De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 14 oktober pagina 3

14 oktober 1894 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

STo. 903 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOXDR N'EDERLAND. indruk gemaakt hebben, wanneer hij het liet te mooi wilde doen. Het is alsof hij wil zeggen: wanneer ik in plaats van te zingen had leeren blazen en ik had geleefd ten tijde van de inneming van Jericho, dan zou ik bij het omverblazen van de muren buitengewoon krachtige diensten hebben kunnen bewijzen. Zijn krachtontwikkeling deed vaak niet aange naam aan, hetgeen mij spijt voor dezen ijverigen conscientieusen zanger vol goeden wil. Het is niet mijn plan ieder der medewerkenden te bespreken, doch den lieer De la Fuente moet ik in het bijzonder gedenken. Hij heeft aan deze uitvoering vee) merkwaardigs weten te geven. De ensembles in de tweede acte waren voortreffelijk, het orkest vervulde zijn laak over het geheel zeer loffelijk: met entrain en gloed. Deze kapelmeester heeft sedert zijn optreden getoond, hoeveel er van den leider afhangt, hoe hij het geheel kan bezielen en door zijn voorbeeld aanvuren. Zooals ik meer zeide: men heeft vaak te veel het succes afhankelijk gesteld van een of twee hoofdpartijen. Neen ! de basis moet in de eerste plaats goed zijn nl. orkest en koor. Dan behoudt men een gunstigen totaalindruk zelfs wanneer som mige solisten veel te kort schieten. Door de wijze zooals het mannenkoor in de tweede acte zong en zooals het orkest is voorbereid, waren er momeuteu die pakkend werkten. VAX MlLLIGEX. LTTCI^N Tentoonstelling van de Teekenmaatschappij in Pulchri Studio. (Ingezonden). Het is al meermalen gezegd, en het kan met niet genoeg kracht herhaald worden, dat de lijnen en kle'urenkunst, in de landen, waar zich die kunst de eeuwen door oppermachtig geuit heeft: Frankrijk, België, Nederland, Engeland, uit ds bedding van het impressionisme in eene andere richting gestuwd wordt. Die koersverandering is in Holland binnen heel korten tijd, een vijftal jaren of daaromtrent, gebeurd. Hiermee is na tuurlijk niet de dood van het impressionisme ge zegd, maar n om de groote kwaliteiten der kunstenaren, die zich daarvan afgewend hebben, n om hun steeds groeiend getal, is de nieuwe, jongere uiting meer al geworden dan eene blootindividueele neiging van enkelen, sta&t zij reeds op Hollands bodem als een wegwijzer in de toe komst. Die voor vijf zes jaren de uitingen der jongeren men noemde ze o! zoo gaarne decadenten aanzag met de innerlijke drift hen krankzinnig te heeten, is nu al van hun gezond verstand ten volle overtuigd, en de tijd is waar schijnlijk niet ver, dat beoordeelaren en anta gonisten van vroeger, in allen ernst aan hunne eigene verstandelijke ontwikkeling zullen gaan twijfelen. Want het kalme, sterke streven der jongeren in de Kunst en hun stevige, hechte stand in de zen tijd, dien zij reeds het cachet van hun willen geven, omvat een pleidooi ter zelfverdediging en eer e veroordeeling van het hun voorafgegane leven. Eene veroordeeling altijd onder betuiging van eerbied voor het groote en goede, dat het im pressionisme tot stand bracht, doch met afwijzing van de grootmachtige bewering, als zou daarin het eind van de schilderkunst bereikt zijn. * * * Die verandering van richting in de eigenlijke schilder!.unst is gepaard gegaan met een opleven der gestileerde decoratie en heeft zich eigenlijk daarmee gekruist. Men is als het ware onbewust gaan begrijpen, dat de decoratieve kunst in hara diepste inwendigheid eigenlijk van de schilder kunst niet verschilde, niet mocht verschillen ook om den aard harer technische uiterlijkheid. Want is niet het bovendrijvend verschil tusschen de twee kunsten ten slotte alleen maar gelegen in het kader'! En waar in de toekomst beide strevende zijn naar wat ik nu met een woord noemen wil: stijl, daarom hooren ze bij elkaar, zijn ze innig twee zaken van dezelfde beduiding. De kunst, die ging wijken uit het spoor van het impressionisme, om eigen uitings-wegen te zoeken, begaf zich al dadelijk in verschillende richtingen. De eene zocht in een streng weten schappelijke doorvoering der theorie vandecomplementaire kleuren zijne sensaties te uiten, en dat werd de richting van het pointillisme; de tweede tra'chtte, in eene absolute vermijding van licht en bruin, in pure vlakke kleuren tegen elkaar te brengen, te zeggen wat zijn oog gezien had; eene nog verder strekkende, liet de bewerking der kleuren totaal opzij; om in eene zuivere lijnenkunst, zonder meer, de hevigheid der aan doeningen op te zetten, en van deze twee boort men thans spreken als van een kleur- en lijnsymboüek. In hoever het nu de plicht, de plicht jegens zichzelf nl., van jongere impressionisten mag heeten, hunne krachten in te spannen naar dit nieuwe terrein; in hoeverre individueele oor spronkelijkheid gebiedend van hen eischt, de reeds door vorige kunstenaars afgeloopen baan te ver laten, ja, in hoeverre ieder kunstenaar, die in dezen onzen tijd opkomend, blijft bij het impres sionisme, schuldig mag genoemd worden aan ongeoorloofde navolging, is eene vraag, die men vooralsnog onbeantwoord dient te laten. Eiteene is evenwel reeds als onomstootelijke waarheid voorop te stellen, dat wie nu nog impressionist is om het impressionisme, gebruik makend van de resultaten die anderen vóór hem in die richting vonden, beslist te veroordeelen werk levert. Want reeds gaf de jongere kunst uitingen, die compleet zijn, en bij eene absolute beschouwing even hoog rijzen voor het gevoel van den onbevooroordeelde, als de beste werken van de knapste meesters deioudere school. En daarom is het jammer dat onder de op de hier behandelde expositie ten toongestelde werken van deze nieuwere uiting geen specimina te zien zijn. Met dat al is deze negentiende tentoonstelling van vrij wat meer interesse, en van grooter voor naamheid ook dan vele harer voorgangsters. Van heel wat getrouwe comparanten is er beter werk te zien dan ze in jaren leverden, en meer dan een, die al heel wat keeren ontbrak, of uitkwam met een enkel onnoozel aquerelletje, is nu weer eens in goeden doen aanwezig. Daar is in de allereerste plaats werk van een zeer apart kunstenaar onder de jongeren, die nu al een heelen tijd in bescheiden eenzaamheid arbeidde, zonder dat men van hem hoorde ge wagen. Ik bedoel Isaiic Israels. Onder het door hem ingezondene trof me vooral no. -IS van den catalogus, eene straat bij avond. Er is in deze waterverfteekening eene grooto légance, die niet ontaardt in chic, een tendenz naar kleur, die niet gemaniereerd wordt, een stijl vol vormencomplex, zonder te gaan in eene wezenlooze compositie. Ik kan mij zoo voorstellen, hoe velen dit werk zullen zien als komend onder uit den invloed van Breitner. Maar 't heeft er niets van. Wie verder ziet dan den meest oppervlakkigen schijn zal bemerken, dat wat bij Breitner aan kleurmengeling op het papier komt bruusk, in de vage onbewustheid van een zichzelf ongeveer heelemaal niet meester natuur kunstenaar, maar dan ook komt met de uitgelaten overstelping van een die alles geven wil, ja meer dan hij bezit, bij Isaiic Israels is van een veel grootere hoeveelheid afgenomen, en energischbewust, haast zonder passie bij 't maken neer gezet wordt, Breitner is een met veel geweld slaande kracht, Israels eene absoluut gedwongene. Als ik hier over Breitner spreek, bedoel ik trouwens niet den Breitner, die de aquarellen op deze expositie met zijn naam geteekend, vervaar digde. Het wil ons voorkomen, dit Breitner snel achteruit gaat, en dit is niet alleen eene bij hem te constateeren beweging, als men anderen, jon geren langs hem heen ziet gaan. Zijn achteruit gang is een volstrekte. Met uitzondering van een enkel nummer is zijn werk in Pulchri beslist middelmatig. Juist bij Breitner, om den aard zijner kunst, valt dit zoo goed waar te nemen. Die alles domineerende trek in zijn sublieme werk van vroeger, de brutaliteit waarmee hij vormen en gedaanten te-loor liet gaan in een kleurengamma, dat alleen het zijne was, viel te bewonderen, neen was overstelpend toen hij (lat kleurengamma tot in de uiterste finesses vasthield. Maar wordt hot niot impertinent, als vormen gaan schuilen in bezweken kleur ? Troosteloos hard en ruw is nu zijne kleur, onbeschaafd en gewild-zwaaierig zijn toets. Juist om zijne natuurlijke onbewustheid, om het ongewilde waarmee zijn werk er kwam, vroeger, treft ons nu zijne valschlieid van kleur zooveel te meer. Een ander, van wien men weinig to zien krijgt en die hier werk exposeert, is van der Maarel, Als ik zijne aquarel (oen vrouwe-tiguur op een kameel tegen een blauwe lucht) aandachtig bezie, kan komt het mij voor, dat zij, na lang zwoegen er ten slotte toch niet beter op geworden is. liet is, alsof er een moment geweest is, waarop de aquarel volkomen in den haak was, en alsof de schilder daarna zelf haar is gaan verknoei en, toen hij er op doorgegaan is. In de op lossing van het probleem : in een vrij contrasteerende kleurdivisie zooveel mogelijk har monie te brengen (en om het streven daarnaar telt van der Maarels werk mee) is hij niet ge slaagd. Wat bijvoorbeeld tegen die profondo blauwe lucht, do violette lichtplokken op het vrouwekleed schiep, is ons een raadsel. Ook de groote, onrustige, witte passé-partout (loot aan dit werk schade. Misschien was de blauwe lucht nog wel tot haar recht gekomen, als er gezocht ware naar eene omlijsting, die in hetzelfde rythme paste. liet is wel jammer, want op deze expo sitie maakt van der Maarel's werk anders geone onaardige tiguur. Dat er op het terrein van het symbolisme voetangels en klemmen liggen, is bekend. Maar het blijft te vragen, hoe men zoo geheel ia die klemmen gevangen komt als E. Bosch. Vooral zijn Kruisdraging (no. :.';>) bewijst die gevangen schap. Een concatenatie van tiguurcontoeren is nog geen lijnen rythmo. Eene symbolieko voor stelling moet zijn als een kwadraat-getal in de wiskunde. Men moet er, overdrachtelijk gesproken, als het ware den wortel uittrekken kunnen, en als uitkomst de te symboliseeron idee overhouden. Als ik dan in de symbolioke voorstelling het Geloof aan de Zaligmaking door Gods Xoon wil zien rusten, dan eisch ik diepere gedachten, zwaarder slagen van bewerken, gedegcner opvattingen,dan die, welke Bosch mij voortzet. Maar ik wil geen reeks getulbande koppen om oen kruisdragenden Christus, die om hunne kompositie en don gang hunner wezenen, wel van Maner konden we?en, als zo maar door dezen gezien waren, ach, wel van Kembrandt, als hij ze maar door zijn licht had laten gaan. M n wat de mysterieuze botnekenis wezen mag van no. '21 : Een naakt tiguur met twee zwanen, is mo geheel onverklaarbaar. Als het Wagner's Elsa opnieuw, ditmaal in kleur gesymboliseerd, wil beduiden, lijkt Klsa mij toch van treurige proportiën toe. Inderdaad, de heer Bosch kan aan het sym bool niet beginnen, voor hij de realiteit te geven weet. En dit is, naar de wijze waarop Elsa's beeld geteekend is, te oordeelen, nog maar schamel. K. S. Dat bij de bekende veilinghouders ('. K. Roos Co. to dezer stede, n zwaluw niet den zo mer maakt, is veilig uit hun intreden van dit winterseizoen af te leiden. Voor den '_'.'> a.s. toch. worden tegelijk twee belangrijke verzamelingen door hen in veiling aangekondigd; die van bet Kabinet Moderne Schilderijen van den heer Willem Hartog, uit Rotterdam, en die van de Aqua rellen en teekeningen uit de nalatenschap van den heer Gerard A. Ileineken, welken elkander, de eene des daags, de andere des avonds opvol gen zullen. De zorgvuldig behandelde »Willem Hartog" catalogus met afbeeldingen van een twintig schil derijen en enkele beeldhouwwerken, maakt al dadelijk kenbaar dat deze veiling ook in het buitenland niet onopgemerkt voorbij zal gaan. De schilderij »van Marcke", naast werk van Ch. Meissonier, om dan verder nog Van Beers, Castres, Courbet, Delobbe, Montecelli, Struys, Verboeckhoven enz. onder vele andere te noemen, laten daarvoor geen twijfel over. De Hollandsche kunst blijft in deze verzame ling ech'.ei evenmin ten achter ; wij wijzen daarvoor op het fijngevoelde »Buurpraatje", eu op een kleiner strandgezicht]e van Israëls, op de twee belangrijke doeken van Bisschop ; op de «Mooie Minne" en de lluispoëet' van David Bles; en op het fraaie werk van Artz, Bosboom, J. en W. Maris, Mesdag, Xeuhuys, en vele anderen, dat de verzameling verder no<r omvat. Onder het beeldhouwwerk mogen nog een »Jezus" en >Maria" genoemd worden, als herkomstig uit de Galerij van Z. M- Willem II. Bij de heeren Preyer & CAO., Wolvenstraat 1!>, is geëxposeerd eene aquarel van J. Bosboom, »Kerkinterieur''. Bij de tïrma E. J. van Wisselingh & Co., Spui '2.'), is geëxposeerd een schilderij van A. Vollan, »Visschen". Voor het zijraain een schilderijtje van Corot Landschap". IIIMIUIIUIIimimilMMIIIIMIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIMimilllll Tweemaandelijkse!! Tijdschrift voor Letteren, Kunut, Wetenschap en Politiek. Hoofdredacteuren: L. VAN Tl I.'l lx<l,'l pn V) IM.'I'T \T I.' l; \\' 1.' v ALUEUT VEKWEV. Er bestaat wellicht geen zoo afdoend middel om een talenf in de wieg te smoren of een lite ratuur in den kortst mogelijken tijd naar do blauwe Barrebiesjes te helpen, als een tijdschrift en het moge dan waar zijn dat het doel van zulk een onderneming is: te zijn een klok waarop rnen in het geestelijke kan kijken hoe laat het is, ge lijk een vriend mij vernnftiglijk meedeelde, mij schijnt het dat de bezielde raderen van zulk een uurwerk op den duur niets anders kunnen berei ken dan dat zij elkander onderling en wederkeerig stokdoof of' st:ipel-dol ratelen, met dit natuurlijk gevolg dat de klok van slag raakt of na eenigen tijd als een razende door te hebben geloopen nu achteraan komt suffen en stilstaat, neen het kan een pendule zijn waarop de moderne huisvrouw met ongeduld ziet of het nog geen tlve o'clock is, als wanneer zij haar thee zal schenken, nooit wordt het de bliksem-brekemle beiaard, welks koperen tong storm dondert door Vlaanderenland. Ik ken dan ook geone zoo absurde verbinding dan die der namen Daute of Kabelais aan het woord tijdschrift, en overtuigd dat er geen naargeertiger verbeeldingen zijn dan die van grooto mannen in lichamelijk of geestelijk négligé, of onder het snuiten van hunne dito-neuzen, komt het mij voor dat ieder zoodanig man die op het denkbeeld komt waarachtig werk in een perio diek te leveren, minstens genomen, zwaar ver kouden van het in zijn hemd zitten moet zijn. Zou «iet het ontbreken van literaire kunst in onzen tijd, zijn toe te schrijven aan het bestaan van tijdschriften, het zou dunkt mij, uit de Hol landsche productie gedurende de negentiende eeuw ten duidelijkste te bewijzen zijn. Het komt er nu langzamerhand waarlijk eens op aan de onderscheiding te maken tusschen twee ongelijkheden, wier onderscheid in do laatste eeuw is vergeten. Door vielke oorzaken is aan mij niet te onderzoeken, maar een zekere blind heid in letterkunde is zulk een feit, dat ik in grooten angst ben dat men mij ietwat minachtend zal toevoegen, dat ik waarheden-als-koeien spreek bij derzelver vermelding. Men is in letterkunde vergeten, datgene wat met uitzondering van eenige uiterst incapable critici in schilder kunst algemeen wordt erkend: dat er een indivi dueele en een samenlevings-kunst bestaat. Een egoïstische, stof-liefhebberule, inuig-eigenkunst, die zich vaak ten onrechte voorstelt een profetie te zijn, en eene, uit het volksbrein geboren en door een enkel persoon samen gevatte, eene die nog immer uit ('e wellicht voor het laatst krachtige bourgeoisiekop komt, zooals ze later tusschen de proletariërs zal worden uitgeperst. X'u willen de enkelen die bewust of onbewust zich korzel en kregel voelen omdat zo niet tot een der maat schappelijke partijen behooren. welke al vast alle bestaand terrein innemen voor den reuzenstrijd naar welke de volgende eeuwen zullen genoemd worden, zich afzonderen, en klimmen in boomen, waar ze van omhoog kijken en vruchten eten, leven en een enkelen keer met of zonder kwaad opzet datgene neerwerpen op de hoofden der onder gaandon wat hen boven te veel is. Deze boom kolonies verachten wat beneden is, en mogen ze bet, onderling in hun auspiciën oneens zijn, elkander behandelen of negeeren zij met zekere hoffelijk heid, voorwaar, voorwaar wij hier beneden zullen zoo wij op onze vijanden instormcn de boomen niet sparen, maar do sterken onder ons zullen ze niet niet wortel en al uitrukken, en hoe meer vuil er in hun toppen zit des te govarolijker wapen zullen ze zijn. O, gij individualisten en schriftgeleerden gij zult de eersten zijn, hoe hoog ge ook klimt, die te pletter zult geloopen worden oj) de harige borsten van het plebs of de geldhaniassen der burgers ; een dier partijen zal overwinnen, maar gij zeker zult in dit reuzentornooi omkomen zooals gij verdient. Ik zelf ben in de individuen-kunst groot ge bracht, en bob velen van ben lief gehad die deze vertegenwoordigden, maar zelfs in mijn onwetend heid is immer mijn grootste liefde geweest bij hen die ik nu weet dat zullen of zijn gaan zien, dat een kunst niet op persoonlijk vernuft kan worden gebouwd, en zelfs zij die zich in den strijd van wat niet langer samen kan leven stel len aan een mij vijandelijke zijde, zijn mij liever dan het alleen levende ras met hetwelk ik in geen enkele verbinding sta. Dit alles hangt ten nauwste met een tijdschrift samen. Ik heb al meer gezegd dat individualisme, slechts uit een te groote liefde voor bet werk, ais werk ontstaat, en uit eene verwijdering van j kunstenaar en publiek. Hoe kan men nu met mogelijkheid een betere brandkast vinden om zichzelf met zijne vrienden in op te sluiten, dam een tijdjchrift waarvan men vergeten heeft het geheim van het letterslot mee te deelen, waar wa» ooit een zoo vruchtbare stoeterij van persoonlijk belang-hengsten. En toch, hoogste perversiteit van het noodlot, heb ik nu in een Tijdschrift gevonden een kunat die uit onzen tijd en ons eigen leven is, een tijd dien ik voor de toekomst had willen vergeten, een leven dat ik armoedig en gebrekkig meende, ik heb gevonden dat er vóór den angstig hoopvollen strijd nog een oogenblik van stilte zou zijn waarin zij die zullen gaan sterven hunnen Caesar begroeten, een oogenblik waarin het ons zal gegund zijn ons zelve innerlijk door en door te schouwen, waarin we bij een licht, als van de oogen onzer moeders in weemoedig genot verleden en toekomst zullen kennen, en ik heb gewenscht dat mijn leven dezen oogenblik zou uitduren. X'a de romantiek van hot verleden, tot sterking voor gedrukten, zijn de verzen van Henriette van der Schalk de romantiek van het tegen woordige de romantiek der Waarheid. Nlot volyt. AM>UK JOLLES. iniimiiiliililiil iiimmnumiiiiiiiiiM Dr. Oliver Wendell Holmes f. Amerika leeft in de verbeelding van sommigen als een nieuw huis van een parvenu, met versch, kleurig behang, en nieuwe, opzichtige meubelen, alles druk, overladen, en riekend naar de verf, zonder herinnering aan een verleden. Maar wij behoeven maar aan den trots der knickerbockers te denken, om tot de conclusie te komen, dat ook in de Xieuwe Wereld, waar maar het leveR een tijdlang is bezonken, de eerbied voor de tra ditie leeft. Het is trouwens genoeg bekend, hoe er in enkele kringen van Amerikanea een ware jacht wordt gemaakt op al wat aan den feodalen tijd herinnert: heraldiek, oude namen, oude archieven, oude kasteelen, en andere arche ologische brokstukken waar een gehechtheid aan oude zeden bestaat, een familietrots en een trouw aan het puriteinsche calvinisme en de gebruiken en gewoonten van Old England uit de dagen van Cromwell en Elisabeth, gelijk zij in de oude wereld zelf bijna niet meer worden ge vonden. In zulk een milieu heeft dr. Oliver Wendell Holmes geleefd, de vijf en tachtigjarige dichter en schrijver die dezer dagen is overleden, en van wien een der groote Engelsche bladen getuigt : -Xo American was more widoly and more tenderly loved.'1 Wendell Holmes was inderdaad doctor, en wel in de geneeskunde. Hij heeft een jaar lang rech ten gestudeerd, en is daarna in medicijnen over gegaan ; hij bezocht Kuropeesche universiteiten, hoofdzakelijk die te Parijs. Zijn graad verwierf hij in l S.T.) te llarvard; in '.">!! eu M(> was hij. professor in de anatomie en physiologie aan het Dartmouth College in Canada. Hij vestigde zich later te Moston als practi>cerend geneesheer, ei! doceerde te i larvard. Maar ten slottu bleef Boston zijn woonplaats, Boston dat een tijdlarg, toen Channing, Thoreau, Alcott, Xathaniel Hawtaorne, Ijongfellow, J. Hussel Lowell en Emerson er met hem woonden, de muzentempel van Amerika was. In de Saturday Club kwamen allo kunstvrienden geregeld samen ; dat was een Muiderkring, waar een vreemdeling het zich tot hoogo eer rekende te worden binnengevoerd. Holmes had in dia dagen al het een en ander uitgegeven, want hij had reeds jong verzen gemaakt. The, Last Ltaf', met het bekende : li prt>>ed On the lipTn ilicir l)l""in : A lul i lu; iiiniH s lie Invc (<i licnr Have l)i'en cnrxcii i'tn: in;ni\ a vcar Ou the tiuiil)." is van zijn zestiende jaar. In '-IH gaven Ticknor and Sous een uitgaaf van zijn toen complecto werken, die zijn naam vestigde; maar beroemd werd hij eerst in '57 toen the Atlantic Mon hly de eerste hoofdstukken van the Autocrut of tl ie Breuk f ast Taljle publi ceerde. De kritiek oordeelde dat dit werk, geheel buiten de traditioneele vormen vallend, hot op nemen niet waard was. Maar de lezers vochten er om, en maakten de Atlantic 31'jnthly tot de best geslaagde onderneming dier dagen. Op den Autocrat volgden the J'rofessor en the Poet at the Bre«k/'(tnt Tablf, die in denzelfden trant als het eerste verschillende philosophische en theo logische onderwerpen behandelden. Het proza van Holmes is van een bijzondere lenigheid, vol onverwachte wendingen eu aphorismei!. IJ el is doortrokken van een zeer breede humaniteit, en een groote vcrgevensgezindhoid. Als dichter is hij in den burgeroorlog do groote man van het Xoordon geworden. Hoewel een conservatief, en dus oorspronkelijk met de motieven voor den oorlog niet ingenomen, was hij toen eenmaal het nationaal bestaan ermede werd gemoeid, de be zielende dichter der krijgers. Mannen en vrouwei: hebben geschreid bij zijn oorlogszangen, in Tlie Voice of tlie Loyn.1 Norlli verschenen. Xog kunnen de ouderen in de l'nie niet spreken van zijn Union ai«l Liberlij, zonder te worden aangedaan. -Klag of the heroes" zoo zong hij: l-'hlj; ut' tlli: hcvm's w lm hït lis llioil' glury. JidL-nc thr»n?li Uieil- kiUk-fii-hU t'mndc r and ilame, la/.nnud in suim' and illuiniiu-d in sini'y, \Viivc 'i'm- u- uil wli" inlicrit tlieir i'amc. ; f n u'tlh '/rif bi'iïiniT bi'm'ht, .4 Sprmkk-d with >t;iri-y light, Spivinl iu fair emblaiins frnin niniint'iin tn sliore; \\hilc ilirnii^'li the Miuudiim' ?kv l.nund rin^s te \:a[um'^ cr\ ? Uiii"ii and LibfM'h , one evermoiv." Oliver Wendell Holmes was niet alleen in Amerika, maar ook in Engeland populair. Our Ilundreil Datjïin Europe, zijn reisbeschrijving van 'cS(i, die in de Atlantic Monthly verscheen, is daar om het te bewijzen. Hij werd als een vorst ontvangen ; zijn reis door Engeland was een lange rij van luncheons, diners, thé's, receptfes, soms drie, vier op een avond. Hij woonde als

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl