Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 897
als de Schilder ze toch waarl\jk niet behoefde
af te leveren. Want als hij z\jn Icarus-aspiratien
gansch vergeten kon, was Scorel het zou mij
nu te ver voeren ook nog van het dikwijls zeer
ongemeene in z\jn landschappen te spreken
n konterfeiter van belang, deze expositie be
hoefde het ons niet te leeren. In het Rijks
museum heeft men van hem een voortreffelijk
portretstuk, en ook te Haarlem heeft men een
voorbeeld van zjjn werk in deze richting. Trou
wens dichterbij, in de zalen van het Utrechtsche
museum Kunstliefde, waar de huidige tentoon
stelling in uitloopt, vindt men een aantal van die
door Scorel gepenseelde kruisvaarders, wier koene
schoon vulgaire koppen, zoo niet zijn bijge
schilderd, of men kan er nog het werk van een
zeer abele hand in zien.
In het tryptiek van hetzelfde museum komt
het nog eens uit, hoe inferieur hij in zyn ver
beeldingsfiguren blijft, en hoe ten onrechte hij
zich van zijn Hollandschen aanleg trachtte te
emancipeeren. In een studie over den oorsprong
der Hollandsche kunst heeft de heer A. Pit
terecht den religieusen kant van Scorel als zijn
cótéabatardi gekenmerkt, en de heele Utrechtsche
school draagt, evenals de beschermer van
Bourgóndischen kom-af, door wiens toeleg Mabuse
reeds in het Sticht den grondslag er toe lei, een
balk in haar wapen.
Heeft Scorel zelf in later tijd bevroed wat
goeds in zich hij te zeer verzaakt en wat slechts
hy gezocht en gezaaid had? de overlevering
heeft ons een geval bewaard, dat het zou doen
vermoeden. Toen de befaamde Utrechtsche meester
op het toppunt van zyn roem, in 1550 door de
kapittelheeren van de Sint Bavo naar Gent ge
roepen werd, om er zijn geleerde zorgen te
bestoden aan het schoonmaken van het Lam Gods
der van Eycken, dien puursten schat van onbe
dorven oud-Nederlandsche schilderkunst, toen,
zoo zou h\j later hebben verklaard, kuste hij het
gewijd paneel op vele plaatsen. Is het ons niet
of deze strijder, voor dit werk van edele onschuld
gekomen, zich droef te binnen bracht wat ook
hij in zijn beste oogenblikken, als toen hij die
Gatharina van Schoonhoven (No. 189)
totpotretteeren aanzag, innigs van aanschouwen had in
zich gehad, en is men niet geneigd in dien kus
van ootmood van den volop geëerden, een beken
tenis te zien van het ijdele dat zijn tweeslachtig
léven had nagejaagd ?
Nochthans, het verloop van zaken is Scorel
niet geheel tegen geweest. Wel draagt hij door
wat ik zijn rederijkerskunst dorst noemen de
verantwoordelijkheid voor volgelingen als de
anonyme maker van dien De Slangen in de woestijn
geheeten academischen pierenbak, dien men onder
no. 189 op deze tentoonstelling aantreft, en van
een heele ceel directe en indirecte volgelingen
of geestelijke nakomelingen als Anthonie van
Montfoort, wiens luidruchtig en weinig religieus
ofschoon bekwaam in elkaar gezet Avondmaal
(no. G) hier in barok toch nog wordt overtroffen
door zijn afschuwelijken Dooden Christus (No. 5).
En de zooveel latere Bloemaert nog, is van
diergelijk vleesch een visch.
Maar het geluk heeft in Scorels werkplaats
ook een man gebracht wiens beste vermogen
bijna opweegt tegen zooveel bastaardij van ande
ren. Men heeft hier van Moro enkele portretten,
maar die het al te zeer afleggen bij de hoogte
van zijn betere produktie, welke gebazeerd op
de Hollandsche deugd van Scorels portretten, in
een kosmopolitische ontwikkeling niets verloren
had. Moro levert een eenig voorbeeld van een
Nederlander die aan vreemde voorbeelden zich
stichtend, den kiem van eigen aanleg niet verlo
ren gaf. maar deed uitgroeien tot iets waarlijk
groots. Indien het echter waar is dat het ware va
derland van den kunstenaar daar ligt waar men zijn
werk te eeren weet, dan zou men hem als een
Spanjaard moeten aanwijzen.
Doch er is een andere, een betere maatstaf,
en het geeft pas om in Moro's portretten gedegen
kwaliteiten te bekennen van wezenlijk Holland
schen bloede. Wat Scorel mislukte is zijns
leerlings deel geworden. Hij heeft de wereld doorge
reisd, meesters geëerd, vorsten gediend, niet ten
koste, maar ten bate van zijn beste kunnen, en
Huet heeft gelijk met te getuigen dat in dat zeer
Hollandsche konterfeitsel, Rembrandt de eenige
blijft voor wien Antonis Mor van Utrecht onvoor
waardelijk zwichten moet.
Hoe jammer intusschen dat deze kunsthisto
rische expositie dit niet met bijdragen uit
Engeland of Spanje men heeft wel minder be
langrijke proeven verder af gehaald eens ver
rassend en glansrijk komt bevestigen.
30 Aug. '94. JAN VETII.
Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co., Spui
No. 23, zijn geëxposeerd een schilderij J. B.
Jongkind «Maneschijn", een schilderij Monticelli
»Lente" en voor het zijraam een teekening J.
Bosboom «Kerk te Maasland".
Bij de heeren Preyer & Cie., lokaal »>Pictura,"
Wolvenstraat 19, is geëxposeerd een aquarel
van J. H. Weissenbruch, ^Landschap".
Deze heer, »hatte noch kein schönes Weib weinen
Buitenlandsche Bibliographie.
Die Teufekgrethl. Bauernroman aus den
Oberbayerischen Bergen von Otto von Sehaching.
Op blz. 3 al een openhartig blijk van des schrij
vers fijnen geest en van zijn stijl. Het huisgezin
van den Holzarbeiter Marold wordt geïntrodu
ceerd.
» . . . . Bei ihnen hauste auch noch eine
Insassin, die zwar keine Miethe entrichtete,
dafür aber um so unverschamtere Ansprüche an
die kleine Familie Stellte die Armuth.
Ja, die Armuth ist wie die ekle Wanzenbrut;
wo sich beide einmal einnisten, da wird man
ihrer schwer wieder los. Wenigstens vertrügt
sich die Armuth mit persischem Insektenpulver
ganz gut."
fe Geestig gezegd !
f Op blz. 99 (ik verzeker, dat ik de plaatsen
niet uitzoek) een opmerking van
menschkundigen aard.
»Teufelsgrethl" weent, »Niklaus" staat er bij.
En nu komt 't, pas op !
» . . . . Nichts aber ist gefiihrlicher als dies.
Ein trockenes, glühendes Auge einer Frau wirkt
oft nur wie der kalte Blitzstrahl, der nicht z
ndet; ein in Zahren schwimmendes (nl. een zwem
mend oog) had schon die besonnensten Kopfe
und starksten Herzen von Milnnern unter Wasser
gesetzt."
Waarschijnlijk gevolg: een zwemmend hart...
Tot slot, tot apotheose-slot citeer ik nog dit
op blz. 291 :
Het is hier een scène tusschen een verlaten
mitsgaders bedrogen echtgenoot en
deszelfstrouwelooze gade. Hoor hoe hij brult:
»Margareth, treuloses, wortbrüchiges Weib,"
begann er mit liohler Slimme und rlammendem
Blicke, »hier also muss ich dich finden ? Bist du
deswegen aus Berlin weggezogen um in deiner
Heimat ungehindert zur Ehebrecherin werden zu
kunnen?" Hè! !
Bierhumor, wee
Jan-en-allemans-levenswijsheid en passie-woorden uit het 9e bedrijf
van een lang vergeten melodrama.
Wie na dit alles nog den moed, laat ik vrijelijk
zeggen den treurigen moed, heeft om dit boek
van 313 bladzijden te lezen, die....die....nu, die'
moet 't maar doen !
Ein Reiterschwert. Historisches Charakterbild
von Robert J3yr.
Dit boek is bepaald minder gek dan 't vorige,
maar ook veel vervelender. Het is een
soldatenboek. Ik dacht, dat alleen Noord-Duitschers zoo
schreven over den oorlog van '70. Zij plegen
hun verhalen dan te betitelen: »Todesritt" of
»Mars-la-Tour," of »Im Feuer" of »Ein
Heldenschadron" en gaan zich te buiten aan vaderlands
liefde op een ietwat krijgszuchtige manier.
Maar deze schrijver is, geloof ik, een Oosten
rijker of een Sakser en schrijft een dergelijk primi
tief verhaal over den opstand der
Zuid-Nederlandsche provinciën tegen het Oostenrijksch gezag,
al die woelingen en gevechten als kader voor
de, naar 't schijnt, historische figuur van een
dragonder-overste, baron Von Pforzheim.
Dus zoo'n soort historische roman, vooral niet
mooier dan Samarow ze maakt, maar wel zoo
goed als die uit de vaardige pen van een Felix
Dahn »vloeien". Het patroontje moge iets ver
schillen, het borduurwerk blijft overal hetzelfde,
hopeloos gelijk.
Het is dan ook niet, omdat ik dit boek in eenig
opzicht merkwaardig vind, maar omdat ik over
't soort in 't algemeen iets zeggen wou, dat er
hier notitie van genomen wordt.
Al deze militair-zuchtige verhalen, zooals ze,
vooral in de eerste jaren na 1871, bij massa's
door duitschers gefabriceerd, in »Gartenlaube" en
»Familienblatt" prijkten, komen mij voor, te ont
staan uit twee gevoelens: de algemeeneversprei
de behoefte aan een heldenideaal gemenyd en
versteikt door een ander gevoel, waarvoor ik
eigenlijk geen woord heb, omdat het uit zooveel
elementen bestaat, maar dat voor 't gemak wel
als militaire vaderlandsliefde kan worden aange
duid. Dat eerste gevoel kennen wij allemaal.
De »Trois Mousquetaires" zijn er zeer in 't
grove en ouderwetsche, een uiting van: »Chevaliers
sans peur et sans reproche", nobele, krachtige
zielen, die alles durven ea alles kunnen, de
schrik der Boozen, bescherming der zwakken.
