De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 12 augustus pagina 3

12 augustus 1894 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Ko. 894 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. een artikel vol lof, dat hij over een van mijn stukken geschreven had. Ja, zei ik, j e bent aller liefst geweest ea ik dank je wel. Maar in 't vervolg behoef je je zooveel moeite niet te geven; zeg maar in 't begin, dat het stuk van Duraas fils een der grootste successen is geweest, die ge ooit beleefd hebt, en breek het dan maar in twee kolommen af, als ge wilt. De lezer gaat toch niet verder; hy onthoudt alleen den eersten volzin. Daarenboven: uit wie, dat vraag ik u, bestaat tegenwoordig de kritiek? Behalve eenige schryvers, wier opinie wij wel eens gaarne vernemen, Sarcey, Lemattre en nog een paar anderen, welke bevoegdheid vinden we dan daarbij? Als de anderen niet enkel volkomen onbekwaam zijn, zy'n het of vleiers of jaloerschen, slaven van coterieën of beheerscht door allerlei ellendige in vloeden, die allerlei vreemde redenen mengen in het bespreken van onze goede of slechte werken, twisten met den directeur en vrouwen belangen. Zooals de kritiek nu gaat, is ze be stemd om te verdwijnen; ze zal eindelijk ver vangen worden door betaalde artikelen, en daar gaat de zaak al aardig heen. Sarcey schrijft aan de kritiek voor een groot deel de malaise in de dramatische kunst toe ? Hy vergist zich. De kritiek heeft daar geen invloed op; zij is onmachtig om een slecht stuk in 't leven te houden, en heeft nooit een goed stuk belet succes te nebben. Dat zal zij ook nooit kunnen. Als iets niet opgaat, ligt het aan den schryver. Maak maar goede stukken; het publiek zal wel applaudisseeren. Breng een werk voor eene première-zaal, en ondanks alle kabaal zal het toegejuicht worden. Het première-publiek is oprecht en bevoegd. Maar wel is het waar, dat het publiek tegen woordig niet goed weet, waar het heen wil. Er is mode in de kunst, zoo goed als in het costuum. We zyn nu aan de buitenlandsche mode; u weet wel dat op 't oogenblik een groot man is, wie maar niet in 't Fransch schrijft. Ibsen is een schrijver van groot talent; er is nu een halfgod van gemaakt. Maeterlinck is geniaal; al de lieden uit het noorden zijn nu aartsengelen. Als Ambroise Thomas FaMi-ff had geschreven, zou men hem wel beduid hebben, dat hij ze thuis kon houden. Maar dat gaat weer over. Alles komt weer op zijn gewone verhouding De quaestie ligt eigenlyk in de m-irchands de billet», die regeeren de recette. Zij hebben Cabotins tot een succes gemaakt, en Madame Sans-Gêne, een van Sardou's amusantste stukken, maar toch lang niet van zooveel belang als menig van 2ijn beste werken. De kritiek doet daar niets aan; haar invloed is dus niet zoo beslissend als Sarcey zegt." Dumas, op de eerlijkheid der kritiek gebracht, gaf daarna een verhaaltje ten beste, dat Monselet, den bekenden feuilletonnist en gastronoom, niet tot eer strekt. Charles Monselet, in geldver legenheid, deed eens een beroep op mijn hulp vaardigheid. Mijn hulpvaardigheid voldeed daaraan. Hij gaf my quitantie in deze woorden: Bis repetita plactnt (zooiets tweemaal is nog aangenamer); ik begreep hem en gaf nog eens. Geen nieuws toen meer van Monselet. Ik gaf La Prinees e de Bagdad. Al wat Monselet daarover te zeg gen vond, was dat het stuk banaal, slecht in elkaar gezet, enz. was, en dat alleen ne scène uit de derde acte waarde had. Deze scène had ik nog, zooals hy' zei, vanden een of ander gestolen. Kort daarna zat ik aan een diner naast den redacteur van l'Ecènement en deze verwonderde zich over het strenge oordeel van Monselet. Wees niet verwonderd, zei