De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 23 september pagina 4

23 september 1894 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

fer." DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 900 Yatten, zien, uitwerken, hier vooral op te merken, var leent aan de Zuidnederlandsche afdeeling een verscheidenheid, welke de Noordnederlandsche wel niet oplevert. Nu leide" men uit deze strafpredikatie maar niet af, dat ik de Belgische, neen,juister, de Vlaamsche school grifweg zou.... doodverklaren. Kan er, met het oog op de massa, van geen Vlaamsche «school" spraak zijn, toch is het ras derrobuste Vla mingen zoo weinig uitgestorven, dat juist de allerbeste onzer artisten, en daar loopt ook wel eens een onder van Waalschen oorsprong, de «meesters" bedoel ik, al de karaktertrekkeu der vorsten onzer vroegere school in hun werken v«rtoonen. Zal ik namen noemen ? E. Wouters, Gustaaf van Aise, Struys, Karel Mertens, van Aken, Verwee, Stobbaerts, Verhaeren, Joors, Goosemans, Heymans, Verstraete, Verlieyden, enz., zelfs Stevens, de parisien bij uitnemendheid, in werkelijkheid echter een moderne Terburg met een zeer Vlaamsch koloriet. Nog een eigenaardigheid dezer sectie: De figuurschildering is er, nu als altijd, ruim vertegenwoordigd. Indien dit verschijnsel mocht worden toegeschreven aan het akademisch kunst onderwijs, hier te lande, men weet het, zoo bui tengewoon uitgebreid, dan ware zulks ten minste n reden, om het niet in ieder opzicht te veroordeelen. Zij, die bekwaam zijn om het menschelijk of dierlijk beeld, in al de harmonieuze rondheid zijner vormen, met het aan elk individu eigen, karakter, in een passende omgeving van licht en lucht, doende, daarenboven, wat het on derwerp voorschrijft, voor te stellen, zij zijn hier geenszins gelijk te stellen met de geijkte rari nantes in gurgite vat,to. Ik hoop wat verd r ge legenheid te hebben om de aandacht te vestigen op zekere schilderijen van Gustaaf van Aise, Luyten, Mertens, Cluysenaar en anderen, die het in geen opzicht afleggen, neen, die het bepaald en van zeer verre winnen bij het beste, dat de sectie der figuurschilders par excellence, de Franschen, te zien geeft. De religieuze schildering telt in dit salon een tiental, de historieschildering een nchttai verte genwoordigers. Van deze allen verdienen vier of vijf meer dan een kortaff: vermelding van hun naam. De gebroeders Juliaan en Albrecht de Vriendt hebben elk een godsdienstig onderwerp behandeld, de laatste een tafereel, bestemd voor een der altaren in de Antwerpsche Kathedraal, en door mij, een tijd geleden, vrij breedvoerig behandeld in Ds Vlnamiche Schoei (Antwerpen, Paul Buschmann, uitgever), de eerste een stuk van groote afinetingen, dat zonder een vlekkeloos meester stuk te wezen groote sympathie inboezemt voor de onbevangenheid, waarmede de auteur die sedert lang zijn sporen verdiende, zijn manier poogt te verjongen. Een heel lieve opvatting, dit Kerstlied, een illustratie van zeker in Vlaanderen nog algemeen bekend deuntje: Wij offerden te zamen een klein jong lammekijn, ook koekskens, melk en zane voor 't zoete kindekijn. Onder het vooruitstekend dak van een Vlaamsch stalleken zit, met haar kindje, een eenvoudige vrouw uit het volk, Maria. Engelen zweven achter haar op en neder, zingend; boerenknapen en meisjes, van hun ouders vergezeld, brengen geschenken; anderen kijken, nieuwsgierig, over de haag van het tuintje, waar groote madelieven tusschen het gras blinken. Interessant is het streven van den schilder, om de religieuze schuchterheid, met vertrouwen gepaard, in de schaar der boerkens uit te drukken. Vooral in de ouderen is dat bedremmeld-zijn goed weergegeven. Allerliefst de figuren der zingende engelen, het kindje, heel klein en nietig, en een paar der zangers. Andere zijn mij niet treffend genoeg, ofschoon geenszins onwaar. Het geheel maakt den verlangden indruk van stille, populaire poëzie. In een geheel anderen trant opgevat is Lybaerts H. Maagd. Meer dekoratief gedacht, een stijlvolle vrouwenfiguur, uiterst fijn bewerkt, ieder détail vertroeteld met schier overdreven liefde, aflossend, onder een jongen eik, op dezen achtergrond : het oude Gent. Werk van een artist, die geheel apart staat te midden der hedendaagsche woelingen, maar van een, die eerbied afdwingt door zijn niet te loochenen kunnen. Zelden was het mij gegeven van Karel Ooms een schilderij te zien, dat op mij een werkelijk aesthetischen indruk maakte. Des temeergenoefen doet het mij, ditmaal n van zijn drie wer en, het religieuze namelijk, onvoorwaardelijk te kunnen prijzen. Jezus en zijn Discipelen op het Meer van (Jalilea is niet enkel het allerbeste, dat ik sedert lang van hem zag, het is een bladz\jde vol grootsche en ware poëzie, met iets, en nog al veel, van die overweldigende fantazie, welke ik in Böcklin zonder voorbehoud bewonder. Het meer, waarboven een onheilspellend zwerk, zwalpt, nachtelijk zwart, hoog dreigend op, enkel op n plaats zilverwit verlicht door een straal der onzichtbare maan, heenglurend door de wolken. Klein dobbert het vaartuig aan, waarrond als slangen de wateren opkrullen, en alleen de blondharige Kabbi lost zich, wat heller, onder zijn gezellen af. Een arbeid van werkelijke ver dienste. De Magdalena van den ouden, eerbiedwaarden P. J. Portaels, met zekere wereldberoemde Magdalena's van Rubens blijkbaar van nabij verwant, vooral in houding een expressie, is meer het werk van een kundig teekenaar dan van een kolorist. Van Aise is de eenige historieschilder, dien ik wensen te vermelden. Daar ik echter reeds het vorig jaar breedvoerig zijn Arteveldi heb be sproken, zal ik mij thans bepalen tot zijn twee schilderijen Geluk, zooeven voor het Antwerpsch muzeum aangekocht, en Idylle. Het eerste is, ondanks zijn titel, een religieus tafereel: O. L. Vrouw zittende, »met Jezus en Sint Janneken" in een groene weide, en als verschiet een gezicht van Gent. Eenigszins opgevat in den stijl van zekere Italianen, is dit een bladzijde vol diepe poëzie en tevens een meesterstuk van kleur; de achtergrond bij van Aise veeltijds het geval is uitgevoerd in een stemmige, bleekpaarsche gamme, aristokratisch als een gobelin. Kan ik dit stuk onvoorwaardelijk prijzen, toch bewonder ik nog meer het andere, Idylle. Kleiner, zonder hooge pretenties, maar, evenals Geluk, volrijpe vrucht van een artist, die, als maar heel weinigen, be schikt over al de hulpmiddelen der kunst, is het voldoende, om ons in Gustaaf van Aise een zeer groot artist te doen waardeeren. Een naakt meisje, half ingedommeld, uitgestrekt op het gras in een nonchalant-gratieuze houding, terwijl, half knielend, half hurkend naast haar, een met bloemen gekroonde knaap speelt op de herdersfluit: een klassiek gedicht, de Grieken waardig! Hier wegen tegen elkaar op volmaaktheid van teekening, rijkdom van koloriet, teederheid van gevoel, kieschheid van opvatten. De vleezen zijn van een uiterste fijnheid en gratie; dat naakt is van een maagdelijke rein- en kuischheid... Het fonnetje, met niemendal gedaan een enkel streepje donkerder blauw op een perelmoerkleurig hemeltje, is een lust voor het oog. Dit is groote kunst! Eenigszins verwant met de religieuze en his torie-schildering zijn Cluysenaer's Apokaluptische Ruiters en Leempoels' De Lotsbestemming der Menschheid en De Weenenden, dit laatste met de legende: Gelooft, en gij zult getroost ivorden. Ook Cluysenaer's arbeid besprak ik reeds ia 1893. Wat Leempoels' betreft, zijn beide stukken zijn hoogst merkwaardig. Het laatste een achttal menschenaangezichten. met biddend op geslagen oogen, vol expressie, sp ekende oogen in den volsten zin des woords, die van een ouden man en een oude vrouw uit den werk mansstand, dat van een blijkbaar afgebeulden jongen arbeider, die van een paar ziekelijke meisjes, in een donkerbeschaduwde kerk. Op 't andere viermaal grootere tafereel, zijn het niet meer de oogen, maar de handen die spreken. Een zonderlinge, raadselachtige schepping ! Op een nachtzwarten hemel komt uit, heel vaag en mys terieus, een soort van Kristushoofd, met wellicht meer strengen dan zachten blik in de wijdte sta rend. Dit gedeelte beslaat de 3 vierden van het doek. Daaronder, met, even er boven, een helder verlichte streep gezichteinder, in het midden wordend als tot een zon, een gewirwar van handen: pauzen- en keizershanden, kunstenaars- en arbeidershanden, handen van stille burgers en van boosdoeners, handen van blanken, zwarten, roodhuiden, eerlijke handen en handen van dieven, gezonde en gave en zieke en verkankerde, handen van deugd en reinheid en handen besmet door al de smetten der zonde . . . Boven de handen uit, links, onafzienbaar ver en ver, lilliputtigsch klein, legerscharen en nog legerscharen, met daarboven een gewapper van wimpels en vlaggen; rechts, onder een opgezwaai van bloemenkransen, een zee van dansers en danseressen, vierend, zou men zeggen, een verschrikkelijken zegepraal rond op pieken omhoog gehouden koppen, druipend van bloed.... Die handen zijn , elke dier handen is een mees terstuk op zichzelf: elke hand heeft haar eigen phyzionomie, eigen karakter, eigen leven en ge schiedenis. Een waardig tegenhanger van het Vizioen dat van denzelfden pas 27 jaar ouden artist een jaar geleden voor het Brusselsch Muzeum werd aangekocht. Verhaert stelt een soort van tuite ten toon, ge titeld: De Pat abel van den Samaritaan, Stallaert een Irip, en Simons een Voorval uit den lioerenkrijg, welke ik kortheidshalve ten slotte van dit artikel vermeld, om mij, in mijn volgend schrijven, bezig te houden met onze genre- en portret-, vee- en stilleven-, landschap- en zee schilders. PUL H De ingenieurs Hattinga. Een veertigtal jaren is het zeker wel geleden dat bij ons eensklaps een ingenieur Carel, of als men het eens heel mooi wilde maken Carél, opdook, een man van wien niemand ooit te voren gehoord had, en hoezeer ik nu dien man ook reeds lang goed en wel begraven waande, bemerk ik tot mijn schrik, dat hij nog onder ons rondspookt. Dezer dagen toch trof ik Zijn Ed in het dagblad De Amsterd immer voor 22 Augustus j.1. nog weder eens aan, waar de schrijver van de interessante, uit Middelburg, naar aanleiding van de dezer dagen daar plaats gevonden hebbende feesten, geschreven »/eeuwsche Brieven", o. a. ook melding maakte van »de oorspronkelijke kaarten van de Zeeuwsche eilanden, door de ingenieurs B. W. Carel en A. Hattinga in 1752 vervaardigd". Nu het dus blijkt dat die ingenieur Carel nog niet goed dood is, komt het me noodzakelijk voor, nogmaals te ver klaren, dat die bewuste ingenieur nooit bestaan?, ergo nimmer geleefd heeft. Gelukkiger echter dan meestal bij de historische kritiek het geval is, die zoo vaak verplicht is te moeten afbreken zonder te kunnen opbouwen, kan ik hem, dien ik thans hoop voor goed het levenslicht te zijn uitgeblazen, direct metamorphoseeren in den wer kelijk geleefd en bestaan hebbenden ingenieur D. W. C. Hattinga, die, zooals mijn geleerde en veelwetende vriend, de heer F. Nagtglas in zijn Levensberichten van Zeeuwen, Middelburg, 1SÜO, I, 312 volg. mededeelt, zich ook wol D. W. Carel Hattinga schreef. De zaak is eenvoudig deze. Dr. W. T. Hattinga, burgemeester van Hulst, enz., overleden 12 November 17<U, ook als kartograaf gunstig bekend, had twee zooii's, n.l. D. W. C. Ilattinga, de oudste, en Antonie Hat tinga, welke beide broeders te samen, de terecht beroemde kaarten der Zeeuwsche eilanden ver vaardigd hebben. Hoe men nu aan de dwaze, malle vergissing van een ingenieur Carel is gekomen, is thans gemakkelijk na te gaan en op te lossen. Nauwkeurigheid in het spellen en schrijven van namen behoorde niet tot de deugden van het voorgeslacht, en zoo ziet men meermalen op n e pagina denzelfden naam op drie-, vierderlei wijze gespeld en geschreven. Wat naar onze heden daagsche begrippen niet te pas zou komen, daar stoorde of stootte een vorig geslacht zich niet aan. En waar b.v. een man als de beroemde Amsterdammer Nicolaas Witsen, naar Dr Kluyver ons' onlangs mededeelde, zoo slordig was, om in I(>fj8, in N. B.! eigenhandig geschreven opdrachten, geschriften van zijn hand aan zijn vriend Stelenat, dat is n.l. de Fransche reiziger en geleerde Melchisedech Thevenot, de oom van den meer be kenden reiziger Jean de Thevenot, ten geschenke te zenden, behoeft men zich waarlijk over dwaas heden, als waar wij hier over handelen, bij mindere scribenten niet te zeer te verwonderen. Trouwens, de ingenieur D. W. C. Ilattinga heeft zelf, door de weinige regelmatigheid in het schrijven van zijn naam, tot de dwaze vergissing gereede aanleiding gegeven. In het te Amsterdam in 1753 uitgekomen deel van de Tegenwoordige Staat van Zeeland, het in de vorige eeuw, en nog wel, algemeen gelezen en geraadpleegde bekende boek, komen verkleinde kaarten der Zeeuwsche eilanden van de Ilattinga's voor. Waren nu in de legende op deze kaarten de namen steeds uniform geschreven geweest, de vergissing, die aan een nooit bestaan hebbend ingenieur Carel het aanzijn heeft geschonken, zou niet plaats gevonden hebben. De kaart van Walcheren, zoo leest men er op, is in 1750 meetkundig opgenomen door de inge nieurs D. W. Carel en A. Hattinga, die van Noord-Beveland, in 1751 opgenomen door D. W. C. Ilattinga en A. Hattinga, en die van Schou wen en Duiveland, in 1752 opgenomen door D. W. Carel en Anth. Hattinga. Deze ongelijkheid, onregelmatigheid in de schrijfwijze van den naam van den vermaarden ingenieur, en een riet verder kijken dan zijn neus lang was, zijn het geweest, die een of ander min kundig scribent over deze menschen en hun kaartwerk, men kan het wel eenigzins begrijpen, aanleiding gegeven heeft van een ingenieur Carel te gaan spreken, waarin hij door zijn naschrijvers trouw gevolgd is *). Wat eenmaal ingeworteld is, schijnt moeilijk uit te roeien te zijn. Hopen wij echter, dat deze p?eudo-Cn.re], even als in hot volksgezang, nu eindelijk eens voor goed weg is. Amsterdam. J. II. L. VAN DKR SCIIAAFF. *) Sterke suspicie heb ik dat onze bekende A. J. van der Aa, die in het ongeveer 1855 of 5üuit gekomen derde deel van zijn Biograi>hi*ch Woor denboek der Nederlanden, op de letter C. pag. 1S5, de biographie van D W. Carel, »een bekwaam Ingenieur, enz." gaf, de Urheber van hot kwaad is. Wel heeft Dr. Schotel de vergissing lateihersteld, zie dl. Vilt, pag. 280 van het Woor denboel; in voce Hattinga, doch de Hater was eenmaal begaan en natuurlijk verbreid. IN MEMORIAM, Jhr. P. A. ALTING VON GEUSAU, geb. 21 Febr. 1867, gesneuveld op Lombok in Aug. 1894. Onze zeer gewaardeerde medewerker JUK. l'. A. ALTING VOX GEFSAU, die onder het pseudoniem Fabian in ons Weekblad de Ixniscm: WAKIINI.I'ÜAAT.IES schreef, is helaas op Lombok gesneuveld. Wij betreuren oprecht onzen trouwen mede werker, die zoo duidelijk blijken gaf van zijn talent on opmerkingsgave, die een open oog en oor had voor al wat schoon en goed was, wiens kleine schetsen groote beloften voor de toekomst waren. Reeds eenigejaren geleden schreef F.VBIANvoor ons blad nu on dan schetsen of' feuilletons, en zeker zullen zich veel lezers nog de kleine, dichterlijke novelle Jonge Oiitgoochelinghorinncreu. Zijn WAiioM.i'KAAT.iiis van veel later dagteekening leggen getuigenis at' van zijn, zich meer en meer ontwikkelende, opmerkingsgave, zijn gevoel voor r.atuurschoon en zijn gezonde opti mistische levensopvatting. VON GKLSAF eindigde zijn schooljaren op het Gymnasium te Amsterdam, wanr zijn vader toen als kolonel der artillerie in garnizoen was. Hij doorliep niet alle klassen, maar ging over naai den cursus te Kampen, om de militaire loopbaan te volgen, daarom kon hij later, toen hij reeds officier was, plagenderwijs tegenover gestudeerden nog wel eens zeggen wij latinisten'', en dan in zijn gesprek een latijnsche of' grioksche aanha ling mengen, wat in den mond van een officier wel eens zonderling-komisch klonk. Op den cursus te Kampen toonde hij welk een flinke kop hij was; maar niet alleen als zoodanig word bij geacht, hij was ook een der meest beminden onder zijn kameraden. Van gezellige avonden was hij de ziel, steeds was hij de man, die, onder de jongelui, opvoeringen enz. op touw zetfe. Zoowel op die avonden als in het jaarboekje van den cursus te Kampen, toonde hij reeds proeven vau zijn litterair talent. Fit dien tijd dagteekent een gedicht, ><G e v a l l e n", waarvan wij ll'"" """ paar strophen afdrukken. hier een Gevallen de slapen met lauw'ren omkroond, Neen, ook hem he.ift de grijnzende (lood nitf versehoond, Want noch jeugd, noch verwachting wordt dom- hem geteld En liet moordende lood heeft hem ncdergeveld. Gevallen maar ziju roeping vervuld ! Cevallen en straks, als door tranen verblind De moeder komt bidden op hei graf van haar kind, En zij Mil nog een zucht van vertu'ijfeling loos!, Dan weerklinkt in haar ooren, als eenige troo-t, Gevallen maar zijn roeping vervuld! Ja, van Geusau heeft zijn roeping als krijgsman vervuld en dat is ook de eenige troost die zijn jeugdige, diepbedroef'Je echtgenoote, zijn treurende bejaarde moeder en bloedverwanten overblijft want hij viel in den vollen bloei van zijn loven, hij werd slechts 27 jaren oud. Iedereen mocht den flinken officier gaarne lijden, zijn superieuren en kameraden achtten hem hoog, omdat zij wisten, dat hij niet alleen een ferm soldaat maar ook een goed, liefhebbend zoon was, die zijn moeder helpend ter zijde stond bij de opvoeding van zijn jongere broertjes. Toen te Maastricht, 'waar hij het eerst als officier in garnizoen was geweest, het bericht van zijn dood verspreid werd, heerschte er als 't ware algemeene verslagenheid. Iedereen kende hem daar; alle Limburgsche jongens, zoo noemde hij gaarne zijn manschappen, hadden den opgeruimden, langen luitenant altijd zoo gaarne ge zien en mogen lijden omdat hij een man was, die streng wist te zijn, met zachte hand. Een zijner vrienden schrijft ons: »De grondtoon van zijn karakter was ernstig en waar anderen van zijn jaren voortgingen, genie tende van hetgeen het leven gaf, zonder overi gens stil te staan bij den ernst daarvan, daar legde hij zich vragen voor, die blijk gaven hoe veel diep gevoel, voor wat goed en edel is, ver borgen lag onder zijn vroolijke scherts. Steeds zocht hij den goeden kant op van 't geen het leven hem bracht. Vol illusiën ging hij met zijn vrouwtje naar Indii". I.'it zijn Warongpraatjes kan ieder lezen, hoe gelukkig hij zich voelde op Java. Het was zoo'n echt gelukkig huishoudentje, zijn echtgenoote begreep hem zoo volkomen in wat hij schreef. Naast zijn litteraire verpoozingen zijn grootst genot werkte bij hard, in de hoop het volgend jaar examen te hebben kunnen doen voor de hoogere krijgsschool. Dat heeft niet zoo mogen zijn. Vol moed nam hij afscheid van zijn vrouw en zoontje e.^n kindje van twee maanden -- en vertrok niet d \ expeditie naar Lombok om daar een graf' te vinden. Aan mij schreef Von Geusau voor zijn vertrek het volgende: 21 Juni l S!) l Hierbij zend ik u nog een Warongpraatjr, dat ik, omdat de expeditie een paar weken is uitgesteld, nog heb kunnen schrijnen later hoop ik meer te eenden. Kerst zid ik echter » oeten gaan toonen niet voor niets min van het zwaard te zijn. wij zullen mis chien heel wat te verduren en te trotseeren hebben, voordat Anak Agoeng Made g vangen is Wie weet echter hoeveel lieden bij mijn Warovig zullen toeven als ik de indi tik ken beschrijf, die ik daar zal ontvangen. Mijn plan is om een dagboek aan te houden en er later een geregeld verhaal van te maken; ik weet niet of ik van uit Lombok gelegenheid zal hebben om nu en dan iets te zenden. Daar ik nooit te velde ben geweest, weet ik niet of ik phy-iek zooicel als moreel wel in staat zal zijn de pen op het papier te zetten. Men zegt dat de Hindoe Baliërs goed bewapend zijn en dat het klimaat van Lombok o*gezond is. Zonder nu te zeggen dat ik het ge vaar bemin, ben ik toch blij eens zoo iets mie te maken. Men zou anders allicht liet idee krijgen, dat zijn sabel Newenburger speelgoed is.... Hij viel, de krachtige man a m e de poëte coenr de guerrier die zoo vol moed, zoo vol hoop op de toekomst in den strijd ging en we zeggen hem vol weemoed zijn eigen woorden, die bij als jongeling schreef na: Gevallen be/ield dooi- dat brandende viun1. Dal den kriJLTsmin be/ielt in liet hnehlijk-ve uur Gum' hij voonv.iails ni 't 1'eU: van den \\oeileiuien kam]) l u eeu ne\el van Mof eu van a>elmT;m\ven damp. Gevallen - maar /iju roeping vervuld! JrsTrs VAN MAVHIK. Saïdjah. In een van de eerstvolgende afleveringen der Freie Bühne zal een vertaling verschijnen van Multatuli's Saïdjah. BOEKBEOORDEELING. XKXoniox's -Herinneringen aan Socrates", tot heden voor duizenden in Nederland een gesloten boek, zijn thans voor een ieder toegankelijk geworden, door de vertaling van Dr. ('h. M. van Deventer uitgegeven in de serie van Klan>iekc Schrijfers door de heeren S. L. van Looij en II. Gerlings te Amsterdam. Voor liittolen prijs is men thans in de gelegen heid gesteld in zijn eigen taal kennis te maken met den wijsgeer, die door zijn leer en leven zoovele grootsche gedachten bij anderen heeft gewekt, dat de menschheid eeuwen lang gemeend heeft, daaraan genoeg te hebben. De aristocraten der beschaving, die men thans hoe langer zoo meer onder alie rangen en standen der bevolking aantreft, zijn er op gesteld hun -geestelijke voor ouders'' te loeren kennen. Welnu hier wordt die kennismaking zoo gemakkelijk mogelijk gemaant. Socrates wordt ons door Xenophon voorgesteld in zijn dagelijkschen omgang met zijn vrienden en medeburgers. Wie zich een denkbeeld wil vormen van het maatschappelijk leven der Grieken, wie de onsterfelijke Socratische methode uit de bron zelf' wil loeren kennen, schafte zich dit werkje aan, waarin allerlei losse verhalen de ge sprekken van den wijsgeer met zijn vrienden zijn opgeteekend. De --Herinneringen aan Socrates" zijn de beste inleiding tot de wijsbegeerte die men zich denken kan en tevens een boek vol practische menschkundige opmerkingen, die wel altijd haar waarde zullen behouden. Om de beteekenis van het boek en de persoon van den

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl