Historisch Archief 1877-1940
Ho. 899
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
bundel Kinderliederen (opus \) die ik echter
voor de uitgave nog niet ryp genoeg vond. Met
genoegen ontwaar ik in bovenstaande twee
bundeltjes grooten vooruitgang.
Men mag bij eerste werken echter niet te veel
nadruk op rijpheid leggen; het is dan meer de
kwestie: steekt er eene belofte in?
Nu, in deze liederen zie ik werkelijk eene
belofte. Het eene lied is veel beter getroffen dan
het andere, doch op verschillende plaatsen zijn
gelukkige trekjes te ontdekken, wat vinding
betreft. De bewerking, met name de begeleiding
geeft bij het goede, ook nog al eens iets dat
minder practisch klinkt; en daar voelt men wel wat
de componiste gewild heeft, doch zij is den vorm
en de schrijfwijze nog niet altijd genoeg meester
om het juist zoo uit te drukken als zij zich heeft
voorgesteld. Op sommige plaatsen waar de bege
leiding een zelfstandigen weg gaat, is die het
best, doch behalve enkele gedeelten die te leeg
of niet vloeiend genoeg klonken, heeft mej. Gouda
zich te wachten voor hare blijkbare voorliefde
voor accoorden in triolenachtsten figuren. Die vind
ik niet overal even juist aangebracht. Er zijn
zelfs momenten waar de tekst als van zelf een
ander figuur aanwijst.
Op den ingeslagen weg voortgaande, zal mej.
Gouda ons in de toekomst naar mijne overtuiging
iets zeer goeds kunnen geven.
Wat zooveel componisten in den weg staat is
dat men, met de meesterwerken dweepende en
zich daar bij voorkeur in verdiepende, zoo gaarne
in dien styl gaat componeeren.
Het kan niet genoeg gezegd worden dat men
zich in den beginne zooveel mogelijk ten doel
moet stellen niet zoover te gaan als men wil,
doch slechts zoover als men kan.
Deux Feuilles d'Album pour Violon et Piano,
(a. Plainte, b. Berceuse) composées par Henri
Tibbe. (3)
Deze beide dankbare, melodieuse nummers
dateeren reeds van 1884 en zijn (vooral het
eerste) meermalen door violisten ten onzent
voorgedragen. Ik kan dus korc zijn door te
vermelden dat de melodieën natuurlijk en dankbaar
vloeien en dat voor beide instrumenten alles
zeer practisch geschreven is.
Het eerste stukje acht ik het best. Hierbij is
de begeleiding met veel zorg behandeld.
De zeer nette uitgave door de Algemeene
Muziekhandel verhoogt de aantrekkelijkheid van
dit werkje.
De Harmoniumspeler. Taeoretisch-Practische
Handleiding voor het leeren bespelen van het
Amerikaansch Orgel, samengesteld door H. P.
Steenhuis. (4)
Het Harmonium is een eigenaardig instrument.
Men houdt er veel van of men heeft er veel op
tegen. Zij die een groot orgel ter beschikking
hebben, zien er natuurlijk laag op neer, doch er
zijn tal van liefhebbers die de kalm gedragen
eenigzins melancholieke klanken vaneen harmo
nium aanbidden.
Ik heb niet uiteen te zetten of ik tot de
aanbidders of tot de verachters van het harmo
nium behoor. Ik heb alleen het boek van den
heer Steenhuis te bespreken.
De samensteller heeft zijn boek voornamelijk
voor hen geschreven die zich met een middel
matig onderwijzer of zonder onderwijzer moeten
behelpen, het laatste is nog te verkiezen boven
het eerste, doch hij gelooft ook dat aan de
hand van een goed onderwijzer deze handleiding
nut kan hebben.
De periode waarin ik als organist fungeerde
ligt reeds een heel eind achter mij, en de periode
waarin ik wel eens harmonium speelde ligt nog
verder verwijderd. Daarom wil ik mij liefst tot
het zakelijke van het boek bepalen.
Een leergang voor zelfonderricht moet in de
eerste plaats uitvoerig zijn. Alle bezwaren waarop
de leerling kan stuiten moeten als het ware
voorzien worden.
In dit opzicht had ik het boek dan ook vol
lediger gewenscht.
Het practische (de oefeningen en stukjes) is
met' veel takt gekozen. Ook aan de eigenaardige
vingerzetting is veel zorg besteed. De opvolging
'acht ik eveneens zeer goed.
Het theoretische wordt m. i. wel wat veel
volgens het oude (soms verouderde) stelsel geleerd.
Hiervan zonder ik uit de houding van lichaam
en handen en de aanslag; dit gedeelte is onbe
paald te prijzen.
Het notenleeren gaat in dit boek aan het m. i.
groote euvel mank dat de samensteller den
bassleutel niet tegelijk met den vioolsleutel laat
leeren. De vindingen van den laatsten tijd om
niet G of F, doch C (eengestreept) als uitgangs
punt aan te nemen (balk met elf lijnen) is zoo
practisch, dat men de noten als van zelf leert
en nie't altijd noodig heeft de noten van den
bassleutel in gedachten te transponeeren. De
vindingen van een scherpzinnig paedegoog zooals
de Z.Eerw. heer de Sonnaville geven nog meer
beknoptheid en eenvoud bij het notenleeren. Ik
had bij een nieuwe uitgave verwacht dat er
rekening ware gehouden met het nieuwere.
Bij een tweeden druk zal de bewerker, naar ik
meen, goed doen, die gedeelten om te werken, en
er eveneens een hoofdstuk over phraseering aan
toe te voegen.
Het stelsel van sterke en zwakke maatdeeien
(zonder begrip van natuurlijke phraseering) heeft
al heel wat onheil gesticht.
Ik weet wel dat menschen niet veel en ontwik
kelden muzikaien smaak zonder eene
phraseeringsleer het rechte vaak zullen treden; doch
hoevelen zijn er niet, wier smaak nog veel ont
wikkeling behoeft ? Voor hen zijn do algemeene
regels, die voor dit vaak zoo verwaarloosde deel
zijn vastgesteld, van onmisbaar nut.
Dit werk is op hoogst keurige wijze uitgegeven.
Ik beveel het aan alle harmoniumspelers vooral
voor het practische aan. Voor het theoretische
vestig ik de aandacht op de kleinere werkjes
van Riemann die in het Nederlandsen vertaald
z\jn, handelende over phraseering en dictaat
(gehooroefeningen).
Bij de tweede uitgave hoop ik een en ander
in dezen bundel aan te treffen.
Korte Schets van de Techniek van het
Klavier?pel door S. van Groningen. (5)
Er zijn tegenwoordig heel wat werken, de
ontwikkeling van de klaviertechniek ten doel
hebbende. Men moet zelfs een goed geheugen
hebben om ze allen te kunnen opnoemen.
Toch beweer ik niet dat het boek van den
heer Van Groningen overbodig is, want niet
alleen is alles zeer beknopt en duidelijk in het
licht gesteld en is de verdeeling in hoofdgroepen
rationeel, doch de heer Van Groningen heeft als
het ware eene gecondenseerde klaviertechniek
in het licht gegeven.
Een zoo voortreffelijk pianist als de heer
Van Groningen, kan ons zeer veel
wetenswaardigs mededeelen. Dit heeft hij dan ook ge
daan en daarom vestig ik in het bijzonder de
aandacht op dezen arbeid van den directeur der
Leidsche Muziekschool van de Maatschappij
voor Toonkunst. (Niet te verwarren met de
Maatschappij tot bevordering der Toonkunst,
hoewel men hier uit niet moet afleiden dat de
Leidsche Maatschappij de Toonkunst niet wil
wil bevorderen).
VAN MiLLHIKN.
(1) Uitgegeven te Amsterdam bij de Algemeene
Muziekhandel (Stumpi en Koning).
(2) Idem idem.
(3) Idem idem. Edition pour Violon et pour
Violöncelle f 1.25.
(4) Uitgegeven te Groningen bij J. B. Wolters.
(5) » " Leiden bij Joh. J, Eggers.
Judels.
Een bescheiden schouwburgje heeft deze week
zijn gulden feest gevierd: de Salon des Variété*.
Een huis, als het ware voorbeschikt vooreen Thé&tre
Libre. Een huis om vandaag door een paar jon
geren te worden afgehuurd voor niet openbare
proefnemingen, om morgen voor een modernen
conferencier te dienen, en om er overmorgen met
van overal samengekomen artisten een kunstwerk
te geven dat om zijn brutaliteit zijn neus heeft
gestooten voor de »nette" schouwburgen. De Salon
heeft dan ook heusch een modern gezelschap,
maar. ... de jongeren zeggen, dat er misschien
wel iets modems, maar zeker geen kunst wordt
gegeven.
Zoo is de Salon vrij ledig tegenwoordig en
waren er Maandagavond, toen het gouden feest
ofiiciëel werd gevierd, geen honderd menschen.
O Judels! o herinneringen aan den goeden ou
den tijd, toen de menschen nog niet zoo veel
praatten over kunst nietwaar: maar het deden
zooals zij het voelden, on toen was het altijd
goed! Ja, het was altijd goed van Judels, al kwam
het, tot zijn ergenis, wel eens anders uit dan hij
bedoelde. Judeis als Pulj u>, een traan uit het
oog wisschend met een tricot dat op den zolder
hing wat hebben de menschen gelachen ! En
het was toch zoo tragisch gemeend ! Ken symbo
liek oogenblik van zijn leven! Judels had
dramaticus willen zijn, rnaar het publiek wilde
om hem lachen, en hij heeft het laten lachen, en
tevens gezorgd, dat hij zelf ook nog een beetje
kan lachen.
Judels heeft zijn eerste rol gespeeld in 182S,
en nu nog is hij een kranige oude heer: de
rechterschouder wat naar voren, het hoofd wat
op zij, de haren en de snor jeugdig gekruld, def
tig in het zwart gekleed om door een ringetje
te halen, met heel even een tikje
artistenlosheid. Voor het opkomend geslacht is hij een mooi
type, te mooier, omdat hij niet meer speelt.
Voor het heengaand is hij een levende herinne
ring aan onbedaarlijke lachbuien. Maar toen hij
Maandagavond den ouden, alleen lichamelijk nog
maar levenden Van Biene aan zijn borst drukte,
meer nog, toen hij in de koffiekamer, met zijn
achterkleinzoon naast zich, vertelde dat hij niet
meer zou optreden, niet omdat hij ertegen opzag,
maar omdat al wat met hem zou kunnen spelen, zijn
onmisbaar milieu, rondom hem is weggestorven,
toen was hij een beeld van weemoed: de
verzinlijkte idee van een rnensch, door den dood
gespaard, door hot leven vergeten.
Billroth muziekrecensent.
De groote Weener chirurg Theodor Billroth
heeft van 18(11 tot (>'5, toen hij nog te Zürich
woonde, in de Neiie %-tiricher Z-;it>mci muzikale
kritieken geschreven. Eduard Hanslick deelt het
mede bij gelegenheid van den Tosten verjaardag
van mevr. Clara Schumann, en schrijft een stuk
van het verslag over dat lüllroth van een harer
concertavonden te /ürich gaf; bet is met zaak
kennis geschreven en knap gesteld.
IMIJJ1IIIIIIIIIIIIMIIM
Oude Schilderkunst te Utrecht.
(Slot).
Ofschoon het min of meereen warwinkel is, valt
er na eenige schifting in de kollektie die tor op
luistering aan den kunsthistorische!! kern is toe
gevoegd, nog heel wat goeds te onderscheiden.
Ik veroorloof mij nu de niet-1'trechtsche oudere
schilderijen uit de eerste zaal buiten tel te laten
er is toch al reden om het kader dezer be
sprekingen te beperken. En dan blijft er gele
genheid in de derde en in do laatste zaal aan
de zeventiende eeuwsche echt-llollandsche school
zooal niet naar hartelust dan toch eenigermate
zijn hart op te halen.
Goede portretten hebben de Hollanders in dien
tijd legio gemaakt, en er. zijn er onder een aantal
stukken als hier, licht een dozijn. Ik geloof niet,
dat het juist heel Ilollandsch is. maar het is van
een raadselachtige aantrekkelijkheid, het in de
derde zaal in den nok gehangen portret van een
meisje door zekeren Doomer geschilderd, met
oogen als een ziek princesje, die u zacht maar
vast aanturen licht lang nadat men de tentoonstel
ling al vertaten heeft. Dat doen de Ravesteins hier
niet, al zfjn ze nog zoo braaf, en dat kan men
ook niet zeggen van het mansportret door Van
der Vliet, dat knap en beschaafd en wel is, maar toch
een beetje saai. Iets koelants is er in een kinder
portret van Palamedesz in deze buurt, dat mis
schien minder compleet maar zeker gezonder is
dan die kalverige jongelieden in een landschap
door Le Ducq, dat in de achterzaal hangt. Dan
was de nuchtere van der Helst toch echter, al
thans in zoo'n mansportret als 310 met die
voortreffelijke handen en weinig minder koenen kop.
liet portretstuk van een man en vrouw samen, dat
wel aan Hals is toegeschreven schijnt ruiterlijke
kwaliteiten te hebben, zoover als op den grooten af
stand (G hoog, 1.'! X schellen) valt te zien, en
ik zou op den duur liever kijken naar deze zoo
kennelijk op den invloed van boerenjongens
wijzende smoelen, dan op de eenigszins verras
sende Hannemans, die zoo bizonder fatsoenlijk
doen en die zich in hun weeken aangenamen
zwier zooveel magistraler voordoen dan zij in
den aard toch zijn. Een vrouweportret van een
ongenoemde (No. 333) biedt veel beter een staaltje
van die eenvoudige
portretten-kwaliteit-in-doorsneêzooals de Hollandsche schilders van dien
tijd die bezaten.
Ze waren, als hun hoofd niet op hol was
geslagen, vol van dien kopieerlust des
dagelijksche levens, zooals Potgieter het heeft ge
noemd, die uit stille vreugde in het aanschouwen
geboren, zich in de argloos trouwhartigste wer
ken geuit heeft, welke de schilderskunst ooit
heeft opgeleverd.
Zie hun stillevens, waarvan men er hier eenige
zeer goede treft. Niet alle zijn ze zóó delicieus
als dat kostelijke van Ileda, met dien alleriijnsten
doffen glans, van matblank metaal dun uitgespreid
over die men zou zeggen ademende voorwerpen.
De Vanitas van Pieter Claesz aan denzelfden
wand is niet van zulke deftighcid, maar toch
wat een goede trouw ook hier, wat een ingeto
genheid, wat schilderdeugd. Er is in die lijn ook
nog een Ontbijt van Jan jansz van de Velde, en
een stilleven van Frans Eloutz dat daar niet voor
onderdoet, terwijl ee twee vischstukkon van Van
Beijeren en van Duijnen mirakelen zijn in hen
soort.
L'dme des choses heeft een schilder van later
tijd een serie van zijn werken eens betiteld,
het zou de naam zijn voor wat die llollandsche
kleine luiden geheel argeloos juist zoo bij uitne
mendheid hebben, weten te schilderen. Ik zal
niet zeggen dat men van Jan Steen geen voikomener
werken heeft dan zijn Emausgangers hier, maar
wat is ook in dezen Steen zonder aanstoot oen
voornaamheid aan het levenlooze bedeeld,?wat
een klaar klenrgevoel, wat een kunnen en wat
een smaak in die partij van het servet met hot
smakelijk stilleven en al het gerei er bij, als we
van de mooie schildering der handen en van
sommige koppen nu niet eens gewagen.
L'iimo des choses, is het ook die niet welke
de eeuwige aantrekkelijkheid van hun landschap
pen uitmaakt! Het is fraai zoo:n sierlijk samenstel
van een porceleinen Breughel als hiar ook hangt,
het is van de meest precieuze kwaliteiten, zoo'n
schilderij, maar het is het opgemaakte land
schap, het landschap in de broeikas. Van
(ioyen heeft onbevangener rondgekeken, en hij
heeft de vlieten van zijn land voelen kabbelen,
en de wind zien waaien door de hoornen en in
de zeilen, en do horizons zien deinen in hun
puntige teekening, hij heeft den ziiten adem van
het buiten gevoeld, dat het een aard had, het
genotlijke kleine riviergezicht is er hier zoogoed
als het hoeft om het te bewijzen.
En zie dan, wat een rijk ontplooide soberheid
ook in den Salomon Iluysdael uit de achterzaal,
en wat een zekerheid, een blonde toonvasthcid
in dat mooie watergezicht van dien weinig be
kenden Bellevois zelfs. Hunner waarlijk was toch
een vermogen, dat alleen de zeer onbedorven van
geest beerven, een ingetogen talent, waarvoor het
leven in deze gewesten wondergoede teelaarde
bleek.
Een belangrijk deel der zeventiende-eeuwsche
llollandsche schilderkunst groepeert zich direkt
om Kembrandt heen. School van Itombrandt zet
de catalogus boven het ongemeene portret van
l'ieter de la ('ourt (llü) onder dit opschrift
zou men nog een aantal schilderijen op deze
tentoonstelling kunnen vangen.
De oude vrouw aan l!ones-e toegeschreven, en
die al eens meer te zien was, heeft wel de uiter
lijke manier van het U mbrandtieke, echter zonder
van veel intiemer invloed van 'smeesters kunst blijk
te geven. Samuel v. Hoogstraten was te Amsterdam
officieel bij den meester in de leer, ofschoon hij veel
geleerdheid alras boven zijn lessen verkoos, een
loerdheid die zich echter wul luttel doet kennen
uit de onbenullige kompositie van zijn
muntmeesterstuk, dat toch bij gedeelten nog specimens van
's mans beste schilderwerk vertoont. Maes bleef
langer hangen aan wat hij in R'jmbrandts werk
plaats had leeren begrijpen, maar wat gooide hij
dan ook, en voor wat in ruil ! een goede over
boord, toen hij later zich zjcht to omancipeeren.
De geschiedenis biedt schier geen zoo sprekond
voorbeeld van iemand die zoo goed en
lateizoo slecht werk leveren kon. men heeft zelfs
in ernst gemeend achter de tweesoortigc wer
ken die op zijn naam gaan, twee verschil
lende makers te moeten zoeken. Intusschen de
overgang zelf Iaat zich te duidelijk
con-tateeren. Toen hij b. v. dat binnenhuis schilderde
van die vrouw met hot roode jakje dat hier
hangt, toen ('lacht hij nog wel aan die andere
vrouwtjes die hij zoo in llollandsche binnenkamers
had gesteld, maar de rustige intimiteit van die
stukken, die wij b.v. uit do kollekties Dupper
en Van dor Hoop kennen, was hem toen al zoo
zeer ontschoten, dat er weinig beters dan een
poppenvcrtooning van terechtkwam. In zijn por
tretten hetzelfde. Uit zijn later periode is die kop
van Voetnis, die hier uit de senaatskamer van de
Utrechtsche Universiteit is overgebracht, zeker
een van zijn beste, maar toch, wat heeft hij van
dien ijzeren theoloog minder waardigs terecht
gebracht dan hij het jaren vroeger van dien
steilen staatsman uit zijn vaderstad deed, van dien
Jacob de Witt bedoel ik, wiens voortreffelijke beel
tenis in hot Dordtsche museum ons met die stratt'e
kraaloogen en dat koele lippengegrijns grimmig
het woord zijner veete, »Denk aan Loevestein",
schijnt toe te fluisteren.
Zonder hem in het uiterlijke, of zoo men wil
zelfs in het eigenst innerlijke te volgen is Aert
de Gelder de leerling van Rembrandt geweest
voor wien men zich voorstelt dat de meester, die
voor zijn liefhebberij zich stukjes van den
vagabondischen Brouwer kocht, wel het meest artis
tieke genegenheid moet hebben gevoeld. Want de
tuchtelooze schilder die er in de Gelder stak bleef
meer dan een van hen die uit Rembrandts atelier
zij voortgekomen verre van het manieristiesch
maatwerk van zijn vaak bekwamer konfraters,
en in dien onbehouwen borstelende kerel zat de
intuitie van een raffinc. Het portret wat er hier
van hem hangt is weinig een gaaf schilderij, en
toch, wat een bekoring gaat er uit van dat teeder
spel van gesmoorde kleur, van die grijze koppe
ling van oüjfgroen en dof menie-rood.
Ea eindelijk Rembrand zelf.
Ik had zoo pas ongelukkige omstandigheid
ten deele in Amsterdam den wonderen Jan
Six nog eens mogen zien, dien men, er voor
staande, toch zweert 's meesters volmaaktste portret
te zijn. Xiet dadelijk voelt men dan voor dit
min magistrale vrouweportret van vrij wat vroeger
datum in volle mate don eenigen greep. Die
hand aan de waaier, met de lakachtige slag
schaduw en het parelsnoer om den pols,
konden door een minderen zijn geschilderd
en de zware schaduwtoets onder den neus is uit
een procédédat Bol zie maar het vrouwe
portret in de buurt kon navolgen. Maar in niets
reeds als het vrije zetten in het vierkant, waar
de figuur zoo luisterrijk en zoo schuchter
tegegelijk door dien rijzigen nis van ruimte onderuit
in den gulden dag treedt, en dat even bijna
voorname krullen van den toch groven mond,
die o, zoo weinig aan de mondhoeken
schuiltrekt in de platte wangen, in het lonkend
gitwerk van die onder de eigendommelijk ge
kromde wenkbrauwbogen geheimzinnig turende
oogen, in dat zijden neerschuiven en neerdartelen
van het zacht gekruifde haar, als tot een myste
rieuze huivo om het lichte, rustig vragende aan
gezicht heen, in de rijke soberte verder waarmee
de geweldige overdaad van paarlen en sieraden
en van don vollen kantentooi, on van den
overdadig bewerkten gordel ziju doorgevoerd
tot een dotl'e schittering van gedragen pracht
daar is het wel Rembrandt en niemand anders
dan hij, de wondere, die in stille figuren door
hooge. diepe ka'mers bewegend, achter het triviale,
het leelijke. het burgerlijke zelfs heen. den eeu
wigen levensbrand zóó heeft gevoeld : den
smeulenden brand van het ingezogen, het naar binnen
wademende, het stroomend bedaarde leven, en
daarin het heimelijk feestende leven, daar
is bet wel wezenlijk de man die het innig
geestelijke van wat hem aandeed, uitzond in
schijn van vleeschgestalten, door het vleeschelijk
leven in al zijn volheid gansch te vatten naar
den geest, niet die ongekende majesteit, die, ons
ter neder slaande met zoo vreemde kracht, er
ons het rijke leven slechts te meer om lief te
hebben leert.
11 Sept. '!M. JAN VKTH.
Dr. P. J. H. Cuijpers.
Aan den heer Cuijpers zal bij zijn heengaan
als leeraar van de Xormaalschool en de l
jksschool voor Kunstnijverheid, waartoe hij door
een chronisch keellijden is gedwongen, een oor
konde worden aangeboden, getcekend door den
heer M. Lauweriks, in een lederen koker, door
denzelfden heer ontworpen, en gesneden door
den heer Merkelhach van Utrecht. De commissie,
die voor dit plan de medewerking van alle ge
wezen en tegenwoordige leerlingen heeft inge
roepen, bestaat uit de dames M. E. Mohrman,
0. van Deventer, E. Salm, C. E. Gruntke, M.
Obronn, .lacoba de Groot, en de hoeren J. II.
de Groot, H. W. Mol, S. Franco. M. Lauweriks,
J. A. van Schootcn, J. Ilenny, Antoon
Molkenboer en H. Fibers.
Schilderijententoonstelling te Venatie
in 1895.
Van uit Venetiëwordt aan de 2\T. Hottcrdamsche
Courant een opwekking geschreven aan onze
llollandsche schilders, om op de tentoonstelling
die daar in 'ld zal worden gehouden met een
flinke inzending voor den dag te komen. >Milaan
en Venetië," zoo schrijft de correspondent, «zijn
tegenwoordig de kunstcentra van Italië;" hij wijst
o]) het vreemdelingenverkeer in de lagunenstad;
de koning en de koningin zullen de expositie
komen openen, en de grootste schilders der wereld
hebben hun medewerking beloofd. De lijst van
het comitévan kunstenaars geeft dan ook tal van
goede namen te lezen; voor Holland komen op
de heeren J. H. L. de Haas, J. Tsraëls, II. W.
Mesdag, en C. van Haanen, de te Venetiëwonende
zoon van den onlangs in Oostenrijk overleden
llofiii van Haanen. Gemeente, provincie en rijk
hebben groote prijzen in geld en medailles uit
geloofd, do kunsthandel Risparmio volgde dat
voorbeeld, en bovendien is door den ministervan
Onderwijs en Schoop.e Kunsten de belofte gedaan
dat voor het Nationaal .Museum te Rome belang
rijke aaakoopen zullen worden gedaan. Dit alles
en nog meer brengt de schrijver onder de aan
dacht der Xoderlandsche artisten.
Bij de heeren Preyer iv. Cie., lokaal >.Picturav,
Wolvcnstraat 1Ü. is geëxposeerd een aquarel van
A. Mauve, Aardiippelrooien".
Bij de firma E. J. van Wisseling & ('o.. Spui
2.'), zijn geëxposeerd twee schilderijen van G. H.
Breitner. November" en »Anna'', voor het zijraam
een potloodteekening van M. Maris.
Olympe de Gouges.
llenry Lumiërc he( ft bij Dentu een boek
uitgegeven : Le tltcittre pendant la Kècolution,
een werk waarin over de beroemde tooneelspelers
uit de jaren van 'Kil tot 'Uil veel merkwaardigs
staat vermeld, en dat tevens van uit een heel