ik; hij is boos op me. Waarover? Ik vertelde hem toen het avontuur, en den volgenden morgen slond het in l'JSc nement. Monselet schreef nu een woesten brief: Hebt u opzetteiyk deze zaak ruchtbaar gemaakt; of heeft een onbescheidene misbruik gemaakt van uw vertrouwen? Ik antwoordde: ja, opzette iy'k; er is geen misbruik van mijn vertrouwen gemaakt; ditmaal althans niet. Een week of wat later was ik met verscheiden menschen in het kabinet van Montigny. Daar komt Monselet. Hij zegt iedereen goeden dag en steekt mij de hand toe. Ik verroer me niet. U weigert mij de hand ? Och, antwoordde ik, waarvoor zou het dienen, mijn waarde ; ik heb er niets in. Tentoonstelling van de firma Preijer in Arti. De kunsthandelaar die een verzameling schil derijen publiek tentoonstelt, lokt onwillekeurig een oordeel uit over het gehalte van den algemeenen smaak, die hem blijkt te leiden, of dient zich althans zulk een oordeel te laten welge vallen. De heer van Wisselingh, die reeds eenige malen vooral in Amsterdam en den Haag, open bare tentoonstellingen van in zijn bezit zijnde werken heeft aangelegd, mocht zulke kritiek nu eenmaal zegevierend doorstaan. Zijn exposities boden bij manier van spreken keurverzamelingen, en wie in zulke ondernemingen in htt voetspoor van dien man van lijnen smaak wenscht te gaan, be hoort een moed te bezitten die, ik zeg niet aan euvel moed, maar toch allicht aan overmoed zal grenzen. Ka het attent bezichtigen van een tentoonstelling nu, als die van den heer Preijer, denkt men inderdaad aan dit laatste soort van dapperheid. Het ligt hem geloof ik daarin, dat de heer Preijer zich werkelijk door voorspoed voelt gedragen, dat hij reden heeft om eenige satisfaktie te gevoelen, en de fortuin geeft nu eenmaal courage. Toen hij den boedel van zijn voorgangers in de Wolvenstraat aanvaardde, begon hij een kunsthandel zonder eenig karakter, die hij echter van lieverlede heeft opge werkt. Naar ik meen is zijn smaak sedert heel wat gevorderd, en dat zijn krachten na de Chicagoonderneming het tegenovergestelde van uitgeput zyn, schijnt zeker. Op het oogrnblik is hij, zoo niet in de kunstwereld, dan toch in den kunst handel iemand die meetelt, en een kollectie gely'k hy thans in Arti laat zien, is, al kan zij de vergelijking met de door zijn straks ge noemden confrère aangeboden gastmalen kwa lijk doorstaan, er evenwel eene die, mits men tegen een schrikje bestand zij, bezienswaardig genoeg mag heeten. Wel zeker meer dan de helft van wat er nu in Arti hangt, blijft beneden een passend peil van disfinktie, en wat mij betreft, ik vond er al te veel verdrietende nummers, waarvan de lading /nu eenmaal alleen door de vlag, een te lichtvaardig verleend vrijgeleide meekrijgt, maar dit neemt niet w?g, dat er nog ongeveer een half dozijn dingen zijn waar de inzender een potje om breken mag. Even wel, dat hij dat dingetje dan ook inderdaad niet te gaaf gelaten heeft, dient, bij alle welwillend heid geconstateerd te worden. Wil men dat ik nader aantoone waar de schoen wringt, dan ben ik bereid nog duidelijker te spreken. Het geval is, dat de kunstkooperij, zoo zij niet met groote waardigheid wordt uitgeoefend, voor de eer der kunst de bedenkelijkste gevaren oplevert. De schilder van naam vindt in den kunstkooper maar al te dikwijls een vriend, die niet hetzelfde bedoelt als zijn eigen geweten wil. Den kunstkooper-in-doorsnee is het om een gang baar schilderij van den meester van naam te doen, en die meester zelf, al moest het hém alleen om zijn kunst te doen zijn, zwicht bewust of onbewust maar al te vaak voor het lokaas van den ander. Zoo komt het dat de kunsthandel overvoerd is met werk, dat te zeer beneden het beste kunnen van den maker staat, en al komt het ook voor dat de taaie schilder in het leveren van deze marktwaar zelf nog niet ten onder gaat, zoo kan men het toch niet stichtelijk noemen aldoor werk van hem te ontmoeten dat zijn grootste waarde ontleent aan de signatuur in den hoek. Ik beweer niet dat t r geen kunsthandelaars zijn, die vooral naar een waardig specimen van een uitverkoren meester vragen, en kennis en smaak genoeg hebben om dat te onderkennen, maar de algemeene kunsthandel doet dit niet, en de heer Preyer, die niet van de slechtsten is, heeft het blijkens zijn verzameling in'Arti even eens te weinig gedaan. Een voorbeeld van specialen aard, er hangt dicht bij den ingang in de groote zaal een koeien stuk van Mauve, dat geen oprecht bewonderaar van Mauve anders dan met misnoegen kan aanzien Dat Mauve zulke dingen heeft moeten maken is al j immer genoeg, maar dat het hier nu nog eens paradeert onder de vlag van zijn later eerlijk verworven reputatie dat is inderdaad onbehoorlijk. De geschiedenis van dit slag van trouwens zeld zame Mauve's is niet geheel onbekend. De schil der verkeerde het is misschien dertien jaar geleden in moeilijkheden, en de mooie dingen die hij al maakte vonden geen koopers. Tamelijk slechte dingen van ouderen vonden deze wel, en het werd hem voorgehouden df.t hij dan maar eens toonen moest ook zoo iets te kunnen maken. Toen zwichtte hij balsturig voor de aanbieding van een kunstkooper die hem een stel schilderijen in den trant van X bestelde. liet moesten goed gemeu belde schilderijen zijn en hij meubelde ze dan ook naar den eisch. Een van zulke heeft men hier voor zich: er staat van alles op wat men maar wenschte. Koeien op den voorgrond in het lange gras en koeien op den achtergrond; een huisje met een hooiberg, een vrouwtje dat over een von der stapt, en weet ik wat al, een pikkende bonte kraai inkluis, maar niets van het eigene van Mauve. Vergt men dat ik nog nader betooge hoe Mauve de kunstenaar werd dien wij eeren; geenszins doordat, maar niettegenstaande hij zulk gemelijk maakwerk leverde ? Doch genoeg nu ik dus gezegd hebt wat mij in deze van het hart moest, mag ik wel op sommige mooie, enkele heel mooie dingen wijzen die hier hangen. Er zijn ook goede Mauve's. De aquarel Aardappelenrooien, is een direkte vlotte aanzet maar nog wat zwaar, niet zoo tijn als Mauve ze met uitspronzen kreeg, veel rijper van teeder zilverlicht is de Schuur dat een heel compleet dingetje is. De schilderstudie van een boer met een koe is van een forsche gezonde kracht, maar het paardje daaronder is nog veel beter. Dit is een prachtig Mauvetje van een ongemeen soort, en die kleine sombere studie zegt wat ze te ver tellen heeft, krasser en zuiverder dan iets anders aan heel dien wand. Toch, het is anders, niet zoo onschuldig, en meer bedoeld om iets te maken, toch hangt er op denzelfden wand een doekje dat van het allerhoogste Hollandsen schilderwerk is: Avond in het dorp van Israëls: een pracht van diepe gedempte droomerij, mij liever nog dan dat evenwel zoo magistrale groote werk van den meester er tegenover : Ankers uitzetten, met in die ruige zee die stoere kerels, waarvan vooral de bukkende, met zijn moeizaam tillen en x.ijn klemmend grijpen van den kabel prachtig doet van uitdrukking in dat brutaal-expres-ieve schilderij. Het is heel ver van deze kuns-t af. dat koele. verzorgde schilderij van Tadema rechuit in de zaal. Ik zal niet beweren dat liet voluit een mooi (lïnf/ mag heoten, maar zijn er niet prachtige stukken werk in dit bewerkelijke stuk '? Ik wil den Egyptenaar laten voor wat hij is, en de Romeinen op den voorgrond, ofschoon ze razend knap zijn, nog er bij, maar zijn links boven in het schilderij die polychrome wanden en zoldei'ing niet van een bloemrijke delicatesse, on denkt men zich niet in voortzetting van dat rijk har monieuze gedeelte een geheel van wondere be koring V Tadema beeft in later tijd ongetwijfeld komposities gekregen, die beter geëijuilihreerd waren, maar hij beeft nooit meer, zooals in die vroege periode, gewerkt met die intieme bedacht zaamheid, met dat geduldige geloot', met die strafte overtuiging van den energieken zoeker, die zoo al geen volle bewondering, dan toch eerbied afdwingen. Niet dat er behalve dezen niets goeds meer te noemen zou zijn: er is b v. tenminste n ,Iacob Maris, een molen in de sneeuw, wel op de hoogte van dit groote talent, en er is een zeer zuivere Poggenbeek, een wei met wilgen, etVen van ingetogen liefelijkheid, maar er is nog een schilderij te vermelden dat in dit gezelschap niet dadelijk aansprekend, toch eigenschappen heeft die naar ik meen altijd geacht mogen worden: ik bedoel het portret van Josuah Reynolds. Zeker, dit is achttiende-eeuwsch manierisme, maar het is manie risme van goeden huize, er is niets burgerlijks aan, integendeel mij treft het altijd weer als van groote aristeratie. Er zit en van hoe weinig werk toch eigenlijk in heel deze omgeving kan men dit getuigen, er zit houding in dit werk en stijl; geen gevormde stijl maar de stijl van ingeboren kunst, er spreekt ras uit zulk een schilderij. V. De Rotterdamsche Kunstkring zal met Septem ber in de kunstzaal van het gebouw Pro Patria openen een tentoonstelling van werken van Joseph Israëls. Dank de bereidwillige medewerking van vele gelukkige bezitters van des meesters kunst in binnen- en buitenland, zal deze tentoonstelling den grooten kunstenaar waardig zijn. Men schrijft ons uit Rotterdam daaromtrent: s.Iozef Isra'ls zal op deze tentoonstelling ver tegenwoordigd zijn in al zijn genres: Tafreelen van lief en leed, van oud en jon?, in en buiten huis. Ook als portretschilder zal men er hem in zijn volle kracht: de meesterlijke wedergave van karakter en geest kunnen bewonderen. Xaar men ons mededeelt, zullen er prijken de por tretten van Thorbecke, van Cd. Busken Huet, van de professoren Goudsmit, mr. de Vries en J. W. II. Tilanus, van dr. J. de Jong, van de schilders Witsen, Weissenbruch, Stortenbeker, Alb. Neuhuys en nog anderen, terwijl omtrent drie portretten een gunstig antwoord nog wordt verwacht." Auguste Caïn. f In zijn genre, het beeldhouwen van dieren, was Auguste Caïn de eerste van onzen tijd. Hij was te Parijs den Uden November lSrügeboren; zijn vader had gediend in de armee van Napoleon, en was doodarm. Auguste werd in de leer ge daan lij een voornaam fabrikant van meubelen en schoorsteenmantels. Hij was daar eenvoudig werkman, maar zijn liefde voor plastiek ont waakte er. Maar het onontbeerlij'.ste onderwijs zou hij er hebben moeten missen, indien niet zijn medeleerlingen, ook zelf >struggul-for-lifeurs", gelijk de Parijzenaar zegt, maandelijks de 15 francs voor hem hadden bijeengebracht, waarvoor de praticien van den beeldhouwer Rude aan een aankomend jongeling de beginselen van het boetseeren mededeelde. Hij zelf wist dat niet, en toen hij het vernam, trok bij zich beschaamd terug en ging naar liarye, die in het museum voor natuurlijke historie, gratis teekenonderwijs gaf. Dut was zijn geluk, want Barye liet bij voorkeur zijn leerlingen dieren teekenen. Toen hij eenmaal begon te exposeeren, was Caïn's tegenspoed geleden; zijn eerste kleine wer ken reeds hadden veel succes, en van af 1NJ4 werd zijn roem steeds grooter. De leeuwin in de Sahara, de gier met den kalen schedel, de strijd van tijger en krokodil, de tijgerfamilie waren mees terstukken van monumentalen stijl. Daarna gaf hij de groote, hij lederen Parijzenaar en iederen bezoeker van Parijs welbekende groepen in den tuin van de Tuileriën en in dien van bet Luxembourg, de leeuwen voor het stadhuis en de kop pels honden van Chantilly en in het park van het Elysée. Eenmaal heeft hij den mensch ge beeldhouwd: het was bet veelbesprokenruiterstandbeeld van hertog Karl von Braunscbweig, den diamanten-hertog, te Genève. Piglhein's Panorama. Het is bekend dat de schilder Piglhein te \Veenen een panorama had vervaardigd, voor stellende Jezus' kruisiging. Het was een pas siespel van beeldende kunst waarover een groote roep ging. De schilder was met zijn collega's Frosch en Krieger naar Palestina geweest, om een zoo getrouw mogelijk beeld te geven van de natuur, en had in aangrijpende tooneelen liet lijden van den Christus weergegeven. Het vuur heeft dit kunstwerk vernietigd, maar de >Deutsche Verlagsanstalt" te Stuttgart heeft thans een ver zameling gravures er naar uitgegeven, met bij schriften van dr. Ludwig Trost, die geroemd wordt als een mooie, getrouwe herinnering aan het grootsche werk van den jonggestorven schilder. Een Murillo die verhuist. Een der drio grootste werken van Murillo is dezer dagen overgegaan uit het bezit van den earl of Dudley te Londen in dat van de konink lijke galerij te Dresden. liet is getiteld »de dood van h. Clara,'' dagteekent van het jaar 1(5 1(>, is te Sevilla geschilderd, en bevat acht en twintig levensgroote figuren. Het behoort tot do groote rij wonderen der Franciskauers, waarmede de jonge meester den kruisgang van het klooster dezer orde in zijn geboortestad tooide. Walter Pater. Professor Walter Pater, de bekende aestheticus, is den .'lusten Juli te Oxford op vijf en twintig jarigen leeftijd overleden, l lij gaf o. a. in 1S7:> Studies on the history of the Renaissance'', en in ';i:ïverhandelingen over Plato en het Platonisme. l lij de hoeren I'reyer .v Cie., locaal Pictura, Wolvenstraat l'.1, is geëxposeerd een schilderij van Jan van Kssen. getiteld «Op de beide in ('olderlaml.'1 Betty Paoli. De nagedachtenis dor Oostenrijkse!)!1 dichteres, wier overlijden wij (Ie vorige week meldden, wordt, ofschoon bot tijdperk van baar eigenlijken roem reeds lang achter ons ligt, in haar land met veel waardooring omgeven. Oostenrijkscbe en Dnitscbe bladen bobben studies vol piëteit over baar: en beeft ook do positie, die zij tot in de laatste jaren in do Weener wereld beeft inge nomen , daartoe wellicht iets bijgedragen, tocb is hare waarde als dichteres onbetwistbaar. In een artikel van Marie v. Ebner-Eschenbach, in de Neue Frtie Presfe, wordt weer aardig, ofschoon niet opzettelijk, aangetoond, hoe tal van dichters aan hun gemengd bloed en gemengde opleiding den indruk te danken hebben, dien hun werk op den tijdgenoot maakt. Betty was van Belgische familie; vóór haar verzen gaf zij vertalingen uit Fransch, Italiaansch, Engelsen en Russisch uit; in Rusland bracht zij een deel van hare jeugd door. Zij had zich als gouvernante bij een jonge prinses verbonden, op conditie dat hare moeder haar in Rusland mocht vergezellen. Toen intusschen de geboren Belgi sche het klimaat niet kon uithouden en van heim wee naar het Westen verteerd werd, smeekte Betty om ontbinding van haar contract, maar men wilde het haar niet toestaan. «Zal ik dan op vreemden grond sterven?" klaagde de oude vrouw, en Betty besloot met bare moeder te vluchten. Dit gelukte, maar de oude vrouw was te ziek; in een stadje in Galicië, dus tocb in den vreemde, moest Betty haar begraven. Hulpeloos bleef zij achter, en was blijde, weer eene betrekking als onderwijzeres, nu in eene adellijke Poolsche familie, te kunnen vin den. Zij bleef er eenige jaren en gaf toen te Weenen haar eersten bundel uit. Verbazend, en nu nauwelijks begrijpelijk. was de opgang, dien deze verzen onder de Wee ner aristocratie maakten. Mevr. v. Ebner Eschenbach kent eene dame, die beweerde dat zij ze enkel geknield las. Zij droeg ze ook voor, en het enthousiasme, dat ze wekten, was zonder voorbeeld. Een der beroemdste was : Dunkle Einsamkeit. Als meine Mutter krank und nach der letzten Reise, Da ward verandert viel auf mannigfache Weise. Zuerst befahl der Arzt, die Blumen wegzutragen, Die gerne sie gepflegt in friihern bessern Tagen. Dann ward dern Tageslicht der Eingang auch verwehrt Es hiess, damit die Ruh' der Kranken ungestört. Und als der Priester kam, die Hostie ihr zu reichen, Da musste selbst ihr Kind aus ihrem Zimmer weichen. So, losgerisseri langst, und langst schon im Entschweben Verhauchte sie zuletzt nur einen Schein von Leben. Auch mir ward nach und nach Duft, Licht und Lieb' genommen, Ich lieg' in stiller Nacht wird wol der Tod bald kommen ? De Duitsche litteratuur is rijk aan wonderschoone minneliederen; en tot dezen kostbaren schat hebben de drie deelen lyrische poëzie van Betty Paoli niet weinig bijgedragen. Toch zijn ze vergeten; het mooie WanAluiig b.v. : Willst du erscbau'n, wie viel ein Herz kann tragen, O bliek' in mein's! So reicb an Wunden, vom Geschick geschlagen War wol noch kein's. Doch mitten in den wiithendsten Orcanen Erhob ich mich Und schritt dahin auf meinen fernen Bahnen Wie stark war ich ! Wie ward mir doch mm so mit einemmale Die Kraft geraubt ? Es trotzte muthig dem Gcwitterstrahle Mein stolzes Ilaupt. Doch als du zu mir spracbst mit leisem Grüssen : »Ich liebe dich!" Da sank ich still und weinend dir zu Füssen Wie schwach bin ich! Bijna alle hebben, wat een Franschman noemde: »le coup de foudie ou Ie coup de fouet de la fin"; zoo: Gen ii g e n. Weisse Rose, die so bleich Und so duftig bliiht! Liebe, die so scbmerzenreich L'nd so selig gliiht ! Was an ew'ger Geistessaat Mir der Herr gescbenkt, Meine ganze Seele hat Sich darein versenkt! Ptlanzen lass' die Rose mich In den Staub vor dir, Nicht zum Schmuck und Stolz für dich, Doch zur Wonne mir. en II i n w e g. Es hebt ein Strahl zur Erde nieder, Vergoldet magisch Berg und Flur Und kebrt dann beim zur Sonne wieder Und liisst auf Erden keine Spur. Aus Blumenkelchen stromen Diifte, Doch schon nach kurzem Augenblick Entschweben sie, ein Spiel der Lüfte, Und lassen keine Spur zuriick. Wenn Glutben den Demant durcbhitzen, Verlliicbtigt schnell sich seine Spur, Und immer bleibt von seinen Blitzen Zuriick die todte Koble nur. O seid der stillen Weisheit Erben ! Wenn Lieb' aus eurem liuseu scbwand, So mag sie ganz und spurlos sterben, Wie Strahl und Duft und Diamant! Wobl nabm sie schon zu hëihrm Reicbe. Euch unbowusst, den kiihnen Schwung; Zwingt nicht ins Sein zuriick die Leiclie llinwog mit dir, Erinnerung ! Zoo zo» men uit bare bundels nog bed wat kleine bloesems kunnen aaneenrijgen ; wellicht zal, nu zij dood is, er ook wol een kleine bloem lezing van komen. liet succes van haar werk bracht natuurlijk Betty Gliick i Paoli was een psoudo) geen stoffe lijke onafhankelijkheid. Zij zocht een nieuwe betrekking, toen eene wel niet rijke, maar zeer weldadige en intelligente familie, die van Joseph Wortheimer te \Voenen, baar huis vesting aanbood. Daar kwam zij in relatie met schrijvers, uitgevers, redacteuren, en kon zich, zouder veel zorg, aan litterairen arbeid wijden.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl