De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 30 september pagina 7

30 september 1894 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 901 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. De nieuwste figuren in het Panopticum. : MINISTERS IN ONGENADE.;) nu l l iiiimmimiiiiimmi i i i n n imi inm n Een Pawnee. Jaren geleden heb ik in de prairie mijn bloed gemengd met het bloed van den Grijzen TJil, een dapper krijgsman en een wijs ver stand in den raad der hoofden van den stam der Pawnees. Toen ik dus thans vernam, dat hij op het terrein achter het Rijksmuseum zijn wigwam had gebouwd, treurde mijn hart; want het kind der vrijheid moest wel lijden in deze slavernij van een kijkspel; maar ik maakte mij op, om mijn broeder te begroeten. En terwijl ik schreed door de lange eentonig heid van de P. C., boog zich mijn hoofd dieper en dieper ter aarde, en mijn borst werd zeer beklemd. Want hoe dichter ik den wigwam naderde van den Grijzen Uil, des te ?duidelijker herinnerde ik mij de wijde vrij heid der prairiën, onmetelijk als de blauwe hemel zelf, en het fiere springen van den mustang, en de lengte van den snellen lasso, het woeste huilen van wolven in den nacht, en het hanteerend geheim van den fetisch. En al deze herinneringen deden het mij eng worden in mijn zwart gekleed pak, en mijn schoenen met platte punten, en mijn glad opgestreken hoogen hoed. Het was mij droef te moede, om den Grijzen Uil, mijn broeder van den stam der Pawnees, ? en om mijzelf. * * * De Grijze Uil had moeite om mij te her kennen, want wij hadden elkander in vele jaren niet gezien, en hij was stomdronken. Maar toen zijn geheugen in hem terugkwam, werd hij nuchter, en zijn gelaat werd somber. Ik nam hem mede na-:r mijn huis, en wieseh hem, en at en dronk met hem, en kleedde hem naar de wijze der Amsterdammers. En ik wandelde met hem door de straten der stad, groote en kleine, en de Grijze Uil was zeer verbaasd over al wat hij zag en hoorde. Een draaiorgel met een paar dansende kin deren ervoor was hem een groote vreugde, maar als hij een dronken werkman zich voor bij zag slingeren werd de bronskleur van zijn huid warm. Want hij schaamde zich over zijn eigen dronkenschap, die de oorzaak was van zijn slavernij en de slavernij van zijn stam. Ik bracht hem in de kantoren, en vertelde hem van het leven der kooplieden. En ik bracht hem in de fabriek, en vertelde hem van het leven der arbeiders. En hij nam een werkman, die bij zijn machine stond, en tilde hem voorzichtig op bij de schouders, en schudde hem heen en weder, eerst langzaam, toen heftig. En hij zette hem neder, en de werkman vloekte, en gromde, maar vervolgde zijn arbeid, want de Grijze Uil had een zwarte J jas aan, en een hoogen hoed op het hoofd, en zijn uitzicht was voornaam. »Is ook deze een man van uwen stam ?" vroeg hij. »0ok deze is een man van mijnen stam,'' antwoordde ik, en ging verder. Ook bracht ik den Grijzen Uil in de gods huizen van Amsterdam. Ik bracht hem in de kerken der protestanten en in die der katholieken, in die der gereformeerden en der jansenisten, der Walen, der Duitschers, der Anglicanen, en in de synagogen der joden. Ja. ik bracht hem ook in het gebouw der vrije gemeente. En ik vertelde hem, dat alle kinderen van deze stad enen geest aanbidden, van wien zij geen fetisch hebben, maar zij aanbidden, hem noch.lh.ans, ieder op zijne wijze. De Grijze Uil zag mij ernstig aan, en sprak : Het Bleekgezicht is mijn broeder. Hij be driegt mij niet. Het zoude trouwens te ge makkelijk zijn, mij te bedriegen met dingen waarvan ik niet weet. Maar het hart van mijn blanken broeder is oprecht." En ik antwoordde : »Het bloed van mijn hart is gemengd ge weest met liet bloed van den Grijzen Uil. De blanke broeder bedriegt zijn broeder den Grijzen Uil niet." En ik geleidde den Grijzen Uil naar de koopmansbeurs. De Grijze Uil nu begreep niet veel van wat hij zag en verstond niet wat ik hem zeide over effecten en obligatiën, en wissel en bankbiljetten. Maar ik nam eenige rijks daalders in mijne hand, en daalde met hem langs de trappen van het beursgebouw. En met ons gingen velen, die hunne zaken had den afgesloten, rustig en deftig, over den Dam. En wij gingen naar een koffiehuis, en lieten een rijksdaalder zien, en de kellners vlogen. En wij gingen naar buiten, en lieten rijksdaalders zien aan vrouwen van losse zeden, en zij lachten en hingen ons aan. En overal waar wij kwamen, lieten wij rijks daalders zien, en overal bogen zich de menschen voor ons; de priesters in de kerken staken buigend het zilver in de offerbussen, en de werklieden in de fabrieken staken juichend de rijksdaalders in hun zak. en ver lieten de machines en snelden naar het vrije buiten. Toen verlangde de Grijze Uil naar zijn wigwam, want hij was moede. En ik geleidde hem terug. En aangekomen 'm zijn wigwam trok hij zijn Amsterdamsch pak uit, en tooide zieh met zijn Indianentooi, en sprak: De stam van mijn blanken broeder is niet oprecht. De broeders van mijn blanken broeder bouwen huizen van pracht voor den grooten geest waar zij weten dat hij niet is, en waar zij weten dat hij wel is- zetten zij een onaan zienlijk gebouw, en de toovenaars, die den fetisch stelen, behouden dien en laten den geest toornen tegen hun broeders, zoodat dezen worden als de slaafsche hond, en hun bloed wijkt uit hun lichaam. Want, uw koopmans beurs is het huis van uw grooten geest, en de rijksdaalder is uw fetisch!' En de Grijze Uil riep om vuurwater, en was weldra weder stomdronken. iimiimimiiimiiiiiiiMMiiiiiiiiiiiiiiiimitm INGEZONDEN. De Gooische Stoomtram. Een wenk voor Kapitalisten. M. de u-d. In den c il'ectenhoek gaat niets om; de ka pitalisten blijven op hun geld zitten; men wantrouwt letterlijk alles en niemand weet waar hij zijn dubbeltjes in zal sleken. Ju, de lijden zijn wel bil ter slecht! Gelukkig prijzen we ons daarom, dat oon heerlijk toeval ons de gelegenheid stelde met volle vertrouwen op een hoogst soliede geldbelegging te kunnen wijzen. Een onzer chefs bracht dezer dagen een bezoek aan Naarden om getuige te wezen van het beleg. Hij was in de wolken over den moed en de doodsverachting onzer wakkere officieren en soldaten, en keerde met de over tuiging tcrup-, dat de Duitschers gerust kunnen komen opdagen, want dat zij een almachtig leelijke pijp zouden rooken en in een mini mum van tijd weder over de grenzen zouden zijn gejaagd. Dit deed zijn vaderlandslievend hart goed en ook ons hart zwol op en klopte luider. Maar hij bracht nog ten tweede overtuiging mede, die hem en ons nog meer pU-izier deed. De overtuiging, dat er geen industrieele onderneming lx staat, die met meer overleg beheerd wordt dan de «Gooische Stoomtram". Wijs beleid, zuinigheid, op de-kleintjes-passer'n zijn de hoofddeugden der din etie. ''Krakende wagens loopen 't langst," zegt het spreekwoord terecht en aan herstel of opknappen van de wagons wordt dies zoowat niemendal gedaan. Zeer verstandig brak men ook met allo gevoel van belachelijke Hollands'chc zindelijkheid. De Gooische stoomtram geeft per jaar zeker geen schelling aan was en terpentijn uit en een wrijllap is blijkbaar nooit te pas gekomen, Dat meer dan nmaal in de drie weken stofdoek en ragebol te hulp worden geroepen is meer dan twijfelachtig. Waartoe ook? Hollend materieel wordt toch dadelijk wér stoffig. De machine die den trein trok, waarmede onze chef reisde, deed hem aan Coquelin in het eerste bedrijf van Don Cccm- de Bazan denken. Naar men weet, heeft de acteur dan een gcdeukten flaphoed op, de vellen hangen hem aan 't lijf en de teenen steken hem door de schoenen, maar hij blijft toch ten volle een fier, vroolijk, wakker edelman. Zoo ook onze locomotief', die klaarblijkelijk in den slag was geweest; deuken in de ijzeren platen, gaten in het houtwerk, kapotte glas ruiten.... overigens een Don C es ar onder de locomotieven. Onze chef kreeg tranen in de oogcn over iets wat hij te Muiden aanschouwden. De mand v"an een jlachtersjongen kon niet op het balkon staan en toen verhuisde het meubel naar de locomotief en wel boven op den ketel De vijf of tien centen vracht, die vermoedelijk konden verdiend worden, mochten niet roeke loos worden verwaarloosd. Welk financieel overleg! Op de locomotief stond slechts n man. Vroeger had die man een assistent. Xonsens, zoo'n assistent. Het loon van dien kerel kan immers worden uitgespaard! Yroolijktn opgewekt deed de machinist al wat hij te doen had, vond nog tijd om af en toe een pijpje op te steken en stond soms als een Jantje zonder zorg. wel drie minuten met zijn rug naar de richting die de trein instoomde. Er zijn lui die dat gevaarlijk vinden. B:»! kerels zonder moed en geestkracht, rillend en bevend voor hun ellendig hachje maar die tegelijkertijd soms hun geld in de gewaagdste ondernemingen steken. Meer zullen wij van de zaak niet zeggen. t Is dan ook reeds genoeg. Elk verstandig mensch ziet thans in. dat hij een domkop zou zijn als hij geen stoomtram -aandeden trachtte machtig te worden. Wij voorzien dividenden om van te kwijlen ! De tram rijst in een paar dagen den pot uit. Haast u kapitalisten, voor het te laat is! We hebben oorspronkelijk gedacht ons ge heim voor ons te houden, maar we vonden het niet eerlijk, niet fatsoenlijk, niet menschlievend. Ieder wat van de stokvischvellen" is onze zinspreuk. Hoogachtend P. T.u.'irrsTKJirjN/i:* & Co» Villa GoUust, riept. '<)4.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl