De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 19 augustus pagina 4

19 augustus 1894 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 895 De redenen, waarom de menschen maar een zeer beperkt aantal boeken kunnen lezen, zijn toch volkomen begrijpelijk en niemand tot schande, te meer daar immers literatuur een uitspanning heet te zijn. Verbeeld u, dat 'teenigermate beschamend werd geoordeeld, als men bekennen moest niet minstens 3 maal 's weeks ep een schommel te zitten! Om op George Sand terugtekomen: die be hoort ook tot de schrijvers, over wie men moet kunnen spreken als over een bekende, maar die 't tegenwoordig geslacht niet meer dan schaarsch leest. Mijn voorstelling over een roman van George Sand een voorstelling, die ik met veel men schen onder de 40 jaren geloof te deelen, is die van iets zeer langdradige, met sentimenteele natuurbeschrijvingen vol vrede en idylliteit, onuitstaanbaar brave en slechte karakters, verhef fingen en emoties, die ons niet meer treffen, zoo ze ten minste niet doen kwijlen van wee-zoete Hevigheid en moraal. Dat is onze vage voorstel ling en onder zulke ongunstige omstandigheden behoort er moed toe naar een bibliotheek te stappen en met vaste stem een boek van George Sand te vragen, en nog meer moed om 't ook waarljjk tot lezen open te slaan. En daarom zijn boeken als deze Pages Choisies zoo edel en de schrijvers moesten prijzen van menschlievendheid ontvangen. Want hier is nu een gecondenseerde George Sand. Met de minste opoffering van tijd, kan nu de ijdelheid gered worden en de oprechtheid. George Sand wordt waarlyk gelezen, zoo mogelijk genoten zelfs en de beschaving zeer gediend. En dit alles door zoo'n paar blijdzijden, die een erbarmende hand, vochtig van mededoogen heeft bijeengebracht. Maar die hand ware nog vriendelijker geweest, zoo z\j een anderen titel dan dezen gekozen had. Al die ss behoorlijk uitspreken, dat kan geen Hollandsch mensch, die niet van nature lispelt. Ook moest deze heer Rocheblave zijn bewondering iets matigen misschien, die te langerekt is en van te onverteerbare consistentie om op den duur geslikt te kunnen worden.... Maar daarover straks Als ik nu ga zeggen, wat ik van deze »Pages" vind, dan beteekent dat geenszins een beoor deeling van George Sand's werk. Dat gaat maar zóó niet. Daarvoor moet, indien men zich in 't algemeen daartoe bekwaam rekent, veel meer gelezen worden, en vooral van schrijvers, tijdgenootea van George Sand, opdat men door ver gelijking haar beteekenis leert schatten. Men moet haar in 't kader van haar tijd zien. Deze uitspraak is niet meer nieuw, doch blijft waar. Dan pas is er kans op een billyk oordeel, en vooral daar is dit procédéhoog noodig, waar (en dit geldt ook voor George Sand) de tegenwoor dige manier van voelen zoo anders geworden is, dat men niet goed meer 't enthousiasme van vorige geslachten begrijpen kan. Het is dus al lén in zeer beperkten zin en zeer onder voor behoud, zoo ik poog te zeggen, welken kijk ik door deze »Pages" heen op George Sand gekregen heb. Misschien wordt daardoor oneindig meer dit boekje geraakt, dan de schrijfster zelf. en dat is dan ook volkomen in orde. Het is iets lichtelijk weemoedigs aan oude schrijvers te denken en in zich te vinden hoe weinig men voor hen voelen kan. Wat 't genot van vroegere geslachten uitmaakte, spreekt voor ons bijna niet meer en dat is waargehjjnlijk niet alleen vanwege onze fijngevoelig heid. Maar onze geest heeft een anderen plooi gekregen, die belet van het gezichtspunt onzer ouderen uit de dingen te schatten en men voelt neiging tot jaloersch zijn op een ieder, die dit wel kan of beweert te kunnen. Daarom geeft iemand als deze meneer Rocheblave zooveel ergenis, omdat hij zoo wild geestdriftig is, al maar bewon dert in dezen trant: »George Sand n'a pas seulement excelléa se peindre" .... enz. »George Sand n'a pas moins heureusement senti la nature meridionale" .... enz. Op dezen toon van matelooze ingenomenheid gaat dat maar voort door de korte notices die Rocheblave aan zijn »pages" doet voorafgaan. Hij geeft wel een beetje weinig reden van zijn bewondering en schijnt over het algemeen in dit boek te weinig een groot man, dan dat men zich wanhopig doch eerbiedig bij zijn beschouwing zou kunnen neerleggen. Ter inleiding geeft hij zeer gepast, een »Introduction", over George Sands leven die waarlijk nog al dun is. Er komt ook philosophie in. Na meegedeeld te hebben, dat n Victor Hugo n George Sand als kinderen in Spanje waren, toen, in 't begin van deze eeuw. de oorlog met Frankrijk daar op 't felst woedde, roept hij uit in wijsgeerige me lancholie ontstoken : »Et de quoi peut dépendre ]e sort des grandes intelligences! Il suffisait d'une source empoisonnée, rencontrée en chemin parmi tant d'autres pour que Ie siècle fut priv de deux de ses premiers crivains." Ja, denk eens ! Hoeveel genieën zijn op deze wijze, door middel van vergiftiging om 't leven gekomen, die de menschheid enz... . Als 't ge permitteerd is er nog iets wijsgeerigs bij te voe gen, dan zou ik zeggen, dat het dus, alles wel overwogen, waarschijnlijk is, dat de vredestijd gunstiger is voor 't opbloeien van genieën dan een oorlog. Dan is er als 't ware minder kans dat zij bij vergiftigde bronnen een ontijdlgen dood vinden. Dat is zeer redelijk, nietwaar ? Maar dan vervolgen is 't de taak eens wf.ren philosoofs te overwegens of h\j zooveel genieën opeens wenschelijk vindt. Ja, men kan ook te veel van 't goede krijgen. .. En dus zouden die vergiftigde bronnen (waar men overigens niet vóór behoeft te zijn uit een philsofisch-hygiënisch oogpunt) misschien toch wel in 't wereldplan thuis behooren ? Mogelijk ! niet waar... 'l Ofschoon weer.... Deze philosofie is zoo nog heel lang vol te houden. Ik wou maar doen uitkomen, dat Roche blave geen »sterke held" is, en dat ook zijn be wondering daarom ... ik weet 't niet. . . . Maar 't doet vreemd aan en niet pleizierig na die hevig opgewonden notices zulke tamme blad zijden te vinden. Want dit is mijn indruk. Het is nog niet ver velend, die enkele pagina's, doch 't kan 't heel s;auw worden. Een heelen roman zou ik nooit uit krijgen, geloof ik. Hoogstens schijnt 't liffjts, zwakjes, goed gedaan, die zwaar geprezen natuur beschrijvingen. Er blijkt veel kennis en weinig visie uit. Het vloeit zoo »limpide", (o! zoo «limpide") voort, de stijl van George Sand, zoo slimpide" als een vervelend beekje maar zijn kan. Soms een klein zacht emotietje, wat matte verheffing in veel woorden, maar nooit iets dat het epithe ton «geniaal" zou wettigen. En ten slotte is men niet ongenegen George Sand in alle gemoedsrust weer weg te leggen met een stille zucht .... Mag ik nog eens vriendelijk herinneren, dat ik alleen over de George Sand uit dit boekje spreek V R. A. H. en F. C. Jr. Wat meer piëteit tegenover de dooden. Leconte de Lisle is nauwlijks overleden, of de reportage is met haar bekende onaangename indringerigheid en onbeschaamdheid, aan het werk gegaan, om een snufje te weten te komen van dezen doode. Wat wilt gij? Alles wat Leconte de Lisle betreft, is »up to date" en dat zou voor de nieuw.-jagers genoeg zijn, om indien een paar gedichten in zijn doodshemd waren genaaid, kerk hofschennis te gaan plegen. »De onontbeerlijke ate liergeheimen," zal ter verdediging een aestheticus roepen, en daarvoor is iets te zeggen. Maar met Leconte de Lisle hebben de bladen het wel wat ver gedreven. Figaro en Le Journal hebben een paar brieven van den overledene opgedoekt uit den tijd toen hij nog Fouriériste was en schreef in de Democratie pacifiriue en la Phalange; het laatste tijdschrift draagt als titel den naam der familieorganisaties, die te samen de groote, har monische, gelukkige wereld zouden vormen, en werd door Victor Considérant geredigeerd. Le conte de Lisle was toen volbloed sociaal-politicus, en dacht er nog niet aan, olympieër te worden. Maar langzamerhand nam de dichter in hem de leiding van zijn leven, en vond hij het heel onaangenaam, aan zijn prille jeugd te worden herinnerd. Zijn weduwe is dus door de publicatie van die brieven uit een tijdperk dat hij zelf steeds trachtte te vergeten, pijnlijk getroft'en, en heeft aan de bladen een protest gezonden tegen dit ontheiligen, wat het in haar oogen is, van de nage dachtenis van haar man. »Gij weet, zoo verklaarde zij aan een der redacteuren van de Tumps, dat een van de sterkste beginselen van mijn echt genoot was de onpersoonlijkheid van allen dich terlijken arbeid; hij had een afschuw van de memoiren- en brievenliteratuur, waaraan de mode tegenwoordig zoo rijkelijk ottert, en een afschuw van allen, die daaraan medededen. De dichter had volgens hem het recht om voor het publiek ver borgen te houden de ideeën die naar zijn meening de openbaarmaking niet verdienden. Ik herinner mij hoe boos hij was, toen de correspondentie van Flaubert werd uitgegeven. «Konden zij dien armen Flaubert niet rustig in zijn graf laten liggen, zeide hij. Het is schande!" " Wat mevrouw L. de Lisle daarna mededeelt omtrent de wijze waarop de overledene met zijn arbeid omsprong, geeft aan zijn theorie een geduchten duw. Hij had een akte afgemaakt van een drama in verzen, l\édfgunde, en die haar voor gelezen ; zij had ze heerlijk gevonden, maar toen zij eenigen tijd later er naar vroeg, zeide liij, dat hij het plan had opgegeven, en alles verbrand. En dat zou hij ook met Q <ïn hebben gedaan. Zij was met al haar overredingskracht bezig, het werk te redden, en het zou haar waarschijn lijk niet zijn gelukt, als niet juist de llérédia was binnengekomen, en Qn'in had geprocla meerd tot het beste wat hij ooit had geschre ven. Zoo weinig literaire zelfkennis had de dichter, dat toen hij met zijn vrouw naar den schouwburg ging om de première van de Erinnye^ia hooren, hij t)t haar zeide: »Cela va tre un four noir." Het standpunt van de weduwe heeft ietssympathieks, om de piëteit, waarmede zij het ver dedigt ; bovendien zal iedereen wel toegeven, dat voor de literatuur de voorhistorische politieke brieven van Leconte de Lisle niet de minste waarde hebben, en deze kitteling van nieuws gierige lieden dus beter achterwege ware gebleven; voor het overige echter kon niemand een beter zwaard vinden om haar te bestrijden dan wat zij zelf aan haar tegenstanders in de hand geeft. Het snuffelen in nalatenschappen is nu eenmaal een handwerk dat in een kwaad gerucht staat, en de reportage heeft afstootende manieren ; maar dat wij niet veel goeds eraan te danken hebben, veel reeds onmisbaar geworden bouwstoffen voor de geschiedenis ? wij zouden niet gaarne het tegendeel verzekeren. Aan wat zij de gerechtvaardigde eischen van het publiek noemt, zal mad. Leconte de Lisle tegemoet komen. De dichter heeft ongeveer een boekdeel verzen nagelaten, waarvan verscheidene reeds in de Revue des deux monde* zijn ver schenen. Hij zelf oordeelde die dus het drukken waard, en zij zullen door de weduwe worden verzameld. Dan heeft zij nog eenige korte ge dichten over onderwerpen uit de oudheid, en fragmenten uit de Etuts du Dinble, een groot werk dat reeds lang geleden is aangekondigd, maar nog niet is uitgekomen. Zij behandelen de gru welen der middeneeuwen, voornamelijk de daden van paus Alexander VI en de familie Borgia, en zijn geschreven in den trant van de Parabolen de Don Guy, waarin reeds de pausen en kardinalen worden gegeeseld. que Ie diable sacrés Pour tre augrand soleil des blasphènes mitrés. In deze Paraboles belegeren de demonen het paleis van koningin Lsabe.ui, en worden de orgiön beschreven der monniken, wier voorman een geestelijke is, de vermomde satan. Naar aanleiding van de fragmenten der J''luts du Diable verhaalt de weduwe, dat de dichter niet gaarne sprak over zijn letterkundige plan nen ; hij schreef heel mooi, maar maakte met opzet van de ontwerpen zijner werken onleesbare krabbels. Van wat de dichter in portefeuille had, mis schien is er nog meer dan het opgenoemde, zal mad. Leconte de Li-le in overleg met zijn in tieme vrienden, JoséMaria de Hérédia en den vicomte de Guerne een bloemlezing maken, ge leid door de denkbeelden van den overledene; alles te samen zal een deel vormen, dat tegen het einde van den winter bij Lemerre het licht zal zien. Is Ekkehart, de bekende roman van Vicfor von Scheffel, een historisch werk? Dit »schwer' Problema" heeft monseigneur Martin, vorstelijk F rstenberger hofkapelaan, »erwogen und ergründet", tot tevredenheid zelfs van de warmste Scheffel vereerders, al is hij tot een ontkennend antwoord gekomen. In de 25ste jaarvergadering der Vereeniging voor de geschiedenis van de Bodensee gaf hij op den Hohentwiel, dus op de plaats der handeling van Ekkehart, een voordracht over de kwestie. Op verschillende tijden hebben in het klooster St. Gallen vijf Ekkehart's geleefd. Een van hen, Ekkehart de vierde, heeft omstreeks de helft van de elfde eeuw een werk geschreven, getiteld: Casus fancti Galii, geschiedenissen uit het klooster St. Gallen, en hij heeft het daarin ook over den Ekkehart, die Schefiel's figuur zou zijn geweest, den tweeden. Deze had een bijnaam, de hoveling, omdat hij eerst bij de hertogin Hadewig later bij keizer otto den Groote een »persona grata" was. Toen hij hofkapelaan was op den T wie), genoot hij de eer met de hertogin Vergilius te mogen lezen. Ziedaar wat van den Ekkehart der verbeelding, geperst in het raam der geschiede nis, overblijft. Hertogin Hadewig was een bij zonder mooie vrouw, en de middeneouwen hadden met de Grieksche wereld dit gemeen, dat zij voor lichamelijk mooi grooten eerbied hadden. Even als wij voor geld. Ekkehart had dus te doen met een pretentieuse. een dame met veel noten op haar zang; verliefd werd hij niet, en hij scheidde van haar in vrede, maar waarschijnlijk met het bewustzijn, een heele karwei achter den rug te hebben. Toen kwam hij aan het keizerlijk hof, en werd domproost te Mainz, een hooge waar digheid in die dagen. Hij stierf in it'JO, en zou waarschijnlijk, als hij langer had geleefd, het nog tot aartbisschop hebben gebracht. Mevrouw Dugazon. Mevrouw Dugazon heeft, als de acteur Felix, het voorrecht gehad aan een bepaald genre in de tooneelkunst haar naam te gaven. Zij heeft uitgemunt in de opéra-comique, een zuiver Fransche kunst, zeer bemind bij de groot ouders der thans levende Fransche generatie. Van de opéra-comique zegt de levensbeschrijver van mevrouw Dugazon: »clle est la reine de la comcdie a ariettes, de la tendre romance, de ces airs simples et gracieux que soupirnient si bien Elleviou et Martin. Sou répertoire, si varié, resuméce genre si minement national, tour a tour naif et spirituel, léger, passionné, pathétique ou sentimentel; ce genre dont X'icols, Grétry, Monsigny et Dalayrac ont te les maitres. In de opéra-comique bereikte mevr. Dugazon de volmaaktheid of juister gezegd, was zij de vol maaktheid zelf. Daarom zijn aan de rollen van haar emplooi haar naam gegeven, rollen uit haar jeugd en rijperen leeftijd. Xog heden houdt men aan het tooneel rekening met ,!es jeunes Duga zon'' en »les mères Dugazon.' Mevrouw Dugazon heeft een zeer bewogen leven gehad. Haar eigenlijke naam is Louise Ilosalie Leiëvre. In 1753 te Herlijn geboren, kwam zij als achtjarig meisje te l'arys. Dochtertje van een acteur der Comcdie Franraise, werd zij reeds op zeer jeugdigen leeftijd voor het tooneel be stemd. Zij zou danseuse worden en debuteerde met haar zuster in de Comédie Italienne in 17(17. Beiden maakten »un pas de deux" in het ballet, toegevoegd aan de «Nouvelle cole des femmes." Grótry merkte den hijzondoron aanleg der jongste zuster van wie hier alleen sprake is op, en beloofde haar in een nieuw werk een kleine rol. Hij hield woord, want toen hij in 171!'.' zij was destijds ruim 15 jaar Lucile gaf, had hij voor haar de lieve aria gecomponeerd : »0n dit qu'a quinze ans". Haar vertolking \vas su bliem en werd beslissend v or haar toekomst. Zij had haar rol met zulk eone bekoorlijke on bewuste bevalligheid en eenvoud vervuld, dat Gréty haar aanried, ernstig muziek te gaan studeeren, haar van zijn steun verzekerende. Sinds dat oogenblik verdeelde zij haar tijd tusschcn den dans, die haar plicht, en de studie in zang en muziek, die baar hartstocht was. Madame Favart voelde zich tot de kleine Lefèvre aangetrokken en werd hare leermeesteres. Deze begaafde vrouw voorzag dat zij hare op volgster in de opéra comique /ou worden, en in stede hare ontwikkeling tegun te houden, deed zij alles om die te bevorderen. Deed de kleine Lefi'vre in latei tijd bij het publiek hnre bescherm ster door meerdere voortreffelijkheid vergeten, zij zelf vergat hare leermeesteros nooit. Zelfs in haar ouderdom, niet meer aan het tooneel. sprak zij steeds vol dankbaarheid en aandoening over mevrouw Favart, plotseling op -15-jarigen leeftijd gestorven, nog vóór hare leerling de groote triom fen gevierd had. In 1771 creëerde mademoiselle Lefèvre oen rol van beteekenis, in l'auline Sylvain. liet succes was ongekend. Van dat oogenblik af nam zij eene eerste plaats in en bleef die innemen. Van jaar tot juar steeg haar succes, ledere nieuwe rol was een nieuwe triomf. Les Evénemeiits impr vus, l'Ainant jalonx, Les amours d'été'1 en vele andere stukken dankten aan haar den buitengewoncn opgang. In 1774 aangenomen als pensionnaire aan de Comédie Italienne. werd zij er reeds in 1775, twee-en-twintig jaar oud, soci taire. Van het publiek was en bleef zij de lieve ling. Zij had al wat maar behagen kon, om verheerlijkt te worden door het parterre, waar in die dagen de oprechte kunstvriendon zaten : jeugd, talent, schoonheid, een sympathiek geluid, een bekoorlijke natuurlijkheid, aanstekelijke vroolijk- en dartelheid, teedere en voorname gevoe ligheid, een beweeglijk en gepassionneerd spel. Wat men in het algemeen »mooi" noemt, was zij misschien niet, wél uiterst minzaam en heerlijk lief. Zij had een mooi g-vormd gelaat, bewegelijk van uitdrukking, een geestig mondje, dat spotten en dartelen kon, en onweerstaanbare oogen met lange wimpers, oogen die nu eens schitterden en fonkelden van guitigheid en vroolijkheid, dan weer verduisterd werden door tranen. Haar gestalte was van middelbare grootte; al hare bewegingen hadden iets bizonder aantrekkelijks. Met zoovele gaven toegerust, moest zij omringd, gevierd en het hof gemaakt worden door reeksen aanbidders. En dat werd zij meer dan eenige actrice van haar tijd. De schitterendste aanbie dingen werden haar gedaan, de kostbaarste gegeschonken aangeboden. Zij had slechts te kiezen. Doch hare keuze was slecht. Zij trouwde zooals men trouwt in de Opéra's Comiques die zij zoo schoon speelde, zij trouwde met den heer Dugazon, tooneelspeler aan de Comédie Franoaise, een komiek van naam, uitmuntend als Scapin in »Les Fourberies," als Jourdain in »Le bourgeois gentilhomme" en als Mascarelle in »l'Etourdi" en als Sganarelle in »Don Juan." Zoo vele deugden Dugazon echter als tooneelspeler had, zoo slecht was hij als mensch. Tot alles heeft hij zich in staat getoond. Koning Lodewijk XVI wetende, dat hij zelfs zonder het gezicht te teekenen of bepaald costuum aan te doen., ieder persoon in spraak, gebaar, houding, enz. kon nabootsen, heeft hem eens opgedragen, de koningin, Maria Antoinette op een bal der opera, die zij tot zijner Majesteits misnoegen bezocht, openlijk en zoo laag mogelijk te beleedigen. Dugazon leende zich tot deze vernederende opdracht. Hij, volkomen vermomd, beleedigde de koningin zoo schandelijk en luid, dat allen er over ontsteld waren. Toen Lodewijk XVI den volgenden dag aan Marie Antoinette over het bal der opera sprak, verklaarde zij. onbeschaamd, zich nooit zóó ge amuseerd te hebben. Dugazon heeft zich steeds tot alles geleend, en zich, of uit eigen wil of door slecht karakter of wel door karakterloosheid tot alles laten ver voeren Hij richtte evenveel onheil aan door zijn taal, als door zijn degen, wandelstok en pistool. De chronique scandaleuse van hem en zijne echtgenoote bevat vele bladzijden. Heeds een maand na hun huwelijk leefden zij als kat en hond, en en werden ergerlijke tooneelen tusschen hen der openbaarheid niet onthouden. Hij ontzag zich niet openlijk op zijne vrouw af te geven; beider leven was voor niemand een gesloten boek. Hij had zijne minnaressen, zij hare minnaars, en geen actrice heeft er meer en rijkere gekend dan zij. Ze speelde met millioenen en werd toch niet rijk, zoodat ze vaak geringe geldsommen te leen moest vragen Hare verschijning, innemend heid en liettalligheid waren zoo groot, dat alle dames, van de hofkringen tot de lagere voor haar moesten onderdoen. Omstreeks 1782 kwam te Parijs de zoon van een advocaat uit Bordeaux, Garat geheeten, een bizonder knap jong mensch, op wien de voorname vrouwen om zijne wereld lijke hoedanigheden om strijd verliefd waren. Marie Antoinette liet hem bij zich ontbieden en zond hem een koets met zes paarden. Mevrouw Dugazon zag hem zonder eenige moeite aan haar voeten, om gunsten af te smeeken. Bij alle liefdesgeschiedenissen werd mevrouw Dugazon de kunst niet ontrouw. Deze diende zij zuiver en oprecht. Hare vereering als artiste bereikte het toppunt en het ongelooflijke na hare creatie van Xina ou la iille par amour." Heel Parijs heeft zij als Nina in verrukking gebracht en de weldadigste tranen doen schreien. Heel Parijs was vol over haar Nina. Een tijdgenoot schreef over deze creatie : Marsollier heeft voor Xina de woorden gemaakt, Dalayrac de muziek en mevrouw Dugazon het stuk." Een gelijk succes had zij reeds vroeger verworven met > lilaise et Babet," voor 't eerst :i ,Juni 17!):i gegeven. 41 est impossible" oordeelde een criticus >de rever une Dabet plus adorable. On n'avait point vu encore tant d'art et tant de naturel réunis, tant de sensibilitéet tant de passion." Marie Antoinette, die de d jrde voorstelling bijwoonde, vond «Marie et Babette" en het spel van mevrouw Dugazon zoo heerlijk, dat zij het zelf wilde spelen, en de actrice ten hove verzocht, om Hare Majes teit de rol in te studeeren. liet bleek, dat met mevrouw Dugazon de Co médie Italienne stond en viel. Haar plotseling en onverwacht vertrek naar Londen bracht er de grootste achteruitgang in recettes. Hoe goeil ook de artisten warer, die haar vervingen, het publiek bleef weg en wilde slechts haar zien. Na schier eindelooze pogingen en smeekgebeden keerde zij terug en met haar de voorspoed van hot theater. Een tijdgenoot tracht dit te verklaren: »0ucoinprend ' schrijft hij on s'explique eet en thousiasme; lorn]n'on connait Ie talent de madame Dugazon, si souple et si divers, si franc et si tin tout a la fois. File avait la naïvetéqui séduit et qui charme, la verve qui ontratne, une grAce saus pareille, et dans les situations Cortes une ardente sensibilitéet une emotion passionnée. Ce n'était pas une cantatrice, c'etait une comédienne ]>arlitiit Ie chunt avec l'accent Ie plus vrai et Ie plus passionné.'' Mevrouw Dugazon was nog in de kracht van haar talent toen eeno onvoorziene omstandigheid eene nieuwe richting aan hare kunst gaf. Plotse ling nam zij zoodanig in omvang toe, dat zij niet meer liet persoontje voor de soubrettes en de amoureuses was. Zij had het verstand oogenblikkelijk de jonge moederrollen te kiezen en daarin muntte zij even zeer uit als in het vroeger emplooi, getuige: »Camille, Maison a vendrc, l'aiivro femme, Marianne, Calife de Bagdad etc." Hoe wankel en veranderlijk Mevrouw Dugazon in de liefde ook geweest zij, de kunst en het Fransche Koningshuis is zij bouw en trouw ge bleven. Een aardig bewijs er voor is bewaard in een brief van eene Engelsche dame, van mevrouw Flliot, de maitresse van den prins van Wales en den hertog van Orleans. »Xa den twintigsten Juni 17H2 wenschten zij, die het goed meenden met de koninklijke familie" staat daar opgeteekend »dat de koningin zich een enkele maal met den Dauphin, een lief en mooi

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl