Historisch Archief 1877-1940
Ho. 895
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD YOOR NEDERLAND.
Men moet geen oogen hebben om het niet te
zien: de Nederlandsche kunst is, nu als . . . .
steeds of beter als in haar beste perioden, het na
tuurlijke, logische, noodzakelijke produkt van deze
twee faktoren: den volksaard en de
luchtgesteldlieid. De Nederlandsche artist, over 't algemeen, is
geen dol toerist; aan zijn havens en duinen, vaar
ten en venen, bosschen en dreven, heiden en
weiden heeft hij genoeg. Aan geleerdheid, boe
kengeleerdheid, heeft hij een broertje dood; een
geschiedkundig schilderij is, sedert jaren, in alle
tentoonstellingen van Nederlandsche kunst zoo
zeldzaam als een witte raaf; het stille doen van
vissoher en schipper, boer en vervener, schaper en
wercr, maakt op hem wel en wis om zijn diepe
en onmiddellijk voelbare menschelijkheid en waar
heid heel wat meer indruk dan al de bombast
van een zee- of veldslag. Doch die stille natuur,
die even stille mensclijes, niemand ter wereld schil
derde .ze ooit of schildert ze heden zoo gelijk hij!
In het op heeter daad betrappen van het leven
was hij en is hij nog steeds de eerste. Ik zou
bijna durven zeggen, dat de Nederlandscbe schilder,
ook dan als hij, op de methode, de manier af,
een geheel anderen naam verdient zich in al
wat hij schept, openbaart als de impressionist
bij uitnemendheid. Ik gebruik hier deze overigens
Teel misbruikte benaming, wellicht iu eenigszins
Tiijen, eigendunkigen zin. Wat ik wil zeggen is,
dat het den Nederlandschen artist afgaat als geen
anderen, om dien eersten, onweerstaanbaren zoo
wel als misschien niet zoo onmiddellijk te
defiuiorea indruk weer te geven, welke, teweegge
bracht op een dichterlijk gestemd gemoed
schilders die geen gemoed hebben, en ach! hoevele
dergelijken zie ik hier rond mij! moesten palet en
penseel wegwerpen eii een handwerk leeren!
eerst een tijd lang van stomme verbazing en met
geen woorden te uiten vervoering, dan een opjuichen
onzergeheelezinnelijkheid veroorzaakt. Dien indruk,
dien eersten en toch machtigsten, dien schier
maagdelijken en bovenmenschelijken, wij ondergaan hem,
op ónze beurt, wij die enkel het daaruit ontstane
werk nu zien, om 't even of wij ons bevinden
vóór een stuk van Israëls vader of Israëls zooa,
van H. W. Mesdag of van Mevr. Mesdag-van
Houten, van TL. de Bock of Josselin de Jong,
van Bisschop of wijlen Bosboom, van Bastert of
Vrolik, enz... En hun heele doen, hun heele manier,
vertoont den stempel van deze groote, ongeëven
aarde oprechtheid. Wie onder onze werkelijk
goede Hollandsehe meesters schildert «de chic",
uit en om de virtuoziteit? Twee, een? Oaider de
meesters geen enkele. In de gelieele Nederlandsche
afdeeling zijn geen vijf stukkeu, waarop men //be
wonderen" kan wat men pleegt te heeten uu
beau morceau de peititttre". Is er al n enkel stuk,
dat wat weg heeft van akademischen of
schooli-chen invloed, dan is dat een uitzondering. En
zeker kuut gij waar gij zulk een ontdekt
er op zweren, dat de onderteekenaar daarvan te
Antwerpen of te Brussel of allerminst te Parijs
//gestudeerd" heeft.
Wat voor mij geen kleine aantrekkelijkheid
uitmaakt, dat is het sans-gé/ie waarmede deze
weerf.asche vegers en verdikkers en krabbers hun
onderwerpen kiezen. Men zou zeggen, dat zij ze
vooreerst nooit kiezen, ze veeleer zóó maar nemen
waar en gelijk zij ze vinden. Van pose, aanstellerij,
mooi-gebaren, pathos en wat dies meer, bij hen geen
spoor. «Gemaakte mannekens" zijn hun nachtmerrie;
en op dramatisch effekt maken zij liefst geen
jticht. Ook niet op eenige wijsgeerige diepte, reden
te over, wellicht, waarom er meer dan ns meer
filosofie, levenswijsheid, zoo gij wilt, te voelen is
//uit" een binnensbuisje van Jozef Israëls of een
heitje van Mauve dan uit een geheel
muzeumgewrocht van Muucackzy of Brozik of ja, noem
ze zelf maar liever!
Moet ik mij niet schamen?
Nu ik deze regelen herlees, merk ik het te
laat. Ik schreef, wat ik juist niet schrijven wilde:
een toast op de moderne Nederlandsche kunst. Ik
wilde een blik werpen op het beste van het vele
goede hier bijeengebracht, en ik vond dat beste
zoo verrukkelijk, dat ik een ditliyrambe aanhief.
De lezer vergeve het mij, n ook de redactie, a
nog meer Haar vorstelijke Hoogheid, de Neder
landsche kunst.
Ik zei, van haar voortreiMijkste priesters ont
breken veleu. Noch Jozef Israëls noch Isaak, zijn
zoon; noch Th: j s Maris, de onzichtbare, uocli
Verster; noch Derkinderen noch Toorop; noch
Neuhuys noch Pieter Oijeiis; noch Veth nocli
H. Vos, zonden iets aiidereu, van de besten
voorzeker, zouden zeker niet van het beste,
dat zij schiepen: H. W. Mesdag en Jacob en
Willem Maris; Roelofs Sr. en Gabriël; Bilders en
Apol; Breitner en Oldewelt; Mauve en David
Oijens. Maar daarentegen ook het voortreffelijk
eerste of bijna eerste optreden van Briët, Nibbrig,
Hoytema, Jacobsen, de triomf van Blommers,
da Bock, Mevr. Mesdag-van Houten, Jae. vau
Looy, voor de schildering in olieverf, die van
Bauer en Zilckcn, voor de etskuust, en die vau
de Hollandsche akwarellisten sur foute ld IIIJHC.
Blommers iu het voorbijgaan zij hem recht
hartelijk geluk gewenscht voor het behaalde speel
goedje, de eerste medalie, houdt hoog op de
glorie der Nederlandsche idyllenschilders, richting
van J. Israëls, met een aan dezes meesters invloed
wellicht niet geheel vreemd tafereel. Ken sober
Maal, een der parels van de goheele expositie.
Ik noemde Israëls. Een Israëls'sch onderwerp
en een in zekere maat ook Israëls'sche
behaudeliag. Toch geen navolging, maar een degelijke
vrucht vau eigen voelen en kunnen. De leuren
kleiner dan gewoonlijk bij den Ilaagsclien meester
hdt geval is; het sentiment geprononceerd iu mrill
eu niet in dur\ alles lacht in dat lichte biimeiitje;
de menschjes vergenoegd, de meubeltjes net en
lief op hun plaats, de mooie Zomerzon rijk stralend
door het raam. Een helder, hartelijk, gezond
lachen, een heilig lachen. Meer kleur, of beter
een andere kleur dan bij den grooten Hagenaar;
minder schakeeringen vau eeu en dezelfde , maar
meer schakeering van onderscheiden tonaliteiten.
Duidelijker kan ik het niet zeggen.
In denzelfdeu aard, eenigszins, doch in donker
der, bijna vlak af zwarte tonen, werkt Briët, wiens
Binnenhuis op de Ydtivx uitmuntende hoedanighe
den bezit.
Ik mag de Lutkersclie Aaimeiuelinf/en van Mej.
Schwartze niet. Al die meisjes pozeeren mij al te
duidelijk in daghuur: daar zit te weinig leven in
die slechts met te veel brio geschilderde kopjes;
het heele schilderij steekt af iu dat midden van
overgroote ofschoon dichterlijke realiteit.
Hier pathos, hier gebaren, hier opgelegde lesjes,
mooi doen. Die kunst is noch frisch, noch jong,
noch Nederlandse!]. Het spijt mij want voor
het kunnen van deze artiste heb ik respekt.
De landschappen'! J. en W. Maris, de Bock,
Vrolik, Bastert, Mevr. Mesdag-v. Houten, Josselin,
ter Meulen, Taco Mesdag. Men ziet het: een uit
gelezen gezelschap.
