De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 16 september pagina 2

16 september 1894 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 899 Statistiek van het verenigings leven. _ Wij wenschen thans aan onze vroegere over zichten enkele statistische gegevens toe te voegen, die eenig denkbeeld kunnen geven van de ontwikkeling en de kracht van het vereenigingsleven onder de arbeiders. Vooraf echter een kort woord over de wettelijke be palingen, waaraan het vereenigingsrecht in den laatsten tijd onderworpen was, daar deze natuurlijk van invloed zijn geweest op den gang van zaken. Na de afschaffing der gilden in 1798, ver vielen wij al spoedig, immers in 1811, onder den Franschen Code Pénal, die geenerlei vereeniging van meer dan 20 personen duldde dan met toestemming van de »Hooge Regee ring", terwijl bovendien art. 415 strafbaar stelde »alle onderlinge samenspanning of vereeniging van de zijde der werklieden" om het werk te staken, te beletten of duurder tema ken. Eerst de wet van 1855 uitvloeisel der grondwetsherziening van 1848 bracht mil dere beginselen. Voor de oprichting eener vereeniging werd nu geen machtiging meer ge vorderd; alleen om als rechtspersoon te kun nen optreden is wettelijke of koninklijke erkenning een vereisehte. De zooeven bedoelde artt. 414?416 van den Code Fénal, houdende verbod van coalitiën, bleven echter ook na de wet van 1855 nog in stand, totdat ook zij werden afgeschaft bij de wet van 1872. Deze laatste stelde alleen strafbaar bepaalde in breuk of poging van inbreuk op eens anders vrijheid in de uitoefening van zijn arbeid of nijverheid, doch ook zij is thans op hare beurt vervangen door art. 284 van het Wet boek van Strafrecht, waarbij in 't algemeen straf wordt bedreigd tegen hem die een ander door geweld of oedreiging wederrechtelijk dwingt iets te doen, niet te doen of te dulden. Van de 1203 vereeiiigingen 1) waarvan de Commissie gewag maakt, dateeren er slechts 17 van vóór 1811, tijdstip van invoering van den Code Pénal. Uit de periode van dezen Code, van 1811 tot 1855, leven er op 'toogenblik nog 30; uit het tijdvak 1855?1865 nog 22; uit de decade 1865/75 bestaan er 118; uit 1875 85-158; uit 1885,1894-431, terwijl eindelijk van 427 vereenigingen het oprichtingsjaar niet wordt vermeld. Dat verreweg de meeste vereenigingen na 1885 zijn opgericht zegt de Commissie zal wel het gevolg zijn daarvan dat vele vereenigingen van vroeger dateerende vóór 1893 waren teniet gegaan, maar vooral ook dat in latere jaren het vereenigingsleven onder de arbeiders ontegenzeggelijk meer omvang heeft verkregen. In de jaren na 1885 werden, in de kleinere gemeenten van Friesland en Groningen alleen, niet minder dan 84 algemeene vereenigingen opgericht, meest alle behoo rende tot Patrimonium, ter wijl de sociaal-democratische bond in het zelfde tijdsverloop in Noord-Holland, Fries land en Groningen mede tal van afdeelingen stichtte. _ Groot is echter het verschil in ontwikke ling van het vereenigingsleven in de verschil lende streken van ons vaderland, gelijk kan blijken uit het hieronder volgend staatje dat voor de verschillende provinciën de verhou ding aangeeft tusschen het aantal inwoners en dat, der werklieden-vereenigingen op 31 De cember 1892: 1) De coöperatieve vereenigingen zijn niet in het rapport der Commissie begrepen. Hij vecht zooals zijn meerderen dueu, om tot zijn doel te geraken. Toen het arme slachtoffer eindelijk aan hun handen ontsnappen kon, zag hij er on toonbaar uit, en groot was de woede van den sergeant. Lang niet malsch ook was de uitbrander toen de jeugdige zondaars voor kwamen om zich te verantwoorden wegens de beschuldiging »ecn burger'1 half'vermoord te hebben. De cantine-sergeant dorstte naar een crimiueele straf, en zijn zoon loog. De jongens stonden in positie, terwijl de zwarte wolken der bezwarende getuigen toenamen. »Jullie bezorgt me meer last dan 't geheele regiment hij elkaar,'1 pruttelde de ko lonel. »Men kan even goed een brandnetel straf opleggen, 't helpt niets of' ik jullie al provoost geef en op water en brood zet. Twintig rottingslagen er zit niets an ders op." »Met uw verlof, Sir. f) Mogen wij ook iets tot onze verdediging aanvoeren, Sir?''kwatn Jakin, met een bedeesd stemmetje. »Hè? AVat zeg je? Wou jullie soms praat jes maken met mij ook?" zei de kolonel. »Neen, Sir," nam Lew hier het woord over. »Maar als er iemand naar u toe kwam, Sir, en zei dat hij rapport van u zou ma ken, omdat u een kleine onaangenaamheid had met een vrind, Sir, en hij wou u geld afzetten..." Hier barstte heel de kazerne uit in een N.brabant telt 56 vereen, d.i. l op 9000 zielen. Limburg » 25 » » l » 10000 » Gelderland» 115 » » l » 4500 » Z.-Holland » 341 » » l » 3000 » N.-Hoiland» 220 » » l » 4000 » Zeeland » 39 » » l » 5200 » Utrecht » 43 » » l » 5300 » Friesland » 124 » » l » 2700 » Overijsel » 91 » » l » 3300 » Groningen » 132 » » l » 2100 » Drenthe » 17 » » l » 8000 => Uit deze gegevens ziet men dat het veree nigingsleven verreweg het sterkst ontwikkeld is in Groningen en Friesland, met l vereeni ging op respectievelijk 2100 en 2700 zielen. Ver achteraan komen Limburg en Noordbrabanl, die l vereeniging tellen op resp. 10,000 en 9000 inwoners. Nog meer springen deze verschillen in 't oog, wanneer men niet mederekent de vereenigingen tot nut en -vermaak. Dan blijven voor Friesland en Groningen de cijfers bijna onveranderd maar stijgt voor Noordbrabant het zielental waarop n veree niging voorkomt tot niet minder dan 19000! Neemt men niet het aantal vereenigingen. maar het aantal leden der verschillende ver' eenigingen tot grondslag derzelf'de berekenin gen, dan treden Noorbrabant en Limburg mede in het ongunstigste licht. In N.brabant blijkt dan slechts 0.4 pCt. » Limburg » » » 0.7 » » Friesland bijna 2 » » Groningen » 2 » »> Gelderland » l'/* » » Z.-Holland » 5 » » N.-Holland » 3'/i » » Zeeland ruim l » » Utrecht » l'ji » » Overijsel » 2/4 » » Drenthe » l » der bevolking te zijn vereenigd. De cijfers, waarop wij deze berekening ba seeren, loopen slechts over 711 vereenigingen, daar de overige geen opgaaf van haar leden tal hebben gedaan. Men mag echter veilig aannemen,dat bij meerdere volledigheid Noord brabant en Limburg nog achterlijker zouden blijken, want terwijl in Friesland niet minder dan 52 van de 124 en in Groningen zelfs 07 van de 132 vereenigingen geen opgaaf van hun ledental verstrekten, bedragen deze cijfers voor Noordbrabant en Limburg respectievelijk slechts 15 van de 50 en 20 van de 25 veree nigingen. Met bovenstaande cijfers voor oogen zal men moeten toegeven, dat wij recht had den in een onzer vorige artikelen te schrijven dat het Katholicisme in Nederland aan het vereenigingsleven der arbeiders niet bevor derlijk schijnt. In hoever de gemeenschapszin onder de arbeiders zich in de laatste jaren al dan niet sterker heeft geopenbaard dan vroeger, is een vraag waaromtrent de arbeid der commissie geen stellige gegevens bevat. Daartoe zou noodig zijn te weten hoeveel vereenigingen ieder jaar werden opgericht en hoeveel leden zich jaarlijks bij de nieuwe en bestaande ver eenigingen aansloten. De commissie geeft ons alleen het aantal in 1893 nog bestaande en bij haar bekende vereenigingen, met ver melding van het oprichtingsjaar. Toch schijnt het feit, dat tegenover 158 vereenigingen uit de decade 1875?1885, er niet minder dan 431 geboortig zijn uit 1885?1894, wel te wijzen op een sterke toename van het vereenigings leven in de laatste jaren. Dit strookt trou wens geheel met den indruk van een ieder, die de werkliedenbeweging geregeld volgt en met hetgeen ook de commissie opmeikt ten aanzien van de beide hierboven genoemde arbeiderspartijen. Velen zien in dit verschijnsel een onrust barend teeken des tijds. Wij daarentegen jui chen het van harte toe. De strijd tusschen kapitalisme en arbeid is er nu eenmaal til voor wie daarbij de arbeid beschouwt als de lijdende partij, moet het een voldoening zijn te zien, dat de werklieden meer en meer het middel aangrijpen, dat hen ter vreedzame overwinning- voeren zal. Vreedzame overwinniniiing zeggen wij, want men vergete f) Ia het Engelsche leger is het //Sir" nog eerbiediger dan het noemen van den raug, vau den mindere tot den hoogergeplaatste. iMliiMMiiMMillMlMlimmiimiuinumiiiiiiMimiiiiiiMlllMiilllMimuuilHllll stormachtig gelach. «Welnu:*" zei de kolonel. »Dat heeft die misselijke Jnnucar gedaan, Sir, en 't zou hem gelukt, zijn ook, als we niet opgepast hadden. We hebhen hem geen zeer gedaan. Hij had het recht niet zich met ons te bemoeien. Ik geef er niet om als de tamboar-maitre me een pak slaag geeft, Sir, of' als een korp'raal rapport van mij maakt, maar ik beu ik vind dat het niet past, als een burger aanmerking maakt op iemand in dienst bij het leger." Andermaal klonk er een schaterend ge lach door de kazerne, maar de kolonel zette een ernstig gezicht. »Hoe staan die jongens bekend 't" vroeg hij aan den regiment»-sergeant-majoor. «Volgens den kapelmeester, kol'nel." gaf deze gegaloiineerde ten antwoord den eenige in het regiment voor wien de bengels ontzag hadden »zijn ze tot alles in staat behah'e tot liegen." »Zouilt u deuken, dat wc hem voor de grap zoo toegetakeld hebben?" zei Luw, op den aanklager wijzend. »Geef ze een flinke schrobbeering," zei de kolonel, maar zoodra do knapen afgemar cheerd waren, las hij den sergcaiitszoon duchtig de les wegens het ongevraagd zich bemoeien met eens anderuuui's zaken en beval den kapelmeester de kleine tamboers flink onder den duim te houden. »Als jullie een van beiden ooit weer op het app^I komt, met liet kleinste schram metje op je bakkes," donderde de kapel meester, ->dan zal ik den tamboer-maitre niet dat de kans op een geleidelijke en vreed zame oplossing van den strijd grooter is, wan neer men te doen heeft mee een georgani seerde zichzelf bewuste arbeiderspartij, dan met een verwilde) de massa wanhopige onte vredenen, die niets blijvends kunnen tot standbrengen, maar die toch altijd machtig genoeg zijn om de maatschappij te bezoeken met allerlei daden van kwaadwilligheid en opstand. Socius. lllmilllllllllMMIM TOONLLt^MVZiEK Kermistooneel. Aan den Heer M. S. Menden da Costa. De kermis die volgens eenige slecht ingelichten maar eens in het jaar komt, schijnt er niet in te kunnen slagen, de veel gewenschte vriendenschaar ergens anders bij elkaar te brengen, dan in den schouwburg van welke ik om redenen van algemeene menschenmin niets anders zal vermelden, dan dat hij den tegenoverliggenden bekenden mode winkel een belangrijke concurrentie aandoet; en dat eenige ongeletterde Engelschen die van uit een der hoofdstraten hem gadeslaande reeds iet wat lubriek gestemd waren, nader bijkomende bij het lezen van den naam van het ve;toonde stuk ernstig en ijverig naar de scharlaken koorden gezocht hebben die uit de vensters hadden moe ten hangen (Josua II : 18). De vriendenschaar heeft ongelijk, maar we kunnen dit den lieden die nog immer met een vaag verlangen naar dien anderen Doofpot rond loopen niet kwalijk nemen en we kunnen moeilijk verwachten dat de publieke Petrus berouw zal toonen bij het dolle kraaien van Prot's Weerhaan. Ook doet de verboden vrucht haar werking, zoodat er nog velen worden gevonden, die wanneer iets dat naar aller wijzen oordeel maar dicht had moeten blijven, geopend wordt, hun reeds lang verpieterde belangstelling blijmoedig komen toonen. Met dit al is het jammer voor de gebroeders Haspels. De houding van het publiek tegenover dezen, die de voor hen niet geringe concessie deden, te Amsterdam »Klik en Klok'' te monteeren, heeft wel iets van een grove onbeleefdheid, maar ik, die mij inbeeld te weten wat er in de wereld alzoo te koop is, zou wel verre zijn van zulk een gebrek aan tact te releveeren, zoo niet Alida Klein op een gegeven oogenblik plotseling een zeer lange i in .Cupido" had laten klinken en aldus in den haard van mijn, voor alles wat naar het klassieke zweemt, wijd geopend hart een Uomeinsche vlam had gewekt, die alleen in den ongegeneerden zond vloed der overige Amsterdamsche Septemberlamlemdigheid te blusschen was. Ik wil maar zeggen dat mijn innig verlangen naar het absurde, naar de kermis, naar het »hosse, hosse" en de poffertjes, ten minste een kleine bevrediging vindt in Klik en Klok en dat ik na de opening van den Stadsschouwburg mijn rok heb laten uitstoomen. Ken familieoverlevering meldt dat mijn oom indertijd als schutter tegen het kermisoproer heeft geageerd en ik neem hem dit nog altijd hoogst kwa lijk, want ik ben een kermismensch en het feit alleen dat ik nooit in mijn leven Blanus of de dikke dame zal te zien krijgen maakt mij hij tijden razend; ik hd> de kermis noodig. niet ergens anders,, maar in mijn eigen stad, ik wil op de wijze pleinen een malle molen zien staan en voor de christelijke kerken een Turkschen schop, ik wil arnorses onder de tram, een paar oude sloft'»n onder de tafel in do wafolkr.iarn vindon, ik wil de stad op zijn holdt'i'denbolder, mijzelf in het kromme spiegokenijp zien. Kn als ik dan 's avonds onder de tentluifels door, bewalmd en beschreewd en beknotten! ben, dan moet ik gaan brullen om de moppen van Kaasden in het gloeiend gemonteerde kermisstnk. Dan kom ik even uit mijn roes om te hoorfiii boe do stem van Alida Klein (zij ver geve mij do famlliariteit en donkc maar dut vragen je het vel van je rug te slaan! Ver sta ]c'.J drommelsche jongens." Maar hij had al weer berouw van zijn speech toen Low, die er in het vuurroo-1<> uniformpje waarlijk uitzag als een cherubijntje, voor een zieken hoornist optrad en de echo speelde van een krijgsmarsch, zoo, dat niemand het hem zou verbeteren. Lew was door en door muzikaal; hij zou wel al de muziekinstrumenten van het corps willen lecren bespelen. »Ja, ik zie je nog kapelmeester worden, Lew," zei de kapelmeester, die eenige walsen gecomponeerd had en dag en nacht zorgde l voor de ontwikkeling en den vooruitgang ? van zijn corps. »Wat zei ie?"... vroeg Jakin na de re petitie. | >;Ie-zei, dat 'k wel gauw kapelmeester worden zou, eu de off'cieren me s' avonds in de sociëteit op ecu glas sherry tracteereu ' zouden." »Ha, ha! 'k Wed dat ie zei dat er nooit een flink soldaat van je groeit! Dat denk ik eerder, dat-ie dat gezegd heeft. Zoo gauw als ik mijn jongensdieustjaren achter den rug heb 't is schande genoeg dal die niet ! meetellen voor pensioen -?word ik l'ru'ate. \ Dan ben ik binnen het jaar afgericht en j Lancier met wat ik nu al weet. En drie ; jaar later sorzant. Hoera-a! 'k Trouw niet, nee, dank je wel! 'k Wou nog liever. Ik kijk srood uit mijn oogen hoe de off'ciereii doen i ? i en vraag overplaatsing naar een ander regi ment, waar ze niet alles van me afweten. En dan word ik netjes off'cier! Dan zal ik het kermis is) in allerlei herinneringetjes flik kert en nu eens op een ivoren knibbelspel, dan weer op een met den natten vinger bewreven wijnglas lijkt en hoe ze van Cupido spreekt die het klassiek «Verlangen" voorstelt, in plaats van Cu pido die een achttiende eeuwsch enfant terrible is en ik ga ook met een roode paraplu de lucht in en kom op de bodem van de zee terecht bij de roode kreeften, on ik begrijp een stuk uit stekend, wanneer het volstrekt niet te begrijpen is, ik juich om de koepletten over het konin ginnetje, dat bijna een koningin is en heb met verlof maling aan style empire, 't Is uit, de weggeloopen Neptunus Bouwmeester heeft met smakelijke statigheid, van spaar" en >elkaar''gerijmold, en ik kom in de Kranschelaan: hier kom ik de waarheid tegen en alles is weer even landerig en zonder kermis. Het is in de verste verte mijn doel niet iemand te kwetsen, noch om pogingen belachelijk te maken, die ik, hoe banaal het beginsel en hoe pover de uitvoering in al haar rijkdom ook zij, toch meen dat voortkomen uit een zekere over tuiging. Ik wil alleen hulde brengen aan de heeren Haspels voor hun gezonde opvatting en dank betuigen aan den heer R. Kaassen en mej. A. Klein want dit blijft waar: het Hollandsche publiek was altijd meest ontvankelijk voor wat uit hun zelf was, een tot in het liederlijk dartele j olijselijkheid, getuigen het Droochsloot, Steen of Brouwer en hoe ook gesticht door den Gysbrecht, ze waren sterk genoeg van magen om de Bruiloft van Kloris en Roosje als nagerecht te verduwen. Eens in het jaar hebben spelers en schouwers recht Saturnalien te houden en wanneer nu nog de schouwburgbesturen het hunne doen om zulk een spektakel wel jolig en hupsch te maken, kunnen ze met recht nijdig zijn wanneer het volk zich door reclame laat aftrekken van deze oud-llollandsche lol. Ik voor mij beken voluit dat hoe ernstig ik het ook met kunst en ontwikkeling meen, ik toch graag op mijn tijd een vroolijk stuk voor oogen en een gezond stuk in mijn geestelijken kraag wil hebben. 1:5 Sept. AKHKÉJOI.I.KS. Muzikale Kritieken. Hugo Xolthenius, Zwei Dichtunr/en von Ileinrich Heine, componirt fiïr Gesang und Piano. (1) Deze beide compositiën, getiteld a. Was treibt ilich umiier in der Frühlingsnacht en b. Die Botschaft, mogen met volle recht »interessant" genoemd worden. Het eerste lied is het breedst opgevat. Ken lang voorspel voor klavier waarin de hoofdstemmingen geschilderd en uitgewerkt, bereidt den indruk van het lied op sprekende wijze voor. Wanneer den zanger, die dit lied zingt, een uitstekend pianist ter beschikking staat, zal het voorspel (dat lang niet gemakkelijk te spelen is) veel indruk maken. Op ongewone, belang wekkende wijze is dit gedicht muzikaal geïl lustreerd. Het is een zeer «persoonlijk" lied. Toch trekt mij Die Botschaft, wat vinding betreft, nog meer aan. liet wil mij dan ook voorkomen dat in dit lied alles op nog natuur lijker wijze is uit de pen gevloeid. Vooral de declamatie in dit lied is hoogst gelukkig. De componist stond in dit opzicht ook voor eigen aardige bezwaren, die op zeer gelukkige wijze zijn overwonnen. Voor een paar weken besprak ik reeds een liedje van denzelfden componist, dat mij reeds vroeger was toegezonden. Maakte dat opus geen hoogere pretensio dan van een eenvoudig, natuurlijk liedje, in deze zangen is de componist veel meer zick-zelf : er spreekt m. i. uit deze nummers eene groote vooruitgang. Ik althans beschouw ze als tot het beste behoorende dat ik van zijne hand ken. Men zal zich de kennismaking met deze interessante liederen niet beklagen. Diei Licdcr fur eine Singstimme met Klavierbegloitung. 1. (n. Lied, b. Si>r«clie il er Li.be, c. Du und i cl i). -. D r ei Lieiler (a. Veilcltcubotachn/t. b. Wan du bist, c VerJiiiiidigin/i) fur eine Singatiinrne mit Klavierbegleitung von A. Marie Gouda. ('_') Vroeger ontving ik van deze componist een jou op een glas sherry vragen, hoor, Mixlc.r Lcw, en je moet in de spreekkamer wachten tot de cantine-serzant het je brengt.'' »Daeht je dan dat ik kapelmeester worden wou? Dank je hartelijk, 'k Wil ook off'cier worden, net als jij. De meester op school zei altijd : ^Je moet een doel voor oogen hebben,' jongens, en er naar streven dat te bereiken.'" 't Regiment gaat eerst over zeven jaar naar huis. Dan ben ik bijna Lancier." Aldus redeneerden de jongens over hunne toekomst, en ecu week lang was er niets op hun gedrag te zeggen. Alleen Lew knoopte een amourette aan met de dochter van den iiilar.dschen .Sergeant, oud dertien jaren »iiiet" zooals hij Jakin uitlegde, »om later met haar te trouwen, maar bij wijze van oefening." En de zwartoogige (,'ris Delighan vond dezen jongen tienmaal aardiger dan haar vorigen minnaar. De andere tamboersleerlingen waren hier woedend over, Jakin hield zijn vriend ellenlange sermoenen over de gevaren zich met. ;>vrouwvolk" af te geven. Maar noch de liefde, noch zijn deugdzaam heid zouden hem lang op het rechte pad ge houden hebben, had niet het gerucht zich verspreid dat het regiment zou uitrukken om deel to nemen aan een oorlog, welken wij kortheidshalve, >de Verloren Stammen Oor log" zullen noemen. (Wordt rermïyCi).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl