Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 899
apart gezichtspunt een blik gunt op de toestanden
gedurende dat duistere tydperk in de Fransche
geschiedenis. Wy gebruiken het heden alleen,
om er een figuur uit na te teekenen, die slechts
in die dagen kon ontstaan en bestaan. Zij, want
Het is een vrouw die wij aan onze lezers
wenschen voor te stellen, heette Olympe de
Gouges. Over haar geboorte ligt een geheim.
In een van haar brochures; welke bekende
Fransche vrouw was niet tevens schrijfster!
zegt zy daaromtrent: «Ik had recht op het fortuin
en den naam van een beroemden vader; welben
ik niet, gely'k sommigen verzekeren, een dochter
van een koning (Louis XV), maar toch droeg
zijn hoofd een kroon, al was zij slechts van
lauweren. Ik ben de dochter van een man, be
roemd om zijn deugden zoowel als om zijn let
terkundig talent. Hij heeft in zijn leven slechts
n onrecht begaan, en dat was tegenover mij.
Ik zal er niet meer van zeggen."
Verschillende redenen leiden er toe, om te
geIboven dat zy de dochter was van Lefranc de
Pompignan, den ijverigen en oprecht geloovigen
bestrijder van de encyclopedisten, die
doorVoltaire en d'Alembert in een hoek gedrongen, zich
troostte met het vertalen van Aeschylus. Hy had
nog wel wat slechters kunnen doen, en hij deed
het ook: hij maakte slechte verzen.
Zyn dochter maakte al vroeg kennis met het
leven. Op haar vijftiende jaar trouwde zij een
rijken koopman van Montauban, Aubry geheeten.
Op haar zestiende was zy weduwe, zij ging naar
Para's, en werd er ... het was in den tijd van
Louis XV, dames ! «femme galante." Dat duurde
tot 1789, toen zij dertig jaar oud was, haar geld
er door had gebracht, en geen sou meer bezat.
Toen ontdekte zij in zichzelf een schrijverstalent
en ging met evenveel vaart aan het fantaseeren, als
zij tot nog toe door het galante leven was gestormd.
Zy kende geen mismoedigheid, en klopte met de
hardnekkigheid van de vrouw met een idee fixe,
telkens en telkens weder aan bij de schouwburgdi
recties, hoe dikwijls zy ook was afgewezen.Eindelijk
gaf het «Théatre de la Nation" toe, en speelde
een sentimenteel drima van haar hand, in drie
bedryven. Het heette: De slavernij der negers
of de g zegende schipbreuk. Sophie, de natuur
lijke dochter van den gouverneur van een Fransch
eiland, lijdt schipbreuk, ma.ir wordt uit de golven
gered door een Indiaan, Zamor, eea Indiaan
»d'un esprit distingué". Zamor is verliefd op de
liefelijke Indiaansche jonge dochter Mirza. Maar
een «trouwelooze intendant" wil Mirza verleiden,
en Zamor, die hem overhoop steekt, wordt ge
vangen genomen en ter dood veroordeeld. Dan
komt Sophie tusschen beiden, en weet voor den
gedistingueerden Indiaan genade af te smeeken.
De soldaten, die veroordeeld waren om den
armen Zamor te slachten, zijn door die scène tot
schreiens toe bewogen. Traan op traan biggelt
hun langs de wangen. En de gouverneur zpgt:
«Brave kerels, schaamt u niet over uw gevoel, het
loutert den moed en versterkt het geweten!" Hij
schenkt aan Zamor en Mirza de vrijheid met de
woorden: »Ach, waarom kan ik niet aan al uw
gely'ken de vrijheid schenken, of althans hun lot
verzachten! Slaven, luistert naar mij! Indien
ooit uw lot zich keert, vergeet nooit het algemeen
belang, waaraan gij tot heden weinig hebt gedacht.
Stelt al uw hoop op een verlicht en welwillend
gouverneur! Gaat henen, vrienden, kinderen, en
laat een algemeen feest het gelukkige voorteeken
zyn uwer zoete vrijheid!" En dan eindigt het
stuk met een ballet van Indianen. Het werd maar
tweemaal opgevoerd. Schande!
Den loden April 1791 speelden de «Com
diensItaliens" een stuk van Olympe de Gouges, geti
teld: De schim van Mirabeau in de E'yseesche
veld-n. Zy verzekert, het in vier uur tijds te
hebben geïmproviseerd. In den proloog zegt het
Noodlot: Ik heb den levensdraad van den grooten
Mirabeau afgesneden. Dat men in de Elyseesche
velden alles gereed make om hem te ontvangen !"
Aldus geschiedt. Voltaire, Rousseau, Montesquieu,
Henri IV en Désille komen ten tooneele; de
laatste legt aan den koning de beteekenis uit
van de «Constituante", en de goede Henri IV,
die anders voor een kleinigheid niet vervaard is
geweest, zeide: Uw verhaal interesseert mij, maar
ik vrees dat die nieuwigheden niet veel goeds
zullen brengen !"
Olympe liet het niet bij deze drama's. Zij
schreef er nog een dertigtal, die allen door de
Comédiens-Francais" werden geweigerd, trots
de protectie die zij zich door geschenken van
Moléhad weten te verwerven. Zij verweet hem
later die kadeau's. Hij had twee magnifieke sinaas
appelen van haar gekregen, een getruffeerden kal
koen, een Parnasse van Sèvres-porcelein, die haar
meer dan 600 livres had gekost.
Daarna ging zij romans schrijven. Le Prince
philosophe was volgens haar eigen getuigenis de
verstandigste, de gekste en de meest moreele
roman die er was; »ik heb maar vijf dagen
noodig gehad om hem te bedenken en op te schrijven."
Om jaloersch van te worden ! En van een blij
spel : Molière chez Ninon vertelde zij: «Mannen die
in de literatuur zijn vergrijsd hebben mij verzekerd
dat dit werk goed is; naar mijn meening bestaat
er geen beter. In heb het in den droom gecon
cipieerd. Molière verscheen mij, en gaf mij zelf
het plan aan. In '93 werd er weder een drama
van haar aangenomen: Generaal Dumouriez en
de marketentsters. Het was cru, zelfs voor die
dagen. De zaal golfde, en toen Mlle Candeiller
te midden van het rumoer verscheen om den
naam der schrijfster te noemen, zag men uit een
der loges een grijzend vrouwenhoofd naar voren
komen, verslagen, met losgeraakt kapsel en de
muts scheef, roepende met een Languedocsch
accent: «Citoyens, gij vraagt naar de schrijfster!
Ik ben het, Olympe de Gouges; gij hebtgetioten,
maar mijn stuk is niet slecht; het is afschuwlijk
slecht gespeeld!" Toen hield het fluiten op, maar
een donderend lachen ging door de zaal.
Wij zouden bij deze, niet meer jonge dame
niet zoo lang stilstaan, indien zij niet behalve
haar snelschrijverij en haar geërfde Ijdelheid ook
den moed van haar overtuiging had bezeten. Zij
vervolgde Robespierre in het openbaar met een
onverzoenlijken, bijna heldhaftigen haat. In een
pamflet, getiteld: Prognostic voor Maximilian
Bobespierre door een amphibie sprak zij hem zoo
toe: »Gij noemt u den eenigen stichter der Revo
lutie; gij zijt en zult tot in der eeuwigheid nooit
iets anders zijn daar haar afschuw en haar schande
. . .. Uw adem verpest de lucht die wij inade
men ; uw vonkelend ooglid drukt ondanks uzelf
alle verdorvenheid van uw ziel uit; aan ieder
van uw haren hangt een misdaad."
Zij werd gearresteerd. Dumouriez was in den
tusschentyd overgeloopen tot den vijand, en
Olympe, beschuldigd van zijn medeplichtige te
zijn, was bestemd om bezwarend getuigenis tegen
hem af te leggen. Om haar daartoe over te halen
werd de naam genoemd van een zoon die haar
oogappel was, en door haar dood wees zou wor
den. Zij antwoordde: »Ik ben een vrouw ; ik
ben bang voor den dood ; ik ducht uw geweld ;
maar ik heb niets te bekennen, en de liefde tot
mijn zoon zal mij moed geven. Sterven in de
vervulling van een plicht is het moederschap uit
strekken tot over het graf." En uit de kar stij
gend, die haar naar de guillotine had gebracht,
zeide zij : «Ongelukkig verlangen naar roem !
Waarom heb ik iets willen zijn ?" Nog op het
schavot werd zij uitgefloten. gelijk in den schouw
burg, de dochter van Lefranc de Pompignan. En
toch was zij van al wat hij naliet het eenige dat
bestemd was om zijn nagedachtenis te doen leven !
lllllimililHlll
Buitenlandsche Bibliographie.
MAUEICB SPRONCK. L'An 330 de la République,
(XXIIe Siècle de l'Ère Chrétienne).
Dit is een klein, zorgzaam gedrukt boekje van
140 pagina's, dat niet nalaat een eenigszins
naargeestigen indruk te wekken. Het is een kwaad
aardig boekje, een nijdig, valsch boekje; 't prikt
als een venijnig onbeduidend insekt op een ge
voelige plek. Dat prikken is op zich zelf een
volstrekt onverdienstelijk werk, doch de indruk
is er niet te min smartelijk om.
Maurice Spronck rekent op het vaag
gevoelspessimisme van vele menschen (vooral Franschen
misschien), als zij aan de toekomst van ons ge
slacht denken. Het tegenwoordige is niet vroolijk,
dat geeft menigeen toe; millioenen zwoegen van
de eenen dag op den anderen, alleen maar om
te behouden wat zij hadden, toen zij geboren
werden: het naakte leven. Het is wel beroerd,
«als niet te sterven 's levens eenig doel is." Dat
heeft reeds de groote Multatuli voortreffelijk
gegezegd. Het is een schandelijke, onnatuurlijke
toestand de tegenwoordige, mijne heeren! 't Kan
zoo niet langer. Maar als nu waarlijk de groote
evoluties zijn tot stand gekomen, geen mensch
meer zijn leven doorzwoegt in de enkele zorg
om zijn dagelijksch brood; dan komt, volgens 't
gevoel van velen, die thans leven, de tweede
sociale kwe^ie: Wat moet hij dan gaan doen,
om zich niet te vervelen ?
Wat zal de wereld, d. w. z. de Europeesche
wereld, onuitstaanbaar worden van emotielooze
rust en platheid, zegt deze schrijver. Werken is
natuurlijk overbodig. Eenige gehuurde Aziaten,
die de ten uiterste volmaakte machines bedienen,
zijn voldoende. Van oorlogen, politiek,
buitenlandsche verwikkelingen, binnenlandsche beroe
ringen geen kwestie meer. Geheel Europa, anar
chistisch in gemeenten verdeeld, die als lammeren
zoo zacht naast elkaar leven. Geen epidemien
meer, geen landbouwplagen, geen mijnen die
instorten, geen treinen die op elkaar loopen,
niets, niets: een wijde rust, en... n eindelooze
verveling, een doodelijk «désoeuvrernent", dat
als een wattendeken ligt over al die millioenen
slappe, fijngezenuwde, lichaamszwakke menschon.
Want waartoe zou de lichaamskracht nog dienen?
Maar de zelfmoorden zijn zeer talrijk «il
tait admis par les moeurs et n'étonnait
personne," en de geboorten nemen snel af, want
»les femmes se souciaient peu de subir pendant
des mois les ennuis d'une grossesse d'autant
plus difficile que leur organisme tait plus
délicat."
Verder maakt men veel gebruik van »excitants
artificiels, ordinairement a base d'alcool ou
d'opium," in de ontzenuwende «inactivitégénérale,"
die alom is; en worden de soorten van waanzin
voortdurend talrijker, temeer daar ook de misdaden
nu als zoodanig worden geclassiticeerd. Maar in
't algemeen wil men van die sombere verschijn
selen niet weten. De mcnschheid heeft alle reden
gelukkig te zijn en moet 't nu ook maar zijn.
Het is een koort-ige, onnatuurlijke toestand : d'?
nieuwe tijden worden hemelhoog geprezen en
men ziet met medelijden terug naar die
barbaarsche perioden, toen de woorden staat, godsdienst,
vaderland, gezag even zoovele grove gevoelens en
primitieve gedachten beteekenden.
Doch terwijl men zich met geweld voor zeer
gelukkig houdt en alleen eenigermate vero .trust
door de gedachte, dat bij de afnemende bevol
king slechts een:ge geslachten van die zaligheid
zullen kunnen profiteeren, is er n zaak vergeten.
Dom genoeg, heeft men niet bedacht, dat de
beschaving niet overal gelijken tred loopt, en
dat dus de overige rassen, op de aardbol ver
spreid, thans eerst aan de repeteergeweren en
mitrailleuses zijn, terwijl Europa reeds in etiene
rust, als een verwijfde Sybariet, op een rustbed
ligt uitgestrekt.
En och je! daar komen ze nu van alle kanton
met de repeteergeweren en de getrokken kanonnen
aanzetten, van :t zuiden, van 't zuid-oosten, van
't noord-oosten: een tweede volksverhuizing ! Als
een biscuittaart verkruimelt onder die grove han
den 't teere, weinig begeerbare menschheidsgeluk
der Europeesche landen, die niet vermogen eeni
gen tegenstand te bieden. Wol bezat men schrik
kelijke ontploffingsmiddelen en waren er hier en
daar legers van gehuurde troepen. Doch het
recept dier -explosifs" was reeds lang aan den
vijand verkocht, die zich voor die dingen voel
meer interesseerde dan de Europeeërs hadden
gedaan. En de huurtroepen 'i Als ze niet on
bruikbaar waren geworden in de algemeene ver
slapping, liepen ze over; en bleken ze trouw,
dan waren ze te onbeduidend in getal. Wel
deed men nog oproepingen tot een ??levée en
masse", zooals nu voor Lombok, doch, helaas!
«les jeunes gens, proposés comme recrues. se
mont'rèrent dénués d'enthoufiasme . . ." Die tijd
was voorbij. Ze waren bovendien ook te zwak
en hun gansche voelen en denken streed tegen
dat idee van menschenmoorden. En zoo betoon
den alleen de leiders der pas opgerichte «Ligue
contre la paix" eenige energie.
En het einde is, dat het gansche droeve ge
slacht der Indo-germaansche volkeren van het
aangezicht der aarde wordt weggevaagd, door
slachting, door zelfmoord, door epedemiën, die
terugkeeren met de overwinnaars.
«Les Barbares ont reconquis Ie monde. La
civilisation est morte."
Dat is 't einde, 't erg droevige einde.
Het is wel merkwaardig, dat oen Franschaian
de moeite neemt zoo'n verhaal, niet onaardig,
maar lang niet mooi, te schrijven. Het is niet
beter dan journalistiek werk, los verteld, met
nu en dan een geestigheid. Het geheel in den
overbekenden blague-toon der Fransche kranten
schrijvers, die zoo geestig en luchtig en elegant
en zoo zielloos kan zijn.
Doch al is 't mogelijk en zelfs waarschijnlijk,
dat hij zijn boekje om allerlei bijredenen schreef,
toch moet er van hem, van den
middensoortgeblazeerd- vermoeiden negentiende-eeuwschen
Franschman, van zijn geest wel iets in zijn.
Het is natuurlijk dwaasheid zich toekomstige
maatschappijen voor te stellen met de menschen
van nu. Dat is duidelijk. Maar wel is 't een
symptoom te meer van de matheid, die thans
over de landen ligt, dat men zoo'n toekomstbeeld
zich ontwerpt. »Nu beroerd, maar later ook be
roerd,'' dat is 't resumévan die levensbeschouwing.
Waarvoor zou je eigenlijk moeite doen ? En dat
gevoel van dezen man is in 't onbestemde 't
gevoel van duizenden.
Daarom raakt dit op zichzelf niet verdienstelijk
boekje iets zeer gevoeligs in ons, dat smartelijk
natrilt. Wat hier in deze 140 bladzijden ge
geven wordt, is een der vele kanten van het alom
warend gevoelspessimisme van nu, dat niet meer
gelooven kan in eenige toekomst, en zwaar de
nutteloosheid gevoelt van het menschenleven niet
alleen, maar ook van dit gansche wereldzijn. Al
die doldraaiende bollen, die als kogels in razende
vaart door en om elkaar voortschieten. .. Wat
moet dat allemaal eigenlijk V En op elk van die
bollen, dat zinlooze gekriel van duizenden in
secten, menschen en anderen, die maar niets doen
dan zich ontwikkelen en verfijnen, ontwikkelen
en verfijnen maar... tot op een dag de bol weer
afkoelt en de heele zwerm verstijft on dood gaat
als de vliegen in den winter ... En dan begint
't weer op een anderen bol te leven; 't spelletje
weer van voren af aan . . . heel aardig ! Maar
wat moet dat eigenlijk allemaal '!
En tusschentijds heeft men op zoo'n bol nog
kleine vermakelijkheden: van rassen die een hoog
tepunt in «beschaving", o ja! «beschaving" be
reiken en dan door andere rassen worden afge
maakt; en van andere rassen, die lang vóór zij
dat begeerenswaard ideaal bereikten werden
verdreven en gedood. Die hebben dan eigenlijk
hun bestemming niet bereikt en zijn allen met
elkaar als enkele individuen die hun roeping
missen. . . Jammer ! Maar wat moet dat eigenlijk
allemaal? Dat is toch niet zoo /u-el erg belangrijk !
In 't zeer onbepaalde, in 't zeer grove zijn
dit de gevoelens van duizenden nu in deze
tijden; en dat deze meneer Maurice Spronck
een nieuw zeer klein gedeelte heeft geformu'eerd,
is men geneigd zijn nederige verdienste te achten.
Andere verdienste is er in dit boekje tenminste
niet.
R. A. II. en F. C. Jit.
De roman in drie deeïen.
liet Engelsche publiek, en het bewijst daar
mede misschien zijn goeden smaak, koopt geen
romans. Het leest al wat er nieuws uitkomt met
een nog wel zoo sterke verslimlingsmanie als
het Hollandsche, maar voor koopen is het niet
tehuis. Rider Haggard beweert zelfs dat het een
Durehschnitts-Engelschman in het geheel niet kan
schelen wat hij leest, als hij maar een nieuwen
roman krijgt te lezen. Hoe hij dien dan in han
den krijgt? l'it de bibliotheek, de c-reuluting
Jibrury. Daarom verfoeit Ilnggard deze instellingen.
Want iedere nieuwe roman wordt door de
circulntin;/ Uhrariex onmiddellijk gekocht. De twee groote
tirma'sMudie enSmitb and Sons hebben ieder (iO,000
en meer abonné's. liet loont dus voor haar de
moeite, een groot aantal exemplaren te koopen ;
soms nemen zij in eens de geheele oplaag. Dan
kan niemand het werk lezi'n, die zich niet bij
hen heeft geabonneerd. Maar om dan ook hun
geld terug te krijgen, dwingen zij de uitgevers,
iederen nieuwen roman in drie dure deeïen
te drukken, zoodat het publiek driedubbel
voor het lezen betaalt, en mocht iemand nog
eens een aanvechting krijg n om bet werk te
koopen, in ieder geval de prijs hem afschrikt.
Bovendien zijn de uitgevers, indien zij maar
zeker zijn, hun oplaag geheel ?? e verkoopen, gaarne
geneigd, om tegenover de wrctiluthig lilir fiets een
(loei van den koopprijs dien hot publiek betaalt,
te laten vallen. Romans waarvan de winkel prijs
anderhalve guinea is. krijgen de firma's Mudie
en Smith and Sons voor do helft, en do
uitgever verdient er nog aan. Xu komen
nog de beginners en do «voorname liefhebbers",
die geen of maar heel weinig salaris verlangen,
en de markt dus drukken voor de
boroepsromauciers. Togen hen houdt Rider Haggard
i u de Timen een verdelgende philippica. Het
gevolg van al do concurrentie is, dat een maand
of zes lang niemand dan do abonné's der lees
bibliotheken de nieuwe romans in banden krijgt;
kotüt er eindelijk een. goedkuope uitgaat', dan
heeft i."Ier hot work gelezen, en brengen de
bibliotheken bun exemplaren voor een appel en
een ei aan de markt, zoodat dezen de afname
der goedkoopc editie tegenwerken.
Periodiek trekt de Autlfirx Xociffy tegen doze
gewoonte to velde, zoo ook nu weder, uitgelokt
door een poging der groote leesbibliotheken om
hun den roman in drie deeïen nog goedkoopor
te leveren, en aangevuurd door liet 'oorbeeld
van G. Moore, (He dadelijk een goedkoope uit
gave beeft doen verschijnen, waarvoor hij gestraft
is met de plaatsing op den index van de grooto
bibliotheken van al zijn werken. Walter liesant
leidt de campagne, die zeker de populaire ro
manciers niet tot nadeel zal zijn. Maar de arme
; stumperds van den tweeden rang gaan erbij onder.
Want winnen de bibliotheken het pleit, dan zien
zij hun salaris slinken, en winnen de schrijvers,
hoe zullen zij dan een uitgever vinden voor hun
onberoemdheid, zoolang de Engelschman zich van
het koopen van romans zorgvuldig blijft ont
houden ?
Vertalingen van Tolstoï's werken.
De letterkundige eigendom heeft nimmer het
cachet van heiligheid gehad waarmede het grond
bezit en andere, verworven, goederen zich mogen
verheugen. De dichters zelf, naïef en slordig als
zij dikwijls in geldzaken zijn, dragen een deel
van de schuld daaraan, de uitgevers, de goeden
niet te na gesproken, een zeker even groot, maar
de meest schuldigen zijn de beunhazen in het
rijk der letterkunde, de copiisten en vertalers.
Tegen de laatsten vooral is reeds menige bliksem
uit vertoornden dichterrnond geslingerd, maar zij
hebben een harde huid, en geven hun bedrijf
niet spoedig op.
Thans komt Tolstoïtot hen met een herhaling
van de oude klacht. Tolstoï, de patriarch, die
hongerigen voedt, en zwakken steunt, maar die
toch ook ten slotte zijn christendom niet zoover
doordrijft, dat hij de parasieten die op zijn werken
leven geheel ongestoord hun gang laat gaan. Hij
laat aan ieder alle mogelijke vrijheid om zijn
geschriften te vertalen, en er naar goedvinden
mede te handelen, maar beklaagt zich over de
verminking die zij hebben ondergaan door onbe
kwame en onbeschaamde handen. Het gebeurt
zeer dikwijls, zoo schrijft hij, dat de vertalers
een onjuiste copie van het handschrift gebruiken,
of vertalen uit een vertaling die gewoonlijk reeds
zeer slecht is. Van hen die het Russische hand
schrift gebruiken kent menigeen de taal maar
gebrekkig; sommigen weten er zoo weinig van,
j dat zij een geheel nieuwen roman schijnen te
i hebben geschreven. De uitgevers voltooien dan
dit barbarisme, door verscheiden verspreide
opstellen onder n titel bijeen te voegen, de
titels die Tolstoïzelf koos door anderen van hun
vinding te vervangen, en geheele brokstukken
die hun niet aanstaan, of die zij liever niet
t gedrukt hebben, weg te laten; zij zetten dan de
| kroon op het werk door op den omslag te
ver| melden dat dit de eenige door den schrijver
erkende uitgave is.
Tolstoïeindigt met de verklaring, dat hij ook
nu nog zijn geschriften tot ieders beschikking
blijft stellen, maar de vertalingen die hij heeft
goedgekeurd zal bij opzettelijk van de anderen
onderscheiden.
Montegazza broodschrijver.
Italiëis het moderne land der armoede. De
Italianen zullen de eersten zijn om dat toe te
stemmen. Maar toch meenen zij aan sommigen
j van hun begaafde medeburgers een onbezorgd
i bestaan te hebben verzekerd, en l'aolo
Monte! gazza, die een gezocht schrijver is op het
schierj eiland, behoeft zeker geen honger te lijden, want
j hij is behalve schrijver professor, en senator op
! den koop toe. Hij beloont echter de vereering
j van zijn talent slecht. Een Duitsche
parfuml fabrikant, Hermann, die een mooi débouchéheeft
j in Italië, schreef onlangs een prijsvraag uit voor
i de beste novelle waarin voor zijn odeuren re
clame werd gemaakt. II j ontving 1002 antwoor
den, en daarbij een novelle van. ... Paolo Mon
tegazza.
Voor van Houten, Géraudel en den
Sunlightsoap-fabrikant een zaakje om jaloersch van te
zijn !
BOEKAANKONDIGINS.
Een Fransch edelman. Uit de
Gxlenkschriften van Guitton ite lionne, Sieuw de M.ars<:c
door STAXLEY J. WEGMAX. Uitgave van
Ai.LEKT in-: LAX<;B, Amsterdam. De Westtninsttr
Gazette zegt van dit boek: Wij weten niet of
mr. Stanley Weijman's «Een Fransch edelman''
goed historisch is, maar een c/oei boei is het zeker ...
Er komen genoeg gevechten, moorden en geluk
kige reddingen in voor om iedereen te voldoen,
het een boek voor eiken leeftijd.
Historische Studiën door Prof. THEOD.
JOIUSSKX, :Jnyoed/Moi>r druk, >n'i. > Lnrd
Uhexterfi-ld" en de Republiek der Vereenigde
Xederlandon en «de Ondergang van bet Koningrijk
Holland." Uitgave van H. D. TJUKXK WILLINK,
te Haarlem.
Hangend Mos, Roman uit liet Jierlijuache
laven, door l'.VUL LI X D AU, uitgave van G. G. \"ONK,
te Alkmaar, Een boek van Lindau vindt steeds
zijn weg.
P. XooiiiiiinFF Groningi'n, gaf uit: Traite
complet de la prononciation Fr-<ncaise,
tl l'uvigc f/es Ho!kind,n«, par J. J. STREl'MER
/ 0.90 oe Vijftig Deuntjes en Liedjes, ten
dien-te der />'<' tinarschnlett en tic liutq^te IdusRen
dtr Vulk^ch'iol, door E. J. BOXESCHANSCHER,
;>() cent.
iiiMmniimMiimiimimiiiitMiMill
vo
DAMES
De l'eizfTht fin Chin'i. De dichter Jurdan.
J)e li irmoituleer der odeuren.
De keizerin van China, wier verjaardag nu
l ondanks oorlog on pest niet ongeloofelijke
ver; k\vi>ting zal gevierd worden, is inderdaad oene
merkwaardige en buitengewone vrouw. Zij beeft
' bet wel aan het volk verdiend, en het is niet
' onbillijk, dat de regceringswerekl haar
erkentei lijkhoid betoont. De keizerin-weduwe Tsi-Tshi
i mag, als Elisabeth en Catharina de Tweede, tot