Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 895
De redenen, waarom de menschen maar een
zeer beperkt aantal boeken kunnen lezen, zijn
toch volkomen begrijpelijk en niemand tot
schande, te meer daar immers literatuur een
uitspanning heet te zijn. Verbeeld u, dat
'teenigermate beschamend werd geoordeeld, als men
bekennen moest niet minstens 3 maal 's weeks
ep een schommel te zitten!
Om op George Sand terugtekomen: die be
hoort ook tot de schrijvers, over wie men moet
kunnen spreken als over een bekende, maar die
't tegenwoordig geslacht niet meer dan schaarsch
leest.
Mijn voorstelling over een roman van George
Sand een voorstelling, die ik met veel men
schen onder de 40 jaren geloof te deelen, is die
van iets zeer langdradige, met sentimenteele
natuurbeschrijvingen vol vrede en idylliteit,
onuitstaanbaar brave en slechte karakters, verhef
fingen en emoties, die ons niet meer treffen, zoo
ze ten minste niet doen kwijlen van wee-zoete
Hevigheid en moraal. Dat is onze vage voorstel
ling en onder zulke ongunstige omstandigheden
behoort er moed toe naar een bibliotheek te
stappen en met vaste stem een boek van George
Sand te vragen, en nog meer moed om 't ook
waarljjk tot lezen open te slaan.
En daarom zijn boeken als deze Pages Choisies
zoo edel en de schrijvers moesten prijzen van
menschlievendheid ontvangen. Want hier is nu
een gecondenseerde George Sand. Met de minste
opoffering van tijd, kan nu de ijdelheid gered
worden en de oprechtheid. George Sand wordt
waarlyk gelezen, zoo mogelijk genoten zelfs en
de beschaving zeer gediend. En dit alles door
zoo'n paar blijdzijden, die een erbarmende hand,
vochtig van mededoogen heeft bijeengebracht.
Maar die hand ware nog vriendelijker geweest, zoo
z\j een anderen titel dan dezen gekozen had. Al
die ss behoorlijk uitspreken, dat kan geen
Hollandsch mensch, die niet van nature lispelt. Ook
moest deze heer Rocheblave zijn bewondering
iets matigen misschien, die te langerekt is en
van te onverteerbare consistentie om op den duur
geslikt te kunnen worden.... Maar daarover
straks
Als ik nu ga zeggen, wat ik van deze »Pages"
vind, dan beteekent dat geenszins een beoor
deeling van George Sand's werk. Dat gaat maar
zóó niet. Daarvoor moet, indien men zich in 't
algemeen daartoe bekwaam rekent, veel meer
gelezen worden, en vooral van schrijvers,
tijdgenootea van George Sand, opdat men door ver
gelijking haar beteekenis leert schatten. Men
moet haar in 't kader van haar tijd zien. Deze
uitspraak is niet meer nieuw, doch blijft waar.
Dan pas is er kans op een billyk oordeel, en
vooral daar is dit procédéhoog noodig, waar (en
dit geldt ook voor George Sand) de tegenwoor
dige manier van voelen zoo anders geworden is,
dat men niet goed meer 't enthousiasme van
vorige geslachten begrijpen kan. Het is dus al
lén in zeer beperkten zin en zeer onder voor
behoud, zoo ik poog te zeggen, welken kijk ik
door deze »Pages" heen op George Sand gekregen
heb. Misschien wordt daardoor oneindig meer dit
boekje geraakt, dan de schrijfster zelf. en dat
is dan ook volkomen in orde.
Het is iets lichtelijk weemoedigs aan oude
schrijvers te denken en in zich te vinden hoe
weinig men voor hen voelen kan.
Wat 't genot van vroegere geslachten uitmaakte,
spreekt voor ons bijna niet meer en dat is
waargehjjnlijk niet alleen vanwege onze fijngevoelig
heid. Maar onze geest heeft een anderen plooi
gekregen, die belet van het gezichtspunt onzer
ouderen uit de dingen te schatten en men voelt
neiging tot jaloersch zijn op een ieder, die dit
wel kan of beweert te kunnen. Daarom geeft
iemand als deze meneer Rocheblave zooveel ergenis,
omdat hij zoo wild geestdriftig is, al maar bewon
dert in dezen trant:
»George Sand n'a pas seulement excelléa se
peindre" .... enz.
»George Sand n'a pas moins heureusement senti
la nature meridionale" .... enz.
Op dezen toon van matelooze ingenomenheid
gaat dat maar voort door de korte notices die
Rocheblave aan zijn »pages" doet voorafgaan.
Hij geeft wel een beetje weinig reden van zijn
bewondering en schijnt over het algemeen in dit
boek te weinig een groot man, dan dat men zich
wanhopig doch eerbiedig bij zijn beschouwing
zou kunnen neerleggen. Ter inleiding geeft hij
zeer gepast, een »Introduction", over George Sands
leven die waarlijk nog al dun is.
Er komt ook philosophie in. Na meegedeeld
te hebben, dat n Victor Hugo n George Sand
als kinderen in Spanje waren, toen, in 't begin
van deze eeuw. de oorlog met Frankrijk daar
op 't felst woedde, roept hij uit in wijsgeerige me
lancholie ontstoken : »Et de quoi peut dépendre
]e sort des grandes intelligences! Il suffisait
d'une source empoisonnée, rencontrée en chemin
parmi tant d'autres pour que Ie siècle fut priv
de deux de ses premiers crivains."
Ja, denk eens ! Hoeveel genieën zijn op deze
wijze, door middel van vergiftiging om 't leven
gekomen, die de menschheid enz... . Als 't ge
permitteerd is er nog iets wijsgeerigs bij te voe
gen, dan zou ik zeggen, dat het dus, alles wel
overwogen, waarschijnlijk is, dat de vredestijd
gunstiger is voor 't opbloeien van genieën dan
een oorlog. Dan is er als 't ware minder kans
dat zij bij vergiftigde bronnen een ontijdlgen
dood vinden. Dat is zeer redelijk, nietwaar ?
Maar dan vervolgen is 't de taak eens wf.ren
philosoofs te overwegens of h\j zooveel genieën
opeens wenschelijk vindt. Ja, men kan ook te
veel van 't goede krijgen. .. En dus zouden die
vergiftigde bronnen (waar men overigens niet vóór
behoeft te zijn uit een philsofisch-hygiënisch
oogpunt) misschien toch wel in 't wereldplan thuis
behooren ? Mogelijk ! niet waar... 'l Ofschoon
weer....
Deze philosofie is zoo nog heel lang vol te
houden. Ik wou maar doen uitkomen, dat Roche
blave geen »sterke held" is, en dat ook zijn be
wondering daarom ... ik weet 't niet. . . .
Maar 't doet vreemd aan en niet pleizierig na
die hevig opgewonden notices zulke tamme blad
zijden te vinden.
Want dit is mijn indruk. Het is nog niet ver
velend, die enkele pagina's, doch 't kan 't heel
s;auw worden. Een heelen roman zou ik nooit uit
krijgen, geloof ik. Hoogstens schijnt 't liffjts,
zwakjes, goed gedaan, die zwaar geprezen natuur
beschrijvingen. Er blijkt veel kennis en weinig
visie uit.
Het vloeit zoo »limpide", (o! zoo «limpide")
voort, de stijl van George Sand, zoo slimpide"
als een vervelend beekje maar zijn kan. Soms
een klein zacht emotietje, wat matte verheffing
in veel woorden, maar nooit iets dat het epithe
ton «geniaal" zou wettigen.
En ten slotte is men niet ongenegen George
Sand in alle gemoedsrust weer weg te leggen met
een stille zucht ....
Mag ik nog eens vriendelijk herinneren, dat ik
alleen over de George Sand uit dit boekje spreek V
R. A. H. en F. C. Jr.
Wat meer piëteit tegenover de dooden.
Leconte de Lisle is nauwlijks overleden, of de
reportage is met haar bekende onaangename
indringerigheid en onbeschaamdheid, aan het werk
gegaan, om een snufje te weten te komen van
dezen doode. Wat wilt gij? Alles wat Leconte
de Lisle betreft, is »up to date" en dat zou voor de
nieuw.-jagers genoeg zijn, om indien een paar
gedichten in zijn doodshemd waren genaaid, kerk
hofschennis te gaan plegen. »De onontbeerlijke ate
liergeheimen," zal ter verdediging een
aestheticus roepen, en daarvoor is iets te zeggen. Maar
met Leconte de Lisle hebben de bladen het wel
wat ver gedreven. Figaro en Le Journal hebben
een paar brieven van den overledene opgedoekt
uit den tijd toen hij nog Fouriériste was en
schreef in de Democratie pacifiriue en la Phalange;
het laatste tijdschrift draagt als titel den naam der
familieorganisaties, die te samen de groote, har
monische, gelukkige wereld zouden vormen, en
werd door Victor Considérant geredigeerd. Le
conte de Lisle was toen volbloed sociaal-politicus,
en dacht er nog niet aan, olympieër te worden.
Maar langzamerhand nam de dichter in hem de
leiding van zijn leven, en vond hij het heel
onaangenaam, aan zijn prille jeugd te worden
herinnerd. Zijn weduwe is dus door de publicatie
van die brieven uit een tijdperk dat hij zelf steeds
trachtte te vergeten, pijnlijk getroft'en, en heeft
aan de bladen een protest gezonden tegen dit
ontheiligen, wat het in haar oogen is, van de nage
dachtenis van haar man. »Gij weet, zoo verklaarde
zij aan een der redacteuren van de Tumps, dat
een van de sterkste beginselen van mijn echt
genoot was de onpersoonlijkheid van allen dich
terlijken arbeid; hij had een afschuw van de
memoiren- en brievenliteratuur, waaraan de mode
tegenwoordig zoo rijkelijk ottert, en een afschuw
van allen, die daaraan medededen. De dichter had
volgens hem het recht om voor het publiek ver
borgen te houden de ideeën die naar zijn meening
de openbaarmaking niet verdienden. Ik herinner
mij hoe boos hij was, toen de correspondentie
van Flaubert werd uitgegeven. «Konden zij dien
armen Flaubert niet rustig in zijn graf laten liggen,
zeide hij. Het is schande!" "
Wat mevrouw L. de Lisle daarna mededeelt
omtrent de wijze waarop de overledene met zijn
arbeid omsprong, geeft aan zijn theorie een
geduchten duw. Hij had een akte afgemaakt van een
drama in verzen, l\édfgunde, en die haar voor
gelezen ; zij had ze heerlijk gevonden, maar toen
zij eenigen tijd later er naar vroeg, zeide liij, dat
hij het plan had opgegeven, en alles verbrand.
En dat zou hij ook met Q <ïn hebben gedaan.
Zij was met al haar overredingskracht bezig,
het werk te redden, en het zou haar waarschijn
lijk niet zijn gelukt, als niet juist de llérédia
was binnengekomen, en Qn'in had geprocla
meerd tot het beste wat hij ooit had geschre
ven. Zoo weinig literaire zelfkennis had de dichter,
dat toen hij met zijn vrouw naar den schouwburg
ging om de première van de Erinnye^ia hooren,
hij t)t haar zeide: »Cela va tre un four noir."
Het standpunt van de weduwe heeft
ietssympathieks, om de piëteit, waarmede zij het ver
dedigt ; bovendien zal iedereen wel toegeven, dat
voor de literatuur de voorhistorische politieke
brieven van Leconte de Lisle niet de minste
waarde hebben, en deze kitteling van nieuws
gierige lieden dus beter achterwege ware gebleven;
voor het overige echter kon niemand een beter
zwaard vinden om haar te bestrijden dan wat zij
zelf aan haar tegenstanders in de hand geeft.
Het snuffelen in nalatenschappen is nu eenmaal
een handwerk dat in een kwaad gerucht staat,
en de reportage heeft afstootende manieren ; maar
dat wij niet veel goeds eraan te danken hebben,
veel reeds onmisbaar geworden bouwstoffen voor
de geschiedenis ? wij zouden niet gaarne het
tegendeel verzekeren.
Aan wat zij de gerechtvaardigde eischen van
het publiek noemt, zal mad. Leconte de Lisle
tegemoet komen. De dichter heeft ongeveer een
boekdeel verzen nagelaten, waarvan verscheidene
reeds in de Revue des deux monde* zijn ver
schenen. Hij zelf oordeelde die dus het drukken
waard, en zij zullen door de weduwe worden
verzameld. Dan heeft zij nog eenige korte ge
dichten over onderwerpen uit de oudheid, en
fragmenten uit de Etuts du Dinble, een groot
werk dat reeds lang geleden is aangekondigd, maar
nog niet is uitgekomen. Zij behandelen de gru
welen der middeneeuwen, voornamelijk de daden
van paus Alexander VI en de familie Borgia,
en zijn geschreven in den trant van de Parabolen de
Don Guy, waarin reeds de pausen en kardinalen
worden gegeeseld.
que Ie diable sacrés
Pour tre augrand soleil des blasphènes mitrés.
In deze Paraboles belegeren de demonen het
paleis van koningin Lsabe.ui, en worden de orgiön
beschreven der monniken, wier voorman een
geestelijke is, de vermomde satan.
Naar aanleiding van de fragmenten der J''luts
du Diable verhaalt de weduwe, dat de dichter
niet gaarne sprak over zijn letterkundige plan
nen ; hij schreef heel mooi, maar maakte met
opzet van de ontwerpen zijner werken onleesbare
krabbels.
Van wat de dichter in portefeuille had, mis
schien is er nog meer dan het opgenoemde, zal
mad. Leconte de Li-le in overleg met zijn in
tieme vrienden, JoséMaria de Hérédia en den
vicomte de Guerne een bloemlezing maken, ge
leid door de denkbeelden van den overledene;
alles te samen zal een deel vormen, dat tegen
het einde van den winter bij Lemerre het licht
zal zien.
Is Ekkehart, de bekende roman van Vicfor von
Scheffel, een historisch werk? Dit »schwer'
Problema" heeft monseigneur Martin, vorstelijk F
rstenberger hofkapelaan, »erwogen und ergründet",
tot tevredenheid zelfs van de warmste Scheffel
vereerders, al is hij tot een ontkennend antwoord
gekomen. In de 25ste jaarvergadering der
Vereeniging voor de geschiedenis van de Bodensee
gaf hij op den Hohentwiel, dus op de plaats der
handeling van Ekkehart, een voordracht over de
kwestie. Op verschillende tijden hebben in het
klooster St. Gallen vijf Ekkehart's geleefd. Een
van hen, Ekkehart de vierde, heeft omstreeks de
helft van de elfde eeuw een werk geschreven,
getiteld: Casus fancti Galii, geschiedenissen uit het
klooster St. Gallen, en hij heeft het daarin ook
over den Ekkehart, die Schefiel's figuur zou zijn
geweest, den tweeden. Deze had een bijnaam, de
hoveling, omdat hij eerst bij de hertogin Hadewig
later bij keizer otto den Groote een »persona
grata" was. Toen hij hofkapelaan was op den T wie),
genoot hij de eer met de hertogin Vergilius te
mogen lezen. Ziedaar wat van den Ekkehart der
verbeelding, geperst in het raam der geschiede
nis, overblijft. Hertogin Hadewig was een bij
zonder mooie vrouw, en de middeneouwen hadden
met de Grieksche wereld dit gemeen, dat zij voor
lichamelijk mooi grooten eerbied hadden. Even
als wij voor geld. Ekkehart had dus te doen met
een pretentieuse. een dame met veel noten op
haar zang; verliefd werd hij niet, en hij scheidde
van haar in vrede, maar waarschijnlijk met het
bewustzijn, een heele karwei achter den rug te
hebben. Toen kwam hij aan het keizerlijk hof,
en werd domproost te Mainz, een hooge waar
digheid in die dagen. Hij stierf in it'JO, en zou
waarschijnlijk, als hij langer had geleefd, het nog
tot aartbisschop hebben gebracht.
Mevrouw Dugazon.
Mevrouw Dugazon heeft, als de acteur Felix,
het voorrecht gehad aan een bepaald genre in
de tooneelkunst haar naam te gaven.
Zij heeft uitgemunt in de opéra-comique, een
zuiver Fransche kunst, zeer bemind bij de groot
ouders der thans levende Fransche generatie.
Van de opéra-comique zegt de levensbeschrijver
van mevrouw Dugazon: »clle est la reine de la
comcdie a ariettes, de la tendre romance, de ces
airs simples et gracieux que soupirnient si bien
Elleviou et Martin. Sou répertoire, si varié,
resuméce genre si minement national, tour a
tour naif et spirituel, léger, passionné, pathétique
ou sentimentel; ce genre dont X'icols, Grétry,
Monsigny et Dalayrac ont te les maitres.
In de opéra-comique bereikte mevr. Dugazon
de volmaaktheid of juister gezegd, was zij de vol
maaktheid zelf. Daarom zijn aan de rollen van
haar emplooi haar naam gegeven, rollen uit haar
jeugd en rijperen leeftijd. Xog heden houdt men
aan het tooneel rekening met ,!es jeunes Duga
zon'' en »les mères Dugazon.'
Mevrouw Dugazon heeft een zeer bewogen
leven gehad. Haar eigenlijke naam is Louise
Ilosalie Leiëvre. In 1753 te Herlijn geboren, kwam
zij als achtjarig meisje te l'arys. Dochtertje van
een acteur der Comcdie Franraise, werd zij reeds
op zeer jeugdigen leeftijd voor het tooneel be
stemd. Zij zou danseuse worden en debuteerde
met haar zuster in de Comédie Italienne in 17(17.
Beiden maakten »un pas de deux" in het ballet,
toegevoegd aan de «Nouvelle cole des femmes."
Grótry merkte den hijzondoron aanleg der jongste
zuster van wie hier alleen sprake is op,
en beloofde haar in een nieuw werk een kleine
rol. Hij hield woord, want toen hij in 171!'.'
zij was destijds ruim 15 jaar Lucile gaf, had
hij voor haar de lieve aria gecomponeerd : »0n
dit qu'a quinze ans". Haar vertolking \vas su
bliem en werd beslissend v or haar toekomst.
Zij had haar rol met zulk eone bekoorlijke on
bewuste bevalligheid en eenvoud vervuld, dat
Gréty haar aanried, ernstig muziek te gaan
studeeren, haar van zijn steun verzekerende.
Sinds dat oogenblik verdeelde zij haar tijd
tusschcn den dans, die haar plicht, en de studie in
zang en muziek, die baar hartstocht was.
Madame Favart voelde zich tot de kleine
Lefèvre aangetrokken en werd hare leermeesteres.
Deze begaafde vrouw voorzag dat zij hare op
volgster in de opéra comique /ou worden, en in
stede hare ontwikkeling tegun te houden, deed
zij alles om die te bevorderen. Deed de kleine
Lefi'vre in latei tijd bij het publiek hnre bescherm
ster door meerdere voortreffelijkheid vergeten,
zij zelf vergat hare leermeesteros nooit. Zelfs in
haar ouderdom, niet meer aan het tooneel. sprak
zij steeds vol dankbaarheid en aandoening over
mevrouw Favart, plotseling op -15-jarigen leeftijd
gestorven, nog vóór hare leerling de groote triom
fen gevierd had.
In 1771 creëerde mademoiselle Lefèvre oen rol
van beteekenis, in l'auline Sylvain. liet succes
was ongekend. Van dat oogenblik af nam zij eene
eerste plaats in en bleef die innemen. Van jaar
tot juar steeg haar succes, ledere nieuwe rol
was een nieuwe triomf. Les Evénemeiits impr
vus, l'Ainant jalonx, Les amours d'été'1 en vele
andere stukken dankten aan haar den
buitengewoncn opgang. In 1774 aangenomen als
pensionnaire aan de Comédie Italienne. werd zij er
reeds in 1775, twee-en-twintig jaar oud, soci
taire. Van het publiek was en bleef zij de lieve
ling. Zij had al wat maar behagen kon, om
verheerlijkt te worden door het parterre, waar
in die dagen de oprechte kunstvriendon zaten :
jeugd, talent, schoonheid, een sympathiek geluid,
een bekoorlijke natuurlijkheid, aanstekelijke
vroolijk- en dartelheid, teedere en voorname gevoe
ligheid, een beweeglijk en gepassionneerd spel.
Wat men in het algemeen »mooi" noemt, was
zij misschien niet, wél uiterst minzaam en heerlijk
lief. Zij had een mooi g-vormd gelaat, bewegelijk
van uitdrukking, een geestig mondje, dat spotten
en dartelen kon, en onweerstaanbare oogen met
lange wimpers, oogen die nu eens schitterden en
fonkelden van guitigheid en vroolijkheid, dan weer
verduisterd werden door tranen. Haar gestalte
was van middelbare grootte; al hare bewegingen
hadden iets bizonder aantrekkelijks.
Met zoovele gaven toegerust, moest zij omringd,
gevierd en het hof gemaakt worden door reeksen
aanbidders. En dat werd zij meer dan eenige
actrice van haar tijd. De schitterendste aanbie
dingen werden haar gedaan, de kostbaarste
gegeschonken aangeboden. Zij had slechts te kiezen.
Doch hare keuze was slecht. Zij trouwde zooals
men trouwt in de Opéra's Comiques die zij zoo
schoon speelde, zij trouwde met den heer Dugazon,
tooneelspeler aan de Comédie Franoaise, een
komiek van naam, uitmuntend als Scapin in
»Les Fourberies," als Jourdain in »Le bourgeois
gentilhomme" en als Mascarelle in »l'Etourdi" en
als Sganarelle in »Don Juan." Zoo vele deugden
Dugazon echter als tooneelspeler had, zoo slecht
was hij als mensch. Tot alles heeft hij zich in
staat getoond. Koning Lodewijk XVI wetende,
dat hij zelfs zonder het gezicht te teekenen of
bepaald costuum aan te doen., ieder persoon in
spraak, gebaar, houding, enz. kon nabootsen,
heeft hem eens opgedragen, de koningin, Maria
Antoinette op een bal der opera, die zij tot zijner
Majesteits misnoegen bezocht, openlijk en zoo
laag mogelijk te beleedigen. Dugazon leende zich
tot deze vernederende opdracht. Hij, volkomen
vermomd, beleedigde de koningin zoo schandelijk
en luid, dat allen er over ontsteld waren.
Toen Lodewijk XVI den volgenden dag aan
Marie Antoinette over het bal der opera sprak,
verklaarde zij. onbeschaamd, zich nooit zóó ge
amuseerd te hebben.
Dugazon heeft zich steeds tot alles geleend,
en zich, of uit eigen wil of door slecht karakter
of wel door karakterloosheid tot alles laten ver
voeren Hij richtte evenveel onheil aan door zijn
taal, als door zijn degen, wandelstok en pistool.
De chronique scandaleuse van hem en zijne
echtgenoote bevat vele bladzijden. Heeds een maand
na hun huwelijk leefden zij als kat en hond, en
en werden ergerlijke tooneelen tusschen hen der
openbaarheid niet onthouden. Hij ontzag zich
niet openlijk op zijne vrouw af te geven; beider
leven was voor niemand een gesloten boek. Hij
had zijne minnaressen, zij hare minnaars, en
geen actrice heeft er meer en rijkere gekend
dan zij. Ze speelde met millioenen en werd
toch niet rijk, zoodat ze vaak geringe geldsommen
te leen moest vragen Hare verschijning, innemend
heid en liettalligheid waren zoo groot, dat alle
dames, van de hofkringen tot de lagere voor haar
moesten onderdoen. Omstreeks 1782 kwam te
Parijs de zoon van een advocaat uit Bordeaux,
Garat geheeten, een bizonder knap jong mensch,
op wien de voorname vrouwen om zijne wereld
lijke hoedanigheden om strijd verliefd waren.
Marie Antoinette liet hem bij zich ontbieden en
zond hem een koets met zes paarden. Mevrouw
Dugazon zag hem zonder eenige moeite aan haar
voeten, om gunsten af te smeeken.
Bij alle liefdesgeschiedenissen werd mevrouw
Dugazon de kunst niet ontrouw. Deze diende zij
zuiver en oprecht. Hare vereering als artiste
bereikte het toppunt en het ongelooflijke na hare
creatie van Xina ou la iille par amour." Heel
Parijs heeft zij als Nina in verrukking gebracht
en de weldadigste tranen doen schreien. Heel
Parijs was vol over haar Nina. Een tijdgenoot
schreef over deze creatie : Marsollier heeft voor
Xina de woorden gemaakt, Dalayrac de muziek
en mevrouw Dugazon het stuk." Een gelijk succes
had zij reeds vroeger verworven met > lilaise et
Babet," voor 't eerst :i ,Juni 17!):i gegeven. 41 est
impossible" oordeelde een criticus >de rever
une Dabet plus adorable. On n'avait point vu
encore tant d'art et tant de naturel réunis,
tant de sensibilitéet tant de passion." Marie
Antoinette, die de d jrde voorstelling bijwoonde,
vond «Marie et Babette" en het spel van mevrouw
Dugazon zoo heerlijk, dat zij het zelf wilde spelen,
en de actrice ten hove verzocht, om Hare Majes
teit de rol in te studeeren.
liet bleek, dat met mevrouw Dugazon de Co
médie Italienne stond en viel. Haar plotseling en
onverwacht vertrek naar Londen bracht er de
grootste achteruitgang in recettes. Hoe goeil ook
de artisten warer, die haar vervingen, het publiek
bleef weg en wilde slechts haar zien. Na schier
eindelooze pogingen en smeekgebeden keerde zij
terug en met haar de voorspoed van hot theater.
Een tijdgenoot tracht dit te verklaren:
»0ucoinprend ' schrijft hij on s'explique eet en
thousiasme; lorn]n'on connait Ie talent de madame
Dugazon, si souple et si divers, si franc et si
tin tout a la fois. File avait la naïvetéqui séduit
et qui charme, la verve qui ontratne, une grAce
saus pareille, et dans les situations Cortes une
ardente sensibilitéet une emotion passionnée. Ce
n'était pas une cantatrice, c'etait une comédienne
]>arlitiit Ie chunt avec l'accent Ie plus vrai et Ie
plus passionné.''
Mevrouw Dugazon was nog in de kracht van
haar talent toen eeno onvoorziene omstandigheid
eene nieuwe richting aan hare kunst gaf. Plotse
ling nam zij zoodanig in omvang toe, dat zij niet
meer liet persoontje voor de soubrettes en de
amoureuses was. Zij had het verstand
oogenblikkelijk de jonge moederrollen te kiezen en
daarin muntte zij even zeer uit als in het vroeger
emplooi, getuige: »Camille, Maison a vendrc,
l'aiivro femme, Marianne, Calife de Bagdad etc."
Hoe wankel en veranderlijk Mevrouw Dugazon
in de liefde ook geweest zij, de kunst en het
Fransche Koningshuis is zij bouw en trouw ge
bleven. Een aardig bewijs er voor is bewaard
in een brief van eene Engelsche dame, van
mevrouw Flliot, de maitresse van den prins van
Wales en den hertog van Orleans. »Xa den
twintigsten Juni 17H2 wenschten zij, die het goed
meenden met de koninklijke familie" staat
daar opgeteekend »dat de koningin zich een
enkele maal met den Dauphin, een lief en mooi