De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 16 september pagina 3

16 september 1894 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Ho. 899 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. bundel Kinderliederen (opus \) die ik echter voor de uitgave nog niet ryp genoeg vond. Met genoegen ontwaar ik in bovenstaande twee bundeltjes grooten vooruitgang. Men mag bij eerste werken echter niet te veel nadruk op rijpheid leggen; het is dan meer de kwestie: steekt er eene belofte in? Nu, in deze liederen zie ik werkelijk eene belofte. Het eene lied is veel beter getroffen dan het andere, doch op verschillende plaatsen zijn gelukkige trekjes te ontdekken, wat vinding betreft. De bewerking, met name de begeleiding geeft bij het goede, ook nog al eens iets dat minder practisch klinkt; en daar voelt men wel wat de componiste gewild heeft, doch zij is den vorm en de schrijfwijze nog niet altijd genoeg meester om het juist zoo uit te drukken als zij zich heeft voorgesteld. Op sommige plaatsen waar de bege leiding een zelfstandigen weg gaat, is die het best, doch behalve enkele gedeelten die te leeg of niet vloeiend genoeg klonken, heeft mej. Gouda zich te wachten voor hare blijkbare voorliefde voor accoorden in triolenachtsten figuren. Die vind ik niet overal even juist aangebracht. Er zijn zelfs momenten waar de tekst als van zelf een ander figuur aanwijst. Op den ingeslagen weg voortgaande, zal mej. Gouda ons in de toekomst naar mijne overtuiging iets zeer goeds kunnen geven. Wat zooveel componisten in den weg staat is dat men, met de meesterwerken dweepende en zich daar bij voorkeur in verdiepende, zoo gaarne in dien styl gaat componeeren. Het kan niet genoeg gezegd worden dat men zich in den beginne zooveel mogelijk ten doel moet stellen niet zoover te gaan als men wil, doch slechts zoover als men kan. Deux Feuilles d'Album pour Violon et Piano, (a. Plainte, b. Berceuse) composées par Henri Tibbe. (3) Deze beide dankbare, melodieuse nummers dateeren reeds van 1884 en zijn (vooral het eerste) meermalen door violisten ten onzent voorgedragen. Ik kan dus korc zijn door te vermelden dat de melodieën natuurlijk en dankbaar vloeien en dat voor beide instrumenten alles zeer practisch geschreven is. Het eerste stukje acht ik het best. Hierbij is de begeleiding met veel zorg behandeld. De zeer nette uitgave door de Algemeene Muziekhandel verhoogt de aantrekkelijkheid van dit werkje. De Harmoniumspeler. Taeoretisch-Practische Handleiding voor het leeren bespelen van het Amerikaansch Orgel, samengesteld door H. P. Steenhuis. (4) Het Harmonium is een eigenaardig instrument. Men houdt er veel van of men heeft er veel op tegen. Zij die een groot orgel ter beschikking hebben, zien er natuurlijk laag op neer, doch er zijn tal van liefhebbers die de kalm gedragen eenigzins melancholieke klanken vaneen harmo nium aanbidden. Ik heb niet uiteen te zetten of ik tot de aanbidders of tot de verachters van het harmo nium behoor. Ik heb alleen het boek van den heer Steenhuis te bespreken. De samensteller heeft zijn boek voornamelijk voor hen geschreven die zich met een middel matig onderwijzer of zonder onderwijzer moeten behelpen, het laatste is nog te verkiezen boven het eerste, doch hij gelooft ook dat aan de hand van een goed onderwijzer deze handleiding nut kan hebben. De periode waarin ik als organist fungeerde ligt reeds een heel eind achter mij, en de periode waarin ik wel eens harmonium speelde ligt nog verder verwijderd. Daarom wil ik mij liefst tot het zakelijke van het boek bepalen. Een leergang voor zelfonderricht moet in de eerste plaats uitvoerig zijn. Alle bezwaren waarop de leerling kan stuiten moeten als het ware voorzien worden. In dit opzicht had ik het boek dan ook vol lediger gewenscht. Het practische (de oefeningen en stukjes) is met' veel takt gekozen. Ook aan de eigenaardige vingerzetting is veel zorg besteed. De opvolging 'acht ik eveneens zeer goed. Het theoretische wordt m. i. wel wat veel volgens het oude (soms verouderde) stelsel geleerd. Hiervan zonder ik uit de houding van lichaam en handen en de aanslag; dit gedeelte is onbe paald te prijzen. Het notenleeren gaat in dit boek aan het m. i. groote euvel mank dat de samensteller den bassleutel niet tegelijk met den vioolsleutel laat leeren. De vindingen van den laatsten tijd om niet G of F, doch C (eengestreept) als uitgangs punt aan te nemen (balk met elf lijnen) is zoo practisch, dat men de noten als van zelf leert en nie't altijd noodig heeft de noten van den bassleutel in gedachten te transponeeren. De vindingen van een scherpzinnig paedegoog zooals de Z.Eerw. heer de Sonnaville geven nog meer beknoptheid en eenvoud bij het notenleeren. Ik had bij een nieuwe uitgave verwacht dat er rekening ware gehouden met het nieuwere. Bij een tweeden druk zal de bewerker, naar ik meen, goed doen, die gedeelten om te werken, en er eveneens een hoofdstuk over phraseering aan toe te voegen. Het stelsel van sterke en zwakke maatdeeien (zonder begrip van natuurlijke phraseering) heeft al heel wat onheil gesticht. Ik weet wel dat menschen niet veel en ontwik kelden muzikaien smaak zonder eene phraseeringsleer het rechte vaak zullen treden; doch hoevelen zijn er niet, wier smaak nog veel ont wikkeling behoeft ? Voor hen zijn do algemeene regels, die voor dit vaak zoo verwaarloosde deel zijn vastgesteld, van onmisbaar nut. Dit werk is op hoogst keurige wijze uitgegeven. Ik beveel het aan alle harmoniumspelers vooral voor het practische aan. Voor het theoretische vestig ik de aandacht op de kleinere werkjes van Riemann die in het Nederlandsen vertaald z\jn, handelende over phraseering en dictaat (gehooroefeningen). Bij de tweede uitgave hoop ik een en ander in dezen bundel aan te treffen. Korte Schets van de Techniek van het Klavier?pel door S. van Groningen. (5) Er zijn tegenwoordig heel wat werken, de ontwikkeling van de klaviertechniek ten doel hebbende. Men moet zelfs een goed geheugen hebben om ze allen te kunnen opnoemen. Toch beweer ik niet dat het boek van den heer Van Groningen overbodig is, want niet alleen is alles zeer beknopt en duidelijk in het licht gesteld en is de verdeeling in hoofdgroepen rationeel, doch de heer Van Groningen heeft als het ware eene gecondenseerde klaviertechniek in het licht gegeven. Een zoo voortreffelijk pianist als de heer Van Groningen, kan ons zeer veel wetenswaardigs mededeelen. Dit heeft hij dan ook ge daan en daarom vestig ik in het bijzonder de aandacht op dezen arbeid van den directeur der Leidsche Muziekschool van de Maatschappij voor Toonkunst. (Niet te verwarren met de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst, hoewel men hier uit niet moet afleiden dat de Leidsche Maatschappij de Toonkunst niet wil wil bevorderen). VAN MiLLHIKN. (1) Uitgegeven te Amsterdam bij de Algemeene Muziekhandel (Stumpi en Koning). (2) Idem idem. (3) Idem idem. Edition pour Violon et pour Violöncelle f 1.25. (4) Uitgegeven te Groningen bij J. B. Wolters. (5) » " Leiden bij Joh. J, Eggers. Judels. Een bescheiden schouwburgje heeft deze week zijn gulden feest gevierd: de Salon des Variété*. Een huis, als het ware voorbeschikt vooreen Thé&tre Libre. Een huis om vandaag door een paar jon geren te worden afgehuurd voor niet openbare proefnemingen, om morgen voor een modernen conferencier te dienen, en om er overmorgen met van overal samengekomen artisten een kunstwerk te geven dat om zijn brutaliteit zijn neus heeft gestooten voor de »nette" schouwburgen. De Salon heeft dan ook heusch een modern gezelschap, maar. ... de jongeren zeggen, dat er misschien wel iets modems, maar zeker geen kunst wordt gegeven. Zoo is de Salon vrij ledig tegenwoordig en waren er Maandagavond, toen het gouden feest ofiiciëel werd gevierd, geen honderd menschen. O Judels! o herinneringen aan den goeden ou den tijd, toen de menschen nog niet zoo veel praatten over kunst nietwaar: maar het deden zooals zij het voelden, on toen was het altijd goed! Ja, het was altijd goed van Judels, al kwam het, tot zijn ergenis, wel eens anders uit dan hij bedoelde. Judeis als Pulj u>, een traan uit het oog wisschend met een tricot dat op den zolder hing wat hebben de menschen gelachen ! En het was toch zoo tragisch gemeend ! Ken symbo liek oogenblik van zijn leven! Judels had dramaticus willen zijn, rnaar het publiek wilde om hem lachen, en hij heeft het laten lachen, en tevens gezorgd, dat hij zelf ook nog een beetje kan lachen. Judels heeft zijn eerste rol gespeeld in 182S, en nu nog is hij een kranige oude heer: de rechterschouder wat naar voren, het hoofd wat op zij, de haren en de snor jeugdig gekruld, def tig in het zwart gekleed om door een ringetje te halen, met heel even een tikje artistenlosheid. Voor het opkomend geslacht is hij een mooi type, te mooier, omdat hij niet meer speelt. Voor het heengaand is hij een levende herinne ring aan onbedaarlijke lachbuien. Maar toen hij Maandagavond den ouden, alleen lichamelijk nog maar levenden Van Biene aan zijn borst drukte, meer nog, toen hij in de koffiekamer, met zijn achterkleinzoon naast zich, vertelde dat hij niet meer zou optreden, niet omdat hij ertegen opzag, maar omdat al wat met hem zou kunnen spelen, zijn onmisbaar milieu, rondom hem is weggestorven, toen was hij een beeld van weemoed: de verzinlijkte idee van een rnensch, door den dood gespaard, door hot leven vergeten. Billroth muziekrecensent. De groote Weener chirurg Theodor Billroth heeft van 18(11 tot (>'5, toen hij nog te Zürich woonde, in de Neiie %-tiricher Z-;it>mci muzikale kritieken geschreven. Eduard Hanslick deelt het mede bij gelegenheid van den Tosten verjaardag van mevr. Clara Schumann, en schrijft een stuk van het verslag over dat lüllroth van een harer concertavonden te /ürich gaf; bet is met zaak kennis geschreven en knap gesteld. IMIJJ1IIIIIIIIIIIIMIIM Oude Schilderkunst te Utrecht. (Slot). Ofschoon het min of meereen warwinkel is, valt er na eenige schifting in de kollektie die tor op luistering aan den kunsthistorische!! kern is toe gevoegd, nog heel wat goeds te onderscheiden. Ik veroorloof mij nu de niet-1'trechtsche oudere schilderijen uit de eerste zaal buiten tel te laten er is toch al reden om het kader dezer be sprekingen te beperken. En dan blijft er gele genheid in de derde en in do laatste zaal aan de zeventiende eeuwsche echt-llollandsche school zooal niet naar hartelust dan toch eenigermate zijn hart op te halen. Goede portretten hebben de Hollanders in dien tijd legio gemaakt, en er. zijn er onder een aantal stukken als hier, licht een dozijn. Ik geloof niet, dat het juist heel Ilollandsch is. maar het is van een raadselachtige aantrekkelijkheid, het in de derde zaal in den nok gehangen portret van een meisje door zekeren Doomer geschilderd, met oogen als een ziek princesje, die u zacht maar vast aanturen licht lang nadat men de tentoonstel ling al vertaten heeft. Dat doen de Ravesteins hier niet, al zfjn ze nog zoo braaf, en dat kan men ook niet zeggen van het mansportret door Van der Vliet, dat knap en beschaafd en wel is, maar toch een beetje saai. Iets koelants is er in een kinder portret van Palamedesz in deze buurt, dat mis schien minder compleet maar zeker gezonder is dan die kalverige jongelieden in een landschap door Le Ducq, dat in de achterzaal hangt. Dan was de nuchtere van der Helst toch echter, al thans in zoo'n mansportret als 310 met die voortreffelijke handen en weinig minder koenen kop. liet portretstuk van een man en vrouw samen, dat wel aan Hals is toegeschreven schijnt ruiterlijke kwaliteiten te hebben, zoover als op den grooten af stand (G hoog, 1.'! X schellen) valt te zien, en ik zou op den duur liever kijken naar deze zoo kennelijk op den invloed van boerenjongens wijzende smoelen, dan op de eenigszins verras sende Hannemans, die zoo bizonder fatsoenlijk doen en die zich in hun weeken aangenamen zwier zooveel magistraler voordoen dan zij in den aard toch zijn. Een vrouweportret van een ongenoemde (No. 333) biedt veel beter een staaltje van die eenvoudige portretten-kwaliteit-in-doorsneêzooals de Hollandsche schilders van dien tijd die bezaten. Ze waren, als hun hoofd niet op hol was geslagen, vol van dien kopieerlust des dagelijksche levens, zooals Potgieter het heeft ge noemd, die uit stille vreugde in het aanschouwen geboren, zich in de argloos trouwhartigste wer ken geuit heeft, welke de schilderskunst ooit heeft opgeleverd. Zie hun stillevens, waarvan men er hier eenige zeer goede treft. Niet alle zijn ze zóó delicieus als dat kostelijke van Ileda, met dien alleriijnsten doffen glans, van matblank metaal dun uitgespreid over die men zou zeggen ademende voorwerpen. De Vanitas van Pieter Claesz aan denzelfden wand is niet van zulke deftighcid, maar toch wat een goede trouw ook hier, wat een ingeto genheid, wat schilderdeugd. Er is in die lijn ook nog een Ontbijt van Jan jansz van de Velde, en een stilleven van Frans Eloutz dat daar niet voor onderdoet, terwijl ee twee vischstukkon van Van Beijeren en van Duijnen mirakelen zijn in hen soort. L'dme des choses heeft een schilder van later tijd een serie van zijn werken eens betiteld, het zou de naam zijn voor wat die llollandsche kleine luiden geheel argeloos juist zoo bij uitne mendheid hebben, weten te schilderen. Ik zal niet zeggen dat men van Jan Steen geen voikomener werken heeft dan zijn Emausgangers hier, maar wat is ook in dezen Steen zonder aanstoot oen voornaamheid aan het levenlooze bedeeld,?wat een klaar klenrgevoel, wat een kunnen en wat een smaak in die partij van het servet met hot smakelijk stilleven en al het gerei er bij, als we van de mooie schildering der handen en van sommige koppen nu niet eens gewagen. L'iimo des choses, is het ook die niet welke de eeuwige aantrekkelijkheid van hun landschap pen uitmaakt! Het is fraai zoo:n sierlijk samenstel van een porceleinen Breughel als hiar ook hangt, het is van de meest precieuze kwaliteiten, zoo'n schilderij, maar het is het opgemaakte land schap, het landschap in de broeikas. Van (ioyen heeft onbevangener rondgekeken, en hij heeft de vlieten van zijn land voelen kabbelen, en de wind zien waaien door de hoornen en in de zeilen, en do horizons zien deinen in hun puntige teekening, hij heeft den ziiten adem van het buiten gevoeld, dat het een aard had, het genotlijke kleine riviergezicht is er hier zoogoed als het hoeft om het te bewijzen. En zie dan, wat een rijk ontplooide soberheid ook in den Salomon Iluysdael uit de achterzaal, en wat een zekerheid, een blonde toonvasthcid in dat mooie watergezicht van dien weinig be kenden Bellevois zelfs. Hunner waarlijk was toch een vermogen, dat alleen de zeer onbedorven van geest beerven, een ingetogen talent, waarvoor het leven in deze gewesten wondergoede teelaarde bleek. Een belangrijk deel der zeventiende-eeuwsche llollandsche schilderkunst groepeert zich direkt om Kembrandt heen. School van Itombrandt zet de catalogus boven het ongemeene portret van l'ieter de la ('ourt (llü) onder dit opschrift zou men nog een aantal schilderijen op deze tentoonstelling kunnen vangen. De oude vrouw aan l!ones-e toegeschreven, en die al eens meer te zien was, heeft wel de uiter lijke manier van het U mbrandtieke, echter zonder van veel intiemer invloed van 'smeesters kunst blijk te geven. Samuel v. Hoogstraten was te Amsterdam officieel bij den meester in de leer, ofschoon hij veel geleerdheid alras boven zijn lessen verkoos, een loerdheid die zich echter wul luttel doet kennen uit de onbenullige kompositie van zijn muntmeesterstuk, dat toch bij gedeelten nog specimens van 's mans beste schilderwerk vertoont. Maes bleef langer hangen aan wat hij in R'jmbrandts werk plaats had leeren begrijpen, maar wat gooide hij dan ook, en voor wat in ruil ! een goede over boord, toen hij later zich zjcht to omancipeeren. De geschiedenis biedt schier geen zoo sprekond voorbeeld van iemand die zoo goed en lateizoo slecht werk leveren kon. men heeft zelfs in ernst gemeend achter de tweesoortigc wer ken die op zijn naam gaan, twee verschil lende makers te moeten zoeken. Intusschen de overgang zelf Iaat zich te duidelijk con-tateeren. Toen hij b. v. dat binnenhuis schilderde van die vrouw met hot roode jakje dat hier hangt, toen ('lacht hij nog wel aan die andere vrouwtjes die hij zoo in llollandsche binnenkamers had gesteld, maar de rustige intimiteit van die stukken, die wij b.v. uit do kollekties Dupper en Van dor Hoop kennen, was hem toen al zoo zeer ontschoten, dat er weinig beters dan een poppenvcrtooning van terechtkwam. In zijn por tretten hetzelfde. Uit zijn later periode is die kop van Voetnis, die hier uit de senaatskamer van de Utrechtsche Universiteit is overgebracht, zeker een van zijn beste, maar toch, wat heeft hij van dien ijzeren theoloog minder waardigs terecht gebracht dan hij het jaren vroeger van dien steilen staatsman uit zijn vaderstad deed, van dien Jacob de Witt bedoel ik, wiens voortreffelijke beel tenis in hot Dordtsche museum ons met die stratt'e kraaloogen en dat koele lippengegrijns grimmig het woord zijner veete, »Denk aan Loevestein", schijnt toe te fluisteren. Zonder hem in het uiterlijke, of zoo men wil zelfs in het eigenst innerlijke te volgen is Aert de Gelder de leerling van Rembrandt geweest voor wien men zich voorstelt dat de meester, die voor zijn liefhebberij zich stukjes van den vagabondischen Brouwer kocht, wel het meest artis tieke genegenheid moet hebben gevoeld. Want de tuchtelooze schilder die er in de Gelder stak bleef meer dan een van hen die uit Rembrandts atelier zij voortgekomen verre van het manieristiesch maatwerk van zijn vaak bekwamer konfraters, en in dien onbehouwen borstelende kerel zat de intuitie van een raffinc. Het portret wat er hier van hem hangt is weinig een gaaf schilderij, en toch, wat een bekoring gaat er uit van dat teeder spel van gesmoorde kleur, van die grijze koppe ling van oüjfgroen en dof menie-rood. Ea eindelijk Rembrand zelf. Ik had zoo pas ongelukkige omstandigheid ten deele in Amsterdam den wonderen Jan Six nog eens mogen zien, dien men, er voor staande, toch zweert 's meesters volmaaktste portret te zijn. Xiet dadelijk voelt men dan voor dit min magistrale vrouweportret van vrij wat vroeger datum in volle mate don eenigen greep. Die hand aan de waaier, met de lakachtige slag schaduw en het parelsnoer om den pols, konden door een minderen zijn geschilderd en de zware schaduwtoets onder den neus is uit een procédédat Bol zie maar het vrouwe portret in de buurt kon navolgen. Maar in niets reeds als het vrije zetten in het vierkant, waar de figuur zoo luisterrijk en zoo schuchter tegegelijk door dien rijzigen nis van ruimte onderuit in den gulden dag treedt, en dat even bijna voorname krullen van den toch groven mond, die o, zoo weinig aan de mondhoeken schuiltrekt in de platte wangen, in het lonkend gitwerk van die onder de eigendommelijk ge kromde wenkbrauwbogen geheimzinnig turende oogen, in dat zijden neerschuiven en neerdartelen van het zacht gekruifde haar, als tot een myste rieuze huivo om het lichte, rustig vragende aan gezicht heen, in de rijke soberte verder waarmee de geweldige overdaad van paarlen en sieraden en van don vollen kantentooi, on van den overdadig bewerkten gordel ziju doorgevoerd tot een dotl'e schittering van gedragen pracht daar is het wel Rembrandt en niemand anders dan hij, de wondere, die in stille figuren door hooge. diepe ka'mers bewegend, achter het triviale, het leelijke. het burgerlijke zelfs heen. den eeu wigen levensbrand zóó heeft gevoeld : den smeulenden brand van het ingezogen, het naar binnen wademende, het stroomend bedaarde leven, en daarin het heimelijk feestende leven, daar is bet wel wezenlijk de man die het innig geestelijke van wat hem aandeed, uitzond in schijn van vleeschgestalten, door het vleeschelijk leven in al zijn volheid gansch te vatten naar den geest, niet die ongekende majesteit, die, ons ter neder slaande met zoo vreemde kracht, er ons het rijke leven slechts te meer om lief te hebben leert. 11 Sept. '!M. JAN VKTH. Dr. P. J. H. Cuijpers. Aan den heer Cuijpers zal bij zijn heengaan als leeraar van de Xormaalschool en de l jksschool voor Kunstnijverheid, waartoe hij door een chronisch keellijden is gedwongen, een oor konde worden aangeboden, getcekend door den heer M. Lauweriks, in een lederen koker, door denzelfden heer ontworpen, en gesneden door den heer Merkelhach van Utrecht. De commissie, die voor dit plan de medewerking van alle ge wezen en tegenwoordige leerlingen heeft inge roepen, bestaat uit de dames M. E. Mohrman, 0. van Deventer, E. Salm, C. E. Gruntke, M. Obronn, .lacoba de Groot, en de hoeren J. II. de Groot, H. W. Mol, S. Franco. M. Lauweriks, J. A. van Schootcn, J. Ilenny, Antoon Molkenboer en H. Fibers. Schilderijententoonstelling te Venatie in 1895. Van uit Venetiëwordt aan de 2\T. Hottcrdamsche Courant een opwekking geschreven aan onze llollandsche schilders, om op de tentoonstelling die daar in 'ld zal worden gehouden met een flinke inzending voor den dag te komen. >Milaan en Venetië," zoo schrijft de correspondent, «zijn tegenwoordig de kunstcentra van Italië;" hij wijst o]) het vreemdelingenverkeer in de lagunenstad; de koning en de koningin zullen de expositie komen openen, en de grootste schilders der wereld hebben hun medewerking beloofd. De lijst van het comitévan kunstenaars geeft dan ook tal van goede namen te lezen; voor Holland komen op de heeren J. H. L. de Haas, J. Tsraëls, II. W. Mesdag, en C. van Haanen, de te Venetiëwonende zoon van den onlangs in Oostenrijk overleden llofiii van Haanen. Gemeente, provincie en rijk hebben groote prijzen in geld en medailles uit geloofd, do kunsthandel Risparmio volgde dat voorbeeld, en bovendien is door den ministervan Onderwijs en Schoop.e Kunsten de belofte gedaan dat voor het Nationaal .Museum te Rome belang rijke aaakoopen zullen worden gedaan. Dit alles en nog meer brengt de schrijver onder de aan dacht der Xoderlandsche artisten. Bij de heeren Preyer iv. Cie., lokaal >.Picturav, Wolvcnstraat 1Ü. is geëxposeerd een aquarel van A. Mauve, Aardiippelrooien". Bij de firma E. J. van Wisseling & ('o.. Spui 2.'), zijn geëxposeerd twee schilderijen van G. H. Breitner. November" en »Anna'', voor het zijraam een potloodteekening van M. Maris. Olympe de Gouges. llenry Lumiërc he( ft bij Dentu een boek uitgegeven : Le tltcittre pendant la Kècolution, een werk waarin over de beroemde tooneelspelers uit de jaren van 'Kil tot 'Uil veel merkwaardigs staat vermeld, en dat tevens van uit een heel

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl