Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 897
delen betreft niet verkiest te houden binnen
de perken der wet, waarom hem dan ook
bij Kon. besl. van 23 Maart 1884 rechtsper
soonlijkheid werd geweigerd.
Behalve hare beginselverklaring heeft de
partij nog een overgangsprogram waarop tal
van hervormingen voorkomen die ook door
het Werklieden verbon d en andere
vereenigingen worden voorgestaan, doch die de leden
langzamerhand met het algemeen kiesrecht
incluis! als lapmiddelen" leerden beschou
wen waarvoor het eigenlijk de moeite niet
waard was propaganda te maken.
De eerste Sociaal Democratische
Vereeniging werd in 1878 te Amsterdam opgericht.
Nadat zich in 1880 dergelijke vereenigingen
te 's Gravenhage en Haarlem en in 1881 te
Rotterdam hadden gevestigd, vereenigden zich
deze in laatstgenoemd jaar tot den
SociaalDemocratischen Bond.
Sprekende van den Soc.-Dem. Bond spreken
wij op 'toogenblik eigenlijk reeds van iets dat
tot de geschiedenis behoort. Immers de dag
bladen hebben ons juist dezer dagen gemeld
dat een scheiding heeft plaats gehad waar
door de oude bond zich in twee partijen heeft
gesplitst.
Dat zulk een scheiding te eeniger tijd moest
komen, was reeds lang vooruit te zien.
Eigenlijk zijn er al tijd leden genoeg ge wees t
die zich met _ het revolutionair karakter, dat
van den beginne af aan werd aangenomen,
moeielijk konden vereenigen, maar toen in de
eerste jaren de partij hoofdzakelijk haar kracht
vond in kritieK, traden de beginselen en de
verschillen minder op den voorgrond en waar
z\j soms het hoofd dreigden op te steken, daar
zorgde de Regeering wel door een felle ver
volging dat de partijgenooten zich tegenover
het gemeenschappelijk gevaar vast aaneenge
sloten hielden.
Langzamerhand echter werd men zich
ook al door het weinige succes der partij
meer en meer bewust dat het revolutie predi
ken en het verwerpen van alle bereikbare her
vormingen een zeer onpraktische taktiek moet
heeten. Wel wenschte men vast te houden aan
de afschaffing van het privaatbezit als eind
doel, maar toch leerde men inzien dat zoowel
het belang der arbeiders als de eischen eener
goede taktiek medebrachten om met behulp
der wetgeving d.i. langs den parlementairen
weg al datgene te bevorderen wat den arbeiders
dadelijk stoffelijk en zedelijk ten goede kon
komen. Zoo vormde zich naast de revolutio
nairen met Recht voor Allen en de Arbeider
tot organen en met Doraela Nieuwenhuis,
Cornelissen en Luitjes als hoofdleiders, een
zoogenaamd parlementaire groep onder v. d.
Goes, v. Kol, Troelstra, Fortuijn, Vliegen
en anderen die voor hunne denkbeelden te
beschikken had over De Nieuwe Tijd, De
Baanbreker, De Volkstribuun en De Wachter.
De klove tusschen deze beide groepen werd
telkens dieper, ook al door felle persoonlijke
antipathiën. In den ouden Bond bleven de
revolutionairen echter zegevieren.Eerst nam in
1892 het congres te Zwolle een motie aan waarin
o. a. werd verklaard dat de partij »rfe omver
werping der bestaande maatschappelijke orde
beoogt met alk haar ten dienste staande, wettige
of onwettige, vredelievende of gewelddadige mid
delen" en later, in 1893 op het Congres te
Groningen, werd een voorstel
(HoogezandSappemeer) aangenomen dat lijnrecht tegen
de parlementairen was gericht door de ver
klaring dat de partij zich nimmer, onder
welke voorwaarden ook, zou inlaten met de
verkiezingen voor onze vertegenwoordigende
lichamen.
Hiermede was natuurlijk verder samengaan
tusschen revolutionairen en parlementairen
onmogelijk geworden, temeer daar de groep
van Domela Nieuwenhuis telkens meer aan het
koketteeren geraakte met de anarchisten. Het
slot der geschiedenis was dat, na heel veel
kabaal en nadat verschillende leden als van
Zinderen Bakker en Dr. Vitus Bruinsma, de
IIIIIIIIIIIIHIIIMIIIIIIIimUIIIIIIIIIIIII
minimum iiiniiiiiiiiniiimiiiiii
verschrikte haar niet... integendeel, het
scheen haar de natuurlijkste zaak van de
wereld, dat hij daar was, hij vóór allen, om
haar te zien, te hooren en te bewonderen.
En met een rustig lachje trad zij hem te
gemoet, toen zij in haar kleedkamer gekomen,
hem op een hoek der sofa zag zitten.
Ja, zij was een kunstenares! Hij had het
nooit geweten en zij had er bij hem niet
meer aan gedacht, dat ze 't was. Maar nu
was 't hem geopenbaard geworden. Wat het
eind zijn zou? Zij vermoedde het in de verste
verte niet, doch wat haar wél duidelijk voor
oogen stond, wat ze wél gevoelde was ... dat
ze spelen moest en spelen zou.
Frans was eenige uren na haar vertrek
reeds te huis gekomen en haar zonder ver
wijl gevolgd. Een toeval, een aankondiging
in de courant bracht hem onmiddellijk op
het rechte spoor. Er bleef hem nog juist
zooveel tijd over, om zich naar den schouw
burg te spoeden en een plaats te nemen.
Nu- stonden zij tegenover elkander, hij
toornig, doödelijk beleedigd, tot in het diepst
van zijn ziel getroffen en toch hard, streng
en onverbiddelijk. Zij, zeker van de over
winning, zich onschuldig voelend als een kind
als in hooger sfeeren zwevend. Zij vroeg hem j
bij haar te blijven, maar eerst het kind te
gaan halen, want haar plaats was nu hier:
men had haar in den loop van den avond |
een voordeelig engagement aangeboden.
Ziedend van toorn wees hij haar verzoek
van de hand, hij dankte er voor naast haar
den prins gemaal te spelen en nog dienzelf
den avond vertrok hij onverzoend. Gehoor
gevend aan haar dringende smeekbeden,
kwam hij nog eenmaal weer.
Maar dezen keer zag zij zelf in, welke een
partij den rug hadden toegekeerd, de parle
mentairen jl. Zondag op eene vergadering te
Zwolle in beginsel besloten een nieuwe
sociaaldemocratische partij te stichten, die zich stel
lende op den ouden grondslag der internatio
nale sociaal democratie, haar doel wil bereiken
zoowel door politieke als economische actie.
De oproeping tot deze vergadering was uit
gegaan o.a. van de heeren Gerhard, v. d. Goes,
Trpelstra, v. Kol, Fortuyn, Helsdingen. en
Vliegen, de vier laatsten vooral vroeger warme
vrienden van den heer Domela Nieuwenhuis.
Het optreden dezer nieuwe partij mag een
gelukkig verschijnsel worden genoemd. Wij
staan nog zóó ver af van de vervulling van
alle idealen en het gros van het volk is daar
voor nog zóó weinig vatbaar dat het een ze
gen mag heeten een groep te zien opstaan,
die, hoe groot het verschil in einddoel ook
moge zijn, toch bereid is met anderen saam
te werken om voor de arbeiders alvast te
verkrijgen wat bereikbaar is.
Wij willen hiermede niet zeggen dat we het
optreden zouden afkeuren van een andere
groep, die, zooals de wetenschappelijke anar
chisten dit doen, tegenover de Staatsalmacht
den nadruk leggen op de rechten van het
individu. Integendeel wij zouden de verschij
ning daarvan toejuichen als een heilzaam
tegenwicht tegen het sociaal-democratisch be
ginsel om het individu geheel in den Staat
te doen opgaan. De lieden die zich echter bij
ons te lande als anarchisten schijnen te willen
poseeren kan men even wel in ditopzicht meeren
deels niet ausérieux.nemen. Eerstens toch zijn
zij meer anarchistisch in taktiek dan wel in be
ginsel en wie den heer Domela Nieuwenhuis
Reeft gevolgd in zijn vroegeredaden en geschrif
ten, waarin hij zich deed kennen als een
aartsvaderlijk communist, moet uit zijn tegenwoor
dig optreden wel den indruk krijgen dat hij
zich als anarchist gaat voordoen minder uit
overtuiging dan wel om zich te onderscheiden
van de sociaal-democraten in andere landen
en. ook van de geestverwanten in zijne meer
onmiddelijke omgeving, die hij niet in dezelfde
partij naast zich dulden kan. Feitelijk staat
hij thans dan ook, van bijna al zijn vroegere
vrienden verlaten, niet meer aan het hoofd
eener Staatkundige partij, maar aan het hoofd
van een troep verbitterde ontevredenen, die
geen andere overtuiging hebben dan dat de
maatschappij moet worden omvergeworpen en
het gezag moet worden ondermijnd!
Waar wij dit uitspreken mogen wij echter
niet verhelen dat het gezag, zoowel het uit
voerend als het wetgevend gezag, aan het
ontstaan van deze intransigenten volstrekt
niet onschuldig is, want het gezag is zich te
genover de socialisten meermalen schromelijk
te buiten gegaan en om anti-parlementairen
te kweeken is zeker geen inrichting beter ge
schikt dan het Nederlandsche Parlement, dat
zich zoo lang het bestaat allerbedroevendst
weinig heeft ingelaten met de nooden en be
hoeften des volks.
(Slot volt/t). Socirs.
Een Sophoklesvertooning in
Zuid-Frankrijk.
(Siot).
In het midden der stad ligt het oude theater.
Een lange laan van platanen leidt van het
station er henen; het schijnt den aankomende
armzalige figuur haar man, de echte provin
ciaal zou maken, wanneer hij in een andere
omgeving geplaatst werd. Hij, die haar bui
ten in de vrije natuur een schoone, trotsche
man had toegeschenen kwam haar hier stijf
gedwongen, onbeholpen en linksch voor. Hij
werd steeds harder en misnoegder; eindelijk
verloor ook zij haar geduld. Hoe kon hij zoo
hardnekkig tegen haar kuustenaarstalent op
staan :" »Je hebt me niet lief!" beweerde zij
»Je hebt mij nooit lief gehad!" verweet hij
haar. Op zekeren dag vergat hij zich zelven.
Op het tooneel komend, was hij getuige van
de vertrouwelijkheid, die er heerschte tusschen
de collega's en haar zijn vrouw.
Zich op zijn rechten als echtgenoot beroe
pend, beval hij haar, hot tooneel voor altij<l
vaarwel te zeggen en hem te volgen. Zij wei
gerde openlijk hem te gehoorzamen. De slag
was gevallen ; Frans reisde bevend van toorn
alleen af.
Een pijnlijk scheidingsproccs begon. Frans
bleef bij zijn verlangen, Ciarisse bij haar
weigering. De wet bevrijdde haar ; doch daar
:,ij de schuldige was, werd het kind denman
toegewezen.
't Eenige wat haar nu overbleef, was be
vrediging te zoeken in het beoefenen en
aankweeken van haar talent, dat haar steeds
nieuwe triomfen deed behalen.
Zij had een schitterend engagement kunnen
aangaan, maar dit belette niet dat zij weldra
door een brandend verlangen naar man en
kind werd aangegrepen.
Na den roes der opwinding kwam zij tot
de ontdekking, dat zij Frans nog steeds lief
had, ja, dat zij hern nog meer beminde, om
dat hij haar voor zich alleen wenschte te
bezitten.
een geweldig vierkant brok metselwerk zonder
meer, want de zitplaatsen zijn uitgehouwen uit
den berg: de Romeinen hadden het uitgraven
van een berg er voor over, om schouwspelen te
kunnen zien. Wachtposten van gendarmen en
artilleristen bewaken het plein; langs den voet
van den reuzenmuur, over een ongebaanden, door
steenen en puin moeilijk begaanbaren weg dringt
het publiek naar den ingang, aan den linkerkant.
De oude poorten zijn met planken toegeslagen;
de controleurs van de »Comédie francaise" hebben
hun hokje met hun tourniquet in een bres, door
wie weet welken Maarten van Rossem in den
muur geschoten. Wie op de moderne wijze is
binnengedraaid, kruipt door een spleet, loopt
onder een door vlammen geroosterden boog van
metselwerk door, en komt eindelijk in het thea
ter. Nu is de aanblik overweldigend. Gij ziet tegen
een muur aan die 3(> meter hoog en 103 meter
breed is, massief ook nu nog als ruïne.
Vensteren deurgaten zijn in den loop der eeuwen ver
der gevreten; nissen hebben hun beelden verlo
ren, bogen zijn afgebrokkeld. Spleten en moeten
wijzen de plaatsen aan, waar misschien vroeger
de kunstige machineriën waren vastgehecht. Want
de tooneeltechniek der ouden was groot: getui
gen het vastklinken van Prometheus aan de rots,
en de Oceaniden, die zwevend tot hem kwa
men en van hem gingen. Rechthoekig tegen de
beide kanten van den hoofdmuur aan staan
zijmuren waarvan geheele brokken zijn weggebro
ken of naar beneden gekomen, en de grillige
resten laten de machtige i likte van het gevaarte
schatten; vier meter breed staat het op de aarde.
Door deze muren wordt het tooneel ingesloten;
daarvóór loopt de straat die erbij behoort, en
daarvoor weder ligt in den vorm van een halven
cirkel het parterre, eertijds de plaats waar de koren
met strofe en antistrofe van links naar rechts en
van rechts naar links gingen, thans
doorstoelenrijen ingenomen. En bank na bank ver omhoog
ligt het halfrond der toeschouwers; de 25 beneden
ste rijen gerestaureerd met het oorspronkelijk
graniet; de marmerbedekking is lang verdwenen.
Waar de banken ophouden, zijn houten stellingen
gebouwd, om de duizenden en duizenden toeschou
wers een plaats te geven. De Zuidelijken schatten
hun aantal op acht, of tien, de Noordelijken op
zes ;\ zevenduizend. Heel ver omhoog hingen aan
rotspunten hier en daar enkele geitenherders die
van het tooneelspel niet veel meer konden ge
nieten dan van het bewegen van niet te groote
marionetten.
Het is avond, en het theater is door
electriciteit verlicht. Halverwege de hoogte staat op
hooge pijlers van afstand tot afstand een heldere
bol ; in zijn onmiddellijke nabijheid zijn de tri
bunes voor de hooge gasten en de gastheeren
geplaatst. Dit is een voorzichtigheidsmaatregel:
»rapport aux bombes". De ministers hebben
dreigbrieven ontvangen. Ook het tooneel is door
twee electrische lampen verlicht, bovendien zijn
er de gewone voetlichten aangebracht En even
als in onze moderne schouwburgen, staat voor
op het tooneel . . . een houten souftleurskast.
Als coulissen doet het struikgewas dienst, dat
tusschen de steenen is opgeschoten, en door het
koor moet worden weggebogen; het orkest is
opgesteld onder den vijgeboom aan den linker
kant; de lampjes der muzieklessenaars schitteren
en flikkeren door zijn bladeren heen. Xu en dan
worden de lichten van het linlfrond gedoofd;
alleen het tooneol met zijn somberen imposanten
achtergrond wordt dan beschenen, en het ge
murmel van de duizenden stemmen stijgt naar den
tintelenden sterrenhemel op als een oorverdoovend
geraas.
Reeds eenigcn tijd hebben de zuidelijken ge
zeten in «espérance", gelijk zij de verwachting
noemen, van de officials ; eindelijk klinkt de
Murseillaise door de lucht, en de maire van
Orange verschijnt met zijn gemeenteraad. Dan
komen de ministers, Guórin voorop. »Vive Leygues",
roepen de toeschouwers. Nummer twee is Leygues
zelf; alles zwijgt; nummer drie is Barthou. Niet
geheel zeker, of de eerste excellentie Leygues
wel was, roepen de duizenden kelen nu nogmaals :
»Vivo Leygues". En Leygues zwaait met zijn
iiiuiiiinniiiilii
Zij bestreed haar heftig verlangen, doch op
een storinachtigen winteravond werd het haar
te machtig; zij wilde het kleine, eenzame
huis terugzien, dat zij twee jaar geleden ver
laten had om het nooit weer te belreden.
Zij liet haar rijtuig in een laan wachten
en ging te voet door den besnecuwden tuin.
De waclithond kende haar nog en kwam haar
tegemoet springen, kwispelstaartte vroolijk
en likte haar de handen. Door het venster
der huiskamer scheen licht. A's op gevleu
gelde schreden trad zij naderbij thans
kon zij alles in de kamer ondersdhciden.
Aan de tafel, waarover ecu helder wit
tafellaken lag uitgespreid, zat Frans
welbchagelijk zijn pijpje te ronken. Tegen hem aan
leunde ceu vreemde, jonge vrouw met een
breikous in (Ie hand; een blond knaapje
j stond aan de knieën van de vreemde. Zij
speelde met het kind door haar knie nu eens
' omhoog te trekken, dan weder te laten zakken.
j De kleine vond dit spelletje heerlijk, doch
l hij scheen moe te worden, want hij slak
j eindelijk met een smeekend gebaar zijn
! armpjes naar de vrouw uit, die hem ophief
j en hartelijk kuste. En Clarisse stond buiten,
in den storinachtigen avond en de hond
leunde met zijn ruigen, trouwen kop tegen
haar aan. Eerst weende zij luid. maar de
storm overstemde haar weeklagen. Toen
keerde zij het vredige huis den rug toe en
1 ging in den ijskouden wind verdei'. Lang
zamerhand kwam er een diepe, treurige be
rusting over haar en deze was haar tot heden
toe trouw gebleven.
Toen Clarisse ontwaakte uit haren droom
van het verleden was het vuur in den haard
bijna uitgegaan. De eerste, bleekgrauwe
schehoed, met gebaren zoo groot, als waren hij te
Orange, of in de buurt geboren. De gasten schrijden
deftig, langzaam, afgemeten op hun plaatsen toe,
en het oogenblik wordt nu zoo plechtig, dat de
Marseillaiie niet meer voldoet. »Boje Tsara Krani"
klinkt het nu, en de zegen des hemels wordt
afgesmeekt voor den czar aller Russen.
Van de galerijen komt een nieuw gejubel: »Vive
Mistra-a-a-a-1!" De dichter treedt naar binnen.
De minister zendt een bode op hem af,
ennoodigt hem naast zich. Generaal Voisin moet zijn
plaats ruimen voor den poëet. Er zijn landen,
zoo merkt een Duitsch toeschouwer hierbij op,
waar de dichters niet meer aanspraak hebben op
officieele achting dan ieder ander burger tenzij
zij luitenant bij de reserve zijn !
Xog eenmaal klinkt een »Vive!" Het is voor
Sarcey, den ouden heer, die weet wat hem, ook hier,
toekomt. lkt zoo schrijft hij in zijn feuilleton in
de Temp*, bedank den maire van Orange voor
zijn hartelijke ontvangst; ik had het genoegen,
bij het souper na afloop der voorstelling tusschen
Mounet-Sully en Mlle Bartet te worden geplaatst;
toen de mistral, de gure wind, ons verstijfde tot
in het gebeente, zeide ik tot Claretie, die stond
te bibberen in zijn lichte overjas: »zoudt gij niet
heen gaan: gij zult ziek worden." Maar Claretie
antwoordde: Wy kunnen niet; het geheele pu
bliek houdt de oogen op ons gericht."
De mistral blies door de gaten in de muren en
over de banken der toeschouwers. Hij joeg een
fijn wit stof in de vouwen der zwarte kleederen
van de overheidspersonen; hij slierde de woor
den van den ongelukkigen Oedipus hoog de lucht
in, zoodat slechts een gedeelte der aanwezigen
de verzen van Sophokles konden verstaan. Som
migen van hen troostten zich in de grot, een
nis in een van de zijmuren, waar de maire een
kellner in een lila peplum had nedergezet, met
de order, aan iederen dorstige vrij champagne
te schenken. Maar de meesten bleven zitten, en
werden ook zonder te verstaan getroffen door
enkele aangrijpende momenten. Zonder kothurnen
en zonder masker was Mounet Sully volgens
aller getuigenis een grootsche verschijning. Zijn
gebaar, dat te Parijs in den schouwburg wel eens
grotesk is, paste hier in de omgeving; toen Kreon
hem had gevloekt gingen in eens de lichten uit
van de zitplaatsen; in het geweldig halfrond was
het nacht. Alleen op het tooneel bleef het helder.
De blinde, gebrokene man wankelt langs de
voetlichten, daalt strompelend de vervallen trap
pen af; een windvlaag waait hem een tip van zijn
kleed in het aangezicht; alleen de grijze reivoer
der stort hem na, en samen schrijden zij over de
puinhoopon het theater uit in nacht en balling
schap. Een nachtuil ruischte door de donkere
ruimte. Dat alles maakte een machtigen indruk.
Oedipus werd den eenen, Antigone den anderen
avond gespeeld. E n provenraalsch blijspel of
lied ging telkens vooraf. Den eersten avond zong
mlle Bréval Mag'ili van Mistral, de muziek van
Saint-Saens. De gedachte is bij sommigen opge
komen, om ook Molière hier ten gehoore te
brengen, en nog veel grooter is het aantal van
hen, die van Orange willen maken het sBnyreuth
francais." E. M. de Voguébepleit het denkeeld in de
/VWs.Wij zullen in Augustus van ieder jaar erheen
gaan, zegt hij, op het programma zullen worden
gebracht Polyeuc'e, Cmna, Phètlre, Iphif/cnie,
Anilromnqne, Brittaimieus, Athalte, les Jbtynnies en
andere gelijkwaardige werken uit onzen tijd. De
vreemdelingen zullen er heen stroomen zoolang
wij een zoo gelukkig verbond van Sophokles en
Tartarin behouden als ditmaal. Men zal mij te
genwerpen, dat de aantrekkingskracht van de
voorstellingen lag in de aanwezigheid van de
telibres, en van drie ministers. Welnu: de felibres
en ministers zijn ook in volgende jaren nog de
wereld niet uit. Maar de herstellingskosten van
het theater'? Wil het goed worden gerestaureerd,
dan is een kapitaal noodig van 3 millioen francs.
De tegenwoordige ministers, drie van hen althans,
zullen gaarne een ftinken post op de begrooting
brengen. Maar zal de begrooting als /.ij moet
worden verdedigd, de ministers nog achter de
groene tafel vinden V Zal in r'rankrijk's zuiden
bij het droomen van een h'ransch Bayreuth in
mering van den aanbrekenden dag gleed door
de zware zijden gordijnen van de salon. De
lucht was benauwend zwaar geworden door
de laatste geuren der stervende bloemen. In
het vale morgenlicht zagen zij er uit als
kleurlooze bloemenschimrnen, het loof' zwaar en
donker. liet lachje orn den mond der schoone
Sappho-buste scheen der vermoeide, bleeke
artiste een ?potgrijns toe. Het vuur in den
haard had nu niets meer achtergelaten dan
ascli, bleekgrauwe asch. Alles was dood en
voorbij! Menschclijk geluk en mensehelijk
leed lagen ver, ver achter haar .. . De echt
genoot behoorde een ander toe; haar kind
noemde een vreemde vrouw «moeder". Maar
zij, zij beminde hen beiden nog, doch zooals
men een afgestorvene liefheeft, die de als in
vertwijfeling uitgestrekte armen niet meer
kunnen bereiken. Clarisse behoorde alleen
aan haar kunst. Niemand zat thuis verlan
gend naar haar uit te zien als zij langer
wegbleef dan anders; niemand treurde als
zij verdriet had, niemand genoot wanneer zij
vroolijk was. Duizenden bewonderden haar,
maar zij kon niemand meer liefhebben.
En als zij sterft, zal de geheele beschaafde
wereld een kunstenares in haar betreuren,doch
niemand zal aan haar groeve weenen. Alleen
de onsterfelijke gestalten der dichters, wien
zij nieuw leven inblaast zullen haar om
zweven. Zij zijn haar als vleesch van haar
vleesch als geest van haar geest geworden.
De laatste geheimen der kunst hebben zich
voor haar ontsluierd; zij heeft het hoogste
bereikt, wat men op aarde bereiken kan,
maar zij is alleen geheel alleen in haar
wereld van roem en aanzien.