De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 7 oktober pagina 3

7 oktober 1894 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

902 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Nog eens »rer opvattingen van kunsthistorie. De heer S. Muller Fzn., dien ik, inderdaad wel wat onbehoorlijk en onbillijk maar hij had zich achter de coulissen nu eenmaal zoo bijna dringend gepresenteerd als kapstok heb willen gebruiken TOOT eènige opmerkingen over geleerde kunstverguizing, de heer Muller heeft, achter zijn horretjes vandaan komende, zijn snooden belager belezen dat het hem gansch aan respect voor de kunstgeschiedenis schorten zou. Dit heeft mij evenwel weinig schuldgevoel be rokkend. Alle reactie zonder actie is ijdel gescherm, zou ik nu, als het niet wat afdoend klonk, Geel na kunnen zeggen. Want, de Utrechtsche archivaris mag het nu al of niet gelooven, maar zijn lastige overbuur van het hofje meent het misschien met de kunstgeschiedenis wel zoo ernstig als hij, die zelf bekent van zijn neigingen in deze lijn vrij wel genezen te zijn, en dien ik zoe onbeleefd leen te verdenken nog niet geheel toe te geven dat het verdienstelijk gepluis van zoovele braven toch te weinig uitstaande heeft met de artistieke geaardheid der kunstenaars wier geboorteakte wordt gezocht. Ik durf zeggen het wel zoo goed met de kunst historie te meemen, maar «daarom niet met alle zich maar noemende kunsthistorici. De h«er Muller zelf noemt den arbeid waarmee een aantal hunner zich blij maken oppermanswerk, en ik wil mij voor eens aan dien term wel houden. Doch wat zullen nu de gevoelens wel zijn van iemand, die van wat waardigs houdt, en dan zulke opperlieden zonder opzicht eigenlijk aan het werk ziet tot het bouwen van een huis. Het is niet uit gezindheid tegen maar uit liefde tot goed bouwen dat men dan allicht hoofdschuddend vworbijgaat. En het is niet uit wrevel tegen, maar uii liefde tot d« kunsthistorie, dat een in haren naam gearrangeerde slechte expositie dient mis prezen te werden. Aan de vruchten kent men den boom, en een tentoonstelling die volslagen smakeloos en ongenietbaar bleef, kan niet voort gekomen zijn uit een goeden geest. Laat ons voet bfl stuk houden: ik. zeide gedeeltelijk kwaads van de Utreehtsche onderneming, omdat door hare verkeerdheden een hoog te houden vlag ge schonden werd. En die karakteristieke verkeerd heden het wordt na zooveel sprekens tijd, spijkers met koppen te slaan kunnen nog wel e«ms geresumeerd worden. 1. Het plan om aan de Utrechtsche school een tentoonstelling te wijden, was verkeerd, omdat, zooverre men van een Utrechtsche school kan spreken, deze daartoe niet belangrijk genoeg ia. 2. Men kon vooruit begrijpen dat de meest representatieve en daarom in het kader meest onmisbare werken toch niet verkregen konden worden, het gewensctrte beeld moest daarom een vage schim blijven. 3. Het was, waar dus de voornaamste schil ders zoo onvoldoende vertegenwoordigd konden worden, dubbel gek, van ITe-rangsfiguren zoo buiten proportie veel werk te maken. De kennis vaa het leven ligt niet vooral in pathologie. 4. De gekozen localiteit was ten eenenmale onbruikbaar, en een kind bevroedt, dat men sehiUterijen beter niet dan heel slecht vertoont. 5. De commissie maakte een slechte raming door veel nsneer te vragen dan zij plaatsen kon. 6. Van een oordeelkundige schikking, die om reden van deze twee laatste punten nog te drin gender eisen werd, kwam weinig terecht: de beste dingea werden nog vaak in de lucht geheschen terwijl prullen onder het oog kwamen. De zegs-man van den heer Muller spreekt van een orkest, maar deze opmerking riekt toch wel wat naar de lamp. Een zonderling orkest, waar de eerste partijen niet bezet zijn, en de leege plaatsen verward worden aangevuld door een zemelige cacophonie! Niettegenstaande dit al is misschien nog nooit een tentoonstelling in Holland, reeds vóór hare opening, zoo zelfgenoegzaam en luide door be richten vanwege de inrichters, als voortreft'elijk, ja eenig geroemd. Dit, en de smakelooze wijze waarop hierdoor een averechtsche opvatting der kunsthistorie naar voren werd geduwd, maakte de toegevendheid, welke in de beschouwingen van dit blad nog in acht genomen werd, inderdaad moeielijk. Van ieder, die iets wil demonstreeren, mag in de eerste plaats eènige zin voor kompositie wor den gevraagd. Een vervelend boek over kunst historie geeft geen beter begrip van kunst. Zulke kunsthistorie, die waarlijk een levend beeld zal geven, brengt in haar kader een geheel, iets sprekends en iets schoons. Maar waar de lief hebberij van bet dokumenteele kunstgeschiedvorschen tot iets dufs, iets slecht gecomponeerds en iets leelijks voert, daar is zij wanschapen en tegen kunst. 2 Okt. '94. JAN VF.TII. Een aanklacht van Leonardo da Vinci. Te Venetiëis een document opgedolven, dat betrekking heeft op Leonardo da Vinci en daarom alleen reeds voor kunstgeschiedvorschers en anti quaren grootc waarde bezit. Emilio Motta, de bibliothecaris der Trioulziana heeft het gevonden. Leonardo da Vinci en Gian Ambrogio de Predis hadden namelijk samen de beroemde Madonna dette Roede, die nu in het Louvre is, geschil derd voor de broeders deüa Conceziona van de San 'rancescokerk te Milaan. Het werk was 100 dukaten waard, maar de broeders weigerden, toen zij het eenmaal in ontvangst hadden geno men, er meer dan '25 voor te betalen. Leonardo da Vinci diende toen een kladit in bij den hertog van Milaan, en dit document is het, dat Motta heeft teruggevonden, en dat naar hij hoopt, uitsluitsel zal geven over de kwestie, welke van de twee madonna's dëlle Boccie; de tweede is in het nationaal museum te Londen, geschilderd werd door den meester, welke door zijn leerling. Aan de in de kunstzaal »Krasnapolskyv geëx poseerde moderne schilderijen werd in deze week nog toegevoegd »0phelia", door J. Portielje, ter vervanging van de schilderij door de Bock. Ver kocht werd bovendien »Zomerlandschap" door A. G. Bilders. Bij de heeren Preyer & ('ie,, Wolvenstraat 19, is geëxposeerd een schilderij van J. H. Weissenbruch, «Landschap met molen". Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co., Spui 23, zijn geëxposeerd twee schilderijen van Jacob Maris, »Strand" en «Iliviergezicht". Voor het zijraam een schilderij van B. J. Blommers, »Kersen". "Wereldtentoon stelling van Schoone Kunsten te Antwerpen. (Vervolg). III. Van de volks- of genrestukken, door Zuidnederlandsche artisten tentoongesteld, er zijn er minstens drie a vier honderd, zijn een niet gering aantal, en daaronder van de allerbeste, ons sedert verscheidene jaren bekend. Dit is het geval met Struys' De zieken vertrooster, Luyten's Werkstaking, Mertens' Op de Schelde en Bedron ken, Fararijn's Gamiaale-i$<chers, en de meeste schilderijen van Leo Brunin en Rosier, al stukken, welke ik, bij vroegere gelegenheden, hier of elders besproken heb. Onder al deze kunstenaars aarzel ik niet. naast Sander Struys, Leo Frédéric, en de beide pasgenoemde nog zeer jonge meesters, Karel Mertens en Evert Larock bovenaan te stellen. Frédéric's De Levenstijden van den Landman", is een eenigszins fresko-achtig behandeld schil derij, voorstellende, zittend of staande op het voorplan van een Waalsch-Brabantsch landschap, vier wel onderscheiden groepen van personen : de rustende oudjes, de zorgeloos blijde kinderen, de hoopvol vrijende jongelingen, de in het midden van den levensstrijd slavende echtelingen. Blijkbaar koos de schilder de eerste de beste sujekten als modellen. Niet aan hun schamele, vlakaf arme kleedij alleen, tevens en meer nog aan hun onschoon, schraal en klein menschentype, herkent men ze dadelijk voor vertegen woordigers van dat door harden arbeid in hoog ovens en fabrieken vermoeide, verkrankte ra-s, eigen aan onze \\aalsche distrikten. Blijkbaar ook behandelde Frédéric deze modellen als portretten, daarbij echter minder de individueele, persoonlijke gelijkenis, dan het etlmographische karakter in acht nemend. Van rnooi-doen is hier dan ook geen schijn! Waarheid alloen, een fotografische waarheid bijna, wilde de schilder te zien geven. En in die waarheid, treffend van innige, diepe humaniteit, ligt dan ook de in 't oog springende verdienste van dezen exceptioneelen arbeid. En toch, wat een intense poëzie schuilt er in dezen door type en houding veel eer eentonigen dan door afwisseling aantrekkelijken arbeid ! 't Is de poëzie der armoede, dor gelatenheid, der stille plichtbetrachting en ver borgen heldendaden. En deze poëzie begrijpt en gevoelt en bezingt niemand, mij bekend, zooals de schilder der Kri/itverkoopers uit het Brusselsch Museum. Hoe sprekend levend zijn. in hun naieve ge daanheid, die gezichten alle, de kindergezichten vooral. Deze, de kleinen, heeft de artist niet eens doen pozeeren. bij heeft ze tot zich geroepen, niets meer, en ze voorgesteld in al de schuwe verlegenheid, waarmede zij tot hem zijn gekomen. Een is dik van hoofd, dom, begrensd; eenander ziet afschuwelijk scheel, n oog naar den rechten, 't ander naar den linker kant van het zeer groote schilderij : zij zijn alle, óók deze twee, verrukkelijk. In het behandelen van het kinderlijk figuur is Frédéric ongeëvenaard. Zijn beide meisjes. I^es Bocchtlles, aangekocht voor het Museum van Antwerpen, zijn wonderlief van natuurlijkheid en OKsehuldvollen eenvoud. Zijn lioscJdteek, in mijn oogen een der mooiste gedichten in lijn en kleur die ik ooit zag, besprak ik destijds uitvoerig in den Nederl. Spectator. Kinderen ook Karel Mertens behandelde er een tiental, en wel in het grootste en nieuwste der nu door hem ingezonden schilderijen : eènige kleine meisjes, in een kaal achterbuurthoekje, op het gra?, op Antwerpsche wijze wijze «Kermisvierend". Met papieren kroontjes op haar hoofdjes, met papieren kransen in de handen, zitten zij en zingen, in halven cirkel, rond een wat grooter gezellinnetje, dat met heel leuk gebaar de maat slaat. Hier, evenmin als bij Frédéric, angstvallig gezochte typen: meisjes, zooals wij die, eiken dag, in de volkswijken onzer handelsstad ontmoeten. Er zijn er blonde, bruine, zwarte, roode, witte ; oen enkel, kleiner, dat blijkbaar het wonder mooie lied niet goed kent, luistert, met gespan nen aandacht toe; een ander praat en sust het heel kleine zusje, toevertrouwd aan haar ver lichte ('i) zorg; al de andere zingen; met over tuiging zingen zij, met geestdrift de eene, met iets als waardigheid de andere, als uit den treuren een derde ; een, blijkbaar heel hoog, met scherpe trompetstem; een, als tegen dank, enkel orn te doen als allen. Het schilderij is niet voltooid; iets wat allen, die slechts n blik werpen op die heerlijke Borduurster of den aangrijpenden Bedronkene daarnaast al dadelijk merken moeten. Doch, wat een kracht van koloriet, evengoed als wat een messterlijke teekoning en interpretatie van typen. valt hier te bewonderen. Laat Mertens maar even, zooals hij zich voorstelt te doen, de retiexen op die vleezen wat temperen en den grond wat meer waarde geven, en dit Kroontj^s.-pel wordt een meesterwerk, dat, ik hoop het, binnen luttel jaren in het Antwerpsch Museum zal te prijk hangen. Larock's Idioot, nu reeds voor deze verzameling aangekocht, is een bladzijde vol van het diepste medelijden voor die rampzaligen, welke, op den buiten vooral, aau zooveel plagerijen zijn bloot gesteld. In een afgelegen hoekje, te midden van steengruis en wat karig gras, heeft de arme onnoozele zich verscholen. Hij zit daar, neerge hurkt, de pet schuins op het domme, dikke hoofd, en kijkt met schuwen, smeekenden en tevens verwijtenden blik de kwajongens aan, die hem tot daartoe achtergevolgd hebben als een razenden hond of een verdwaalde kat. Onmogelijk zou het zijn, dezen idioot, tegelijk zóó eenvoudig en toch zóó volledig, voor te stellen. Al het wee van zulk een verwoest bestaan schreit uit dit figuur tot ons. De kleur is wat zij wezen moest: bleek, schraal, ziek, pijnlijk. Een meesterstuk is het Sinnenzicht van James p]nsor, den Oostendschen excentricus bij uitne mendheid. Volstrekt niet excentriek, dit naar i verdienste op den allereersten rang geplaatste werk. In oen rijk gemeubeld salon, vreemd, sterk l verlicht door oen hoog raam, een paar figuren, , evenals al de voorwerpen uit hun omgeving zeer vaag wegdoezelend in het schemerlicht dezer binnenkamer. Geen kunst voor Jan en Alleman; daartoe is 't onderwerp niet vertelseltjesachtig l genoeg en de behandeling, volstrekt niet sommair, al te gedurfd, al te weinig gelijkend op die van de meesten, al te magistraal, om 't in ns te zeggen. In do heele Antwerpsche tentoonstelling is gén stuk, dat, als zuiver pikturaal werk, hooger staat, dan dit. Eenigszins met Ensor verwant is de Gentsche schilder Horenbant, wiens BtnnenZ'Cht der Dom kerk van Brugge ik weder rangschik onder het allerbeste, dat mijn landgenooten in l Sul lever den. Al de poëzie van een in wierookwalmen en psalmgezang gehouden dienst in een R. K. tempel, spreekt, zeer intiem, uit dezen voortrefl'elijken arbeid. Verhas' Processie te Blankenberg, van Leemputten's Paardenlo^ien, Carpentier's Verzoeking, van Aken's Zieke, verdienen meer dan een een voudige vermelding. Zoo ook Uozier's Be.eldkouwers-wcrkplnatst, een werk, dat ik ver verkies boven zijn anders keu rig, al te keurig Het Nieuw* ran Mirston-Moor. In dat atelier viert bet ongemeen kunnen, het meester-zijn over al 't ambachtelijke der kunst, een schitterenden triomf. Ik noem nu nog Albracht, Boudry, Proost, Looymans, de Smeth, Boom, en behoud mij voor in een volgend, laatste schrijven over de ZuidNederlanders, onze portret-, marine-, landschap: en dierenschilders, te bespreken, om daarna, een vluggen blik werpende op de overige afdeelingen, enkel het alleruitnemendste, dat de vreemde artisten inzonden, te waardeeren. Poi. DE Mo-vr. Verlaine over Shakespere. Kort nadat Verlaine, in het vorige jaar, het Kanaal is overgestoken, en in Engeland »lcctures" heeft gehouden, was hij er de Fransche dichter van bet oogeublik. De modemenschen die gaarne aan excentrische lieden hun bewondering schenken, vergeleken zijn levensloop met dien van Byron en Shellev, de jongeren vereerden hem omdat hij nu eenmaal een rcfractaire is, en er zijn ook enkelen, die genoeg Fransch verstaan, en begaafd genoeg zijn, om hem te kunnen waardeeren. En nu gaat er geen maand voorbij, of de een of andere review drukt zijn verzen af, of geeft een vertaling van de prozastukken die hij schreef. Zoo vindt gij tusschen een verhandeling over statistiek en een over theologie tot uw verbazing een van de -poèmes saturniens", en publiceerden de Engelsche tijdschriften het eerst de indrukken, die Verlaine opdeed gedurende zijn eerste ver blijf te Londen, dadelijk na de commune. Ook in de Zeit- und Streitfragen" die Engeland bewegen, wordt de Fransche dichter betrokken. Zijn oordeel wordt gevraagd over het probleem, dat aan iederen Engelschman die met eènige literaire autoriteit een salon binnentreedt, van alle kanten wordt gesteld: Wie is grooter: j Uacine of Shakespore?" Shakespere blijft ook j voor de vermetelste hemelbestormers de geweldige l godheid, naar wie de hand der verdelging vruch tdoos zou worden uitgestoken. Maar hier en daar, in kleine gezelschappen, wordt toch wel eens ge mompeld, dat Racine nog wel zoo elegant en subtiel is als de Engelsche meester, meergedistingueord, bijna zouden zij zeggen dat bij meer chic heeft. Een kringetje »oxoniens'' geeft den Shakespere der drama's gaarne cadeau voor meer verfijnde dichters, stelt zijn sonnetten ver boven zijn spelen, en keeren terug tot de oude voor liefde der Kngelschen voor Racine. Een richting die misschien al weder om haar buitennissigheid wat succes kan hebben, maar die ons toch toeschijnt, door het groote publiek in Engeland nimmer te zullen worden gevolgd. Want liet gevoelen van Ra'cine's mooiste mooi is alleen weggelegd voor ben die bet Fransche vers in al zijn geheimen kennen, en de Kngelschen met bun: »mossiou" i en andere spraakbezwarcn zullen niet licht den i Franscheu dichter juist waardeeren. Wat hiervan zij. ook aan Verlaine is de vraag voorgelegd: wien acht gij grooter, Shakespere of Racine, en de dichter, in zijn ziekenkamer op gesloten, tusschen twee aanvallen van zijn kwaal in. schreeuwend van pijn nu en dan. zonder een enkel bock tot zijn beschikking, heeft zijn ant woord gezonden aan de Fortnightly Reciew, een antwoord waarin bij de vraag ontwijkt, door tus schen de twee mannen uit -/Ie royaume des gaux" niet te kiezen, maar waarin hij vertelt welke voor hem de groote eigenschappen zijn van beiden. Hij begint met te zeggen dat eènige jongelieden, die zoo vrij zijn zich te belasten met de wacht om zijn naam in Engeland misschien met een goede bedoeling, maar tocli geheel bezijden do waarheid verkondigen, dat hij in een caféRacine boven Shakespere zou bobben gesteld. Het kan zijn dat ik juist, wijl ik Franschman ben," zoo schrijft hij, groote liefde en bewondering voor Shakespere hul). Ik heb hem lief als den van passie geslagene, en ik heb hem zoo lief. omdat bij nog meer verstand heeft dan passie. Want het staat vast, dat Racine de vrouw beter heeft geteekend dan Shakespere: hij heeft enkele van de meest verborgen boeken van haar ziel bloot gelegd. De goddelijke verbeelding van Shakespere heeft de vrouw vooral als een idealistisch en on persoonlijk wezen gezien: lady Macbeth is het symbool der eerzucht, Desdemona het timide en lijdelijke karakter, Ophelia het jonge meisje, een pure droom: allen zyne typen. Hoe verschillen zij van de vrouwen van Racine, die allen karak ters zijn. Racine heeft de vrouw in zijn handen, Shakespere heeft ze in zijn hoofd, en wat dich ters en meesters zijn zij beiden! De een zoowel als de andere droeg haar bovendien in het har?, maar Racine heeft ze het meest liefgehad. In de geheele literatuur heeft misschien alleen Molière haar beter gekend, meer veracht, en meer van haar gehouden dan hij ! .... Shakespere genoot bet leven. Hij tastte toe, en probeerde het in zijn jeugd met alle ambachten. Hij kende ze ook allen. Bij tusschenpoozen was hij misschien moordenaar, uit onvoorzichtigheid, of omdat de omstandigheden hem als zoo menig ander ertoe dreven. Zijn genie was het resultaat van al zijn ervaringen, het is naief en spontaan voortgekomen uit zijn vreugde en smart. Hij is jong gestorven, op twee-en-vijftig-jarigen leeftijd rijk door hard werken, en heeft in zijn roezig leven zijn waardigheid en den eerbied voor zich zelf bewaard, en al die eigenschappen die hij moet hebben gehad, gekroond als hij was door den roem die een ander dichter, die misschien minder imposant, maar toch heel groot was, Fran(;ois Villon, zich heeft verworven trots zijn nog slechteren maatschappelijken roep De blijdschap in eigen leven en dat van anderen was geloof ik de domineerende eigenschap van Shakespere; en terwijl zijn sterke hersenen hun geestdrift uitzongen in een grandiose lyriek, beurtelings bekorend en schrikwekkend, soms beiden tegelijk, gaf die levensvreugde aan zijn werk een frischheid, waarmede niets valt te ver gelijken. Daartegenover kunnen wij niet ontkennen, dat zij hem heeft medegesleept in allerlei buiten sporigheden. Maar ondanks zijn breedvoerigheid die nimmer vervelend wordt, en enkele onjuist heden in zijn smaak, is Shakespere altijd amusant, dat woord gebruikt in de beteekenis waarin Baudelaire het toepaste op de »Ilias" en de ver halen van Poe, belangwekkend als verhaal, als wijsbegeerte, bijna als theologie, en ook en vooral als feeënsprookje, als rooversverhaal en als spokenvertelsel. Shakespere geeft altijd tine histoire, en dat schijnt ons toe bet eigene te zijn in zijn drama." Ziedaar in hoofdzaak wat Verlaine over den grooten Engelschen meester heeft te zeggen. iniinnnunimmiiniminimiMiiiiiiiiiirniiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiuiuimiiiininip Lazarus. Dezer dagen heeft een Duitsch filosoof zijn zeventigsten verjaardag gevierd. Nu is een filo soof in onze dagen een man tot wien de jeugd althans zich niet gaarne meer wendt, en de Dnitsche filosofen staan al in een buitengewoon slecht blaadje : hun namen zijn bekend, en een geraamte van hun stelsel misschien ook, maar meer weten de meesten van den arbeid der Dnitsche filosofen niet te vertellen, de enkele uitzonderingen niet te na gesproken. Wanneer wij het niettemin wagen, een praatje te honden over Moritz Lazarus, is dat, wijl bij in geenen deele is geweest, wat zijn landgenooten noemen een ;Paragraphenmensch". Hij heeft zijn wijsbe geerte gegeven in essays en grootere werken, die de elegantste vrouw van de wereld, en de meest moderne .lion" kan lezen zonder er een indigestie van te krijgen. Hij schreef dan ook over onderwerpen van den meest uiteenloopenden aard: over wetenschap en beschaving, over roem en eer, over geschiedenis en humor, over de verhouding van den individu tot de samenleving en van de samenleving tot den individu, over tact, vriendschap, den oorsprong der zoden, de samenwerking en ineenvloeiing der kunsten, over godsdienst en opvoeding, over spel, liefde, tijd verdrijf, en in de eerste plaats over het menschenliart. Want Lazarus is psycholoog. En wel een bij zonder psycholoog. Met zijn zwager Steinthal heeft hij de psychologie der volkeren gegrond vest op wetenschappelijken bodem; tot het jaar 1SIJO was de psychologie de wetenschap van n menschelijk hart geweest, Lazarus bestudeerde het hart der volkeren. Hij heeft zich opgewerkt tot een hoogte waarvan hij het krioelen van alle volkeren tot in de verste stroken kon gadeslaan; hij heeft boeren en koningen bestudeerd, met het kind van den boulevard zoowol als met de def tige matrone ernstige gesprekken gebonden over baar dagelijksch leven, haar zeden en gebruiken, haar godsdienstige en politieke overtuiging, haar

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl