Historisch Archief 1877-1940
No.
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Maar de man antwoordde haastig en wees, als
?om aan te duiden dat wij er bijna waren, en
zoo gingen wij verder, nog wel een mijl, en toen
?een hoek om; toen stond hij stil, met een geluk
kigen glimlach en wees naar een hek.
Ik weet niet waarom hij glimlachte; hij had
?ons op een kerkhof gebracht
»Waarom heeft hy ons hier gebracht ?" vroeg
ik. »Vraag het hem eens."
Pindles vroeg het hem. Maar hij knikte alleen
verheugd en zeide steeds »wi, wi," alsof hij ons
wenschte te kennen te geven dat hij het dikwijls
?voor andere menschen ook had gedaan en be
schouwd werd als talent er voor te bezitten, en
toen stak hy zijn hand uit en voegde er bij:
»Two francs,'' of tenminste iets wat hetzelfde
beteekende.
Ik bewoog Pindles hem te zeggen dat wij geen
begraafplaatsen wilden zien, dat wij hier gekomen
waren voor een pretje en niet voor een begrafenis,
«n Pindles zeide het hem.
Nog kon de man het niet begrijpen; hij riep
om zijn geld en ik stond er bij en liet hem en
Pindles het uitvechten. Zy verstonden elkander
niet, maar zjj spraken beiden flink uit, en dat is
alle» wat noodig is voor een bewering.
Wij eindigden met hem te betalen, om hem
te doen zw\jgen, maar ik wilde niet meer van
die onaangenaamheden hebben en daarom ver
telde ik Pindles den volgenden morgen dat ik,
hoe ik hem ook bewonderde, van plan was te
zien wat een conversatieboek voor ons kon doen,
?en ik kocht er een.
Gij kent de soort die ik meen, een klein
boekje dat zinnen voor dagelijksch gebruik geeft
in het Engelsen, met de Fransche vertaling
er onder. Er waren er een massa voor het
geld; het moeilijkste was er een geschikte
uit te zoeken, om te probeeren hoe het ging.
Wjj konden niet naar een wildvreemd mensen
toe gaan en vragen: »Hoe gaat het met uw moe
der?" zelfs in het Fransen, of zeggen : »Ik heb
den zoon van uw oom gezien." Het kon toch wel
wezen dat zijn oom geen zoon had. Wij liepen
-echter door en besloten eindelijk alleen te vra
gen: »Kunt u mij ook zeggen hoe laat het is?"
Met Pindles hulp verkreeg ik eindelijk de goede
uitspraak, hield een jongmensch op een der bou
levards staande en vroeg het hem. Hij zag mij
nieuwsgierig aan, barstte toen in lachen uit en
riep: «Vraag het aan een politieagent. Ik ben zelf
een Engelschman en gebruik hetzelfde boek."
Ik weet niet hoe hij wist dat wij het boek had
den, op dat oogenblik zat het in mijn zak. Wij
gingen gedwee verder. Pindles was nog woedender
dan ik; hij wilde het boek hebben en koos een
zin voor hem zelf uit.
»Nu," zei hij, »ziet ge dien man daar zitten ?
Ik zal hem vragen »Mag ik u om wat vuur ver
zoeken ?" en ik zeg u dat zij het Fransch uit
uw boek niets beter zullen verstaan dan mijn
Fransch. De taal geraakt in verval, niemand
spreekt het meer goed uit."
We gingen naast den man zitten en Pindles
vroeg hem vriendelijk maar duidelijk in het
Fransch: »Mag ik u om wat vuur verzoeken?'
De man schudde wanhopend zijn hoofd. Daarop
riep Pindles het verzoek heel hard, als tegen een
dooven man, maar niets hielp.
Toen werd Pindles zoo goed als dol. Hij hield
het boek onder zijn buurmans neus, en hield zijn
vinger op het Fransch voor: »Mag ik u om wat
vuur verzoeken?" met driftig gebaar.
De man antwoordde in een andere leelijk
klinkende taal, maar op de zelfde wijze, en zij
werden ieder oogenblik warmer, toen een jong
Engelschman aan de andere ?ijde van de bank
«r bij kwam en zei: »Kunt ge het niet verstaan?
Hij vertelt aldoor dat hij geen Fransch k. nt
Hij is een Duitscher."
Wij verlieten de bank. Ik weet niet precies
?meer hoe; maar wij gingen weg. Als wij er even
ongelukkig uitzagen als wij ons voelden, dan
hoop ik dat niemand ons opmerkte.
Het was ergerlijk; maar Pindles was koppig.
Hij moest het nog eens beproeven. Hij wachtte
tot wij verscheiden hoeken waren omgeslagen en
toen hield hij een kort man van middelbaren
leeftijd staande en vroeg hen terloops om vuur,
in het Fransch; en de man aarzelde, alsof hij
trachtte het uit te werken.
»0ch, kom maar mee!" riep Pindles uit. »IIij
is nog grooter idioot dan de vorige."
»Wat!" riep de vreemdeling. »,lou schandelijk,
impertinente, domme Londensche gek!"
Het was alweer een Engelschman! Wij holden
de straat af, niet zoo zeer omdat wij haast had
den, maar omdat hij achter ons aan liep.
En na dien tijd had ik genoeg van Parijs. Ik
ging den volgenden dag terug en bracht de rest
van mijn vacantie te Ilamsgate door.
Pindles wilde niet met mij meegaan, hij bleef
de week uit en toen ik hem gisteren ontmoette
was hij weer beter; hij had bijna al zijn pleisters
noodig gehad om hem weer in orde te brengen.
Het scheen dat hij den laatsten dag voor zijn
vertrek een publiekon tuin had bezocht en
vriendelijke opmerkingen had gemaakt over het
vuurwerk tegen een man die naast hem stond.
De man was opgevlogen en had hem dadelijk
gestompt; en eenige van diens vrienden waren
hem toen ook gaan stompen. Zijn Fransch was
zeker weer te goed geweest, maar hij was dade
lijk heengegaan zonder te trachten het duidelijker
voor ze te maken.
»Het volgend jaar," zei hij treurig, »ga ik naar
Constantinopel."
»Gij spreekt toch geen Turksch ?" vroeg ik.
»Als ik dat deed zou ik niet gaan," antwoordde
hij. »Zij verstaan iedere taal beter dan hun eigen,
in vreemde landen."
En ik geloof dat hij gelijk heeft.
Onze Modelsluis.
IIIUIIIMIllMIIIlIlIllllllllimillllllllllllllIUIIIIMIimimlIMMMMIMMIIMimiimi
Een leuke mof.
Een Duitscher. (3fet sijn horloge in de
hand uit ile galerij het Frederikiplein opstuivend).
Donnerwetter, Zehn minuten vor f'ünf und der
Zug geht fiinf Uhr fiinf, schnell ein Aapie ! (hij
wenkt den eeniyen in den hoek bvj 't Palcis voor
Volk-vlijt gestationneerden huurkoetsier, die naar
hem toerydt en stapt in.)
DE KIIEDIVE: »Is de sluis bij IJ muiden niet een model van uwe waterbouwwerken?"
Minister VAN DER SLEI.IHEX (bezorgd, lot collrga lloëll): Houd hem daar in 's hemelsnaam vandaan! De wellen zijn nog niet dicht."
Minister RoëLL: »Ik zou Uwe Hoogheid raden, liever naar Katwijk te gaan. Dat is dichter in de buurt, en U krijgt er beproefd en
soliede werk te zien."
De Duitscher (koeltjen}. Der zoeg ist fort.
.Tetzt Ilarlemmerplein, koetschier.
De koetsier (verbouwereerd). Wat?
De Duitscher. Sind sie tooi' ? Ich zeg
Ilarlemmerplein. ich habe niein trein verpasst;
jetzt nehrn ich sie bij 't uur.
De koetsier (woedend van den bok
tpringend). D'r uit voor den bliksem, leelijke mof!
De Duitscher (doodleuk). Moet'! oder
keen moei'! Ich will bei 't uur rijen. Jij bint
ein dummer mensch. Von hier bis ans Ilarlem
merplein ist noch kein fiinf minocten. ??Wees
dus kein stuipekopf maar mach voran, s'ist jou
eigenbelang doch auch wenn ich sclmell bin wo
ich wesen will.
De koetsier (bijna stikkend'}. Pot hier en
gunter me ! d'r uit !
(Kr vormt zich een standje om het rijtuig).
De Duitscher (met :ijn hoof il uit het
portierranmpj"). Och! Will ein von u allen so gütig
sein ein polizeibeainbter zoo roepen V
(Onrerstoorbare stilte onder df mtiiigtri
Do D n i t s c h e r. Meino Herren. Sie sind
alle getuigen : ich verlange kein oenrcciit von
dein mann. Ich houd nich von chioane of
schtanil.jes - maar hij will mij nich brengen wo
ich will er ist proetaal bovendien. Will nie
mand ein agent roepen ?
(liet puliiiek rerroert zich niet).
De Duitscher (Intter). Ist kein mensch da,
der so huil ich ist ?
De koetsier. Allo! zulje d'or nu uitko
men, cl' moet ik j« op je gezicht slaan V
De Duits c h u r (niet een rechi'ifjji'ndi'n
nlimlich'. Diizoc wiirde ich bestimrnt ahratiien.
I> e koetsier (:ieden<l). Sloomc ! Ezelskop !
l'loert!
De Duits c h e r (badaard). Al dat sjelilen
helpt .je niemental. Ik schtapf toch nicht aus, of
die polizui moes es er mir gelasten.
(ya dit te hebben gemgd. trekt, d-e Duitscher sich
in het rijtuig temt/ en gaat in de kus*e>:s iitten als
iemand die ziclt tut een overw'ntering voorbereidt.
Hij luutlt een sig.-iar uit zijn koker, die /tij aan
steekt, trekt ecu krant wit den- zrik en Jiei/.nt te
lezen : een en ander tot onuit.</ireke!tjke en/cruis
run den koetsier, die schuimbekt >'<w woede maar
toch <i/:en geweid durft te gebruiken.)
('/j'to verhopen rijf minuten..)
Een agent (lam/saam uunstappend). Wat
is hier te doen ?
D e Duits c h c r. Endlich ! . . .
(Hij brengt den agent op de hoogte van'(gerat,
maar deze, geroepen om te oordefle.n. tusschen een
vreemdeling en een stadgenoot, icei/elt geen
OOI/CKblik). ' ' ' '
De agent. De koetsier is in zijn recht,
dat's zoo klaar als de dag. Ken rijtuig wordt
bij de rit of bij het uur gehuurd, en u hebt
De Duitscher. Censtraalstation ! j
De koetsier (die op een afgesproken }
vracht j', wacht, maar intmschen nog een kort \
ritje denkt te maken). Centraalstation ? Stapt
u dan maar weer uit, hoor ! {
De Duitscher. Wie so, ausstapfen ?
De koetsier, 't Is me te ver van stal j
ik moet schaften. j
De Duitscher. Unsinn; sjaften, ich weiss
niks von sjaften. Ich muss fahren. Ich hab' eile,
ich moess naar 't scbpoor.
De koetsier (kopp'g). En ik moet naar stal.
De Duitscher. Unsinn! Jij kunnen naar
schtal wenn je mijn naar schpoor heb get'ahren.
De koetsier. Ik wil niet rijen.
De Duitscher. Wenn jij nicht wol rijen
schtond jij nicht hier oend dan war jij mir nicht
zoegemoet gerejen, als jij mij zag ankommen.
Denk jij dass ich gek bin ? Al bin ich ein
fremdling ich kenn die reglementen hier (hij
stapt in).
De koetsier (kalm), 't Is goed (hij geeft :
het paard een tikje met de zweep, hel rijtuig \
komt in b weging, maar het paard, met kunst
vaardige hand ingehouden, kruipt door de
Ulrechtschestraat als een Klak.
De Duitscher. (na zich een poo'je te heb
ben bedwongen). Ein bischen schneller, Koetschier.
Ich moess mit dem trein von fiinf minoeten :
nach fiinf weg.
De koetsier. Mijn paard is moe. i
De Duitscher. Unsinn! Sie wollen mich
nijdig maken, sie weten wohl das ich eilig bin.
Donncrwotter legen sie doch die schweep d'r r-ins
op. Was haben sie d'ran wenn ich mein trein
mislauf ?
De Koetsier, (brommend) Ik rij zoo hard
als ik kan.
De Duitscher. Ilerr Gott von Sachson
Gotha ! der kerl macht mir toll rij toch
schneller !
De koetsier geeft feen antwoord, maar begint
onrerschi'lig te /luiten.
De Duitscher (die driftig begint te worden).
O, soo .... noe je zal ein fooi von mir
heliben (ter zijde) maar betrunken sol je d'r
nich von worden umi wenn ich mein trein.
mein zoeg verpasse, dann schbigt ein
himmelkreuzdonnerwetter d'rein. Mach jij ereis dass
ich mein trein versuim dan soll jij zien was
gebeurt. Sie sind gewarnt!
(Minachtend stilzwijgen van den koetsier die er
door een wonder van bedrevenheid in slaagt den
gang van zijn knol nog meer in te toornen Op dit
moment markeert liet beest den pas op het asphalt
van de Begiiliersbreestraat. J)e Duitscher berust erin
en zwijgt, 't Slaat rijf uur, kwart over vi/jren, h'ilf
zes. Eindelijk zijn zij er. Het rijtuig houdt s!il;
de trein is weg).
hem bij de rit genomen, niet waar?
De D u i t s c h e r. Ja wohl, maar . . .
De n g e n t. En hij hoeft u gereden ?
De Duit s c h e r. luchtig, maar . . .
D e a g e n t. Wat hebt u dan te reclameoren ?
De koetsier (aangemoedigd). Die mof is
bezopen ! . .
De D u i t s c h e r. Sie hooren agent, hoe .. .
De k o e t s i e r. Betaal me liever, dief ! Af
zetter !
D e D u i t s c h e r. Agent, ik hitte dien man
dass sehweigen aui' zoo legen. Sie horen wie er
mich beleidigt.
De agent (gro;). Betaal hem dan wat u
schuldig bent. dan is het uit.
De koetsier. Dat's spijkers met koppen
slaan ! Kom, vooruit ! . . . Centen of mee naar
meneertje.
De 1) n i t s c h e r. (Met de meest mogelijke
kulmie). danz goot. Hier ist sechszig cent,
trinkgeld heb jij nich verdient.
De k o e t s i e r. Xoo'n kale mot'!
D e D u i t s c h e r (liitter). Xoch ein woortchen
agent ich heb den mann bezahlt, wir siinl noen.
qtiitt, kann ich das aapie noe nog behouden,
wenn ich voor ein zweiter rit bezahl ?
De agent. Wis en drie. (Dom grinn>k-nd).
Als u er pieizier in hebt geld te vermotsen, o.n
u naar het Haarlommorplein te laten brengen,
dat geen tien minuton loopens hier vandaan is,
zal niemand het u beletten.
De Duits c h e r Dus da heb ich das recht zoe?
D c a g: e 11 t. Zekor, boor !
De D u i t s c ii e r. Zoo dass woll ich maar
wissen. Koetschier, naar Sjollebroeg!
I) e k o e t s i e r. Xaar Sohollenbrug . . .
ScholIcnbrng ? . . .
D e a g" nt (bedeesd). Maar ik dacht dat u
naar liet llaarlemmerplein ging?
D e D n i t s c h e r. Ich ga, wohin ich will,
ilamit bat die, polizei uicbs zoe machen !
De k'o i1 t s i e r. i To'.aid orerdondeid). Schol
lenbrug . . . Dat's de heele stad door . . .
De D n i t s c h e r (>euk\. Jawohl, bitte
g«horsainst; door die ganze lengte von die stad; al
bin ich ein moei ich weiss den weg hier ganz
goot. Adjéagent. Voraus koetschier!
De a g e n t. (il'im grinnikend), 'n Leuke mof !
De koet-sier klimt rloeken/l op den bok, gee<k
zijn poitrd een nijdtgen neeepitriem en venv,:mchk
3'chzelve.n in stilte, /Int hij zijn vrac/i'je yiict op
tijd aan hei station heeft afgeleverd.