegt wat ze te ver
tellen heeft, krasser en zuiverder dan iets anders
aan heel dien wand. Toch, het is anders, niet
zoo onschuldig, en meer bedoeld om iets te maken,
toch hangt er op denzelfden wand een doekje
dat van het allerhoogste Hollandsen schilderwerk
is: Avond in het dorp van Israëls: een pracht
van diepe gedempte droomerij, mij liever nog
dan dat evenwel zoo magistrale groote werk van
den meester er tegenover : Ankers uitzetten, met
in die ruige zee die stoere kerels, waarvan vooral
de bukkende, met zijn moeizaam tillen en x.ijn
klemmend grijpen van den kabel prachtig doet van
uitdrukking in dat brutaal-expres-ieve schilderij.
Het is heel ver van deze kuns-t af. dat koele.
verzorgde schilderij van Tadema rechuit in de
zaal. Ik zal niet beweren dat liet voluit een mooi
(lïnf/ mag heoten, maar zijn er niet prachtige
stukken werk in dit bewerkelijke stuk '? Ik wil
den Egyptenaar laten voor wat hij is, en de
Romeinen op den voorgrond, ofschoon ze razend
knap zijn, nog er bij, maar zijn links boven in
het schilderij die polychrome wanden en zoldei'ing
niet van een bloemrijke delicatesse, on denkt
men zich niet in voortzetting van dat rijk har
monieuze gedeelte een geheel van wondere be
koring V Tadema beeft in later tijd ongetwijfeld
komposities gekregen, die beter geëijuilihreerd
waren, maar hij beeft nooit meer, zooals in die
vroege periode, gewerkt met die intieme bedacht
zaamheid, met dat geduldige geloot', met die
strafte overtuiging van den energieken zoeker, die
zoo al geen volle bewondering, dan toch eerbied
afdwingen.
Niet dat er behalve dezen niets goeds meer te
noemen zou zijn: er is b v. tenminste n ,Iacob
Maris, een molen in de sneeuw, wel op de hoogte
van dit groote talent, en er is een zeer zuivere
Poggenbeek, een wei met wilgen, etVen van ingetogen
liefelijkheid, maar er is nog een schilderij te
vermelden dat in dit gezelschap niet dadelijk
aansprekend, toch eigenschappen heeft die naar ik
meen altijd geacht mogen worden: ik bedoel het
portret van Josuah Reynolds. Zeker, dit is
achttiende-eeuwsch manierisme, maar het is manie
risme van goeden huize, er is niets burgerlijks
aan, integendeel mij treft het altijd weer als van
groote aristeratie. Er zit en van hoe weinig
werk toch eigenlijk in heel deze omgeving kan
men dit getuigen, er zit houding in dit werk
en stijl; geen gevormde stijl maar de stijl van
ingeboren kunst, er spreekt ras uit zulk een
schilderij.
V.
De Rotterdamsche Kunstkring zal met Septem
ber in de kunstzaal van het gebouw Pro Patria
openen een tentoonstelling van werken van Joseph
Israëls. Dank de bereidwillige medewerking van
vele gelukkige bezitters van des meesters kunst
in binnen- en buitenland, zal deze tentoonstelling
den grooten kunstenaar waardig zijn.
Men schrijft ons uit Rotterdam daaromtrent:
s.Iozef Isra'ls zal op deze tentoonstelling ver
tegenwoordigd zijn in al zijn genres: Tafreelen
van lief en leed, van oud en jon?, in en buiten
huis. Ook als portretschilder zal men er hem
in zijn volle kracht: de meesterlijke wedergave
van karakter en geest kunnen bewonderen. Xaar
men ons mededeelt, zullen er prijken de por
tretten van Thorbecke, van Cd. Busken Huet,
van de professoren Goudsmit, mr. de Vries en
J. W. II. Tilanus, van dr. J. de Jong, van de
schilders Witsen, Weissenbruch, Stortenbeker,
Alb. Neuhuys en nog anderen, terwijl omtrent
drie portretten een gunstig antwoord nog wordt
verwacht."
Auguste Caïn. f
In zijn genre, het beeldhouwen van dieren, was
Auguste Caïn de eerste van onzen tijd. Hij was
te Parijs den Uden November lSrügeboren; zijn
vader had gediend in de armee van Napoleon,
en was doodarm. Auguste werd in de leer ge
daan lij een voornaam fabrikant van meubelen
en schoorsteenmantels. Hij was daar eenvoudig
werkman, maar zijn liefde voor plastiek ont
waakte er. Maar het onontbeerlij'.ste onderwijs zou
hij er hebben moeten missen, indien niet zijn
medeleerlingen, ook zelf >struggul-for-lifeurs",
gelijk de Parijzenaar zegt, maandelijks de 15 francs
voor hem hadden bijeengebracht, waarvoor de
praticien van den beeldhouwer Rude aan een
aankomend jongeling de beginselen van het
boetseeren mededeelde. Hij zelf wist dat niet, en
toen hij het vernam, trok bij zich beschaamd
terug en ging naar liarye, die in het museum
voor natuurlijke historie, gratis teekenonderwijs
gaf. Dut was zijn geluk, want Barye liet bij
voorkeur zijn leerlingen dieren teekenen.
Toen hij eenmaal begon te exposeeren, was
Caïn's tegenspoed geleden; zijn eerste kleine wer
ken reeds hadden veel succes, en van af 1NJ4 werd
zijn roem steeds grooter. De leeuwin in de Sahara,
de gier met den kalen schedel, de strijd van
tijger en krokodil, de tijgerfamilie waren mees
terstukken van monumentalen stijl. Daarna gaf
hij de groote, hij lederen Parijzenaar en iederen
bezoeker van Parijs welbekende groepen in den
tuin van de Tuileriën en in dien van bet
Luxembourg, de leeuwen voor het stadhuis en de kop
pels honden van Chantilly en in het park van
het Elysée. Eenmaal heeft hij den mensch ge
beeldhouwd: het was bet
veelbesprokenruiterstandbeeld van hertog Karl von Braunscbweig, den
diamanten-hertog, te Genève.
Piglhein's Panorama.
Het is bekend dat de schilder Piglhein te
\Veenen een panorama had vervaardigd, voor
stellende Jezus' kruisiging. Het was een pas
siespel van beeldende kunst waarover een groote
roep ging. De schilder was met zijn collega's
Frosch en Krieger naar Palestina geweest, om
een zoo getrouw mogelijk beeld te geven van
de natuur, en had in aangrijpende tooneelen liet
lijden van den Christus weergegeven. Het vuur
heeft dit kunstwerk vernietigd, maar de >Deutsche
Verlagsanstalt" te Stuttgart heeft thans een ver
zameling gravures er naar uitgegeven, met bij
schriften van dr. Ludwig Trost, die geroemd
wordt als een mooie, getrouwe herinnering aan
het grootsche werk van den jonggestorven schilder.
Een Murillo die verhuist.
Een der drio grootste werken van Murillo is
dezer dagen overgegaan uit het bezit van den
earl of Dudley te Londen in dat van de konink
lijke galerij te Dresden. liet is getiteld »de dood
van h. Clara,'' dagteekent van het jaar 1(5 1(>, is
te Sevilla geschilderd, en bevat acht en twintig
levensgroote figuren. Het behoort tot do groote
rij wonderen der Franciskauers, waarmede de
jonge meester den kruisgang van het klooster
dezer orde in zijn geboortestad tooide.
Walter Pater.
Professor Walter Pater, de bekende aestheticus,
is den .'lusten Juli te Oxford op vijf en twintig
jarigen leeftijd overleden, l lij gaf o. a. in 1S7:>
Studies on the history of the Renaissance'', en
in ';i:ïverhandelingen over Plato en het
Platonisme.
l lij de hoeren I'reyer .v Cie., locaal Pictura,
Wolvenstraat l'.1, is geëxposeerd een schilderij
van Jan van Kssen. getiteld «Op de beide in
('olderlaml.'1
Betty Paoli.
De nagedachtenis dor Oostenrijkse!)!1 dichteres,
wier overlijden wij (Ie vorige week meldden,
wordt, ofschoon bot tijdperk van baar eigenlijken
roem reeds lang achter ons ligt, in haar land
met veel waardooring omgeven. Oostenrijkscbe en
Dnitscbe bladen bobben studies vol piëteit over
baar: en beeft ook do positie, die zij tot in de
laatste jaren in do Weener wereld beeft inge
nomen , daartoe wellicht iets bijgedragen, tocb
is hare waarde als dichteres onbetwistbaar. In
een artikel van Marie v. Ebner-Eschenbach, in
de Neue Frtie Presfe, wordt weer aardig, ofschoon
niet opzettelijk, aangetoond, hoe tal van dichters
aan hun gemengd bloed en gemengde opleiding
den indruk te danken hebben, dien hun werk op
den tijdgenoot maakt.
Betty was van Belgische familie; vóór haar
verzen gaf zij vertalingen uit Fransch, Italiaansch,
Engelsen en Russisch uit; in Rusland bracht zij
een deel van hare jeugd door. Zij had zich als
gouvernante bij een jonge prinses verbonden, op
conditie dat hare moeder haar in Rusland mocht
vergezellen. Toen intusschen de geboren Belgi
sche het klimaat niet kon uithouden en van heim
wee naar het Westen verteerd werd, smeekte Betty
om ontbinding van haar contract, maar men wilde
het haar niet toestaan. «Zal ik dan op vreemden
grond sterven?" klaagde de oude vrouw, en Betty
besloot met bare moeder te vluchten. Dit gelukte,
maar de oude vrouw was te ziek; in een stadje
in Galicië, dus tocb in den vreemde, moest Betty
haar begraven. Hulpeloos bleef zij achter, en was
blijde, weer eene betrekking als onderwijzeres, nu
in eene adellijke Poolsche familie, te kunnen vin
den. Zij bleef er eenige jaren en gaf toen te
Weenen haar eersten bundel uit.
Verbazend, en nu nauwelijks begrijpelijk.
was de opgang, dien deze verzen onder de Wee
ner aristocratie maakten. Mevr. v. Ebner
Eschenbach kent eene dame, die beweerde dat zij ze
enkel geknield las. Zij droeg ze ook voor, en het
enthousiasme, dat ze wekten, was zonder voorbeeld.
Een der beroemdste was :
Dunkle Einsamkeit.
Als meine Mutter krank und nach der letzten Reise,
Da ward verandert viel auf mannigfache Weise.
Zuerst befahl der Arzt, die Blumen wegzutragen,
Die gerne sie gepflegt in friihern bessern Tagen.
Dann ward dern Tageslicht der Eingang auch
verwehrt
Es hiess, damit die Ruh' der Kranken ungestört.
Und als der Priester kam, die Hostie ihr zu reichen,
Da musste selbst ihr Kind aus ihrem Zimmer
weichen.
So, losgerisseri langst, und langst schon im
Entschweben
Verhauchte sie zuletzt nur einen Schein von
Leben.
Auch mir ward nach und nach Duft, Licht und Lieb'
genommen,
Ich lieg' in stiller Nacht wird wol der Tod bald
kommen ?
De Duitsche litteratuur is rijk aan
wonderschoone minneliederen; en tot dezen kostbaren
schat hebben de drie deelen lyrische poëzie van
Betty Paoli niet weinig bijgedragen. Toch zijn
ze vergeten; het mooie WanAluiig b.v. :
Willst du erscbau'n, wie viel ein Herz kann tragen,
O bliek' in mein's!
So reicb an Wunden, vom Geschick geschlagen
War wol noch kein's.
Doch mitten in den wiithendsten Orcanen
Erhob ich mich
Und schritt dahin auf meinen fernen Bahnen
Wie stark war ich !
Wie ward mir doch mm so mit einemmale
Die Kraft geraubt ?
Es trotzte muthig dem Gcwitterstrahle
Mein stolzes Ilaupt.
Doch als du zu mir spracbst mit leisem Grüssen :
»Ich liebe dich!"
Da sank ich still und weinend dir zu Füssen
Wie schwach bin ich!
Bijna alle hebben, wat een Franschman noemde:
»le coup de foudie ou Ie coup de fouet de la
fin"; zoo:
Gen ii g e n.
Weisse Rose, die so bleich
Und so duftig bliiht!
Liebe, die so scbmerzenreich
L'nd so selig gliiht !
Was an ew'ger Geistessaat
Mir der Herr gescbenkt,
Meine ganze Seele hat
Sich darein versenkt!
Ptlanzen lass' die Rose mich
In den Staub vor dir,
Nicht zum Schmuck und Stolz für dich,
Doch zur Wonne mir.
en
II i n w e g.
Es hebt ein Strahl zur Erde nieder,
Vergoldet magisch Berg und Flur
Und kebrt dann beim zur Sonne wieder
Und liisst auf Erden keine Spur.
Aus Blumenkelchen stromen Diifte,
Doch schon nach kurzem Augenblick
Entschweben sie, ein Spiel der Lüfte,
Und lassen keine Spur zuriick.
Wenn Glutben den Demant durcbhitzen,
Verlliicbtigt schnell sich seine Spur,
Und immer bleibt von seinen Blitzen
Zuriick die todte Koble nur.
O seid der stillen Weisheit Erben !
Wenn Lieb' aus eurem liuseu scbwand,
So mag sie ganz und spurlos sterben,
Wie Strahl und Duft und Diamant!
Wobl nabm sie schon zu hëihrm Reicbe.
Euch unbowusst, den kiihnen Schwung;
Zwingt nicht ins Sein zuriick die Leiclie
llinwog mit dir, Erinnerung !
Zoo zo» men uit bare bundels nog bed wat
kleine bloesems kunnen aaneenrijgen ; wellicht zal,
nu zij dood is, er ook wol een kleine bloem
lezing van komen.
liet succes van haar werk bracht natuurlijk
Betty Gliick i Paoli was een psoudo) geen stoffe
lijke onafhankelijkheid. Zij zocht een nieuwe
betrekking, toen eene wel niet rijke, maar
zeer weldadige en intelligente familie, die
van Joseph Wortheimer te \Voenen, baar huis
vesting aanbood. Daar kwam zij in relatie met
schrijvers, uitgevers, redacteuren, en kon zich,
zouder veel zorg, aan litterairen arbeid wijden.