Hun houding is fier, hun oogen plegen te fon
kelen, zij werpen gebiedende blikken en schudden
leeuwemanen, hetgeen correspondeert met leeu
wenharten, die warm kloppen voor alle onschuld
en deugd in breede mannenborsten. Zoo draaft
een kind, op zijn bloedeigen beenen, te paard
door den tuin en verbeeldt zich een groot gene
raal te zijn, of een beroemd woudlooper, die
Roodhuiden bij duizenden tegelijk verslaat. Hij
is de sterkste man van het heelal, en niemand
vermag iets tegen hem. En groote menschcn
droomen zoo in bescheidener afmeting zich zelf
sterke karakters, die vastberaden en imponeerend
tegenover de personen staan, waarvoor ze in 't wer
kelijke leven sidderen als rieten. In ijdel-zoete
mijmerij componeeren ze zulke scènes, waarin
zij zelf de mooie rol spelen. Even als die kin
deren overwinnen ze altijd, door gevatheid, door
hun zedelijke kracht en zelfbeheersching ot' ook
wel door physieke kracht de gestalten van hun
fantazie en gunnen zich het genoegen in ver
beelding het sterke karakter te zijn, dat hun
ijdelheid hun doet zien. maar waartoe zij in wer
kelijkheid nooit zullen opkomen. Dat is zoo
melancholiek : zulk een bleeke illusie, zulk een
zwakke onware revanche, op het leven genomen
door de geringsten in kracht, die dat leven het
onbarmhartigst drukt. Een gestraft kind, na mok
kend in den hoek met bevende lippen en groot
starende schreioogen en nat betraande wangen,
denkt in zijn kleinen \vanhopigen trots aan den
tijd, dat hij ook groot zal zijn en net zoo sterk
en geducht als zijn vader; de kantoorboek
houder, wien zoo even de insolente chef een
scherpe berisping toediende en de ander, in
zijn ellendige vernedering voelt de meerder
heid van den ^patroon" over hem niet meer
als een neutrale, een van geld alleen, maar
als autoriteit, waarvoor hij bang'' is, en in liet
gespannen zwijgen, dat volgt, kijkt hij oen
oogenblik naar buiten, zenuwachtig on met hevig
kloppende aderen. En in zijn verbittering van
gedeemoedigd man denkt hij onwilkeurigaan wat
hij zou doen, als hij eens gold ki eeg, een plot
selinge erfenis of zoo. Hoe hij dan op koelen
toon aan den chef zijn ontslag zou aankondigen
en hij geniet van de verbazing, verlegenheid,
ontsteltenis van den man, die nu niet meer
een wreede macht over hem heeft. . in de ver
beelding.
Zulke menschen lezen nu ook graag boeken,
waarin voortdurend menschen handelen, die on
afhankelijk zijn, zedelijk, verstandelijk, gelde
lijk, zoo onafhankelijk als 't maar kan en zelfs
kan men 't eenigszins vreemde verschijnsel zien,
dat dezelfde zeer zachtzinnige boekhouders en
trouwens evengoed : kruideniers of grutters de
woeste moordhelden van een oud tooneelstuk
hevig toejuichen uit louter behoefte eens eindelijk
te genieten van iemand die niet genegerd wordt;
die 't tegen 't leven durft op te nemen.
Beter ontwikkelde menschen willen datzelfde
stichtende schouwspel in den meer verfijnden
vorm van Dumas- en Sardou-tooneelsalonhelden
en bij romans zien zij gaarne jonge advokaten
als zoodanig optreden. De Leopold van
Zonshoven uit »Majoor Frans" en zoo'n dito iemand
uit Cremers »Anna Rooze'' worden uit dien hoofde
zeer genoten.
De beschrijving dezer jeugdige helden, die om
aan den eisch te beantwoorden dus het tegendeel
van gewone menschen moeten zijn, is met kleine
varianten gewoonlijk aldus (bl. 21G):
»In seiner martialischen Erscheinung bot er
einen bedeutsamen Anblik, wie er so dastand in
dem kleidsamen . .. . enz. volgt: de breede borst,
fier gelaat, lokken en andere schoonheden. Zoo
iets eindigt op deze wijze:
»Es war ein sich tiet' einpnigendes Bild fester
Willenskraft und soldatischer Entschlossenheit."
Dat is wél 't algemeen touneel- en boektype.
In Duitschland pleegt 't meest een officier te
zijn en dit is 't punt, waar we't tweede gevoels
element raken, dat men vaag met krijgszuchtige
of soldateske vaderlandsliefde kan aanduiden.
Dat is waarlijk een zonderling en lang niet
n-voudig gevoel, al schijnt 't aan de meesten
zoo. Allerlei vreemde bestanddeelen komen er
bij, die uit zoo'n boek als dit wel op te diepen zijn.
Maar om dit stuk niet te lang te maken, wilde
ik mij daaraan liever niet wagen. Als ik binnen
kort de brochure van Tolstoï: L'esprit Chrétien
et Ie Patriotisme bespreek, is de gelegenheid meer
eigenlijk geschikt om te trachten deze eenigszins
lawaaiige en toastlievende vaderlandsbeminning
te begrijpen. Nu wil ik nog even, ter
opvroolijking alleen maar een paar citaten geven:
»Wie ein dumpfes Donnerrolten kam es aus
Pforzheims Brust" : enz.
Dat is maar ik wil geen commentaren ma
ken; die de zuiverheid van zoo'n zinnetje beder
ven konden.
Vervolgens: Baron Pforzheim staat met zijn
officieren.
»Er stand da umgeben von seinen Subalternen,
wie der Stamm eines Baumes inmMen seiner
frischf/rüne.ndtn Aste."
Treffend beeld ! maar 't wordt nog treffender,
omdat.... wel! »die (grime) Farbe trug in der
That mit bei, den Vergleicb met dem vom leiten
L/i fielten bewegten Laubscbmuck der prachtigen
Linden noch zutreft'ender zu machen".
Allermerkwaardigst inderdaad !
Men ziet 't vóór zich ! Zoo'n ouëkolonel met
een hoop jonge officieren, allemaal gearmd en
dan zóó bewogen door een ->leises Liiftchen."
't Ziet er waarlijk uit of ze veel te sterk ge
bitterd hadden en dat wordt meteen een tafereel
waarbij 't beter is niet >stil te staan.'
Zulke oude militairen »in de lorum", daar
moet je mee oppassen.
R. A. II. en F. C. J r.
Voltaire in den handel.
Dat Voltaire een practisch man was, is genoeg
bekend. Een (lichter die in de vriendschap wist
te komen van Frederik den Groote, de i'avorile
van Lodewijk XV en den Franschen koning zelf,
moest wel een practisch man xijn. Hij had zelfs
zooveel verstand van geldzaken, dat Lodewijk zijn
heerlijkheid Ferney vrijstelde van alle belastingen.
Maar toen hij zijn onkostenrekening van Ferney
ging opmaken, was die hem toch nog veel te groot.
Het is dan ook om medelijden mede te hebben.
De patriarch hield er meer dan dertig lijfeigenen
op na voor zich en zijn twaalf paarden. In zijn
brieven (1770?7i>) jammert de arme man daar
over. Gelukkig vond hij een uitweg. Hij exploi
teerde zijn vrijdom van belastingen in den trant
van den hedt-ndaagschen, door de concurrentie
zelf vermoorden werkgever.
liet leven was in zijn gebied goedkoop, en de
arbeidsmarkt was er dus laag. De poiiet zette een
fabriek van zijden kousen op, tot groote ergernis
van de Lyonsche mannen van bet vak, die meenden
dat bun het monopolie in dat artikel toekwam,
en in deze daad van Voltaire oen nieuw bewijs
zagen, dat niets bom heilig was, zelfs niet hun
welvaart, of, om met bun woorden te spreken,
het heil van het vaderland. Maar de dichter sloeg
failliet. Dat doen meer dichters die in den handel
gaan. Voltaire echter gat' bet niet op. Genève was
in die dagen onrustig, en veel horlogemakers
liepen zonder werk. De ^patriarch" lokte hen naar
zijn domein, niet gelijk Tolstoï, om met ben zijn
bete broods een behoorlijk gotrutlbld
kapoentje! te (leelen, maar om van den arbeid hunner
handen te pro H toeren.
Stuk voor stuk bad hij weldra vier horloge
fabrieken, die «en ferm en aftrek hadden, dank zij
de hulp, hem door den minister Choiseul verleend.
Dank bovendien aan de uitstekende reclame die
bij wist te maken. Goed en goedkoop, du beste
in het gebruik, en dergelijke termen, Voltaire
vond ze eerder uit dan van Houten of l'dooker.
Maar hij deed meer. Hij wist do groote Catharina,
de moeder aller Kussen, te bepraten, om zijn
agent voor Rusland te worden, want, zoo ineen.Ie
bij, de ware macht van oen souverein bestaat in
het aan de markt brengen van de producten van
Hij zond circulaires aan alle leden van bet
corps dip!omati([ue en liet den minister van Bui
tenlandsche Zaken als x.ijn groot-colporteur op
treden. De Lyonsche zijdet'abrikanten begonnen
nu natuurlijk te bemerken dat Voltaire een waar
patriot was, een zegen voor de F ansclie nijver
heid, en ieder was tevreden, Voltaire zelf bet
meest.
De moeite waard, indien gij een oud horloge
bezit, eens de kast na te zien, ot' zij soms bet
merk van Ferney draagt!
Tegen de rondvragen.
Ludwig Fulda trekt in de Neite freie Presse
te velde tegen de rondvragen, die allerlei onbe
duidende lieden tegenwoordig richten tot de
groote mannen van hun tijd over gewichtige
kwesties. Hij behandelt zijn onderwerp grondig,
gelijk bet een Duitscher, ook al is bij Oostenrijker,
betaamt. Zijn stof' verdeelt hij in twee deelen :
de rondvragen over dingen die den beroemden
man persoonlijk betreffen, en die over strijdpunten
van algemeenen aard. Van de eersten zegt hij,
dat zij door de vermeerdering van de belang
stelling in den persoon op een vermindering in
de waardeering der zaak uitloopen, de aandacht
van het publiek afleiden van den goeden weg,
en het oordeel benevelen. Wat komt het er voor
het groote publiek op aan, hoe de »toongevende
geesten der natie", of »de meest uitstekende
figuren van den tegenwoordigen tijd" werken, wat
zij nog anders denken dan over hun arbeid, of
zij koel of hartstochtelijk, angstig of kalm zijn,
wat zij gaarne eten, drinken, rooki-n enzoovoorts,
en welke gevolgen zij daarvan ondervinden ? De
epidemische modeziekte die het rondvragen
weldra zal zijn, heeft voor de mannen die aan
den weg timmeren zeer nadeelige gevolgen. Zij
gaan, door te antwoorden, in hun nachtjapon op
het voetstuk van een standbeeld staan, en be
grijpen niet, dat het publiek, in plaats van trots
het hemd toch den grooten man te zien, alleen
het hemd ziet, en meent te doen te hebben met
iemand die precies naar bed gaat als alle andere
menscben, en dus ook niets meer heeft te pre
tendeeren.
Wanneer echter aan schrijvers en dichters
vragen worden gesteld als : Wat denkt gij over
de toekomst der litteratuur; of: welke levensbe
schouwing heeft in uw oogen meer reden van
bestaan, de pessimistische of de optimistische;
of: wat is uw oordeel over de sociale kwestie,
of: hoe stelt gij u de onsterfelijkheid der ziel
voor dan wordt het gevaar grooter. Het respect
voor de moeilijkheid der oplossing van dergelijke
groote problemen gaat er door de wereld uit;
het publiek krijgt er scheeve voorstellingen door,
en wat het ergste is, de autoriteit van hen op
wier autoriteitsgevoel een beroep wordt gedaan,
krijgt er een knak door. Want de »toongevende
geesten der natie" komen gewoonlijk niet in een
al te grootsche gestalte achter hun antwoorden
vandaan. Waarom zij dan toch antwoorden ? Fulda
meent dat niet de ijdelheid hun drijfveer kan zijn,
omdat zij meer dan genoeg gelegenheid hebben
om die den teugel te vieren. Een niet al te
menschkundige opmerking, dunkt ons. Maar Fulda zoekt
de verklaring in een zekere goedhartigheid, of een
overdreven streng plichtsgevoel, in de behoefte om
altijd en tegenover iedereen te zeggen hoe men over
alle mogelijke dingen denkt: een ziekelijke waar
heidsliefde dan. Meestal moet de beroemde man
oordeelen over een kwestie, die geheel buiten
zijn sfeer ligt. De enkele malen echter dat de
vakman wordt uitgenoodigd zijn meening te
zeggen, moet bij in een paar regels nederschrijven
wat hij veel beter in een grondige en
conscientieuse studie zou zeggen. De lezer ziet, dat de
Duitscher aan het woord is ! Het londvragen, zoo
eindigt bij. is een bedenkelijk misbruik van den
naam van beroemde mannen, en leidt tot
onheilzwangere halve beschaving en halve kennis.
Dat bet juist Fulda is, die dit overigens in
menig opzicht onwederlegbaar betoog houdt, geeft
er een pikanten bijsmaak aan. Immers, zoo juist
is door de dagbladen een overzicht gegeven van
de verschillende antwoorden, door eenige groote
geesten van uitscbland aan de Freie Biihte
gezonden over de bun door dit tijdschrift gestelde
vraag, welk tooneelwerk den besten weerklank
geeft van wat heden in de Duitsche harten om
gaat : die Elire van Sudermann, IL>nntle van
Hauptmann, Jagend van Max Halbe, en dtr Ta
lisman van Fulda. Mannen van naam bleven voor
die kwestie hulpeloos staan ; sommigen waren in
jaren niet naar den schouwburg geweest, en Fuldii
vindt dat blijkbaar een blaam, zoo groot, dat bij
zijn medeberoemdbeden voor erger wil vrijwaren.
Of daarmede deze schriftelijke interview de
wereld zal uitgaan ? De groote Dumas heeft over
de mondelinge zijn banvloek uitgesproken: hij
wil geen reporter meer ontvangen; en wat zegt
de Tumps't (lij neemt een kwestie van den dag,
bijvoorbeeld den oorlog tusschen China en Japan ;
gij stapt in een rijtuig en bezoekt Zola, Uidon.
Coiiuelin en Sarah Bernbardt, en vraagt hen allen :
Wat is uw oordeel, enzoovoorts. Dumas wil aan
dat soort interview voorgoed den kop indruk
ken : maar de interview zal leven trots Alexandre
Dumas lils. En mot de Teinpa denken zoo
Ollivier, ('laretie, lienjamin Constant, Ernest Heyer,
de Vogué, Zola, Saint-llilaire. Ludwig Fulda zal
zich dus ook nog wel eens een keer moeten
ergeren, voor bij zijn pleit heeft gewonnen !
Soiitf/xrnifititr. li/.eselaurs.
Ilirfttnpcten. Ui irce-cM'ds. Kussen. ?
O^it.
Te Parijs komt reeds met den herfst het bont,
en men verlengt er bet voorjaar tot ver in den
zomer mee. Zelfs zag men dezen zomer, bij eene
diplomatieke soiree, op een warmen nacht vele
luchtige toiletten van gaas en kant met bont
versierd, geheel in strijd met de vroegere traditie,
die op diplomatieke feesten zware stoffen, fluweel
en gebrocheerd, voorschreef, liet décolletéwas
b.v. omgeven met een gebeelen rand van sabel
kopjes of vossenklauwtjes; ook hield hier en daar
een losse poot een bundel plooien in bedwang.
Ook gebeele dieren zal men dezen winter dragen
bij bet décolleté. Een wit kleed van gaas en tulle
is reeds vertoond, met witte muizen bier en daar
bestrooid. Voor de nieuwe mantels worden in
plaats van knoopen of agrafen koppen van
hermelijntjes en sabeldieren voorspeld, en franjes van
marterstaarten. Ook de rokken onder de japon
nen zal men zooals de Eskimo's, de Koreanen.
en de ('hineezen uit de noordelijke provinciën
doen, met bont bezetten, liet gaat hiermede
als met de goedkoope kant, het Schotsen, de
uitgeslagen strooken en de changeantzijde, die