Historisch Archief 1877-1940
B». 898
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
druk mededeel van voorstellingen van de beide
!Ned. Opera's, die ik deze week bijwoonde, wensch
ik geen paral.'l getrokken te zien. Daarom schreef
ik deze inleiding. Ik geef mijne indrukken zooals
ik ze ontvangen beb, zonder in vergelijking te
treden.
Daar de Ned. Opera van den heer Van der
Linden met een nieuw ingestudeerd werk
Rienzi . optrad, vermeld ik die het eerst.
De bladen hebben reeds gemeld dat deze premiere
voor een stampvolle zaal plaats had, en dat ia de
Opera o. a. debuteerden Mej. Joh. Kempees, reeds
lang bij ons bekend als concertzangeres, doch die
zich in den laatsten tijd op de dramatische kunst
heeft toegelegd, waarvoor hare persoonlijkheid en
haar talent haar dan ook uitstekend geschikt maken.
Dit debuut (Adrianó) nu heeft bewezen dat men
juist gezien heeft, want dit eerste optreden houdt
eene zeer groote belofte in. Met den heer Pauwels
(Rienzi) en Mevr. Dircxks?Vau de Weghe (Irene)
vormde zij een drietal, dat aan de opvoering veel
glans verleende.
Als geheel maakte de eerste opvoering van dit zoo
moeielijke werk een goeden indruk. Het publiek was
zeer opgetogen en... den hoofdvertolkers, den directeur
Van der Linden en den regisseur den heer Saalboru,
werden vele ovaties gebracht. De heer l'auwels
o. a. ontving een aantal kransen. Nu, op dezen
openingsavond wilde jueu gaarne een bewijs van
sympathie in deze nieuwe onderneming geven. Ik
twijfel echter niet of bij de gewone voorstellingen
zal ook het publiek willen medewerken, aan deze
Opera een. artistiek cachet te geven. Het kan dit,
door niet ontijdig te applaudiseereu, wat o. a. nu
het geval was in het midden van Mej. Kempees'
groote aria, (zij had echter den tact in haar rol te
blijven) en door ontijdige kransen en
bloemengeschenken. Znlke ovaties behooren m. i. beperkt
te blijven tot buitengewone feestelijke gelegenheden.
lu zeer korten tijd is de zoo veel van de krachten
verlangende en moeielijk uit te voeren opera Rienzi
ingestudeerd. Allen waren bezield met de grootste
toewijding.
Bij de eerste voorstelling heb ik de bezetting
van de drie voornaamste solopartijen als liet
glanspunt beschouwd, doch bij de tweede voorstelling
viel tevens een schoon licht op liet koor, dat nu
bijna overal met zekerheid en entrain de zoo
moeielijke koren vertolkte. Zulk een koor belooft
vee), wanneer men bij het insludeeren niet alleen
er voor waakt dat het kiankgehalte verniia/Jere,
doch er tevens op bedacht zij den klank te ver
edelen; dan zal men (zooals nu reeds het geval
was) weer opera's hooren vertolken op een wijze
zooals in de laatste jaren onbekend was.
Het orkest was de tweede voorstelling ook
beter dan de eerste. Door het orkest en koor als
basis te beschouwen en aau de samenstelling daar
van groot en zorg te besteden, bevorderen de
operadirecteuren het meest laai eigen belang, zooals
licht te begrijpen is.
Het Sterfen-sy-ileem. toch heeft de ontwikkeling
van ons operawezen wel het meest tegengehouden.
De opera Hamlet is een oude bekende. Zij werd
door het Opera-gezelschap van den heer De Groot
opgevoerd. Ik woon'le de tweede voorstelling bij
(daar den eersten avond tevens de feestelijke in
wijding plaftts had van den nieuwen Stadsschouw
burg).
Hoewel ik daardoor de ovatie-avond bij dit ge
zelschap moest missen, had dit voor mij toch een
voordeel, namelijk: //dat bij eene tweede
voorstelling alles rustiger loopt", dan bij eene eerste
voorstelling.
Bij dit gezelschap was de groote merkwaardig
heid, kennis te maken met den bariton-zanger, den
heer Maurits de Vries, in den titelrol. Zijn enga
gemeut is een zeer gelukkige keuze, want zijne
ervaring en routine op het gebied van de Fransche
Opera, zijne schoone stem en het woekeren met
zijne middelen, maken dat hij voor zulke partijen j
uitstekend is. Hoe hij zich in werken van anderen \
stijl zal bewegen, moet later blijken, doch voor
dit genre is hij een artiest van beteekenis.
Mej. Stella de la Mar had zeer goede en zeer
slechte oogenblikken als Ophi-lie. De
waauzinscene was veel beter dan al het overige. Over
deze dame dus later meer.
Voeg ik hierbij, dat in den heer e la Fueute
een uitstekend kapelmeester is gewonnen, die alles
rustig en z< ker leidde en waardoor alles vlot mar
cheerde, en dat het koor verbeterd is, dan heb ik
de twee glauspunten opgenoemd, die in deze voor- j
stelling waren op te merken. j
Thans wil ik nog een woord wijden aan het
muzikale gedeelte van de invitntie-vojrstelling in
den Stadsschouwburg, waar het orkest van het
Concertgebouw onder leiding van den heer Kes,
de muziek van mej. Van Oosterzee gcomponeerd
voor het lyrisch drama Julinitln' van Henrik Hertz
metrisch vertaald door J. L. \Vertheim en van de
slotscène van; GijshrrijU van .-?/r1,/^/;//gecomponeerd
door Beman! Zweers. benevens als openingsstuk
de ouverture Die Wei hèdes Hattseit vau Beethoven
uitvoerde.
Uie voorstelling gaf ons het eerst gelegenheid
over de acoustiek te oordeeleu. \Vat men van de
geheimen van de acoustiek heeft loeren ontdekken
is hier blijkbaar zeer p.-pcics te pas gebracht. Ik
heb nog geen gelegenheid gehad de klank op
verschillende plaatsen van de zaal te beoordeeleu,
doch waar ik geplaatst was heb ik een zeer guir
stigen indruk er van ontvangen.
De muziek van Zweers bij Voudel's iïi}xtimht
zal men den leu Januari geheel te hooren krijgen.
De korte fragmenten in de 5e acte zijn alleen voor
deze gelegenheid bijgeeompoueerd. liet lag oor
spronkelijk niet in de bedoeling van den componist.
Het schoone voorspel voor de vijfde acte gespeeld,
besprak ik reeds vroeger, das ga ik thans over tot
de /o/üV^/K'-muziek. De componiste toont in dit
werk, dat zij zeer veel takt voor instrumentatie
heeft en met vrucht de moderne middelen en
effecten heeft bestudeerd. Het voorspel munt nog
meer uit door stemming dan door diepte, doch in
een werk als dit komt het vooral op stemming"
aan. Daarom ben ik er beslist mede ingenomen.
Zeer schoon is ook de stemming in de begelei
dende muziek, waarbij de heer Kes de schoonste
verhouding met het gesproken woord wist te be
waren, en waar het vooral mevr. Holtrop-Van
Gelder was, die door hare zangerige wijze van
verzenzeggeu de harmonie met de muziek wist te
bewaren.
Alleen wanneer de verzen zóó voorgedragen
worden, valt de kloof, die tusschen instrumentale
muziek en het gesproken woord bestaat, weg.
Daardoor kwam ook het streven van de compo
niste tot zijn recht.
Moge de nieuwe kunsttempel op het
Leidspheplein met haar schoone zaal ons veel schoone
kunst geven.
VAN MILLIGEN.
De tentoonstelling, het Tooneel in Nederland
betreffende, verzameling van den heer A. Th.
Hartkamp, verheugt zich in een zeer belang
stellend bezoek. De venchillende bescheiden
over den Stadsschouwburg voorheen en thans,
trekken vooral de aandacht. De expositie sluit
onherroepelijk Zondag 10 Sept. a.s. Eenige dagen
later wordt de groote kunstzaal geopend voor
< eene expositie van werken van den heer S.
Voerj man te Hattem. Deze expositie wordt gegeven
l door de firma Frans Buft'a & Zonen alhier, en
blijft slechts enkele weken te bezicht;gen. Daarna
komt dan de tentoonstelling van kunstwerken,
vervaardigd door leden der Maatschappij, de
zoogenaamde najaars-tentoonstelling van schil
derijen.
Den vierden September is de componist Anton
Bruckner 70 jaar geworden. Het heeft lang ge
duurd voor deze meester »lexiconfahig" geworden
is, en voor zijne aanhangers er in geslaagd zijn,
hem als componist dezelfde erkenning te doen
geworden, die hij als voortreffelijk leermeester
en organist reeds genoot.
Zich in den beginne alleen door eigen studie
ontwikkelende, gelukte het hem in 1855 de be
trekking van Dornorganist te Linz te verkrijgen.
Toen oefende hij zich onder leiding van Sechter
en Kitzler in contrapunt on compositieleer, waarna
hij tot organist van de Hofkapel te Weenen be
noemd werd. Spoedig werd hij toen tot professor
in orgelspel en compositie aan bet Conservatorium
aldaar en later tot lector in de muziek aan de
Uuniversiteit benoemd. Brnckner is een voor
treffelijk organist en wordt als componist tot de
nieuwduitsche school gerekend. In die school
neemt hij echter een eigenaardige plaats in.
Hij had reeds verscheidene missen, eenige
symphonies en koorwerken geschreven, alvorens
de concertvereenigingen notitie van zijne werken
namen. Het succes van een zijner symphoniè'n
vestigde do aandacht op hem, en met verwonde
ring bespeurde men dat dit werk niet de schep
ping- van een jong vooruitstrevend componist was,
doch van een man die vergrijsd was in do studie
van de oudere meesters. Vooral zijne symphoniën
in D moll en E dur zijn meermalen ten gehooro
gebracht.
Het oordeel over zijne werken is nog zeer
verschillend. Men is het eens omtrent de mees
terlijke contrapuntische bewerking, docli roemen
velen de geniale trekjes en stoute harmonische
wendingen, anderen verwijten hem gebrek aan
harmonie in bouw en vorm.
Oude schilderkunst te Utrecht.
ui
Om nog even op die Ilollandsche renaissan
cisten der l lio eeuw terug te koman : het was,
zoo heeft reeds van Vloten in zijn, a! is het nu
wat verouderd, toch kundig handboekje, Tuino
nagezegd, »het was als brabbelde men
Italiaansch met een uithe^mschen klemtoon en
allerlei barbaarsche woorden". En zonderling,
de schilderkunst die ook in de eeuw daarop bin
nen Utrecht haar tenten opsloeg, bleef zich mee
rendeels van een Italiaansch met Hollandsen of
wel van een Dietsch met zuidelijk dialakt be
dienen. Zet men dan ook de namen bij
elkaar van de Utrechtsche grootheden der
17e eeuw, die in de tweede zaal der bewuste
expositie voornamelijk vertegenwoordigd hangen:
Abraham Bloemaert, die van de kentering der
Uie en 17e was de beide Ciravairisten MUI
Bijlert en Hontliorst, van Poolenburgh, Ssftleven,
de lïoths zt'lfs nog, zoo hooft men inderdaad
eenige moeite in ben zich tijd- en raseen ooien
te denken van die gezonde meesters van Am
sterdam, Haarlem, Leiden, den Haag, Delft of
Dordrecht die aan de hybridische overgangs
periode vlotter ontwassen, onder misschien enger
gezichtseinder zooveel gedegener schilderkunst
hebben getogen.
Het karakter dezer Utrechtenaars voet voor voet
na te gaan. in bizonderen aard en onderling ver
band, het zou zijn zich in een doolhof van nu
ancen begeven, welke ronduit gezegd ton slofte
meer gekomplikeerd dan belangwekkend zij ir
en bovendien zou het, verondersteld dat wij ons
tot zulk slag werk al geschikt waanden, voor
ditmaal zeker veel te ver .voeren. Xu wij over
het karakter der zoogezegde Utraclitsche school
reeds algemeens genoeg te berde brachten, zullen
wij het best binnen het kader blijven van een
attente beschouwing dezer zonder het besteden
van bizondere aandacht te ongenietbare tentoon
stelling, door deze tweede zaal rondgaande, er
eenvoudig de meest opvallende schilderijen in aan
te wijzen, het kunstiiistoricsch belang er dan
liefst verder maar buiten latend.
In den doorgang al tot de tweede zaal, wordt
men niet ongunstig ontvangen door een
oudevrouweportret van den besten schilder dien het |
Sticht in de 17e eeuw zag leven, van I'aulus
Moreelse, een portret van kalme burgerlijke
maar onweerlegbare deugdelijkheid, dat verwant
is aan het bekende portret van Maria van
Utrecht iu het Rijksmuseum, l-'risseher intusschen
is het vrouweportret van denzelfdon. dat nu den
hoek om volgt, en nog meer treffend door een
gansch achtbare en aantrekkelijke pittigheid, die
Moreelse's mannen bijna altoos te zeer missen,
is de vrouwebuste die no. 142 heeft gekregen,
en waar waarlijk iets van een Van Dijcksche
bekoring van uitgaat. Hiermede heeft men trou
wens al dadelijk ht-t beste portret uit de zaal
geconfronteerd. Doorgaande langs dezen wand
krijgt men dan een »voornaam gezelschap" van
Weenix te zien, waar de voorname verveling mee
wordt ingeluid die, ook wel minder voornaam, ons
verder in de zaal staat te wachten. Doch, verliezen
we zoo spoedig niet ons geduld. Den hoek om,
vindt men iets moois van schildering in een stuk
van Paulus Bor, iets moois, voor ons niet omditt
maar ofschoon het als eonig bekend werk van
dezen schilder als curiosum geldt. No. .'til van
Van IJijlert is een soort kras, maar van oen op
gemaakte kranigheid die tegenstaat. Veel beter
is dan Xo. 40, een gaaf specimen van zijn
bokwaam-pleisterachtigen trant. Wel wat mallootig
is no. 121 van zekeren Knupfer, maar in 47!)
toegeschreven aau de Ileusch, kan men, mits
zeer goedgemutst een zekere koele friscbbeid van
aspekt waardeeren. Xu komen de portretten van
Wijbraml de Geest, die in zijn kwaliteit van zwager
van Uembrandtaltijd veel kunsthistorische belang
stelling geniet, inaar wiens te receptmatige,
bleekbeschaafdc k on t erf ei ts el s toch al te zeer die stouter
eigenschappen missen die men achter zijn bijnaam
van Fri(schen adelaar licht in hem zoeken zou.
Van veel meer distinktio dan is daar in de buurt
een teer vrouweportret van Henrick Bloemaort,
en nog beter zijn weer verderop de Mierevelts:
oen zeer kloek, eenvoudig mansportret (1.V2), een
I'. C. Hooft, erg goed van houding, een vrouwe
portret (!?'!!), in het kostuum heel mooi, en
maar waar is de Jacobs-ladder! een bijna
delicieus oud-vrouivtje, dat tienmaal meer
menschelijkbeid heeft dan al die welgef'taleerde
llontborsten er onder, te samen. In zijn gewone,
Italiaansche-bent-manieren was Ilonthorst lang
niet zoetsappig, maar weinig hotfahig, en dit
voelende, schijnt hij zich met grenzelooze saai
heid ingezeept te hebben, wanneer hij die
l'rincen en Princessen maakte, die ons te Amsterdam
in de nabijheid van de Staalmeesters al zoo vaak
tergend hebben aangegrijnsd, dat men zich hier
gaarne aan hun nabuurschap spoedig onttrekt.
De wand don hoek om, biedt trouwens ook wei
nig boeiends, wanneer men tenminste door
allerl 'i afbeeldingen van wellicht eenig
genealogiosch of iconogratiesch belang zich van nature
niet laat lijmen.
Xn komen bij de ramen nog eenige
bezienswaardige nummers. Ik bedoel ze niet van het
genre als no. W, een lijntje dat ietwat op de
maag werkt. Maar als men op Italiaansehe land
schappen uit het hokje der lieve Duitsche
hotolkamerkunst (no. 7.'!). nog niet blindgckeken is, en
niet weggcloopon van schaamte, om wat een
meneer heel uit Petersburg toch wel van ons
donken moet, dat I'imbra'idts nakomelingen
een vod als no. 2;!0 glorieus daarvandaan
ter expositie vragen durven, dan blijft er
iets als een aangename verrassing, bij bet
zien van oen door dienzelfden I!ns gezonden,
vrouwestii l'o van een zekeren Smit. waar zeer
gezonde, lekkere kwaliteiten in te waardeeren
vallen. Ik heb ook nog een vree-olijk genoegelijk
tafereel van Drooehsloot gezien : een Valentijnsdag,
(;V>), en een heel aantrekkelijk klein dorpsgezicht
van Jan IJoth en zeker nog wel meer goeds,
maar waarlijk als men zoo een paar uren hier
zijn aandacht heeft uilgeput in het rechtvaardig
turen op stukken die klakkeloos, soms niet vijf
maar zelfs zes boog boven elkaar zijn gehangen
een hangen dat moorden is dan k.in men
nut den besten wil niet de rijen vorschend gaan
herzien.
I'Jn ik voor mij, zonder hot minst mij
inophistopheliesch te \oelen, kan verklaren den droogen
toon van d ze opsomming zoo zat te zijn, dat
bet nüj hindert, zelfs niet meer naar behooren
te kunnen spreken over het franke schilderij,
wat bij den uitgang van do zaal zoo treft. Intusschen
bijna lief is mij die impotentie omdat zij mij
de gelegenheid geeft in het afschrijven van een
eindje wat over dien Savery elders geschreven
werd, een staaltje te geven van zulke intelli
gente liefde en zulk een onbevangen begrip voor
oude schilderijen om bun zelfs wille, als waarvan
heel de consciëntieuze catalogus dezer expositie
j in zijn weten-chappolijke liefdeloosheid zeker
niet te getuigen vermaj.
?-Waar beeft Savery'" zoo roemt ecu onge- j
noemde in l)t Antttcrii-niniiei', Dagblad van O i
September, -waar heeft Savery dat overdreven j
wonderlijk romantisme opgedaan, hoe komt hij ;
aan die angstige venijnigheid on dat vreemde bruin'.-' j
Dc/e man is waanzinnig geweest, reactionair j
waanzinnig, monster-waan/innig, belevend waan
zinnig. Het verwaasde blauwgroene lluweelen
landschap bracht hem tot wanhoop, hij moest
donkerte hebben, geen doorzichtigheid. De lijn- j
heid zooals hij ze uit traditie wel gaf in zijn |
bloemen, moest zich wreken in een woest
vergrooten van do beusten, had bij gedurfd, bij zou
de bokshoornen oneindig verlengd hebben en
die der herten oneindig verbreed ; maar daar
was bij helaas niet waanzinnig genoeg voor.
Maar wel herleefde soms in hem de oude traditie
van liet Spookland Kempen, die eens den ouden j
J'ieter JJreughel en den ruzenden ./(.?ronimo Dosch
had aan den kolder gebracht, de invloed die het
niet-levende organiesch maakt, die u uit een
oesterschelp door een oog laat beloeren en in
een vrucht een gigantenten kop doet zien.
Kn dan nog de vallende waanzin die in
Vincent v. Gogh zoo sterk is. Ook Savery liet
soms geen enkele rots stilstaan, maar donderde
ze met geweld door elkaar. O. die groote kip,
ze is ecu nachtmerrie, levensgroot zegt de cata
logus, gelogen, driemaal gelogen, ze is drie. tien
maal levensgroot, hi't is een reuzen-kip, ze slokt
de geheele tentoonstelling op." . . .
Dat ademt tenminste. Mij rest nu nog, in een
slotartikel de andere schilderijen, ter opluistering
van deze historische tentoonstelling te beschouwen.
JAN VH'ni.
Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co . Spui
23, zijn geëxposeerd drie schilderijen van Willem
Witsen : »0udejaarsdag te Londen", »Avond" en
«Souvenir aan London." Voor het zijraam een
schilderij van Ilervier »Visschersbooten".
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiniiiiiiiimuuiiiiiiiiniiiiiiniuu
Het Canal grande" te Venetië.
Te zeggen, dat een Venetiaan trotsch is op zijn
Canal Grande", den grooten w gevormden ver
keersweg van zijn beroemde stad, zou te veel ge
zegd zijn, want, omdat men er enkel met een gon
del of bootje vcrkeeren kan, zijn er zeker dertig
percent Venetianen, die het yCanal grande" enkel
van zijn drie of, als het feest van den Verlosser
gevierd wordt, van zijn vierde brug gezien hebben
en dus het Caualaggio" niet kennen. Maar als zij
lezen kunnen, wat bij een zeker deel van de bevolking
óók al een haas geschoten is, hebben zij zooveel
lofs gelezen en in ieder geval hebben zij vreemden
en vrienden zooveel lofs hooren spreken van het
Caualaggio", dat zij op die manier tot de over
tuiging zijn gekomen, dat iemand al heel onvol
maakt is, die nooit het //Canal grande" heeft gezien.
En, wel ja, ik kan mij voorstellen, dat iemand
die van Chicago, of van Parijs, of vau Berlijn te
Venetiëkomt en nooit ons kostelijk Amsterdam
en zijn Bocht" gezien heeft, luid van bewondering
zij voor dat prachtige breede kanaal, bezoomd door
oude paleizen en bevaren enkel door die sierlijke
langwerpig-spitse gondels met hun bevallig
wrikkenden wit-gekleeden goiujuücre op de achterplecht.
Het Canal grande" is mooi, maar niet mooier
dan onze Bocht van de lleerengracht", met zijn
rimpellooze watervlakte en 's zomers zijn massale
olmen, waarvan liet groen in het water spiegelt,
en, boven de bollige bladeivnbergen uit, hier en
daar, even, de roodc of witte nok van ecu dier
koopmanshuiziugen, die tusschen de boomstam
men door hunne breede en hooge stoepen laten
zien. Zelfs is de //Bocht" nog statiger, nog forscher
van aard, dan het, //Canal grande". Maar Baedeker
hypnotiseert niet onze vreemdelingen orn den //Bocht"
mooi te vinden: wij hebben niet onze gn/ii/iilieri,
die ons rond varen en zegeen: Kijk 'e.s naar dat
paleis en kijk eens naar dat !" en dan namen noemen,
die, als gij een beetje in de geschiedenis 1,'imis zijt
geJiudcloos bladzijden voor u openslaan uit, een
boek van met iroud en licht en bloed geschreven
stadshistorie. Xeen, die reclame maken wij niet
voor onzen Bocht", maar ik, op mijn eigen houtje,
al zal Baedeker het niet goedkeuren en zelfs al
zullen vele Amsterdammers te Venetiëm<t een
open mond hebben rondgcvarcn, die den //B.icht'1
nooit, eens goed hebben rondgekeken, ik die het
tegendeel van fon chauvinist bui, ik zeg dat, de
//Bocht' van l'nittelnrin-Brommeijer, maar goddank
ook van de Sixcn en de Van Loon's, even mooi
is als het ( '///////////////j te Venetië.
Maar mooi is 't, en liet verdient, dat, schilders
van allerlei nationaliteit stille hoekjes, eu.die zijn
er velen, uitzoeken om als de Venetiaansehe henu l
is, dat blauw te laten spiden met het
en wi
of d
\
Bij de heercn l'reyor A; Cio., lokaal-Pictura'',
Wolvenstraat 1!>, is geëxposeerd een schilderij
van Louis Apol. ->Langs het bosch."
gothick paleis, dat niet zijn hoogen gevel neerziet
in het bruingrocne watervlak van liet ,.C»nal",
geriinp.dd door het zog der snelle bootjes, ilie liet
onophoudelijk bevaren, of de zacbtsehonimelende
langzaam voortglijdende zwarte gondels, die de
zwanen vau Venetiëzijn, en het kanaal en zijn
taliooze uitgestorven zijkanaalfjes verlevendigen,
/ooals de zwarte duiven van Sint, Marens het de
prachtige l'/<<::/> N,/// Miii-ro doen. Schilderachtig
zijn die liV'.t-gekleiirde ptlcize.», met hun door
hooge palen omringde stoepen die in het water
afdalen en waaraan de gondels stilhouden, i;i hooge
nutte, en beroemde namen dragen y,e ook, namen,
(iinstiniani, Contavini, Koscori, Moeenigo, Criniani,
die als het trompetgeschal der overwinning door
de u'eschicdeius van Veneti; klinken en
WOTklinkcn, namen die brave admiralen, groote
veldheercn, wij/.c regenten, verlichte knnsthcschernicrs
hebben gedragen, die nu nog het leven dier
laguncnstad, enkel een nastralhm' van een
weergaK-Os verleden, heerlijk bezielen. Maar de Italiaam'che
zon brandt zoo fel en de Italianen zijn zoo slordig,
dat al die paiei/e» i.-r groe/rlig en min of meer
vervallen en verbrokkeld uitzie;]. Een Italiaan
laat zijn huis schilderen, eens, maar dan ook nooit
meer en ei, kei het feit hoe zeiden wij .....
latinisten 't, ook' .wc //-////.v/7 enz. dat, die
meeste paleizui Duit-ehe of Kirjelsclie hotels en
pensions znn u'eworden, maakt d:it ze eenkeer in
de 1 wiutiu' laar misschien noir eens een kwastje
. ? J " j
knjircn.
-Maar noi;j eens : hel ^ /'///,'/V/y.,//'o is mooi. Breede
zuilenlnllen hier en daar onder aan liet water
en daar boven het platte rose of grijze vlak van
de «'evcls met hun gothicke vcnster.'-pitsbogen;
van de hoeken hier en daar, waar ///'////"/// zijn
en ^'c n voor vijf centimes met een U'Ondfl kunt
laten overzetten, wat tViseh groen van een
lomniertent om de //?-// /"//??/?/ een schaduwtje te geven
voor hun duij1.1: het gespeel der /,«///'/(/// over liet
ls de avond valt, een zwemmende jongen;
schilders daar op stille plekjes weten
/e mooie Vcnetiaansche stadsgezicht jes
kunnen vinden en meestal zoeken zij 't zóó, dat
boven het rost; hunner paluzen in de blauwe lucht
de nj/e torens opsteken van ecu d(,T vele kerken
' de J/r'/v'r/ ilMa,
Canal grande"
othiek van liet
niet zijn twee
grootsche kolonvncn, die de een den leeuw vau
Sint-Markus, de ander den heiligen Theodonis en
den overwonnen krokodil dragen en, in liet water
het drukke beweeg der gondels, want, de Pia;-<:lt<i
is d" groote aanlcirplaats van Venetië.
Maar 's avonds, als de gevels der ]'n/n;;i aau
het, Caual grande"' zijn weggcdoezcld in den sche
mer, dan vooral zoeken de vreemden het //Canal
grande" en de i/iniiluli^fi aan de ?'/'//. --/?//« lokken
hen niet hun r/nirinfc i/dulul^ xi:/nnfi ! en beloven
»?/?,"//,//,-. Xiet, altijd zijn die er evenwel. Als een
of meer gondels met verlichte lamjnons zijn ver
sierd. als een of ander hotel aan het Canal" voor
zijn deur zangers laat, zingen in een verlichte Ixifca,
als ecu Venetiaan zijn pianino in een gondel heeft
laten zetten en daarop, af en aanvarende, muziek
laat makei', die door mandoline- muziek begeleid
wordt, dan is er dat wat de Veuctianeii en hunne
yuit'.lvlk'ri een sdmia ta op liet Canal grande"