De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 7 oktober pagina 4

7 oktober 1894 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 902 geloof en haar bijgeloof, de oordeelen en veroordeelen, uit familiekring en stand geboren. En uit al de ervaringen die hij opdeed heeft hij zjjne conclusies getrokken, theorien opgebouwd indien bjj de noodige bewijsstukken er voor kon vinden, naar anderen heengewezen, indien de weg er henen nog was versperd door plekken van duistere onkunde, soms ook, waar hij geen op lossing wist te vinden, eerlijk zyn onmacht be kend. Het laatste vooral heeft hem bij verschil lende rechtgeaarde Duitsche professoren, echte botokudische boekenwurmen en frasenbouwers den naam van een oppervlakkig man, van een populair filosoof bezorgd ; hij troost zich daarover gemakkelijk, want zyn werken worden gelezen, en die van zyn vijanden liggen onder lagen stof bedolven. Het ligt nu eenmaal in den Duitschen land aard, dat een filosoof van eenige beteekenis al heel licht in een katheder terecht komt, en van overheidswege aan het doceeren wordt gezet. Lazarus, in een klein stadje in Posen geboren, was dan ook op zijn acht en dertigste jaar pro fessor in de psychologie, en wel te Bern, het voorportaal voor de groote Duitsche universiteiten. Acht jaar later kwam hij naar Berlijn als leeraar aan de hoogere krijgsschool, bij was tweemaal voorzitter der Israëlitische synode te Leipzig, en is thans nog hoogleeraar in de filosofie te Berlijn, waar hij colleges geeft over de psychologie der volkeren, de logica, paedagogiek, vraagstukken van staatsrecht en nog veel meer. Hij is, hoewel een jood, en een vrome jood, die als levenswoord zich de spreuk heeft gekozen: alleen wie de godsdienst zoekt om haar zelve, zal ze vinden, een enthousiast Germaan. Hij heeft zich nimmer geschaamd, de gebreken van de Duitschers aan 5e kaak te stellen, maar hij heeft daarbij een hóoge, idealistische vaderlandsliefde bewaard. Wel een abnormaal man is dus Lazarus onder de wysgeeren! Maar daarom juist is het misschien de moeite waard, om zijn werken eens ter hand te nemen. Hij schreef behalve in menige aflevering van het door hem gestichte Zeitschrïft für V lJcerpsychologie und vergleichende Sprachivissenschaft, het om zijn nobele populariteit beroemde werk: »Das Leben der Seele"; verder »Ueber den TJrsprung der Sitten", waarin hij betoogt, dat de zeden noch door de priesters, noch door de filo sofen in een volk worden gebracht, maar in kiem reeds brj de primitiefste ontwikkelingsstadia aan wezig zijn; dan »Ueber die Ideen in der Geschichte", »Ideale Fragen", »Was heisst National", »Ueber die Reiz des Spieles", en nog menig ander op stel, dat om zijn titel alleen reeds tot kennismaking uitlokt. iijiiiiliiiiiiiiimiiimilinfiiififiiimiiJimiijmififiifiifiifliii Buitenlandsche Bibliographie. SIMONE, histoire d'une jeune fille moderne, par Victor 'J'isaot. Om zyn titel zal dit boek door veel menschen gelezen worden, die er dan niet volkomen in vinden, wat ze er zoeken, maar wie deze lectuur toch ook niet vervelen zal. Wat Victor Tissot, dien men naar de lange lijst van zijn reisverhalen, eerst voor een soort van Franschen Baedeker zou houden, schrijft, is de taal van een feuilletonroman, niet heel veel beter. De woorden, die hij neerschrijft met vaardige journalistenpen, de zinnen, die hij zoo vlug aan elkander rijt, zyn niet eerst in hem geboren, en toen in zorgvuldig luisteren nagezegd. Daar weet hjj allemaal niet van. Doch hij kent de dingen en personen goed, waarover hij gemoedelijk voortbabbelt en tracht eenigszins aan de waarheid getrouw te zijn. Bovendien en dit lijkt mij 't beste in hem heeft hij soms eigen zienswijzen, een eigen kijk op de dingen en geeft die in allen eenvoud. ? Ziehier b.v. n van die, naar ik meen, per soonlijke opmerkingen. »L'ouvrière parisienne joue merveilleusement de sa jupe tombant derriére en longs plis droits comme un ventail presque ferme, dont on ne voit que les lamelles. Un tour de main et l'étofte se drape, moule les chairs en ronde-bosse, relevée d'une cötépour laisser voir unblanc de linge, aile voletant auras du sol et montrant un dessous de duvet blanc. Sous Ie tiraillement des doigts elle zigzague, fait des grimaces, puis des signes, puis retombe raide pour recommencer & inimer des choses suggestives pour les passants Puis la jupe va vite plus elle est agafante, effrontée, narquoise. Suivez la jupe sous une porte cochère et vous la verrez devenir grave, austère, en passant devant la loge du pipelet. La jupe n'a pas d'esprit que dans la rue.'' Dit is aardig van opmerken, alleen geloof ik niet volkomen, dat hij al deze dingen precies zoo gezien heeft. Ik bedoel, dat hij 't wat mooier maakt, dan hij 't zag, wat uitwerkt. En bovendien likt hij, als Franschman, iets te veel zijn baard af in deze beschrijving, likt zijn baard af naar al die »petites femmes". Dat zou ik er uit willen hebben, en dan de opmerking algemeen gemaakt, geldend voor alle vrouwen, die wat smaak, en wat elegance hebben. Dat kan van een unieke gratie zyn: zoo'n kleine, slanke hand, glanzend geganteerd, die, zoo even, met nerveuzen greep, schijn baar instinktmatig, haar robe samenneemt in twee, drie rijk vallende plooien, dat de gansche rok zich in een oogwenk drapeert in ongezocht sier lijke lijnen. Dat kan zeer mooi zijn en ik heb 't nog nooit uitgedrukt gezien zooals hier. En dan is er ook wel eenige fijngevoeligheid in dit boek, begrip van zeer vrouwelijk gevoel, dat 't baardlikken van zoo straks doet vergeven. Victor Tissot laat een jong, rijk meisje, wie altijd het leven geëffend werd, in de niet zeer waarschynlijke omstandigheden komen, dat zij als een arme «ouvrière" haar brood wil verdienen. En dan hoe arme vrouwen worden opdringend omringd door de mannen, de »males," doet hij zien, hoe ze worden gejaagd als een wild, hoe die lichamen worden begeerd als een lekkernij, door al wat zich in staat rekent te betalen of gewenscht door hen, die op hun beurt er mee winst hopen te maken. En hoe eindelijk zulke vrouwen moe wor den van die onophoudelijke jacht, moe en moe deloos en dégouté, wijl er om te kunnen leven, dan toch geen ander middel schijnt te bestaan, dan zich te geven op de een of andere manier. Dit is van toen Simone voor 't eerst had ge zien, wat eigenlyk de betrekkingen van de mannen ot de vrouwen zijn, als ze niet worden getem}erd door convenances. Zij is door een ouden heer nageloopen en heeft niet onmiddelijk begrepen, wat die oude heer wel wou. Daar kan ze als rijk, gerespecteerd meisje zoo dadelijk niet bij. Eindelijk begrijpt ze 't. »Elle se tut, indignée es yeux luisants de colère Elle se rappelait des regards d'hommes surpris, autrefois, au théatre, en flagrant délit de viol de sa peau, de sa nuque, elle sentait pour la première fois l'injure de ces admirationsfortuites, se méprisaitd'êtrefemme.. .. elle baissa les yeux devant les yeux chercheurs de désirs des hommes qui passaient " Dit is de aanvang. Dan leert zij kennen de limlachende, hoogst voorkomende chefs of >;inspecteurs" der groote modemagazijnen, die de werk vragende jonge meisjes in hun cabinet ontvangen als ze er goed uitzien of wordt haar :en zeer goed betaalde plaats aangeboden als «mannequin" in een exportzaak. Haar voor naamste werk zal zijn de corsages zelf aan te sassen, die men wil koopen, om te doen zien loe ze staan. >Cet essayage aura lieu dans une grande talie 011 travailleront aussi d'autres man nequins, mais autour de cette pièce seront dis poses de minuscules salons ou la commission laire pourra, s'il Ie désire, tudier d'un peu plus pres Ie costume .... La maison vous fournira du linge dont vous n'aurez pas a rougir devant ces messieurs". Overal de jacht op 't vrouwewild. Mannen, die 't begeeren en andere, die 't huren om er handig profijt van te trekken. ^.?."C'-. Er is in de onopgesmukte, onsentimenteele beschrijving dezer dingen bij Victor Tissot iets zeer sympathieks. Hij jammert er niet hevig om, het maakt hem ook niet dol van woede, hij zegt 't alleen maar ernstig-eenvoudig. met een zachten, lichtsmartelijken glimlach van ten einde geleden scepticisme en fataliteitsgevoel. II. A. H. en F. C. Jr. Een vijand van Lessing overleden. Te Hamburg is professor Albregt overleden aan de gevolgen van een wond, die hij zich in een aanval van waanzin had toegebracht. Hij was een beroemd medicus, en zijn werk over de crimina liteit van den mensch is algemeen bekend in Duitschland. Maar bijna vergeten is het, dat deze hoogleeraar in de geneeskunde in 18110 een hevigen aanval op Lessii'g heeft gedaan. Met zeldzame zaakkennis en scherpzinnigheid betoogde hij, dat niet alleen de drama's van Lessing uit zuivere compilatie bestonden, maar hij noemde hem ook den meest onbeschaamden plagiaatpleger. Duitsehland is daarover in rep en roer geweest, maar de schim van Lessing schijnt het niet noodig of raadzaam te hebben geacht, zijn vijand neder te slaan. Albrecht werd slechts aarzelend wederlegd, en de zuivering van Lessing's naam schijat thans niemand meer iets ter harte te gaan. Bybels. Een van de merkwaardigste, tevens waarschijn lijk de kostbaarste bijbel van de wereld, is een handschrift in het «British Museum ', dat wordt gehouden voor een werk uit de school van Alcuinus. Het is aan Karel den Groote ten ge schenke aangeboden in het jaar 800. Talrijke arabesken en penteekeningen luisteren het op. Een van de prenten stelt Mozes en Aiiron voor, gekleed naar de mode der achtste eeuw, en menschen die het kunnen weten, verzekeren dat Mozes de trekken draagt van keizer Karel, en Aiiron die- van Alcuinus. De oudste gedrukte bijbel zal wel zijn die de Fransche nationale bibliotheek in eigendom heeft, en op bevel van kardinaal Ximenez in 1527 ter perse ging, en aan paus Leo X werd opgedragen. De Septemberaflevering van Eif/en Haard bevat: Van een stam, door Louise B. B. De ten toonstelling van Delftsche Nijverheid te Antwerpon (met illustratie). Zuster Martlia. Een Najaarsmiddag (teekening van prof. X. van der Waay, naar zijn schilderij). De Rozengaarde. Generaal-majoor P. P. H. van Ham (met portret). De Hofreis naar Jeddo, door S. Kalff. Een voorlezing uit Don Quichote (bij de plaat). Anna van Buren, de eerste gemalin van Prins Willem I, door E. W. Moes (met por tret). De autobiografie van een doofstommen blinde. »Ex Libris" door Ch. Dixon (met af beeldingen). Lawn-tennis, (bij de plaat). De nieuwe burgemeestersketen van Haarlem (met afbeelding). Een volocipède op het toonoel. De sterren van Napoleon. De duivelsschommel (met afbeeldingen). In het Aarts bisschoppelijk Museum te Utrecht, door Etha Fles (met afbeeldingen). P. van Lawick van Pabst, door II. A. van S. (met portret). liet vorstenhuis van Lombok, door U. A. van Sandick (met portretten). Laura (bij de plaat naar de schilderij van Konrad Kiesel. Tn den dienst van het vaderland gesneuveld. Struwwelpeter". Een Europeesche Fakir in Indiê. Verscheidenheden. Feuilleton. (^CHETSJES I*1 '?. - '.\~*fj Oorlog in het Gangske. Brusschche Scfielx, door ALFKED BOGAEKD. Het was op 'n Zaterdag namiddag, half vijf... Ik kwam, traag wandelend, de drukke straat door, toen plots een helsch en verward gerucht in mijn oor drong. Ik maakte natuurlijk een sprong ter zijde ea keek eens om: ik be vond me aan het poortje van den AVolvengang, en het was bepaald uit deze overbevolkte buurt dat het gerucht kwam. Na eene wijl gestudeerd te hebben, bleek het mij dat er vrouwengekakel was, n eene schrikkelijk gemeene, slepende taal, oorverscheurend kindergehuil, gekraak van houten voorwerpen, potten en pannenmuziek, gerinkel van glasscherven, en, om de halve minuut eene algemeene lachbui. Ja, uit het gangske kwam het; ik keek, maar vruchteloos; de steeg loopt af en is laag gewelfd, zoodat ze op een buis gelijkt. Nu, dau maar rin! Ik zette m'n hoed achterover, stak de banden in de broekzakkeu, en stapte de buis in, een deuntje fluitend als of de gansche wereld me onverschillig ware geweest. 't Is bijlange geen onnoodige voorzorg, alle //faquiuerie" af te leggen, als men in zoo'n lekker Buurtje dringen wil. De lui eruit houden niet van vreemden die 'a //a ui el A k (J)" gezicht :iebben, zwijgen en zien en in 't gaugske komen n gaan, als ware het ten openbaar domein... Ik ken de scrupules van die lui en ik plooi mij rnaar, telkens ik iets met lieu te doen heb wat aau n' nieuwsgierige wel gebeurt Zij hebben een hekel aan faquïns, die 'n Eau-dc-Cologne-reuk ver spreiden; want, ik vraag het u : is er'n duidelijker manier om te kennen te geven dat men de uit wasemingen der buurt walgelijk vindt? Zij houden niets van stoejfen (2) die rechtop gaan als 'n paal met 'n stijf boordje, die stroogele hand- en voet schoenen dragen, die van den eeuen uitstekeudeu steen op den anderen springen, over de plasjes. . . Als zij meesmuilen, eii den neus opsteken, en de lippen krullen, wat komen ze dau iu 't, Wolvengangske doen? 't Wolvengangske is de avenue Loiviss, of de rie regale (3) niet! AVe zullen dus, met opzet, wat waggelen, we zullen 'n deuntje fluiten, we zullen den hoed naar achter schuiven en er 'n bult in kloppen, we zullen liever in, dan neven het plasje stappen, kortom we zullen ons gedragen juist of het AVolvengaugske ons /eer eigen ware. Tot dien prijs alleen is er vrede mi:t zijn be woners te bekomen. Maar intusschcn ben ik de enge g'>ng doorgeraakt en eensklaps verwijdt, zich mijn uitzicht. A ecl echter niet: twee meters rechts en twee links. Eu thans zie ik alles in eens, als iu den schouw burg, wanneer het doek wordt opgehaald; de vuile huizen, vol scheuren eu vlekken, met koorden an» elkander verbonden ui,;t om ze recht te houden, hoe oud zij ook lijken. Alleen de waseh hangt op die koorden te droogen. Ik zie de vensters zoo zwart en vet, de gordijnen met groote gaten er iu, de droeve bloemen vóór 'u paar deurtjes en het groene hekje dat hen insluit als waren de arme plantjes hier nog niet genoeg ingesloten. Ik zie de Beek, (4) die alle soorten van vuil tusschen de twee reien huizen vo'Tt. lloopen vuilnis, waaromheen groote glanzende vliegen zwe\ en; berg jes die de magere straathondcu opcnkrabben en door snuffelen. Ik zie de kinderen spelen, vechten, in de stinkende beek zich bemorsen. Eenige huilen en wrijven zich met de vuisten, zwarte kransen om de oogen, en allen zien er zoo vervaarlijk uit dat, moeder straks misschien moeite zal hebben om haar telg uit den hoop te halen... kleine meisjes, even vier jaren oud, drentelen rond met 'n zuige ling in de armen en houden zich zoo tier, hoewel zij bijna onder den last bezwijken. ... Ik zie dat alles mt, ea ik hoor liet. Daar, vóór mij ontstaat het helsch getier dat mij hier biuncnriep. De gansche volwassen buurt is te been eu ver gadert voor een huis dat door zijn slechten staat van onderhoud bij de andere nog afsteekt. Enkele vrouwen en mannen bleven binnen maar ver liezen daarom niets van het spectakel: zij liggen voor hun venster. Ik sta nauwelijks twee seconden tusschen de menigte als plotseling een groot voorwerp, dat een stroozak blijkt te zijn, door een raam van de eerste verdieping wordt gestooten, maar moeilijk komt ' ij er ganseh door: de opening is zoo duivelsch nauw. . . Ik zie hem sprongjes maken, als stompte er daarbinnen iemand op, met, woedende kracht; ik hoor eene vrouwelijke stem vloeken en schelden. .. De lieden hebban allen het, hoofd verheven en de oogeu op den naderenden stroozak gericht zij hebbeu den mond half geopend, de tong bij de lippen, en zij u gereed om iu een hartelijk schater lachen uit te barsten. Roef! daar zet hij aau! Hij schuift, hij komt... daar is hij ! Geen halven meter heeft hij in de ruimte afge legd als een afzichtelijk wijf zij die den stroo zak wierp schreeuwend iu het venster verschijnt. Zij legt de rimpelige ? roote handen op de venster bank eu, om zich beter te doen liooren, en buigt zij zich zoo ver voorover dat zij bijua den stroozak volgt. De vreugde-uitbarsting van het volk schijnt haar razend te maken. Zij zwaait met de vuisten door de lucht, haar kinnebak gaat met. ongelooflijke snelheid op en neer; haar hoofd draait en beweegt, met korte krachtige schokken toch kan zij zich niet doen hooreu; het pleizier van het volk is luidluchtiger dau hare \vocde. /ij heeft liet haar in wanorde en het bovenkleed opengerukt, zoodat, uien haar gele huid kau zien, haar oogcn zijn die eener woedeud-kraukzinnige, ja, ze schuimbekt, de helleveeg! Eensklaps houdt het lachen on, ook het wijf houdt zich stil en kijkt aandachtig naar hetgeen er beueden, midden iu den kring der toeschou wers, gebeurt: de stroozak, die daar terecht kwam, beweegt, en weldra komt er, met vele moeite, een man onderuit, gekropen, een kerel zoo dron ken dat hij zich nauwelijks staande kau houden. Toch raakt hij op de been. Hij is klein van gestalte, heeft een aardig spoltershoofd en eeu' grooten gloeienden neus. Met de armen uitgestrekt en de handen geopend als 'u koordedanser, richt hij zijn' blik op het boozc wijf daarboven, knijpt, een oog dicht, steekt 'n vinger omhoog, en zeevcrt, met 'n dwazen beestaehtigen grijnslach: M m Mie. . . ge zaat 'n vod! AVa wa zaïiek, gij schasjel, gij, spons, gij vagebond! Gij zat vcrkc! IleddA eens, of heddc ze nier (5) De aardige kerel wil antwoorden doch eer hij het kan, krijgt hij den inhoud van 'n keukencmnier over hoofd en lijf, en rolt hij, proestend, achterover op de matras. Men hoort het gerinkel van 'n ledigen emmer, die in 'n hoek wordt gegooid, en weer verschijnt het wijf in het venster en weer vloekt en scheldt ze, en weer toont liet volk luidruchtig zijn vreugd. Voor de tweede maal komt de dronkaard op de beenen, het vette vuile keukenwater stroomt hem uit liet, haar over het aangezicht, in de oogen, in den mond; hoofd en borst hangen hem vol afval van groenten en 'n schoteldoek ligt op z'n rechterschou der... Dit alles, c n ook dat de helleveeg bepaald de zijne zich daarboven verder heesch-kraait, bederft, zijn dronkemanspret niet; hij klimt op den stroozak en van op dit voor hem. zeer onvast voetstuk, vergt, hij van de menigte eene paos stilte, eu spreekt: Kadecj.-, het nüv lieke, awo! (C) Hij strekt de armen uit en geeft het teeken: len, twie, dra! Eu allen gaan met hem aan 't zingen: Mie es kwód, Mie es kwócl, Dat hcure vent uo 't sclmickhoas goot! Dat hum zat es hiel de week Dat hum heuj gien pree 'n geeft. .. Alle geluk! roept de dronken kerel die het ;ezaug dirigeert. Eu ik heb thoas nog twie niatantjes, Zo gón mee mandjes ze gou mee mandjes, Eu ik hem thoas nog twie matantjes, Ze gou iiice mandjes langst de strooi. Hand aan hand dansen mannen, vrouwen en kinderen om hem heen. Men schreeuwt, men zingt, men huilt, men lacht. En uit het venster, rood als een kalkoen, woe dend als een dolle koe, brieseht en schuimbekt het rimpelige wijf. liet was reeds doaker toen ik door de Hoog straat terugkwam van de wandeling; ik had het vrij druk om door het gewoel van dien weekavond te geraken. Het waren huisvrouwen die, met 'n glimlach om de lippen, het slachtershuis in- of uitliepen; geen beter tijd voor den verkensbeenliAver" dan wanneer de man het geld der week heeft inge bracht, liet waren groote en kleine meisjes, knapen in de eerste broek die. het vijffrankstuk iu de ha' d gekneld, bij hakker, Iruidcnicr of drogist moeders rekening ganseh of ten deele gingen afmaken, liet waren wijven met rooden neus, hangende lip en natte oosen, die in het jeneverhiut- hunnen jioi'/'\\\. 't, achterstallige gingen bel alen eu op liet zwart versleten boekje lieten zetten wat. zij thans niet aflossen kouden. Het waren volksjuil'ortjes op klompjes die, met liet oog op het, Bul van morgen iu den Blij Lemme (7), wat strikjes , of 'n voorsc'hootje gingen koopen. Het waren zuinige werklieden die 'u frank naar de spaannaat schappij droegen. Het waren ver kwisters eindelijk, die de kroegen in- en uitstapten en hunne zuurgewoimeii centen maar lieten rollen. Ik dacht niet, meer aan hetgeen ik, een paar uren te voren in het Wolvengangske gezieu had. Ik moet-1 te zeer uitkijken en oppassen om zonder al te duchtige botsing door die bonte wemeleude menigte vooruit te komen. Eensklaps werd het tooneeltje' met het booze wijf, den zat.ten vent eu het lachende volk me weer voor d«n geest, geroepen. Ik was namelijk in de nabijheid van het, \\olveugaugske; en weer was het er eene beweging en een geschreeuw om 'n ordentelijk mensch doof te maken. Wat was uu de zaak? AVas dit 'n staartje van wat ik in deu namiddag bijwoonde? 't Was eeu groote stoet zingende eu springende lui, die mij te gemoet kwam, rechtsomkeer maakte vóór het Gungske eu zich toen allen te gelijk in de enge, all>opeiide buis gingen storten. Vooraan eeu acht tal knapen, dragers van papieren lautaarutjes; vier jeugdige Italianen, die uit hun accor deon de meest populaiie deuntjes haalden om de zangers te begeleiden hoewel deze zangers de vier spceltuigeu tienmaal doodschreeuwden. . . Eu wie kwam er dan? Wie voerde den troep aan? Wie sprong eu tierde harder dau al de an deren?... Niemand anders dan het, rimpelige wijf dat, ik in zoo vreemde omstandigheden leerde kennen. Aau haar rechterzijde, fier als 'u pauw, stapt. . . haar echtgenoot ja, haar eigen echtgenoot. De kerel met, de kromme beenen, het, spottershoofd eu deu grooten neus: de kerel die, pas eenige urcu geleden, 'n stroozak, 'n emmer keukenwater en 'n schoteldoek over het lijf kreeg. Zij beiden besturen de Kvlcuknile (S). Hoe de vrede geteekend werd, kan ik niet bep'iald ver klaren Maar wat ik wM verzeker: zij is geteekeud 't zij op het zinkblad van den tapper, 't zij op de zinkbladeu van vele tappers: de zoete vrede heer.^cht. Mie maakte, 'n poos geleden, haar man voor vagabomi en spons uit; wederkeerig heette die mau haar'u vod. Maar, mag de oorlog eeuwig zijn ? .... De geheele drom werpt zich thans in het Gaugske; een oogcublik is het daarbinnen een geharrewar dat hooreu en zieu vergaat. Vrou wen gillen omdat, iemand ze nijpt, kinderen huilen omdat ze tegen den muur gedrukt worden, de mannen schateren het uit, van zuivere pret. Gelnkkiglijk kan men zich op het pleintje wat uitbreiden eu ruimer adem scheppen. D.-ïiïr ligt nog altijd het armzalige mohilier, in stukken eu scherven, deerlijk, doodelijk gehavend door den val uit de eerste verdieping: de tafel heeft, maar anderhalve poot meer; drie, vier stoe len hebbeu de ruggcgraat gekraakt, de stroozak gaapt, als 'n oven en pp-.iwt zijne, gele pijl'jes over alles; keukengerief, borden het gausche huis houden in gruzelementen, ligt daar op 'n hoop, als de glorierijke trophee van eeu heldhaftigen strijd Denkt gij dat. dit schouwspel de tranen in Mie's oogen brengt en dat zij berouw krijgt over haar oploopendheid? Dat de gedachte aan morgen haar hart doet kloppen? Ta, ta! Moet 'u mensch zich met zoo'n beuze larijen inlaten ? Is het leven zoo lang dat er 'u uurtje overblijft, om zich eens het gemoed te laten voüoopen? Ba! Mie klautert op den puinhoop en steekt de armen omhoog. Iu //lampiouske". iedere haud houdt zij eeu Zij zet haar keel open en schreewt met hare schorre, door den drauk belemmerdeu stem:

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl