Historisch Archief 1877-1940
fer."
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 900
Yatten, zien, uitwerken, hier vooral op te merken,
var leent aan de Zuidnederlandsche afdeeling een
verscheidenheid, welke de Noordnederlandsche wel
niet oplevert.
Nu leide" men uit deze strafpredikatie maar
niet af, dat ik de Belgische, neen,juister, de
Vlaamsche school grifweg zou.... doodverklaren. Kan
er, met het oog op de massa, van geen Vlaamsche
«school" spraak zijn, toch is het ras derrobuste Vla
mingen zoo weinig uitgestorven, dat juist de
allerbeste onzer artisten, en daar loopt ook wel
eens een onder van Waalschen oorsprong, de
«meesters" bedoel ik, al de karaktertrekkeu der
vorsten onzer vroegere school in hun werken
v«rtoonen. Zal ik namen noemen ? E. Wouters,
Gustaaf van Aise, Struys, Karel Mertens, van
Aken, Verwee, Stobbaerts, Verhaeren, Joors,
Goosemans, Heymans, Verstraete, Verlieyden, enz.,
zelfs Stevens, de parisien bij uitnemendheid, in
werkelijkheid echter een moderne Terburg met
een zeer Vlaamsch koloriet.
Nog een eigenaardigheid dezer sectie:
De figuurschildering is er, nu als altijd, ruim
vertegenwoordigd. Indien dit verschijnsel mocht
worden toegeschreven aan het akademisch kunst
onderwijs, hier te lande, men weet het, zoo bui
tengewoon uitgebreid, dan ware zulks ten minste
n reden, om het niet in ieder opzicht te
veroordeelen. Zij, die bekwaam zijn om het
menschelijk of dierlijk beeld, in al de harmonieuze
rondheid zijner vormen, met het aan elk individu
eigen, karakter, in een passende omgeving van
licht en lucht, doende, daarenboven, wat het on
derwerp voorschrijft, voor te stellen, zij zijn hier
geenszins gelijk te stellen met de geijkte rari
nantes in gurgite vat,to. Ik hoop wat verd r ge
legenheid te hebben om de aandacht te vestigen
op zekere schilderijen van Gustaaf van Aise,
Luyten, Mertens, Cluysenaar en anderen, die het
in geen opzicht afleggen, neen, die het bepaald
en van zeer verre winnen bij het beste, dat de
sectie der figuurschilders par excellence, de
Franschen, te zien geeft.
De religieuze schildering telt in dit salon een
tiental, de historieschildering een nchttai verte
genwoordigers. Van deze allen verdienen vier of
vijf meer dan een kortaff: vermelding van hun naam.
De gebroeders Juliaan en Albrecht de Vriendt
hebben elk een godsdienstig onderwerp behandeld,
de laatste een tafereel, bestemd voor een der
altaren in de Antwerpsche Kathedraal, en door
mij, een tijd geleden, vrij breedvoerig behandeld
in Ds Vlnamiche Schoei (Antwerpen, Paul
Buschmann, uitgever), de eerste een stuk van groote
afinetingen, dat zonder een vlekkeloos meester
stuk te wezen groote sympathie inboezemt voor
de onbevangenheid, waarmede de auteur die sedert
lang zijn sporen verdiende, zijn manier poogt te
verjongen. Een heel lieve opvatting, dit Kerstlied,
een illustratie van zeker in Vlaanderen nog
algemeen bekend deuntje:
Wij offerden te zamen
een klein jong lammekijn,
ook koekskens, melk en zane
voor 't zoete kindekijn.
Onder het vooruitstekend dak van een Vlaamsch
stalleken zit, met haar kindje, een eenvoudige
vrouw uit het volk, Maria. Engelen zweven
achter haar op en neder, zingend; boerenknapen
en meisjes, van hun ouders vergezeld, brengen
geschenken; anderen kijken, nieuwsgierig, over
de haag van het tuintje, waar groote madelieven
tusschen het gras blinken. Interessant is het streven
van den schilder, om de religieuze schuchterheid,
met vertrouwen gepaard, in de schaar der boerkens
uit te drukken. Vooral in de ouderen is dat
bedremmeld-zijn goed weergegeven.
Allerliefst de figuren der zingende engelen,
het kindje, heel klein en nietig, en een paar
der zangers. Andere zijn mij niet treffend genoeg,
ofschoon geenszins onwaar. Het geheel maakt
den verlangden indruk van stille, populaire poëzie.
In een geheel anderen trant opgevat is Lybaerts
H. Maagd. Meer dekoratief gedacht, een stijlvolle
vrouwenfiguur, uiterst fijn bewerkt, ieder détail
vertroeteld met schier overdreven liefde, aflossend,
onder een jongen eik, op dezen achtergrond : het
oude Gent. Werk van een artist, die geheel
apart staat te midden der hedendaagsche
woelingen, maar van een, die eerbied afdwingt
door zijn niet te loochenen kunnen.
Zelden was het mij gegeven van Karel Ooms
een schilderij te zien, dat op mij een werkelijk
aesthetischen indruk maakte. Des
temeergenoefen doet het mij, ditmaal n van zijn drie wer
en, het religieuze namelijk, onvoorwaardelijk
te kunnen prijzen. Jezus en zijn Discipelen op
het Meer van (Jalilea is niet enkel het allerbeste,
dat ik sedert lang van hem zag, het is een
bladz\jde vol grootsche en ware poëzie, met iets, en
nog al veel, van die overweldigende fantazie,
welke ik in Böcklin zonder voorbehoud bewonder.
Het meer, waarboven een onheilspellend zwerk,
zwalpt, nachtelijk zwart, hoog dreigend op, enkel
op n plaats zilverwit verlicht door een straal
der onzichtbare maan, heenglurend door de
wolken. Klein dobbert het vaartuig aan, waarrond
als slangen de wateren opkrullen, en alleen de
blondharige Kabbi lost zich, wat heller, onder
zijn gezellen af. Een arbeid van werkelijke ver
dienste.
De Magdalena van den ouden, eerbiedwaarden
P. J. Portaels, met zekere wereldberoemde
Magdalena's van Rubens blijkbaar van nabij verwant,
vooral in houding een expressie, is meer het werk
van een kundig teekenaar dan van een kolorist.
Van Aise is de eenige historieschilder, dien ik
wensen te vermelden. Daar ik echter reeds het
vorig jaar breedvoerig zijn Arteveldi heb be
sproken, zal ik mij thans bepalen tot zijn twee
schilderijen Geluk, zooeven voor het Antwerpsch
muzeum aangekocht, en Idylle. Het eerste is,
ondanks zijn titel, een religieus tafereel: O. L.
Vrouw zittende, »met Jezus en Sint Janneken"
in een groene weide, en als verschiet een gezicht
van Gent. Eenigszins opgevat in den stijl van
zekere Italianen, is dit een bladzijde vol diepe
poëzie en tevens een meesterstuk van kleur; de
achtergrond bij van Aise veeltijds het geval is
uitgevoerd in een stemmige, bleekpaarsche gamme,
aristokratisch als een gobelin. Kan ik dit stuk
onvoorwaardelijk prijzen, toch bewonder ik nog
meer het andere, Idylle. Kleiner, zonder hooge
pretenties, maar, evenals Geluk, volrijpe vrucht
van een artist, die, als maar heel weinigen, be
schikt over al de hulpmiddelen der kunst, is
het voldoende, om ons in Gustaaf van Aise een
zeer groot artist te doen waardeeren. Een naakt
meisje, half ingedommeld, uitgestrekt op het gras
in een nonchalant-gratieuze houding, terwijl,
half knielend, half hurkend naast haar, een met
bloemen gekroonde knaap speelt op de
herdersfluit: een klassiek gedicht, de Grieken waardig!
Hier wegen tegen elkaar op volmaaktheid van
teekening, rijkdom van koloriet, teederheid van
gevoel, kieschheid van opvatten. De vleezen
zijn van een uiterste fijnheid en gratie; dat naakt
is van een maagdelijke rein- en kuischheid... Het
fonnetje, met niemendal gedaan een enkel
streepje donkerder blauw op een perelmoerkleurig
hemeltje, is een lust voor het oog. Dit is groote
kunst!
Eenigszins verwant met de religieuze en his
torie-schildering zijn Cluysenaer's Apokaluptische
Ruiters en Leempoels' De Lotsbestemming der
Menschheid en De Weenenden, dit laatste met de
legende: Gelooft, en gij zult getroost ivorden.
Ook Cluysenaer's arbeid besprak ik reeds ia
1893. Wat Leempoels' betreft, zijn beide stukken
zijn hoogst merkwaardig. Het laatste een
achttal menschenaangezichten. met biddend op
geslagen oogen, vol expressie, sp ekende oogen
in den volsten zin des woords, die van een
ouden man en een oude vrouw uit den werk
mansstand, dat van een blijkbaar afgebeulden
jongen arbeider, die van een paar ziekelijke
meisjes, in een donkerbeschaduwde kerk. Op 't
andere viermaal grootere tafereel, zijn het niet
meer de oogen, maar de handen die spreken. Een
zonderlinge, raadselachtige schepping ! Op een
nachtzwarten hemel komt uit, heel vaag en mys
terieus, een soort van Kristushoofd, met wellicht
meer strengen dan zachten blik in de wijdte sta
rend. Dit gedeelte beslaat de 3 vierden van het
doek. Daaronder, met, even er boven, een
helder verlichte streep gezichteinder, in het
midden wordend als tot een zon, een
gewirwar van handen: pauzen- en keizershanden,
kunstenaars- en arbeidershanden, handen van
stille burgers en van boosdoeners, handen van
blanken, zwarten, roodhuiden, eerlijke handen en
handen van dieven, gezonde en gave en zieke en
verkankerde, handen van deugd en reinheid en
handen besmet door al de smetten der zonde . . .
Boven de handen uit, links, onafzienbaar ver en
ver, lilliputtigsch klein, legerscharen en nog
legerscharen, met daarboven een gewapper van
wimpels en vlaggen; rechts, onder een opgezwaai
van bloemenkransen, een zee van dansers en
danseressen, vierend, zou men zeggen, een
verschrikkelijken zegepraal rond op pieken omhoog
gehouden koppen, druipend van bloed.... Die
handen zijn , elke dier handen is een mees
terstuk op zichzelf: elke hand heeft haar eigen
phyzionomie, eigen karakter, eigen leven en ge
schiedenis. Een waardig tegenhanger van het
Vizioen dat van denzelfden pas 27 jaar ouden
artist een jaar geleden voor het Brusselsch
Muzeum werd aangekocht.
Verhaert stelt een soort van tuite ten toon, ge
titeld: De Pat abel van den Samaritaan, Stallaert
een Irip, en Simons een Voorval uit den
lioerenkrijg, welke ik kortheidshalve ten slotte van
dit artikel vermeld, om mij, in mijn volgend
schrijven, bezig te houden met onze genre- en
portret-, vee- en stilleven-, landschap- en zee
schilders.
PUL H
De ingenieurs Hattinga.
Een veertigtal jaren is het zeker wel geleden
dat bij ons eensklaps een ingenieur Carel, of als
men het eens heel mooi wilde maken Carél, opdook,
een man van wien niemand ooit te voren gehoord
had, en hoezeer ik nu dien man ook reeds lang
goed en wel begraven waande, bemerk ik tot
mijn schrik, dat hij nog onder ons rondspookt.
Dezer dagen toch trof ik Zijn Ed in het dagblad
De Amsterd immer voor 22 Augustus j.1. nog weder
eens aan, waar de schrijver van de interessante,
uit Middelburg, naar aanleiding van de dezer
dagen daar plaats gevonden hebbende feesten,
geschreven »/eeuwsche Brieven", o. a. ook melding
maakte van »de oorspronkelijke kaarten van de
Zeeuwsche eilanden, door de ingenieurs B. W.
Carel en A. Hattinga in 1752 vervaardigd". Nu het
dus blijkt dat die ingenieur Carel nog niet goed dood
is, komt het me noodzakelijk voor, nogmaals te ver
klaren, dat die bewuste ingenieur nooit bestaan?,
ergo nimmer geleefd heeft. Gelukkiger echter dan
meestal bij de historische kritiek het geval is,
die zoo vaak verplicht is te moeten afbreken
zonder te kunnen opbouwen, kan ik hem, dien
ik thans hoop voor goed het levenslicht te zijn
uitgeblazen, direct metamorphoseeren in den wer
kelijk geleefd en bestaan hebbenden ingenieur
D. W. C. Hattinga, die, zooals mijn geleerde en
veelwetende vriend, de heer F. Nagtglas in zijn
Levensberichten van Zeeuwen, Middelburg, 1SÜO,
I, 312 volg. mededeelt, zich ook wol D. W. Carel
Hattinga schreef.
De zaak is eenvoudig deze.
Dr. W. T. Hattinga, burgemeester van Hulst,
enz., overleden 12 November 17<U, ook als
kartograaf gunstig bekend, had twee zooii's, n.l.
D. W. C. Ilattinga, de oudste, en Antonie Hat
tinga, welke beide broeders te samen, de terecht
beroemde kaarten der Zeeuwsche eilanden ver
vaardigd hebben.
Hoe men nu aan de dwaze, malle vergissing
van een ingenieur Carel is gekomen, is thans
gemakkelijk na te gaan en op te lossen.
Nauwkeurigheid in het spellen en schrijven van
namen behoorde niet tot de deugden van het
voorgeslacht, en zoo ziet men meermalen op n e
pagina denzelfden naam op drie-, vierderlei wijze
gespeld en geschreven. Wat naar onze heden
daagsche begrippen niet te pas zou komen, daar
stoorde of stootte een vorig geslacht zich niet
aan. En waar b.v. een man als de beroemde
Amsterdammer Nicolaas Witsen, naar Dr Kluyver
ons' onlangs mededeelde, zoo slordig was, om in
I(>fj8, in N. B.! eigenhandig geschreven opdrachten,
geschriften van zijn hand aan zijn vriend Stelenat,
dat is n.l. de Fransche reiziger en geleerde
Melchisedech Thevenot, de oom van den meer be
kenden reiziger Jean de Thevenot, ten geschenke
te zenden, behoeft men zich waarlijk over dwaas
heden, als waar wij hier over handelen, bij mindere
scribenten niet te zeer te verwonderen.
Trouwens, de ingenieur D. W. C. Ilattinga
heeft zelf, door de weinige regelmatigheid in het
schrijven van zijn naam, tot de dwaze vergissing
gereede aanleiding gegeven.
In het te Amsterdam in 1753 uitgekomen deel
van de Tegenwoordige Staat van Zeeland, het in
de vorige eeuw, en nog wel, algemeen gelezen
en geraadpleegde bekende boek, komen verkleinde
kaarten der Zeeuwsche eilanden van de Ilattinga's
voor. Waren nu in de legende op deze kaarten
de namen steeds uniform geschreven geweest,
de vergissing, die aan een nooit bestaan hebbend
ingenieur Carel het aanzijn heeft geschonken, zou
niet plaats gevonden hebben.
De kaart van Walcheren, zoo leest men er op,
is in 1750 meetkundig opgenomen door de inge
nieurs D. W. Carel en A. Hattinga, die van
Noord-Beveland, in 1751 opgenomen door D. W.
C. Ilattinga en A. Hattinga, en die van Schou
wen en Duiveland, in 1752 opgenomen door
D. W. Carel en Anth. Hattinga.
Deze ongelijkheid, onregelmatigheid in de
schrijfwijze van den naam van den vermaarden
ingenieur, en een riet verder kijken dan zijn
neus lang was, zijn het geweest, die een of ander
min kundig scribent over deze menschen en hun
kaartwerk, men kan het wel eenigzins begrijpen,
aanleiding gegeven heeft van een ingenieur Carel
te gaan spreken, waarin hij door zijn naschrijvers
trouw gevolgd is *). Wat eenmaal ingeworteld
is, schijnt moeilijk uit te roeien te zijn. Hopen
wij echter, dat deze p?eudo-Cn.re], even als in hot
volksgezang, nu eindelijk eens voor goed weg is.
Amsterdam. J. II. L. VAN DKR SCIIAAFF.
*) Sterke suspicie heb ik dat onze bekende A. J.
van der Aa, die in het ongeveer 1855 of 5üuit
gekomen derde deel van zijn Biograi>hi*ch Woor
denboek der Nederlanden, op de letter C. pag. 1S5,
de biographie van D W. Carel, »een bekwaam
Ingenieur, enz." gaf, de Urheber van hot kwaad
is. Wel heeft Dr. Schotel de vergissing
lateihersteld, zie dl. Vilt, pag. 280 van het Woor
denboel; in voce Hattinga, doch de Hater was
eenmaal begaan en natuurlijk verbreid.
IN MEMORIAM,
Jhr. P. A. ALTING VON GEUSAU,
geb. 21 Febr. 1867,
gesneuveld op Lombok in Aug. 1894.
Onze zeer gewaardeerde medewerker JUK. l'.
A. ALTING VOX GEFSAU, die onder het
pseudoniem Fabian in ons Weekblad de Ixniscm:
WAKIINI.I'ÜAAT.IES schreef, is helaas op Lombok
gesneuveld.
Wij betreuren oprecht onzen trouwen mede
werker, die zoo duidelijk blijken gaf van zijn
talent on opmerkingsgave, die een open oog en
oor had voor al wat schoon en goed was, wiens
kleine schetsen groote beloften voor de toekomst
waren.
Reeds eenigejaren geleden schreef F.VBIANvoor
ons blad nu on dan schetsen of' feuilletons, en
zeker zullen zich veel lezers nog de kleine,
dichterlijke novelle Jonge
Oiitgoochelinghorinncreu. Zijn WAiioM.i'KAAT.iiis van veel later
dagteekening leggen getuigenis at' van zijn, zich meer
en meer ontwikkelende, opmerkingsgave, zijn
gevoel voor r.atuurschoon en zijn gezonde opti
mistische levensopvatting.
VON GKLSAF eindigde zijn schooljaren op het
Gymnasium te Amsterdam, wanr zijn vader toen
als kolonel der artillerie in garnizoen was. Hij
doorliep niet alle klassen, maar ging over naai
den cursus te Kampen, om de militaire loopbaan
te volgen, daarom kon hij later, toen hij reeds
officier was, plagenderwijs tegenover gestudeerden
nog wel eens zeggen wij latinisten'', en dan in
zijn gesprek een latijnsche of' grioksche aanha
ling mengen, wat in den mond van een officier
wel eens zonderling-komisch klonk.
Op den cursus te Kampen toonde hij welk een
flinke kop hij was; maar niet alleen als zoodanig
word bij geacht, hij was ook een der meest beminden
onder zijn kameraden. Van gezellige avonden was
hij de ziel, steeds was hij de man, die, onder de
jongelui, opvoeringen enz. op touw zetfe. Zoowel
op die avonden als in het jaarboekje van den
cursus te Kampen, toonde hij reeds proeven vau
zijn litterair talent. Fit dien tijd dagteekent een
gedicht, ><G e v a l l e n", waarvan wij ll'"" """
paar strophen afdrukken.
hier een
Gevallen de slapen met lauw'ren omkroond,
Neen, ook hem he.ift de grijnzende (lood nitf versehoond,
Want noch jeugd, noch verwachting wordt dom- hem
geteld
En liet moordende lood heeft hem ncdergeveld.
Gevallen maar ziju roeping vervuld !
Cevallen en straks, als door tranen verblind
De moeder komt bidden op hei graf van haar kind,
En zij Mil nog een zucht van vertu'ijfeling loos!,
Dan weerklinkt in haar ooren, als eenige troo-t,
Gevallen maar zijn roeping vervuld!
Ja, van Geusau heeft zijn roeping als krijgsman
vervuld en dat is ook de eenige troost die zijn
jeugdige, diepbedroef'Je echtgenoote, zijn treurende
bejaarde moeder en bloedverwanten overblijft
want hij viel in den vollen bloei van zijn loven,
hij werd slechts 27 jaren oud.
Iedereen mocht den flinken officier gaarne
lijden, zijn superieuren en kameraden achtten hem
hoog, omdat zij wisten, dat hij niet alleen een
ferm soldaat maar ook een goed, liefhebbend
zoon was, die zijn moeder helpend ter zijde stond
bij de opvoeding van zijn jongere broertjes.
Toen te Maastricht, 'waar hij het eerst als
officier in garnizoen was geweest, het bericht
van zijn dood verspreid werd, heerschte er als
't ware algemeene verslagenheid. Iedereen kende
hem daar; alle Limburgsche jongens, zoo noemde
hij gaarne zijn manschappen, hadden den
opgeruimden, langen luitenant altijd zoo gaarne ge
zien en mogen lijden omdat hij een man was,
die streng wist te zijn, met zachte hand.
Een zijner vrienden schrijft ons:
»De grondtoon van zijn karakter was ernstig en
waar anderen van zijn jaren voortgingen, genie
tende van hetgeen het leven gaf, zonder overi
gens stil te staan bij den ernst daarvan, daar
legde hij zich vragen voor, die blijk gaven hoe
veel diep gevoel, voor wat goed en edel is, ver
borgen lag onder zijn vroolijke scherts. Steeds
zocht hij den goeden kant op van 't geen het
leven hem bracht. Vol illusiën ging hij met zijn
vrouwtje naar Indii". I.'it zijn Warongpraatjes kan
ieder lezen, hoe gelukkig hij zich voelde op Java.
Het was zoo'n echt gelukkig huishoudentje, zijn
echtgenoote begreep hem zoo volkomen in wat hij
schreef. Naast zijn litteraire verpoozingen zijn
grootst genot werkte bij hard, in de hoop het
volgend jaar examen te hebben kunnen doen voor
de hoogere krijgsschool.
Dat heeft niet zoo mogen zijn.
Vol moed nam hij afscheid van zijn vrouw en
zoontje e.^n kindje van twee maanden -- en
vertrok niet d \ expeditie naar Lombok om daar
een graf' te vinden.
Aan mij schreef Von Geusau voor zijn vertrek
het volgende:
21 Juni l S!) l
Hierbij zend ik u nog een Warongpraatjr,
dat ik, omdat de expeditie een paar weken is
uitgesteld, nog heb kunnen schrijnen later
hoop ik meer te eenden. Kerst zid ik echter » oeten
gaan toonen niet voor niets min van het zwaard
te zijn. wij zullen mis chien heel wat te verduren
en te trotseeren hebben, voordat Anak Agoeng
Made g vangen is Wie weet echter hoeveel lieden
bij mijn Warovig zullen toeven als ik de indi tik
ken beschrijf, die ik daar zal ontvangen. Mijn
plan is om een dagboek aan te houden en er
later een geregeld verhaal van te maken; ik weet
niet of ik van uit Lombok gelegenheid zal hebben
om nu en dan iets te zenden. Daar ik nooit te velde
ben geweest, weet ik niet of ik phy-iek zooicel als
moreel wel in staat zal zijn de pen op het papier
te zetten. Men zegt dat de Hindoe Baliërs goed
bewapend zijn en dat het klimaat van Lombok
o*gezond is. Zonder nu te zeggen dat ik het ge
vaar bemin, ben ik toch blij eens zoo iets mie te
maken. Men zou anders allicht liet idee krijgen,
dat zijn sabel Newenburger speelgoed is....
Hij viel, de krachtige man a m e de poëte
coenr de guerrier die zoo vol moed, zoo vol
hoop op de toekomst in den strijd ging en we
zeggen hem vol weemoed zijn eigen woorden, die
bij als jongeling schreef na:
Gevallen be/ield dooi- dat brandende viun1.
Dal den kriJLTsmin be/ielt in liet hnehlijk-ve uur
Gum' hij voonv.iails ni 't 1'eU: van den \\oeileiuien kam])
l u eeu ne\el van Mof eu van a>elmT;m\ven damp.
Gevallen - maar /iju roeping vervuld!
JrsTrs VAN MAVHIK.
Saïdjah.
In een van de eerstvolgende afleveringen der
Freie Bühne zal een vertaling verschijnen van
Multatuli's Saïdjah.
BOEKBEOORDEELING.
XKXoniox's -Herinneringen aan Socrates",
tot heden voor duizenden in Nederland
een gesloten boek, zijn thans voor een
ieder toegankelijk geworden, door de
vertaling van Dr. ('h. M. van Deventer
uitgegeven in de serie van Klan>iekc
Schrijfers door de heeren S. L. van Looij
en II. Gerlings te Amsterdam.
Voor liittolen prijs is men thans in de gelegen
heid gesteld in zijn eigen taal kennis te maken
met den wijsgeer, die door zijn leer en leven
zoovele grootsche gedachten bij anderen heeft
gewekt, dat de menschheid eeuwen lang gemeend
heeft, daaraan genoeg te hebben. De aristocraten
der beschaving, die men thans hoe langer zoo
meer onder alie rangen en standen der bevolking
aantreft, zijn er op gesteld hun -geestelijke voor
ouders'' te loeren kennen. Welnu hier wordt die
kennismaking zoo gemakkelijk mogelijk gemaant.
Socrates wordt ons door Xenophon voorgesteld in
zijn dagelijkschen omgang met zijn vrienden
en medeburgers. Wie zich een denkbeeld wil
vormen van het maatschappelijk leven der Grieken,
wie de onsterfelijke Socratische methode uit de
bron zelf' wil loeren kennen, schafte zich dit
werkje aan, waarin allerlei losse verhalen de ge
sprekken van den wijsgeer met zijn vrienden zijn
opgeteekend. De --Herinneringen aan Socrates"
zijn de beste inleiding tot de wijsbegeerte die
men zich denken kan en tevens een boek vol
practische menschkundige opmerkingen, die wel
altijd haar waarde zullen behouden. Om de
beteekenis van het boek en de persoon van den