Zag ik van de Marissen mooier dingen, zulks
neemt niet weg dat In het Dok en Op het Strand
van Jaap, Bij den Brink en Onder de Wilgen van
Willem kunstwerken zijn vau eerst gehalte, afdruk
ken van indrukken, zelven zoo machtig en frisch
nog, dat zij het ons aandoen bijua als de door de
meesters geziene werkelijkheid het hun deed.
Geheel anders de Bock, en op zijn spoor?
Bastert. De Bi'ukenstammen van den eerste een
vergrootte visie van de werkelijkheid zijn
superb van kracht, en, ondanks de vast impressionis
tische behandeling gemodeleerd alsof zij ge
beeldhouwd waren: reuzen, groot en solied genoeg
om den hemel te torschen: met iets van het def
tige en stemmige van heel mooie gobelins in hun
kleurig gevlekt koloriet.
Ook Bastert behoort op het procédéaf
tot de tachisten. Zijn Langs de Vecht is weer heel,
heel mooi. Vooral het water, van een zeldzame
diepte, is een lust voor de oogen.
Vrolik doet denken aan de beste werken van
den Vlaming Heymans, Zijn Maanlicht bevalt mij
zeer. Of dat modern is of iets anders, ik maal
er niet om! Dit is kunst, gevoelde, intens ge
voelde kunst, juist en mooi zeggend wat zij te
zeggen heeft. De lucht is n heerlijkheid.
Mevr. Mesdag-v. Houten! Een logenstraffing van
het ewich weibliclie," zoo ongemeen forsch, zo.}
vlakaf mannelijk is haar kunst. Zie haar
Scliatipstallen of nog liever haar Aoondslemminy. Wat een
brutale blik op de natuur, hoe breed en bijna
alleen gezien de krachtige, hoekige lijnen, de lijnen
van ontevredenheid en opstand, niet die vau kalmte,
stilte, gelatenheid, zachtheid. Deze Avniidstemming
is niet een stemming van deemoedige, onderworpen
melancholie, maar wel die van bittere ontgoocheling,
van diepe desperantie, van vermetele rebellie.
Uit dien woosteu, als met een rossen weerschijn
van woede overgoten, in zijn geheel bijua
voorInstorischen hoek Hollandsehe natuur, spreekt tot
ons iets demonisch, dat doet denken o niet
om de kleur! aan Salvator ttosa, Ktbeira, eu hun
eveaknies.
Goed werk leverden van der Valk, Acond aan
den Anistel; Oldewelt, ofschoon ik de voorkeur geef
aan ziju akwarel; J auseii, Noordermarkt te Amsterdam;
Taco Mesdag, Mevr. Bilders van Bosse en Zilcken.
Vau dezen een zeer zonderling lichteffekt: een
cluirciv in een uiterst donkerbewolkten hemel.
Wat droog en hard vau toon misschien, maar
ó zoo kranig gedaan eu gedurfd.
Over Breitner, v. Looy, Josseliu, Roosenboom,
Bosch-Reitz, vau de Saude-Bakluiijzen en verder
over Hollandsche akwarel- en etskuust in het al
gemeen handel ik in mijn volgenden hrief.
Antwerpen, 5 Aug. 'D I. I'OL BE MOKT.
De dagbladen hebben het overlijden gemeld
van den landschapschilder Kemi van Haanen,
en daarbij medegedeeld, dat deze, sedert meer
dan een halve eeuw te Weenen wonende grijs
aard, werd geboren te Oosterhout in
XoordBrabant. Zonder toe te geven aan overdreven
nationaliteitsgevoel, en op grond van zijn geboorte
van Haanen lot Hollander te proclameeren, mo
gen wij toch veronderstellen, dat deze of gene
in den lande bijzondere redenen heeft om nog
gaarne iets van hem te vernemen.
Over het geboortejaar van Van Haanen zijn de
berichtgevers het niet eens. Een van zijn oudste
vrienden noemt het jaar 1811, en wij zullen ons
daarbij maar houden. Op zijn dertigste j aar kwam
de Hollander te Weenen; zijn kunst en zijn
innemende manieren openden hem den toegang
tot de kringen waar hij gaarne omging, en zoo
werd hij weldra Weener. Ziju winter- en maan
licht-gezichten, werden beschouwd als op oen
lijn te staan met de werken van Waldmüller
Danhaüser, en vormden met dezen oen nieuw
genre. Als bijzondere loftuiting voegt de demo
cratische Neue freie Presse er nog bij, dat
zijn meeste voortbrengselen uit die periode
zijn overgegaan in het bezit der aristocratie.
Behalve zijn taler.t had van Haanen een om
vangrijke kennis van de oude schilderijen te
Weenen. Ook buitenlanders kwamen hem dikwijls
als expert raadplegen in moeilijke gevallen. De
lijst van zijn werken is een lange, hij heeft met
olie- en waterverf beide geschilderd, tot in zijn
hoogsten ouderdom met ongestoorde productiviteit;
niet, zoo zegt het reeds door ons aangehaalde
blad, om geld te maken, maar omdat hij tot het
laatst toe een ongeëvenaarde scheppingskracht
bezat.
Remi van Haanen heeft een zoon, Cecil, die
te Venetiëwoont, en daar oen man van
beteekenis is,
Bij de heeren I'reyer & (.'ie., Wolvenstra.it l'.),
is geëxposeerd een schilderij van Ii. J. Blommers,
«Voor 't venster1'.
Bij de tlrma E. J. vau Wisselirigh & Co.,
Spui 2;>, is geëxposeerd een schilderij van Jacob
Maris >0mstreken van den Haag" en eeu aquarel
van Willem Maris, «Slootkant met een den."
imliiiiimiiiii
Griekenland tijdens de opkomst van
het Hellenisme.
De arme goeic Schiller heeft wat over die vier
regeltjes moeten hooreu vau de iu
kuischheidvertoou nog altijd machtig- sterke wereld ! Zoo'ii doii
Juaii, zoo'n Woutertje iu prototype'. Had de lich
telijk in extase omboogklepperende poëet wat jaaeer
feitenkennis gehad, misschien zou hij zijn vers niet
eens zoo hebbeu geschreven, en daarmede de rust
onverstoord hebben gelaten in menig
Pennewipsen juffrouw-Lapsenhart! Want dat de voorname
Grieken een rijken schoonheidscultus hadden, wist
Schiller, maar hoe het er in de Grieksche maat
schappij inderdaad uitzag-, daarvan hebben eerst in
onze eeuw vlijtig en consciëntieus arbeidende
geschiedvorschers een eenigszins gedetailleerd en
nauwkeurig beeld gegeven. Wij denken aan
Schliemann, die de stof opgroef uit den bodem, aan vele
anderen, die ze schiftten en rangschikten. Wij
deuken aan hen, die alle, reeds ter zijde gelegde
dokumenten opnieuw gingen onderzoeken, en er
nog kostbare schatten iu vonden. Het werk; dat
wij thans op het oog hebben, is iu de wereld der
philologen reeds bekend, maar daarbuiten heeft het
nog weinig vrienden gevoulen. Het is ecu stuk uit de
pas gevondene Egyptische papyrusrolleu die in hot
//British Museum" zijn terecht gekomen, het werk
van een dichter, dat daar wordt bewaard op n
handschrift met den Staat van Aristoteles, een
honderd jaar jonger dan deze philosophische ver
handeling, en een geschrift van heel anderen aard.
Ilerondas heet onze man; Crusius heeft ziju werk
reeds eenmaal vertaald in het Duitsch, de Weener
hoogleeraar Mekler deed het opnieuw, en het is
diens arbeid, waarvan wij eenige staaltjes onder
de oogen onzer lezers willen brengen.
De groote eeuw van Griekenland is lang voorbij.
Aleibiades, Perikles, zij leven iu eerende herinne
ring. De hegemonie is van Athene overgegaan op
Sparta, van Sparta op Thebe, Alexander de Groote
heeft aan Griekenland's onafhankelijkheid een einde
gemaakt, de kunsten staan niet meer op den hoogeu
trap van genialiteit en oorspronkelijkheid, groote
nationale of religieuse aandoeningen gaan niet meer
door het gemoed der llellenen. Maar zij studeeren
ijverig. Euklides onderwijst de geometrie volgens
de methode waarop zij ook uu nog wordt
gelecraard, de grammatische terminologie die in de lagere
en middelbare school uog altijd leeft, komt iu
zwang, de eerste schrijver van algemccuc geschie
denis, Polybius, wordt iu dit tijdperk geboren. En
weldra zal Epiknrus opstaan, en aan de wereld
eeu nieuwe levensbeschouwing geven. Ilerondas
geeft ons met zijn dramatische schetsen, in jambon
geschreven, ecu kijkje op het dagelijksche leven
van dezen tijd, de derde eeuw vóór Christus, de
eeuw vau Thcokritos eu Kallimachos. Hij brengt
ons naar de Klein-Aziatische eilanden, naar Kos,
beroemd als de geboorteplaats vau Hippokrates.
De lieden op Kos hebben veel eigenschappen eu
omgangsvormen met die vau heden geineen. Do
dames, want met haar doet Ilerondas ons voorna
melijk kennis maken, pingelen af op de prijzen, de
kooplieden klagen over de slechte tijden, de
ondorkruiperij van hun concurrenten, eu roemen hun
eigen soliditeit. Het zevende eu laatste stuk vau
den bundel geeft een tooneeltje iu eeu
sohoeumakerswinkel. Een aantal dames ziju daar bijeen.
De koopman vraagt wat zijn klanten willen beste
den, maar zij willen eerst wel eens hoortn wat hij
in voorraad heeft, en wat, hij vraagt voor zijn waar.
Dan gaat hij uitpakken. Ecu verzameling, die eeu
glansrijke etalage zou vormen in onze grootste
winkels. Eu de dames aan het afdingen! Eeu
van haar, die de clientèle hier heeft binnengebracht,
krijgt de belofte van eeu paar mooie lijnc schoen
tjes. De tcekening vau de dames zoowel als die
van den schoenmaker, is plastisch. Het zou een
aardig tooneeltje zijn op de planken.
Bijua even rijk als de opsomming der
schoensoorten is het relaas der streken die een ondeu
gende zoon heeft uitgehaald, eu waarvoor hij door
mama, die hem de baas niet kau blijven, naar
//meester" wordt, gebracht. Het veelbelovend
jougmensch heeft slippertjes gemaakt, en het, school
geld dat hij had meegekregen verdubbeld; natuur
lijk belooft hij al heel spoedig beterschap, maar
mama, genietend iu do onderwerping van haar
brutaleu spruit, is niet tevreden met, een paar klap
pen. Nog meer, nog meer," gebiedt zij telkens,
en //meester" slaat er dan maar weder frisch op los.
Het eerste stuk vau de verzameling is ecu onder
houd tusschen een koppelaarst.cr cu ecu jonge
vrouw, wier man op reis is. Het dienstmeisje dient
do oude Gyllis even vormelijk aan, als zij het zou
doen indien zij bij mevrouw Brommeijer iu de
.Bocht woonde. Mevrouw maakt aan de oude ecu
vriendschappelijk verwijt, dat zij zich zoo zelden
laat zien, de gedienstige wordt de deur uitgezon
den, on dan heet het in Mckler's vertaling:
Doeh \\;is irh si^eu AM»]!;.-, Ifm^st
\\\z{ dn uTuitlibt, armes Diilu1,
Scil Mamlris Illlrh Kapten U'ïim-.
Zehll Monde >incl r-, d:iss ei- forl.
[ Uil M'lnvibl dii' uielii rin Slr!:l»,'ll5A\ort .
Ge\\i>s, dim Utr.rrdvU.Ml M:UU1
Hal s dm'! \\D Kim aiiLiVt !i;ni.
Am \ i l, da i -I riii \\ mi iiriiaiii.
\Vas uur da- lic,-/ benvlu-t. ist di-in.
TiefManer liimiiifl, Ti-aubmblnl,
Museum. Si'letn-piel, (udd HIK! Gul.
<ichilirthen, l''ivuiide S|)'<i-t, umi Kiilnn,
Dei' Gi.itm'Sehu i.-lri' l Iriliulhuui
l ml ancli riu KDIMÜl'jhivuuniuii,
Kin'/, \\as tin' MihM'li uu,- \\iiilrii kanii.
lm! c''-', dl.- l-Viiihi. bc-illl Klrlllrlll,
Mt'lu' uU <lu' Stern' ;un rïvmnmvn!.
l ml \\ l ? dir l )ivi, *<t ivïxrml -chüil,
Die cia-t il'-r Ilirt ,-iPif li].-i'> ICihii
In |imi.-lo \Vu!ikv,1;ill vnvlu-ll.
Zoo tracht- Gyllis het vrouwijc jaloerscli te
makon; zij kijkt uog- eens good het, vertrek rond, ver
zekert zich dat niemand staat te luisteren, cii komt
dan m:;t haar boodschap voor den dag: oen voor
name rijke jonge man, ecu f-pnrt.smaii van buiten
gewone krach', heeft h,-t mcvrouvvtje iu ecu op
tocht gezien, en hi'eft Gyllis iu den arm genomen
om eeu miuuchandel met haar te beginnen. Maar
do onbestorven weduwe blijft deugdzaam, cu is
erg verontwaardigd over do corloozc proposities,
die haar worden gedaan. Maar aan do
koppelaarster neemt /ij haar handwerk niet kwalijk: om
haar te troosten voor do teleurstelling laat zij haar
een groot glas or.gomc'iigdoii wijn geven, en Gyllis,
die dat blijkbaar moer bij de hand heeft gehad.
drinkt, het, glas iu reu tong ad fuudum. Zij gaat
weg, in haar baard mompelend dat zij dan maar bij
een andere haar geluk /al beproeven. Natuurlijk:
voor een rijkou hoer!
Do merkwaardiger vau ll.-rondas' schetsen is
de vierde, ecu kunstbeschouwing van twee -vrien
diimen, vrouwen die het niet breed hebben, in den
tempel van Asklepios. Zij brengen een haan ais
offer, verontschuldigen zich tegenover den god dat
zij niet met meer komen, maar het kan niet lijden,
en gaan dan de beeldhouwwerken bezien.
Sieh' mal das Miigdlcin, wie's die FrucM
Dort oU'n 7,u erhaschen sncht,
Den Apfel, den der Alte bringt,
Sehier athemlos iiu Seli'n vevschling-t!
Und da dus Bübleia, das die G-ans
Am Halse drosselt iicin, der kanii's!
Mür' hiel1 das \\erk aus Marinor nicht,
Joh inüehte sclnvorcn, dass es sprieht,
leh seb'. es koiuint die Zeil, u o nutn
J)ell i.odleu Bloek beseeleu kauu.
Zoo spreekt de Grieksche vrouw uit den tijd der
Ptolemaeërs. Dus niet: ?hoe lief, hoe beeldig, hoe
snoezig!" Niet: //om te zoenen!" Maar de Grieksche
vrouwen zijn blijkbaar ook maar vrouwen uit het
volk! Zij schijnen zelfs modellen onder haar ken
nissen te tellen, want voor een beeld, waarin zij
het portret vau een bekende ontdekken, blijven
zij met groote voorliefde een poos
kijkenEi! u-nek iWli, Battale's Fijruv,
Des Mulcs' Toelltel', die Statur,
Ganz wie sie leibt mul lebt, \\ei- nie
J)as U'rbild sali der tind't es hie.
Ook de schilderijen krijgen hun beurt.
Ob hier der Burseh, wen n's Riner wasrt
Und kneit't iliu, uii'ht eiu Mal beliiUl!
.Fast mein' ieli, wctiu ieh driieke, .schneUt
J las Fleisch zuriick. So warm der Ton.
Sieh' aueh dei! Znu1 da mi( dein Stier,
Das \\eib trabt hinten nach, der Manu
l-'ülirt i lm; was doch so'u Maler kaïni!
Die Stülpnas' dort, der llabichtskopf,
Zur ],ebenswalirheit felilt kein Knopf;
leli weiss, \vas A\ eüiersilte heisclit,
llïitt' doch vor Aim'St bald anfcckreischt,
llass mir das Thier sieh' uur die Wnth
Des selieclcii lilieks eiu LeiiU'< tliut.
Zoo de eeuc; de andere antwoordt:
Ja der Uphesier malt so walir,
In jeiler Linie klipp umi Klur.
Kr war der -Manu nicht, Kin's /n sch'u
Ulld sieh votll Anilel'li y.u gesleh'n.
Dasz ihin's versaul sci; nein. sobuld
Vor s.'inem Geist stand die Gestalt,
Ob Mciisch, ob Gott. Apelles wast
Und konnt's aueh. Lnd d'rum sei s ^esa^l,
lu t' osclipl'uhl all das ViJk vei'baiml,
Das seinen Meister je verkaiuil.
Met doze laatste twee regels, die de lezer
onmiddelijk heeft lierkend ais citaat van Goethe,
geeft Mekler de b idoeling van de krilisohe
kunstlicfhcbstcr weder. Ook iu Griekenland dus schijnt
het publiek liet niet eens te zijn geweest over de
roeping der sclüldetkunst. Dat de dames Vau Kos
trotsch waren op Apellef, die iu Asklepios'" tempel
zijn beste werk, do Anni/i/omeiii1, de beroemdste
schilderij vau de ovidhoid had, is niet te verwon
deren; gaarne zij haar daarom absolutie geschon
ken voor do eenigzins snobbige wijze, waarop zij
haar ingenomenheid uiten; te meer waar zij blijk
geven, oog te hebben voor kunst.
Indien de werken vau Herondas worden opge
voerd, zou doze of <rene bezorgde mama ons allicht
de vra-ig willen stillen, of //nière y peut meuer sa
fillc." Do ouden staan in puucto moraliteit in eeu
slechten reuk! Laat ons dadelijk antwoorden, dat
Herondas zich evenmin aan do Xicuw-Germaansche
preutschheids-voorschriftcn heeft onderworpen als
Aristophaues of Ovidius. Maar evenmin als dezen
lijdt hij aan de kwalijk verholen zucht tot
zinuenprikkelin vau monigou modernen roman!
IMlntMUIIIIlIiUIHIllMlllllllnlIIIIIIUItllllltltlllUinUIMIIIIIIIIIHHIIIMIIIIIIIII
Buitenlandsche Bibliografie.
P'ges Ckoisiex de, (J-corge Sand, m;cc une
introduction pur S. Jl-ehMaee. Weinig menschen
zouden er op tegen hebben alle romans van
George Sand te kennen, als zij ze maar niet eerst
behoefden te lezen.
Maar dat is 't ! Dat kunnen we niet meer bij
brengen. Er is nu pas zoo'n dikke roman over
Eourdes uitgekomen en dien moeten \ve eerst
allemaal lezen. En dan is er wel weer een nieuw
boek van Ohuet of een vervolg Kreuzer-Sonate
van Tolstoïiils of iets van Rider Haggard, waar
omtrent we niet onkundig mogen blijven. En
clan komt al weer Weihnacliten met een
Ebersroman. . . .
Enfin, voor zulke oude dingen als 't werk van
George Sand is er geen tijd meer, en men houdt
't er dan ook billijkerwijze voor, dat we die
romans (er zijn er zoowat honderd) allen gelezan
hebben, als we van school komen. Evenals den
heelen Goethfi, Schiller. E^ssing en nog zoo
eenige, benevens Oorneille, llacine en Molière,
alsook Iivron, Waker Seott, Tenuyson en niet
te vergeten: den ganschen Shakespeare. Van 't
Hollandse!] spreek ik nog niet eens ; dat we allen
kennen en genoten hebben wat ooit door Vondel
en Hooft en zoo geschreven werd, dat is nu zoo
natuur-natuurlijk, dat men bijna zeggen kan,
die al-kennis met de moedermelk (of de tlesch)
in te zuigen.
Wanneer er ook later in gezelschap over lite
ratuur gesproken wordt, dan is gezegde totaal
kennis een stilzwijgende vooronderstelling bij
allen; ieder gelooft dat welwillend van zijn
buurman, al hebben velen (om maar iets te
noemen) van Shakespeare nooit anders gezien,
dan 't mcnsehlieveiule boekje, dat Lamii's Tales
heet en nog, ns, een slecht-3 opvoering van
Hamlet.
O ! die Hollandsclie beschaving, zoo noodza
kelijk universeel !
liet is wel waar, dat er nog minder gelezen
zou worden als de tictie van kontlis nio-t altijd
die kennis zelve vooruit was. en ijdelheid, angst
voor ontdekking en oprcchtlieidsbehoefto, drie
vrienden van den mensen, bevorderen ook het
debiet van den boekhandel. Maar toch, al die
beweerde litteraire ontwikkeling is zoo akelig
wee. liet zou zoo pleizierig zijn als men beken
nen mocht, wat men gelezen had en niet altijd
de ijdelheden elkaar wilden ver-biedcn met titels
van boeken, die niemand verder dan van buiten
gezien heeft, maar waarover niemand ook
naviagen durft, uit vrees zichzelf bloot te stellen.