De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 19 augustus pagina 7

19 augustus 1894 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Maar de man antwoordde haastig en wees, als ?om aan te duiden dat wij er bijna waren, en zoo gingen wij verder, nog wel een mijl, en toen ?een hoek om; toen stond hij stil, met een geluk kigen glimlach en wees naar een hek. Ik weet niet waarom hij glimlachte; hij had ?ons op een kerkhof gebracht »Waarom heeft hy ons hier gebracht ?" vroeg ik. »Vraag het hem eens." Pindles vroeg het hem. Maar hij knikte alleen verheugd en zeide steeds »wi, wi," alsof hij ons wenschte te kennen te geven dat hij het dikwijls ?voor andere menschen ook had gedaan en be schouwd werd als talent er voor te bezitten, en toen stak hy zijn hand uit en voegde er bij: »Two francs,'' of tenminste iets wat hetzelfde beteekende. Ik bewoog Pindles hem te zeggen dat wij geen begraafplaatsen wilden zien, dat wij hier gekomen waren voor een pretje en niet voor een begrafenis, «n Pindles zeide het hem. Nog kon de man het niet begrijpen; hij riep om zijn geld en ik stond er bij en liet hem en Pindles het uitvechten. Zy verstonden elkander niet, maar zjj spraken beiden flink uit, en dat is alle» wat noodig is voor een bewering. Wij eindigden met hem te betalen, om hem te doen zw\jgen, maar ik wilde niet meer van die onaangenaamheden hebben en daarom ver telde ik Pindles den volgenden morgen dat ik, hoe ik hem ook bewonderde, van plan was te zien wat een conversatieboek voor ons kon doen, ?en ik kocht er een. Gij kent de soort die ik meen, een klein boekje dat zinnen voor dagelijksch gebruik geeft in het Engelsen, met de Fransche vertaling er onder. Er waren er een massa voor het geld; het moeilijkste was er een geschikte uit te zoeken, om te probeeren hoe het ging. Wjj konden niet naar een wildvreemd mensen toe gaan en vragen: »Hoe gaat het met uw moe der?" zelfs in het Fransen, of zeggen : »Ik heb den zoon van uw oom gezien." Het kon toch wel wezen dat zijn oom geen zoon had. Wij liepen -echter door en besloten eindelijk alleen te vra gen: »Kunt u mij ook zeggen hoe laat het is?" Met Pindles hulp verkreeg ik eindelijk de goede uitspraak, hield een jongmensch op een der bou levards staande en vroeg het hem. Hij zag mij nieuwsgierig aan, barstte toen in lachen uit en riep: «Vraag het aan een politieagent. Ik ben zelf een Engelschman en gebruik hetzelfde boek." Ik weet niet hoe hij wist dat wij het boek had den, op dat oogenblik zat het in mijn zak. Wij gingen gedwee verder. Pindles was nog woedender dan ik; hij wilde het boek hebben en koos een zin voor hem zelf uit. »Nu," zei hij, »ziet ge dien man daar zitten ? Ik zal hem vragen »Mag ik u om wat vuur ver zoeken ?" en ik zeg u dat zij het Fransch uit uw boek niets beter zullen verstaan dan mijn Fransch. De taal geraakt in verval, niemand spreekt het meer goed uit." We gingen naast den man zitten en Pindles vroeg hem vriendelijk maar duidelijk in het Fransch: »Mag ik u om wat vuur verzoeken?' De man schudde wanhopend zijn hoofd. Daarop riep Pindles het verzoek heel hard, als tegen een dooven man, maar niets hielp. Toen werd Pindles zoo goed als dol. Hij hield het boek onder zijn buurmans neus, en hield zijn vinger op het Fransch voor: »Mag ik u om wat vuur verzoeken?" met driftig gebaar. De man antwoordde in een andere leelijk klinkende taal, maar op de zelfde wijze, en zij werden ieder oogenblik warmer, toen een jong Engelschman aan de andere ?ijde van de bank «r bij kwam en zei: »Kunt ge het niet verstaan? Hij vertelt aldoor dat hij geen Fransch k. nt Hij is een Duitscher." Wij verlieten de bank. Ik weet niet precies ?meer hoe; maar wij gingen weg. Als wij er even ongelukkig uitzagen als wij ons voelden, dan hoop ik dat niemand ons opmerkte. Het was ergerlijk; maar Pindles was koppig. Hij moest het nog eens beproeven. Hij wachtte tot wij verscheiden hoeken waren omgeslagen en toen hield hij een kort man van middelbaren leeftijd staande en vroeg hen terloops om vuur, in het Fransch; en de man aarzelde, alsof hij trachtte het uit te werken. »0ch, kom maar mee!" riep Pindles uit. »IIij is nog grooter idioot dan de vorige." »Wat!" riep de vreemdeling. »,lou schandelijk, impertinente, domme Londensche gek!" Het was alweer een Engelschman! Wij holden de straat af, niet zoo zeer omdat wij haast had den, maar omdat hij achter ons aan liep. En na dien tijd had ik genoeg van Parijs. Ik ging den volgenden dag terug en bracht de rest van mijn vacantie te Ilamsgate door. Pindles wilde niet met mij meegaan, hij bleef de week uit en toen ik hem gisteren ontmoette was hij weer beter; hij had bijna al zijn pleisters noodig gehad om hem weer in orde te brengen. Het scheen dat hij den laatsten dag voor zijn vertrek een publiekon tuin had bezocht en vriendelijke opmerkingen had gemaakt over het vuurwerk tegen een man die naast hem stond. De man was opgevlogen en had hem dadelijk gestompt; en eenige van diens vrienden waren hem toen ook gaan stompen. Zijn Fransch was zeker weer te goed geweest, maar hij was dade lijk heengegaan zonder te trachten het duidelijker voor ze te maken. »Het volgend jaar," zei hij treurig, »ga ik naar Constantinopel." »Gij spreekt toch geen Turksch ?" vroeg ik. »Als ik dat deed zou ik niet gaan," antwoordde hij. »Zij verstaan iedere taal beter dan hun eigen, in vreemde landen." En ik geloof dat hij gelijk heeft. Onze Modelsluis. IIIUIIIMIllMIIIlIlIllllllllimillllllllllllllIUIIIIMIimimlIMMMMIMMIIMimiimi Een leuke mof. Een Duitscher. (3fet sijn horloge in de hand uit ile galerij het Frederikiplein opstuivend). Donnerwetter, Zehn minuten vor f'ünf und der Zug geht fiinf Uhr fiinf, schnell ein Aapie ! (hij wenkt den eeniyen in den hoek bvj 't Palcis voor Volk-vlijt gestationneerden huurkoetsier, die naar hem toerydt en stapt in.) DE KIIEDIVE: »Is de sluis bij IJ muiden niet een model van uwe waterbouwwerken?" Minister VAN DER SLEI.IHEX (bezorgd, lot collrga lloëll): Houd hem daar in 's hemelsnaam vandaan! De wellen zijn nog niet dicht." Minister RoëLL: »Ik zou Uwe Hoogheid raden, liever naar Katwijk te gaan. Dat is dichter in de buurt, en U krijgt er beproefd en soliede werk te zien." De Duitscher (koeltjen}. Der zoeg ist fort. .Tetzt Ilarlemmerplein, koetschier. De koetsier (verbouwereerd). Wat? De Duitscher. Sind sie tooi' ? Ich zeg Ilarlemmerplein. ich habe niein trein verpasst; jetzt nehrn ich sie bij 't uur. De koetsier (woedend van den bok tpringend). D'r uit voor den bliksem, leelijke mof! De Duitscher (doodleuk). Moet'! oder keen moei'! Ich will bei 't uur rijen. Jij bint ein dummer mensch. Von hier bis ans Ilarlem merplein ist noch kein fiinf minocten. ??Wees dus kein stuipekopf maar mach voran, s'ist jou eigenbelang doch auch wenn ich sclmell bin wo ich wesen will. De koetsier (bijna stikkend'}. Pot hier en gunter me ! d'r uit ! (Kr vormt zich een standje om het rijtuig). De Duitscher (met :ijn hoof il uit het portierranmpj"). Och! Will ein von u allen so gütig sein ein polizeibeainbter zoo roepen V (Onrerstoorbare stilte onder df mtiiigtri Do D n i t s c h e r. Meino Herren. Sie sind alle getuigen : ich verlange kein oenrcciit von dein mann. Ich houd nich von chioane of schtanil.jes - maar hij will mij nich brengen wo ich will er ist proetaal bovendien. Will nie mand ein agent roepen ? (liet puliiiek rerroert zich niet). De Duitscher (Intter). Ist kein mensch da, der so huil ich ist ? De koetsier. Allo! zulje d'or nu uitko men, cl' moet ik j« op je gezicht slaan V De Duits c h u r (niet een rechi'ifjji'ndi'n nlimlich'. Diizoc wiirde ich bestimrnt ahratiien. I> e koetsier (:ieden<l). Sloomc ! Ezelskop ! l'loert! De Duits c h e r (badaard). Al dat sjelilen helpt .je niemental. Ik schtapf toch nicht aus, of die polizui moes es er mir gelasten. (ya dit te hebben gemgd. trekt, d-e Duitscher sich in het rijtuig temt/ en gaat in de kus*e>:s iitten als iemand die ziclt tut een overw'ntering voorbereidt. Hij luutlt een sig.-iar uit zijn koker, die /tij aan steekt, trekt ecu krant wit den- zrik en Jiei/.nt te lezen : een en ander tot onuit.</ireke!tjke en/cruis run den koetsier, die schuimbekt >'<w woede maar toch <i/:en geweid durft te gebruiken.) ('/j'to verhopen rijf minuten..) Een agent (lam/saam uunstappend). Wat is hier te doen ? D e Duits c h c r. Endlich ! . . . (Hij brengt den agent op de hoogte van'(gerat, maar deze, geroepen om te oordefle.n. tusschen een vreemdeling en een stadgenoot, icei/elt geen OOI/CKblik). ' ' ' ' De agent. De koetsier is in zijn recht, dat's zoo klaar als de dag. Ken rijtuig wordt bij de rit of bij het uur gehuurd, en u hebt De Duitscher. Censtraalstation ! j De koetsier (die op een afgesproken } vracht j', wacht, maar intmschen nog een kort \ ritje denkt te maken). Centraalstation ? Stapt u dan maar weer uit, hoor ! { De Duitscher. Wie so, ausstapfen ? De koetsier, 't Is me te ver van stal j ik moet schaften. j De Duitscher. Unsinn; sjaften, ich weiss niks von sjaften. Ich muss fahren. Ich hab' eile, ich moess naar 't scbpoor. De koetsier (kopp'g). En ik moet naar stal. De Duitscher. Unsinn! Jij kunnen naar schtal wenn je mijn naar schpoor heb get'ahren. De koetsier. Ik wil niet rijen. De Duitscher. Wenn jij nicht wol rijen schtond jij nicht hier oend dan war jij mir nicht zoegemoet gerejen, als jij mij zag ankommen. Denk jij dass ich gek bin ? Al bin ich ein fremdling ich kenn die reglementen hier (hij stapt in). De koetsier (kalm), 't Is goed (hij geeft : het paard een tikje met de zweep, hel rijtuig \ komt in b weging, maar het paard, met kunst vaardige hand ingehouden, kruipt door de Ulrechtschestraat als een Klak. De Duitscher. (na zich een poo'je te heb ben bedwongen). Ein bischen schneller, Koetschier. Ich moess mit dem trein von fiinf minoeten : nach fiinf weg. De koetsier. Mijn paard is moe. i De Duitscher. Unsinn! Sie wollen mich nijdig maken, sie weten wohl das ich eilig bin. Donncrwotter legen sie doch die schweep d'r r-ins op. Was haben sie d'ran wenn ich mein trein mislauf ? De Koetsier, (brommend) Ik rij zoo hard als ik kan. De Duitscher. Ilerr Gott von Sachson Gotha ! der kerl macht mir toll rij toch schneller ! De koetsier geeft feen antwoord, maar begint onrerschi'lig te /luiten. De Duitscher (die driftig begint te worden). O, soo .... noe je zal ein fooi von mir heliben (ter zijde) maar betrunken sol je d'r nich von worden umi wenn ich mein trein. mein zoeg verpasse, dann schbigt ein himmelkreuzdonnerwetter d'rein. Mach jij ereis dass ich mein trein versuim dan soll jij zien was gebeurt. Sie sind gewarnt! (Minachtend stilzwijgen van den koetsier die er door een wonder van bedrevenheid in slaagt den gang van zijn knol nog meer in te toornen Op dit moment markeert liet beest den pas op het asphalt van de Begiiliersbreestraat. J)e Duitscher berust erin en zwijgt, 't Slaat rijf uur, kwart over vi/jren, h'ilf zes. Eindelijk zijn zij er. Het rijtuig houdt s!il; de trein is weg). hem bij de rit genomen, niet waar? De D u i t s c h e r. Ja wohl, maar . . . De n g e n t. En hij hoeft u gereden ? De Duit s c h e r. luchtig, maar . . . D e a g e n t. Wat hebt u dan te reclameoren ? De koetsier (aangemoedigd). Die mof is bezopen ! . . De D u i t s c h e r. Sie hooren agent, hoe .. . De k o e t s i e r. Betaal me liever, dief ! Af zetter ! D e D u i t s c h e r. Agent, ik hitte dien man dass sehweigen aui' zoo legen. Sie horen wie er mich beleidigt. De agent (gro;). Betaal hem dan wat u schuldig bent. dan is het uit. De koetsier. Dat's spijkers met koppen slaan ! Kom, vooruit ! . . . Centen of mee naar meneertje. De 1) n i t s c h e r. (Met de meest mogelijke kulmie). danz goot. Hier ist sechszig cent, trinkgeld heb jij nich verdient. De k o e t s i e r. Xoo'n kale mot'! D e D u i t s c h e r (liitter). Xoch ein woortchen agent ich heb den mann bezahlt, wir siinl noen. qtiitt, kann ich das aapie noe nog behouden, wenn ich voor ein zweiter rit bezahl ? De agent. Wis en drie. (Dom grinn>k-nd). Als u er pieizier in hebt geld te vermotsen, o.n u naar het Haarlommorplein te laten brengen, dat geen tien minuton loopens hier vandaan is, zal niemand het u beletten. De Duits c h e r Dus da heb ich das recht zoe? D c a g: e 11 t. Zekor, boor ! De D u i t s c ii e r. Zoo dass woll ich maar wissen. Koetschier, naar Sjollebroeg! I) e k o e t s i e r. Xaar Sohollenbrug . . . ScholIcnbrng ? . . . D e a g" nt (bedeesd). Maar ik dacht dat u naar liet llaarlemmerplein ging? D e D n i t s c h e r. Ich ga, wohin ich will, ilamit bat die, polizei uicbs zoe machen ! De k'o i1 t s i e r. i To'.aid orerdondeid). Schol lenbrug . . . Dat's de heele stad door . . . De D n i t s c h e r (>euk\. Jawohl, bitte g«horsainst; door die ganze lengte von die stad; al bin ich ein moei ich weiss den weg hier ganz goot. Adjéagent. Voraus koetschier! De a g e n t. (il'im grinnikend), 'n Leuke mof ! De koet-sier klimt rloeken/l op den bok, gee<k zijn poitrd een nijdtgen neeepitriem en venv,:mchk 3'chzelve.n in stilte, /Int hij zijn vrac/i'je yiict op tijd aan hei station heeft afgeleverd.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl