Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 902
geloof en haar bijgeloof, de oordeelen en
veroordeelen, uit familiekring en stand geboren. En
uit al de ervaringen die hij opdeed heeft hij
zjjne conclusies getrokken, theorien opgebouwd
indien bjj de noodige bewijsstukken er voor kon
vinden, naar anderen heengewezen, indien de weg
er henen nog was versperd door plekken van
duistere onkunde, soms ook, waar hij geen op
lossing wist te vinden, eerlijk zyn onmacht be
kend. Het laatste vooral heeft hem bij verschil
lende rechtgeaarde Duitsche professoren, echte
botokudische boekenwurmen en frasenbouwers
den naam van een oppervlakkig man, van een
populair filosoof bezorgd ; hij troost zich daarover
gemakkelijk, want zyn werken worden gelezen,
en die van zyn vijanden liggen onder lagen stof
bedolven.
Het ligt nu eenmaal in den Duitschen land
aard, dat een filosoof van eenige beteekenis al
heel licht in een katheder terecht komt, en van
overheidswege aan het doceeren wordt gezet.
Lazarus, in een klein stadje in Posen geboren,
was dan ook op zijn acht en dertigste jaar pro
fessor in de psychologie, en wel te Bern, het
voorportaal voor de groote Duitsche universiteiten.
Acht jaar later kwam hij naar Berlijn als leeraar
aan de hoogere krijgsschool, bij was tweemaal
voorzitter der Israëlitische synode te Leipzig, en
is thans nog hoogleeraar in de filosofie te Berlijn,
waar hij colleges geeft over de psychologie der
volkeren, de logica, paedagogiek, vraagstukken
van staatsrecht en nog veel meer. Hij is, hoewel
een jood, en een vrome jood, die als levenswoord
zich de spreuk heeft gekozen: alleen wie de
godsdienst zoekt om haar zelve, zal ze vinden,
een enthousiast Germaan. Hij heeft zich nimmer
geschaamd, de gebreken van de Duitschers aan
5e kaak te stellen, maar hij heeft daarbij een
hóoge, idealistische vaderlandsliefde bewaard. Wel
een abnormaal man is dus Lazarus onder de
wysgeeren! Maar daarom juist is het misschien
de moeite waard, om zijn werken eens ter hand
te nemen. Hij schreef behalve in menige aflevering
van het door hem gestichte Zeitschrïft für V
lJcerpsychologie und vergleichende
Sprachivissenschaft, het om zijn nobele populariteit beroemde
werk: »Das Leben der Seele"; verder »Ueber den
TJrsprung der Sitten", waarin hij betoogt, dat de
zeden noch door de priesters, noch door de filo
sofen in een volk worden gebracht, maar in kiem
reeds brj de primitiefste ontwikkelingsstadia aan
wezig zijn; dan »Ueber die Ideen in der Geschichte",
»Ideale Fragen", »Was heisst National", »Ueber
die Reiz des Spieles", en nog menig ander op
stel, dat om zijn titel alleen reeds tot kennismaking
uitlokt.
iijiiiiliiiiiiiiimiiimilinfiiififiiimiiJimiijmififiifiifiifliii
Buitenlandsche Bibliographie.
SIMONE, histoire d'une jeune fille moderne, par
Victor 'J'isaot.
Om zyn titel zal dit boek door veel menschen
gelezen worden, die er dan niet volkomen in
vinden, wat ze er zoeken, maar wie deze lectuur
toch ook niet vervelen zal.
Wat Victor Tissot, dien men naar de lange lijst
van zijn reisverhalen, eerst voor een soort van
Franschen Baedeker zou houden, schrijft, is de
taal van een feuilletonroman, niet heel veel beter.
De woorden, die hij neerschrijft met vaardige
journalistenpen, de zinnen, die hij zoo vlug aan
elkander rijt, zyn niet eerst in hem geboren, en
toen in zorgvuldig luisteren nagezegd. Daar weet
hjj allemaal niet van. Doch hij kent de dingen
en personen goed, waarover hij gemoedelijk
voortbabbelt en tracht eenigszins aan de waarheid
getrouw te zijn. Bovendien en dit lijkt mij 't
beste in hem heeft hij soms eigen zienswijzen,
een eigen kijk op de dingen en geeft die in
allen eenvoud.
? Ziehier b.v. n van die, naar ik meen, per
soonlijke opmerkingen.
»L'ouvrière parisienne joue merveilleusement
de sa jupe tombant derriére en longs plis droits
comme un ventail presque ferme, dont on ne
voit que les lamelles.
Un tour de main et l'étofte se drape, moule
les chairs en ronde-bosse, relevée d'une cötépour
laisser voir unblanc de linge, aile voletant auras
du sol et montrant un dessous de duvet blanc.
Sous Ie tiraillement des doigts elle zigzague, fait des
grimaces, puis des signes, puis retombe raide pour
recommencer & inimer des choses suggestives
pour les passants Puis la jupe va vite
plus elle est agafante, effrontée, narquoise. Suivez
la jupe sous une porte cochère et vous la verrez
devenir grave, austère, en passant devant la
loge du pipelet.
La jupe n'a pas d'esprit que dans la rue.''
Dit is aardig van opmerken, alleen geloof ik
niet volkomen, dat hij al deze dingen precies
zoo gezien heeft. Ik bedoel, dat hij 't wat mooier
maakt, dan hij 't zag, wat uitwerkt. En bovendien
likt hij, als Franschman, iets te veel zijn baard
af in deze beschrijving, likt zijn baard af naar
al die »petites femmes". Dat zou ik er uit willen
hebben, en dan de opmerking algemeen gemaakt,
geldend voor alle vrouwen, die wat smaak, en wat
elegance hebben. Dat kan van een unieke gratie
zyn: zoo'n kleine, slanke hand, glanzend
geganteerd, die, zoo even, met nerveuzen greep, schijn
baar instinktmatig, haar robe samenneemt in twee,
drie rijk vallende plooien, dat de gansche rok
zich in een oogwenk drapeert in ongezocht sier
lijke lijnen. Dat kan zeer mooi zijn en ik heb 't
nog nooit uitgedrukt gezien zooals hier.
En dan is er ook wel eenige fijngevoeligheid
in dit boek, begrip van zeer vrouwelijk gevoel,
dat 't baardlikken van zoo straks doet vergeven.
Victor Tissot laat een jong, rijk meisje, wie altijd
het leven geëffend werd, in de niet zeer
waarschynlijke omstandigheden komen, dat zij als een
arme «ouvrière" haar brood wil verdienen. En dan
hoe arme vrouwen worden opdringend omringd
door de mannen, de »males," doet hij zien, hoe
ze worden gejaagd als een wild, hoe die lichamen
worden begeerd als een lekkernij, door al wat
zich in staat rekent te betalen of gewenscht door
hen, die op hun beurt er mee winst hopen te
maken. En hoe eindelijk zulke vrouwen moe wor
den van die onophoudelijke jacht, moe en moe
deloos en dégouté, wijl er om te kunnen leven,
dan toch geen ander middel schijnt te bestaan,
dan zich te geven op de een of andere manier.
Dit is van toen Simone voor 't eerst had ge
zien, wat eigenlyk de betrekkingen van de mannen
ot de vrouwen zijn, als ze niet worden
getem}erd door convenances.
Zij is door een ouden heer nageloopen en heeft
niet onmiddelijk begrepen, wat die oude heer
wel wou. Daar kan ze als rijk, gerespecteerd
meisje zoo dadelijk niet bij.
Eindelijk begrijpt ze 't. »Elle se tut, indignée
es yeux luisants de colère Elle se rappelait
des regards d'hommes surpris, autrefois, au théatre,
en flagrant délit de viol de sa peau, de sa nuque,
elle sentait pour la première fois l'injure de ces
admirationsfortuites, se méprisaitd'êtrefemme.. ..
elle baissa les yeux devant les yeux chercheurs
de désirs des hommes qui passaient "
Dit is de aanvang. Dan leert zij kennen de
limlachende, hoogst voorkomende chefs of
>;inspecteurs" der groote modemagazijnen, die de
werk vragende jonge meisjes in hun cabinet
ontvangen als ze er goed uitzien of wordt haar
:en zeer goed betaalde plaats aangeboden als
«mannequin" in een exportzaak. Haar voor
naamste werk zal zijn de corsages zelf aan te
sassen, die men wil koopen, om te doen zien
loe ze staan. >Cet essayage aura lieu dans une
grande talie 011 travailleront aussi d'autres man
nequins, mais autour de cette pièce seront dis
poses de minuscules salons ou la commission
laire pourra, s'il Ie désire, tudier d'un peu
plus pres Ie costume .... La maison vous
fournira du linge dont vous n'aurez pas a rougir
devant ces messieurs".
Overal de jacht op 't vrouwewild. Mannen, die
't begeeren en andere, die 't huren om er handig
profijt van te trekken. ^.?."C'-.
Er is in de onopgesmukte, onsentimenteele
beschrijving dezer dingen bij Victor Tissot iets
zeer sympathieks. Hij jammert er niet hevig
om, het maakt hem ook niet dol van woede, hij
zegt 't alleen maar ernstig-eenvoudig. met een
zachten, lichtsmartelijken glimlach van ten einde
geleden scepticisme en fataliteitsgevoel.
II. A. H. en F. C. Jr.
Een vijand van Lessing overleden.
Te Hamburg is professor Albregt overleden aan
de gevolgen van een wond, die hij zich in een
aanval van waanzin had toegebracht. Hij was een
beroemd medicus, en zijn werk over de crimina
liteit van den mensch is algemeen bekend in
Duitschland. Maar bijna vergeten is het, dat deze
hoogleeraar in de geneeskunde in 18110 een hevigen
aanval op Lessii'g heeft gedaan. Met zeldzame
zaakkennis en scherpzinnigheid betoogde hij, dat
niet alleen de drama's van Lessing uit zuivere
compilatie bestonden, maar hij noemde hem ook
den meest onbeschaamden plagiaatpleger.
Duitsehland is daarover in rep en roer geweest, maar
de schim van Lessing schijnt het niet noodig of
raadzaam te hebben geacht, zijn vijand neder te
slaan. Albrecht werd slechts aarzelend wederlegd,
en de zuivering van Lessing's naam schijat thans
niemand meer iets ter harte te gaan.
Bybels.
Een van de merkwaardigste, tevens waarschijn
lijk de kostbaarste bijbel van de wereld, is een
handschrift in het «British Museum ', dat wordt
gehouden voor een werk uit de school van
Alcuinus. Het is aan Karel den Groote ten ge
schenke aangeboden in het jaar 800. Talrijke
arabesken en penteekeningen luisteren het op.
Een van de prenten stelt Mozes en Aiiron voor,
gekleed naar de mode der achtste eeuw, en
menschen die het kunnen weten, verzekeren dat
Mozes de trekken draagt van keizer Karel, en
Aiiron die- van Alcuinus. De oudste gedrukte
bijbel zal wel zijn die de Fransche nationale
bibliotheek in eigendom heeft, en op bevel van
kardinaal Ximenez in 1527 ter perse ging, en
aan paus Leo X werd opgedragen.
De Septemberaflevering van Eif/en Haard bevat:
Van een stam, door Louise B. B. De ten
toonstelling van Delftsche Nijverheid te
Antwerpon (met illustratie). Zuster Martlia. Een
Najaarsmiddag (teekening van prof. X. van der
Waay, naar zijn schilderij). De Rozengaarde.
Generaal-majoor P. P. H. van Ham (met
portret). De Hofreis naar Jeddo, door S.
Kalff. Een voorlezing uit Don Quichote (bij
de plaat). Anna van Buren, de eerste gemalin
van Prins Willem I, door E. W. Moes (met por
tret). De autobiografie van een doofstommen
blinde. »Ex Libris" door Ch. Dixon (met af
beeldingen). Lawn-tennis, (bij de plaat).
De nieuwe burgemeestersketen van Haarlem
(met afbeelding). Een volocipède op het toonoel.
De sterren van Napoleon. De
duivelsschommel (met afbeeldingen). In het Aarts
bisschoppelijk Museum te Utrecht, door Etha
Fles (met afbeeldingen). P. van Lawick
van Pabst, door II. A. van S. (met portret).
liet vorstenhuis van Lombok, door U. A. van
Sandick (met portretten). Laura (bij de plaat
naar de schilderij van Konrad Kiesel. Tn den
dienst van het vaderland gesneuveld.
Struwwelpeter". Een Europeesche Fakir in Indiê.
Verscheidenheden. Feuilleton.
(^CHETSJES
I*1 '?. - '.\~*fj
Oorlog in het
Gangske.
Brusschche Scfielx,
door ALFKED BOGAEKD.
Het was op 'n Zaterdag namiddag, half vijf...
Ik kwam, traag wandelend, de drukke straat
door, toen plots een helsch en verward gerucht
in mijn oor drong. Ik maakte natuurlijk een
sprong ter zijde ea keek eens om: ik be
vond me aan het poortje van den AVolvengang, en
het was bepaald uit deze overbevolkte buurt dat
het gerucht kwam. Na eene wijl gestudeerd te
hebben, bleek het mij dat er vrouwengekakel was,
n eene schrikkelijk gemeene, slepende taal,
oorverscheurend kindergehuil, gekraak van houten
voorwerpen, potten en pannenmuziek, gerinkel van
glasscherven, en, om de halve minuut eene
algemeene lachbui.
Ja, uit het gangske kwam het; ik keek, maar
vruchteloos; de steeg loopt af en is laag gewelfd,
zoodat ze op een buis gelijkt. Nu, dau maar
rin! Ik zette m'n hoed achterover, stak de
banden in de broekzakkeu, en stapte de buis in,
een deuntje fluitend als of de gansche wereld
me onverschillig ware geweest.
't Is bijlange geen onnoodige voorzorg, alle
//faquiuerie" af te leggen, als men in zoo'n lekker
Buurtje dringen wil. De lui eruit houden niet
van vreemden die 'a //a ui el A k (J)" gezicht
:iebben, zwijgen en zien en in 't gaugske komen
n gaan, als ware het ten openbaar domein...
Ik ken de scrupules van die lui en ik plooi mij
rnaar, telkens ik iets met lieu te doen heb wat aau
n' nieuwsgierige wel gebeurt Zij hebben een hekel
aan faquïns, die 'n Eau-dc-Cologne-reuk ver
spreiden; want, ik vraag het u : is er'n duidelijker
manier om te kennen te geven dat men de uit
wasemingen der buurt walgelijk vindt? Zij houden
niets van stoejfen (2) die rechtop gaan als 'n paal
met 'n stijf boordje, die stroogele hand- en voet
schoenen dragen, die van den eeuen uitstekeudeu
steen op den anderen springen, over de plasjes. . .
Als zij meesmuilen, eii den neus opsteken, en
de lippen krullen, wat komen ze dau iu 't,
Wolvengangske doen? 't Wolvengangske is de avenue
Loiviss, of de rie regale (3) niet! AVe zullen
dus, met opzet, wat waggelen, we zullen 'n deuntje
fluiten, we zullen den hoed naar achter schuiven
en er 'n bult in kloppen, we zullen liever in, dan
neven het plasje stappen, kortom we zullen ons
gedragen juist of het AVolvengaugske ons /eer
eigen ware.
Tot dien prijs alleen is er vrede mi:t zijn be
woners te bekomen.
Maar intusschcn ben ik de enge g'>ng
doorgeraakt en eensklaps verwijdt, zich mijn uitzicht.
A ecl echter niet: twee meters rechts en twee links.
Eu thans zie ik alles in eens, als iu den schouw
burg, wanneer het doek wordt opgehaald; de vuile
huizen, vol scheuren eu vlekken, met koorden an»
elkander verbonden ui,;t om ze recht te houden,
hoe oud zij ook lijken. Alleen de waseh
hangt op die koorden te droogen. Ik zie de
vensters zoo zwart en vet, de gordijnen met groote
gaten er iu, de droeve bloemen vóór 'u paar deurtjes
en het groene hekje dat hen insluit als waren
de arme plantjes hier nog niet genoeg ingesloten.
Ik zie de Beek, (4) die alle soorten van vuil
tusschen de twee reien huizen vo'Tt. lloopen vuilnis,
waaromheen groote glanzende vliegen zwe\ en; berg
jes die de magere straathondcu opcnkrabben en door
snuffelen. Ik zie de kinderen spelen, vechten,
in de stinkende beek zich bemorsen. Eenige huilen
en wrijven zich met de vuisten, zwarte kransen om
de oogen, en allen zien er zoo vervaarlijk uit dat,
moeder straks misschien moeite zal hebben om
haar telg uit den hoop te halen... kleine meisjes,
even vier jaren oud, drentelen rond met 'n zuige
ling in de armen en houden zich zoo tier, hoewel
zij bijna onder den last bezwijken. ... Ik zie dat
alles mt, ea ik hoor liet.
Daar, vóór mij ontstaat het helsch getier dat
mij hier biuncnriep.
De gansche volwassen buurt is te been eu ver
gadert voor een huis dat door zijn slechten staat
van onderhoud bij de andere nog afsteekt. Enkele
vrouwen en mannen bleven binnen maar ver
liezen daarom niets van het spectakel: zij liggen
voor hun venster.
Ik sta nauwelijks twee seconden tusschen de
menigte als plotseling een groot voorwerp, dat een
stroozak blijkt te zijn, door een raam van de eerste
verdieping wordt gestooten, maar moeilijk komt ' ij
er ganseh door: de opening is zoo duivelsch
nauw. . . Ik zie hem sprongjes maken, als stompte
er daarbinnen iemand op, met, woedende kracht; ik
hoor eene vrouwelijke stem vloeken en schelden. ..
De lieden hebban allen het, hoofd verheven en
de oogeu op den naderenden stroozak gericht zij
hebbeu den mond half geopend, de tong bij de
lippen, en zij u gereed om iu een hartelijk schater
lachen uit te barsten.
Roef! daar zet hij aau! Hij schuift, hij komt...
daar is hij !
Geen halven meter heeft hij in de ruimte afge
legd als een afzichtelijk wijf zij die den stroo
zak wierp schreeuwend iu het venster verschijnt.
Zij legt de rimpelige ? roote handen op de venster
bank eu, om zich beter te doen liooren, en buigt
zij zich zoo ver voorover dat zij bijua den stroozak
volgt.
De vreugde-uitbarsting van het volk schijnt
haar razend te maken. Zij zwaait met de vuisten
door de lucht, haar kinnebak gaat met. ongelooflijke
snelheid op en neer; haar hoofd draait en beweegt,
met korte krachtige schokken toch kan zij zich
niet doen hooreu; het pleizier van het volk is
luidluchtiger dau hare \vocde.
/ij heeft liet haar in wanorde en het bovenkleed
opengerukt, zoodat, uien haar gele huid kau zien,
haar oogcn zijn die eener woedeud-kraukzinnige,
ja, ze schuimbekt, de helleveeg!
Eensklaps houdt het lachen on, ook het wijf
houdt zich stil en kijkt aandachtig naar hetgeen
er beueden, midden iu den kring der toeschou
wers, gebeurt: de stroozak, die daar terecht kwam,
beweegt, en weldra komt er, met vele moeite,
een man onderuit, gekropen, een kerel zoo dron
ken dat hij zich nauwelijks staande kau houden.
Toch raakt hij op de been. Hij is klein van
gestalte, heeft een aardig spoltershoofd en eeu'
grooten gloeienden neus.
Met de armen uitgestrekt en de handen geopend
als 'u koordedanser, richt hij zijn' blik op het
boozc wijf daarboven, knijpt, een oog dicht, steekt
'n vinger omhoog, en zeevcrt, met 'n dwazen
beestaehtigen grijnslach:
M m Mie. . . ge zaat 'n vod!
AVa wa zaïiek, gij schasjel, gij, spons, gij
vagebond! Gij zat vcrkc! IleddA eens, of heddc
ze nier (5) De aardige kerel wil antwoorden doch
eer hij het kan, krijgt hij den inhoud van 'n
keukencmnier over hoofd en lijf, en rolt hij, proestend,
achterover op de matras.
Men hoort het gerinkel van 'n ledigen emmer,
die in 'n hoek wordt gegooid, en weer verschijnt
het wijf in het venster en weer vloekt en scheldt
ze, en weer toont liet volk luidruchtig zijn
vreugd.
Voor de tweede maal komt de dronkaard op de
beenen, het vette vuile keukenwater stroomt hem uit
liet, haar over het aangezicht, in de oogen, in den
mond; hoofd en borst hangen hem vol afval van
groenten en 'n schoteldoek ligt op z'n rechterschou
der... Dit alles, c n ook dat de helleveeg bepaald
de zijne zich daarboven verder heesch-kraait,
bederft, zijn dronkemanspret niet; hij klimt op
den stroozak en van op dit voor hem. zeer onvast
voetstuk, vergt, hij van de menigte eene paos
stilte, eu spreekt:
Kadecj.-, het nüv lieke, awo! (C)
Hij strekt de armen uit en geeft het teeken:
len, twie, dra!
Eu allen gaan met hem aan 't zingen:
Mie es kwód, Mie es kwócl,
Dat hcure vent uo 't sclmickhoas goot!
Dat hum zat es hiel de week
Dat hum heuj gien pree 'n geeft. ..
Alle geluk! roept de dronken kerel die het
;ezaug dirigeert.
Eu ik heb thoas nog twie niatantjes,
Zo gón mee mandjes ze gou mee mandjes,
Eu ik hem thoas nog twie matantjes,
Ze gou iiice mandjes langst de strooi.
Hand aan hand dansen mannen, vrouwen en
kinderen om hem heen. Men schreeuwt, men zingt,
men huilt, men lacht.
En uit het venster, rood als een kalkoen, woe
dend als een dolle koe, brieseht en schuimbekt
het rimpelige wijf.
liet was reeds doaker toen ik door de Hoog
straat terugkwam van de wandeling; ik had het
vrij druk om door het gewoel van dien
weekavond te geraken.
Het waren huisvrouwen die, met 'n glimlach
om de lippen, het slachtershuis in- of uitliepen;
geen beter tijd voor den verkensbeenliAver" dan
wanneer de man het geld der week heeft inge
bracht, liet waren groote en kleine meisjes,
knapen in de eerste broek die. het vijffrankstuk
iu de ha' d gekneld, bij hakker, Iruidcnicr of
drogist moeders rekening ganseh of ten deele
gingen afmaken, liet waren wijven met rooden
neus, hangende lip en natte oosen, die in het
jeneverhiut- hunnen jioi'/'\\\. 't, achterstallige gingen
bel alen eu op liet zwart versleten boekje lieten
zetten wat. zij thans niet aflossen kouden. Het
waren volksjuil'ortjes op klompjes die, met liet oog
op het, Bul van morgen iu den Blij Lemme (7), wat
strikjes , of 'n voorsc'hootje gingen koopen.
Het waren zuinige werklieden die 'u frank naar
de spaannaat schappij droegen. Het waren ver
kwisters eindelijk, die de kroegen in- en uitstapten
en hunne zuurgewoimeii centen maar lieten rollen.
Ik dacht niet, meer aan hetgeen ik, een paar
uren te voren in het Wolvengangske gezieu had.
Ik moet-1 te zeer uitkijken en oppassen om zonder
al te duchtige botsing door die bonte wemeleude
menigte vooruit te komen.
Eensklaps werd het tooneeltje' met het booze
wijf, den zat.ten vent eu het lachende volk me weer
voor d«n geest, geroepen. Ik was namelijk in de
nabijheid van het, \\olveugaugske; en weer was
het er eene beweging en een geschreeuw om 'n
ordentelijk mensch doof te maken.
Wat was uu de zaak? AVas dit 'n staartje van
wat ik in deu namiddag bijwoonde?
't Was eeu groote stoet zingende eu springende
lui, die mij te gemoet kwam, rechtsomkeer maakte
vóór het Gungske eu zich toen allen te gelijk in
de enge, all>opeiide buis gingen storten. Vooraan
eeu acht tal knapen, dragers van papieren
lautaarutjes; vier jeugdige Italianen, die uit hun accor
deon de meest populaiie deuntjes haalden om de
zangers te begeleiden hoewel deze zangers de
vier spceltuigeu tienmaal doodschreeuwden. . .
Eu wie kwam er dan? Wie voerde den troep
aan? Wie sprong eu tierde harder dau al de an
deren?... Niemand anders dan het, rimpelige wijf
dat, ik in zoo vreemde omstandigheden leerde
kennen.
Aau haar rechterzijde, fier als 'u pauw, stapt. . .
haar echtgenoot ja, haar eigen echtgenoot. De
kerel met, de kromme beenen, het, spottershoofd
eu deu grooten neus: de kerel die, pas eenige
urcu geleden, 'n stroozak, 'n emmer keukenwater
en 'n schoteldoek over het lijf kreeg.
Zij beiden besturen de Kvlcuknile (S). Hoe de
vrede geteekend werd, kan ik niet bep'iald ver
klaren Maar wat ik wM verzeker: zij is
geteekeud 't zij op het zinkblad van den tapper, 't zij
op de zinkbladeu van vele tappers: de zoete vrede
heer.^cht.
Mie maakte, 'n poos geleden, haar man voor
vagabomi en spons uit; wederkeerig heette die
mau haar'u vod. Maar, mag de oorlog eeuwig zijn ?
.... De geheele drom werpt zich thans
in het Gaugske; een oogcublik is het daarbinnen
een geharrewar dat hooreu en zieu vergaat. Vrou
wen gillen omdat, iemand ze nijpt, kinderen huilen
omdat ze tegen den muur gedrukt worden, de
mannen schateren het uit, van zuivere pret.
Gelnkkiglijk kan men zich op het pleintje wat
uitbreiden eu ruimer adem scheppen.
D.-ïiïr ligt nog altijd het armzalige mohilier, in
stukken eu scherven, deerlijk, doodelijk gehavend
door den val uit de eerste verdieping: de tafel
heeft, maar anderhalve poot meer; drie, vier stoe
len hebbeu de ruggcgraat gekraakt, de stroozak
gaapt, als 'n oven en pp-.iwt zijne, gele pijl'jes over
alles; keukengerief, borden het gausche huis
houden in gruzelementen, ligt daar op 'n hoop,
als de glorierijke trophee van eeu heldhaftigen
strijd
Denkt gij dat. dit schouwspel de tranen in Mie's
oogen brengt en dat zij berouw krijgt over haar
oploopendheid? Dat de gedachte aan morgen haar
hart doet kloppen?
Ta, ta! Moet 'u mensch zich met zoo'n beuze
larijen inlaten ? Is het leven zoo lang dat er 'u
uurtje overblijft, om zich eens het gemoed te laten
voüoopen?
Ba!
Mie klautert op den puinhoop en steekt de
armen omhoog. Iu
//lampiouske".
iedere haud houdt zij eeu
Zij zet haar keel open en schreewt met hare
schorre, door den drauk belemmerdeu stem: