Historisch Archief 1877-1940
STo. 903
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOXDR N'EDERLAND.
indruk gemaakt hebben, wanneer hij het liet te
mooi wilde doen. Het is alsof hij wil zeggen:
wanneer ik in plaats van te zingen had leeren
blazen en ik had geleefd ten tijde van de inneming
van Jericho, dan zou ik bij het omverblazen van
de muren buitengewoon krachtige diensten hebben
kunnen bewijzen.
Zijn krachtontwikkeling deed vaak niet aange
naam aan, hetgeen mij spijt voor dezen ijverigen
conscientieusen zanger vol goeden wil.
Het is niet mijn plan ieder der medewerkenden te
bespreken, doch den lieer De la Fuente moet ik in het
bijzonder gedenken. Hij heeft aan deze uitvoering
vee) merkwaardigs weten te geven. De ensembles
in de tweede acte waren voortreffelijk, het orkest
vervulde zijn laak over het geheel zeer loffelijk:
met entrain en gloed. Deze kapelmeester heeft
sedert zijn optreden getoond, hoeveel er van den
leider afhangt, hoe hij het geheel kan bezielen en
door zijn voorbeeld aanvuren.
Zooals ik meer zeide: men heeft vaak te veel
het succes afhankelijk gesteld van een of twee
hoofdpartijen. Neen ! de basis moet in de eerste
plaats goed zijn nl. orkest en koor. Dan behoudt
men een gunstigen totaalindruk zelfs wanneer som
mige solisten veel te kort schieten. Door de wijze
zooals het mannenkoor in de tweede acte zong
en zooals het orkest is voorbereid, waren er
momeuteu die pakkend werkten.
VAX MlLLIGEX.
LTTCI^N
Tentoonstelling van de
Teekenmaatschappij in Pulchri Studio.
(Ingezonden).
Het is al meermalen gezegd, en het kan met
niet genoeg kracht herhaald worden, dat de lijnen
en kle'urenkunst, in de landen, waar zich die
kunst de eeuwen door oppermachtig geuit heeft:
Frankrijk, België, Nederland, Engeland, uit ds
bedding van het impressionisme in eene andere
richting gestuwd wordt. Die koersverandering is
in Holland binnen heel korten tijd, een vijftal
jaren of daaromtrent, gebeurd. Hiermee is na
tuurlijk niet de dood van het impressionisme ge
zegd, maar n om de groote kwaliteiten der
kunstenaren, die zich daarvan afgewend hebben,
n om hun steeds groeiend getal, is de nieuwe,
jongere uiting meer al geworden dan eene
blootindividueele neiging van enkelen, sta&t zij reeds
op Hollands bodem als een wegwijzer in de toe
komst. Die voor vijf zes jaren de uitingen der
jongeren men noemde ze o! zoo gaarne
decadenten aanzag met de innerlijke drift hen
krankzinnig te heeten, is nu al van hun gezond
verstand ten volle overtuigd, en de tijd is waar
schijnlijk niet ver, dat beoordeelaren en anta
gonisten van vroeger, in allen ernst aan hunne
eigene verstandelijke ontwikkeling zullen gaan
twijfelen.
Want het kalme, sterke streven der jongeren
in de Kunst en hun stevige, hechte stand in de
zen tijd, dien zij reeds het cachet van hun willen
geven, omvat een pleidooi ter zelfverdediging en
eer e veroordeeling van het hun voorafgegane leven.
Eene veroordeeling altijd onder betuiging van
eerbied voor het groote en goede, dat het im
pressionisme tot stand bracht, doch met afwijzing
van de grootmachtige bewering, als zou daarin
het eind van de schilderkunst bereikt zijn.
* *
*
Die verandering van richting in de eigenlijke
schilder!.unst is gepaard gegaan met een opleven
der gestileerde decoratie en heeft zich eigenlijk
daarmee gekruist. Men is als het ware onbewust
gaan begrijpen, dat de decoratieve kunst in hara
diepste inwendigheid eigenlijk van de schilder
kunst niet verschilde, niet mocht verschillen ook
om den aard harer technische uiterlijkheid. Want
is niet het bovendrijvend verschil tusschen de
twee kunsten ten slotte alleen maar gelegen in
het kader'! En waar in de toekomst beide strevende
zijn naar wat ik nu met een woord noemen wil:
stijl, daarom hooren ze bij elkaar, zijn ze innig
twee zaken van dezelfde beduiding.
De kunst, die ging wijken uit het spoor van
het impressionisme, om eigen uitings-wegen te
zoeken, begaf zich al dadelijk in verschillende
richtingen. De eene zocht in een streng weten
schappelijke doorvoering der theorie
vandecomplementaire kleuren zijne sensaties te uiten, en
dat werd de richting van het pointillisme; de
tweede tra'chtte, in eene absolute vermijding van
licht en bruin, in pure vlakke kleuren tegen
elkaar te brengen, te zeggen wat zijn oog gezien
had; eene nog verder strekkende, liet de bewerking
der kleuren totaal opzij; om in eene zuivere
lijnenkunst, zonder meer, de hevigheid der aan
doeningen op te zetten, en van deze twee boort
men thans spreken als van een kleur- en
lijnsymboüek.
In hoever het nu de plicht, de plicht jegens
zichzelf nl., van jongere impressionisten mag
heeten, hunne krachten in te spannen naar dit
nieuwe terrein; in hoeverre individueele oor
spronkelijkheid gebiedend van hen eischt, de reeds
door vorige kunstenaars afgeloopen baan te ver
laten, ja, in hoeverre ieder kunstenaar, die in
dezen onzen tijd opkomend, blijft bij het impres
sionisme, schuldig mag genoemd worden aan
ongeoorloofde navolging, is eene vraag, die men
vooralsnog onbeantwoord dient te laten. Eiteene
is evenwel reeds als onomstootelijke waarheid
voorop te stellen, dat wie nu nog impressionist
is om het impressionisme, gebruik makend van
de resultaten die anderen vóór hem in die richting
vonden, beslist te veroordeelen werk levert. Want
reeds gaf de jongere kunst uitingen, die compleet
zijn, en bij eene absolute beschouwing even hoog
rijzen voor het gevoel van den onbevooroordeelde,
als de beste werken van de knapste meesters
deioudere school. En daarom is het jammer dat
onder de op de hier behandelde expositie ten
toongestelde werken van deze nieuwere uiting
geen specimina te zien zijn.
Met dat al is deze negentiende tentoonstelling
van vrij wat meer interesse, en van grooter voor
naamheid ook dan vele harer voorgangsters. Van
heel wat getrouwe comparanten is er beter werk
te zien dan ze in jaren leverden, en meer dan
een, die al heel wat keeren ontbrak, of uitkwam
met een enkel onnoozel aquerelletje, is nu weer
eens in goeden doen aanwezig.
Daar is in de allereerste plaats werk van een
zeer apart kunstenaar onder de jongeren, die nu
al een heelen tijd in bescheiden eenzaamheid
arbeidde, zonder dat men van hem hoorde ge
wagen. Ik bedoel Isaiic Israels. Onder het door
hem ingezondene trof me vooral no. -IS van den
catalogus, eene straat bij avond. Er is in deze
waterverfteekening eene grooto légance, die niet
ontaardt in chic, een tendenz naar kleur, die
niet gemaniereerd wordt, een stijl vol
vormencomplex, zonder te gaan in eene wezenlooze
compositie. Ik kan mij zoo voorstellen, hoe
velen dit werk zullen zien als komend onder
uit den invloed van Breitner. Maar 't heeft
er niets van. Wie verder ziet dan den meest
oppervlakkigen schijn zal bemerken, dat wat
bij Breitner aan kleurmengeling op het papier
komt bruusk, in de vage onbewustheid van een
zichzelf ongeveer heelemaal niet meester natuur
kunstenaar, maar dan ook komt met de uitgelaten
overstelping van een die alles geven wil, ja meer
dan hij bezit, bij Isaiic Israels is van een veel
grootere hoeveelheid afgenomen, en
energischbewust, haast zonder passie bij 't maken neer
gezet wordt, Breitner is een met veel geweld
slaande kracht, Israels eene absoluut gedwongene.
Als ik hier over Breitner spreek, bedoel ik
trouwens niet den Breitner, die de aquarellen op
deze expositie met zijn naam geteekend, vervaar
digde. Het wil ons voorkomen, dit Breitner snel
achteruit gaat, en dit is niet alleen eene bij hem
te constateeren beweging, als men anderen, jon
geren langs hem heen ziet gaan. Zijn achteruit
gang is een volstrekte. Met uitzondering van een
enkel nummer is zijn werk in Pulchri beslist
middelmatig. Juist bij Breitner, om den aard
zijner kunst, valt dit zoo goed waar te nemen.
Die alles domineerende trek in zijn sublieme
werk van vroeger, de brutaliteit waarmee hij
vormen en gedaanten te-loor liet gaan in een
kleurengamma, dat alleen het zijne was, viel te
bewonderen, neen was overstelpend toen hij (lat
kleurengamma tot in de uiterste finesses vasthield.
Maar wordt hot niot impertinent, als vormen
gaan schuilen in bezweken kleur ? Troosteloos
hard en ruw is nu zijne kleur, onbeschaafd en
gewild-zwaaierig zijn toets.
Juist om zijne natuurlijke onbewustheid, om
het ongewilde waarmee zijn werk er kwam, vroeger,
treft ons nu zijne valschlieid van kleur zooveel
te meer.
Een ander, van wien men weinig to zien krijgt
en die hier werk exposeert, is van der Maarel,
Als ik zijne aquarel (oen vrouwe-tiguur op een
kameel tegen een blauwe lucht) aandachtig bezie,
kan komt het mij voor, dat zij, na lang zwoegen
er ten slotte toch niet beter op geworden is. liet
is, alsof er een moment geweest is, waarop de
aquarel volkomen in den haak was, en alsof
de schilder daarna zelf haar is gaan verknoei
en, toen hij er op doorgegaan is. In de op
lossing van het probleem : in een vrij
contrasteerende kleurdivisie zooveel mogelijk har
monie te brengen (en om het streven daarnaar
telt van der Maarels werk mee) is hij niet ge
slaagd. Wat bijvoorbeeld tegen die profondo
blauwe lucht, do violette lichtplokken op het
vrouwekleed schiep, is ons een raadsel. Ook
de groote, onrustige, witte passé-partout (loot aan
dit werk schade. Misschien was de blauwe lucht
nog wel tot haar recht gekomen, als er gezocht
ware naar eene omlijsting, die in hetzelfde rythme
paste. liet is wel jammer, want op deze expo
sitie maakt van der Maarel's werk anders geone
onaardige tiguur.
Dat er op het terrein van het symbolisme
voetangels en klemmen liggen, is bekend. Maar
het blijft te vragen, hoe men zoo geheel ia die
klemmen gevangen komt als E. Bosch. Vooral
zijn Kruisdraging (no. :.';>) bewijst die gevangen
schap. Een concatenatie van tiguurcontoeren is
nog geen lijnen rythmo. Eene symbolieko voor
stelling moet zijn als een kwadraat-getal in de
wiskunde. Men moet er, overdrachtelijk gesproken,
als het ware den wortel uittrekken kunnen, en
als uitkomst de te symboliseeron idee overhouden.
Als ik dan in de symbolioke voorstelling het Geloof
aan de Zaligmaking door Gods Xoon wil zien rusten,
dan eisch ik diepere gedachten, zwaarder slagen
van bewerken, gedegcner opvattingen,dan die, welke
Bosch mij voortzet. Maar ik wil geen reeks
getulbande koppen om oen kruisdragenden Christus,
die om hunne kompositie en don gang hunner
wezenen, wel van Maner konden we?en, als zo
maar door dezen gezien waren, ach, wel van
Kembrandt, als hij ze maar door zijn licht had
laten gaan. M n wat de mysterieuze botnekenis
wezen mag van no. '21 : Een naakt tiguur met
twee zwanen, is mo geheel onverklaarbaar. Als
het Wagner's Elsa opnieuw, ditmaal in kleur
gesymboliseerd, wil beduiden, lijkt Klsa mij toch
van treurige proportiën toe.
Inderdaad, de heer Bosch kan aan het sym
bool niet beginnen, voor hij de realiteit te geven
weet. En dit is, naar de wijze waarop Elsa's
beeld geteekend is, te oordeelen, nog maar
schamel.
K. S.
Dat bij de bekende veilinghouders ('. K. Roos
Co. to dezer stede, n zwaluw niet den zo
mer maakt, is veilig uit hun intreden van dit
winterseizoen af te leiden. Voor den '_'.'> a.s. toch.
worden tegelijk twee belangrijke verzamelingen
door hen in veiling aangekondigd; die van bet
Kabinet Moderne Schilderijen van den heer
Willem Hartog, uit Rotterdam, en die van de Aqua
rellen en teekeningen uit de nalatenschap van
den heer Gerard A. Ileineken, welken elkander,
de eene des daags, de andere des avonds opvol
gen zullen.
De zorgvuldig behandelde »Willem Hartog"
catalogus met afbeeldingen van een twintig schil
derijen en enkele beeldhouwwerken, maakt al
dadelijk kenbaar dat deze veiling ook in het
buitenland niet onopgemerkt voorbij zal gaan. De
schilderij »van Marcke", naast werk van Ch.
Meissonier, om dan verder nog Van Beers, Castres,
Courbet, Delobbe, Montecelli, Struys,
Verboeckhoven enz. onder vele andere te noemen, laten
daarvoor geen twijfel over.
De Hollandsche kunst blijft in deze verzame
ling ech'.ei evenmin ten achter ; wij wijzen daarvoor
op het fijngevoelde »Buurpraatje", eu op een
kleiner strandgezicht]e van Israëls, op de twee
belangrijke doeken van Bisschop ; op de «Mooie
Minne" en de lluispoëet' van David Bles; en
op het fraaie werk van Artz, Bosboom, J. en W.
Maris, Mesdag, Xeuhuys, en vele anderen, dat
de verzameling verder no<r omvat. Onder het
beeldhouwwerk mogen nog een »Jezus" en >Maria"
genoemd worden, als herkomstig uit de Galerij
van Z. M- Willem II.
Bij de heeren Preyer & CAO., Wolvenstraat 1!>,
is geëxposeerd eene aquarel van J. Bosboom,
»Kerkinterieur''.
Bij de tïrma E. J. van Wisselingh & Co., Spui
'2.'), is geëxposeerd een schilderij van A. Vollan,
»Visschen". Voor het zijraain een schilderijtje
van Corot Landschap".
IIIMIUIIUIIimimilMMIIIIMIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIMimilllll
Tweemaandelijkse!! Tijdschrift
voor Letteren, Kunut, Wetenschap en
Politiek. Hoofdredacteuren: L. VAN
Tl I.'l lx<l,'l pn V) IM.'I'T \T I.' l; \\' 1.' v
ALUEUT VEKWEV.
Er bestaat wellicht geen zoo afdoend middel
om een talenf in de wieg te smoren of een lite
ratuur in den kortst mogelijken tijd naar do
blauwe Barrebiesjes te helpen, als een tijdschrift
en het moge dan waar zijn dat het doel van zulk
een onderneming is: te zijn een klok waarop rnen
in het geestelijke kan kijken hoe laat het is, ge
lijk een vriend mij vernnftiglijk meedeelde, mij
schijnt het dat de bezielde raderen van zulk een
uurwerk op den duur niets anders kunnen berei
ken dan dat zij elkander onderling en wederkeerig
stokdoof of' st:ipel-dol ratelen, met dit natuurlijk
gevolg dat de klok van slag raakt of na eenigen
tijd als een razende door te hebben geloopen nu
achteraan komt suffen en stilstaat, neen het kan
een pendule zijn waarop de moderne huisvrouw
met ongeduld ziet of het nog geen tlve o'clock is,
als wanneer zij haar thee zal schenken, nooit
wordt het de bliksem-brekemle beiaard, welks
koperen tong storm dondert door Vlaanderenland.
Ik ken dan ook geone zoo absurde verbinding
dan die der namen Daute of Kabelais aan het
woord tijdschrift, en overtuigd dat er geen
naargeertiger verbeeldingen zijn dan die van grooto
mannen in lichamelijk of geestelijk négligé, of
onder het snuiten van hunne dito-neuzen, komt
het mij voor dat ieder zoodanig man die op het
denkbeeld komt waarachtig werk in een perio
diek te leveren, minstens genomen, zwaar ver
kouden van het in zijn hemd zitten moet zijn.
Zou «iet het ontbreken van literaire kunst in
onzen tijd, zijn toe te schrijven aan het bestaan
van tijdschriften, het zou dunkt mij, uit de Hol
landsche productie gedurende de negentiende eeuw
ten duidelijkste te bewijzen zijn.
Het komt er nu langzamerhand waarlijk eens
op aan de onderscheiding te maken tusschen twee
ongelijkheden, wier onderscheid in do laatste
eeuw is vergeten. Door vielke oorzaken is aan
mij niet te onderzoeken, maar een zekere blind
heid in letterkunde is zulk een feit, dat ik in
grooten angst ben dat men mij ietwat minachtend
zal toevoegen, dat ik waarheden-als-koeien spreek
bij derzelver vermelding. Men is in letterkunde
vergeten, datgene wat met uitzondering van
eenige uiterst incapable critici in schilder
kunst algemeen wordt erkend: dat er een indivi
dueele en een samenlevings-kunst bestaat. Een
egoïstische, stof-liefhebberule, inuig-eigenkunst, die
zich vaak ten onrechte voorstelt een profetie te
zijn, en eene, uit het volksbrein geboren en door
een enkel persoon samen gevatte, eene die nog
immer uit ('e wellicht voor het laatst krachtige
bourgeoisiekop komt, zooals ze later tusschen de
proletariërs zal worden uitgeperst. X'u willen
de enkelen die bewust of onbewust zich korzel
en kregel voelen omdat zo niet tot een der maat
schappelijke partijen behooren. welke al vast alle
bestaand terrein innemen voor den reuzenstrijd
naar welke de volgende eeuwen zullen genoemd
worden, zich afzonderen, en klimmen in boomen,
waar ze van omhoog kijken en vruchten eten,
leven en een enkelen keer met of zonder kwaad
opzet datgene neerwerpen op de hoofden der onder
gaandon wat hen boven te veel is. Deze boom
kolonies verachten wat beneden is, en mogen ze
bet, onderling in hun auspiciën oneens zijn, elkander
behandelen of negeeren zij met zekere hoffelijk
heid, voorwaar, voorwaar wij hier beneden zullen
zoo wij op onze vijanden instormcn de boomen
niet sparen, maar do sterken onder ons zullen
ze niet niet wortel en al uitrukken, en hoe meer
vuil er in hun toppen zit des te govarolijker
wapen zullen ze zijn. O, gij individualisten en
schriftgeleerden gij zult de eersten zijn, hoe hoog
ge ook klimt, die te pletter zult geloopen worden
oj) de harige borsten van het plebs of de
geldhaniassen der burgers ; een dier partijen zal
overwinnen, maar gij zeker zult in dit
reuzentornooi omkomen zooals gij verdient.
Ik zelf ben in de individuen-kunst groot ge
bracht, en bob velen van ben lief gehad die deze
vertegenwoordigden, maar zelfs in mijn onwetend
heid is immer mijn grootste liefde geweest bij
hen die ik nu weet dat zullen of zijn gaan zien,
dat een kunst niet op persoonlijk vernuft kan
worden gebouwd, en zelfs zij die zich in den
strijd van wat niet langer samen kan leven stel
len aan een mij vijandelijke zijde, zijn mij liever
dan het alleen levende ras met hetwelk ik in
geen enkele verbinding sta.
Dit alles hangt ten nauwste met een tijdschrift
samen.
Ik heb al meer gezegd dat individualisme,
slechts uit een te groote liefde voor bet werk,
ais werk ontstaat, en uit eene verwijdering van j
kunstenaar en publiek. Hoe kan men nu met
mogelijkheid een betere brandkast vinden om
zichzelf met zijne vrienden in op te sluiten, dam
een tijdjchrift waarvan men vergeten heeft het
geheim van het letterslot mee te deelen, waar wa»
ooit een zoo vruchtbare stoeterij van persoonlijk
belang-hengsten.
En toch, hoogste perversiteit van het noodlot,
heb ik nu in een Tijdschrift gevonden een kunat
die uit onzen tijd en ons eigen leven is, een
tijd dien ik voor de toekomst had willen vergeten,
een leven dat ik armoedig en gebrekkig meende,
ik heb gevonden dat er vóór den angstig
hoopvollen strijd nog een oogenblik van stilte zou
zijn waarin zij die zullen gaan sterven hunnen
Caesar begroeten, een oogenblik waarin het ons
zal gegund zijn ons zelve innerlijk door en door
te schouwen, waarin we bij een licht, als van
de oogen onzer moeders in weemoedig genot
verleden en toekomst zullen kennen, en ik heb
gewenscht dat mijn leven dezen oogenblik zou
uitduren.
X'a de romantiek van hot verleden, tot sterking
voor gedrukten, zijn de verzen van Henriette
van der Schalk de romantiek van het tegen
woordige de romantiek der Waarheid.
Nlot volyt. AM>UK JOLLES.
iniimiiiliililiil
iiimmnumiiiiiiiiiM
Dr. Oliver Wendell Holmes f.
Amerika leeft in de verbeelding van sommigen
als een nieuw huis van een parvenu, met versch,
kleurig behang, en nieuwe, opzichtige meubelen,
alles druk, overladen, en riekend naar de verf,
zonder herinnering aan een verleden. Maar wij
behoeven maar aan den trots der knickerbockers
te denken, om tot de conclusie te komen, dat
ook in de Xieuwe Wereld, waar maar het leveR
een tijdlang is bezonken, de eerbied voor de tra
ditie leeft. Het is trouwens genoeg bekend,
hoe er in enkele kringen van Amerikanea
een ware jacht wordt gemaakt op al wat aan den
feodalen tijd herinnert: heraldiek, oude namen,
oude archieven, oude kasteelen, en andere arche
ologische brokstukken waar een gehechtheid
aan oude zeden bestaat, een familietrots en een
trouw aan het puriteinsche calvinisme en de
gebruiken en gewoonten van Old England uit de
dagen van Cromwell en Elisabeth, gelijk zij in
de oude wereld zelf bijna niet meer worden ge
vonden. In zulk een milieu heeft dr. Oliver
Wendell Holmes geleefd, de vijf en tachtigjarige
dichter en schrijver die dezer dagen is overleden,
en van wien een der groote Engelsche bladen
getuigt :
-Xo American was more widoly and more
tenderly loved.'1
Wendell Holmes was inderdaad doctor, en wel
in de geneeskunde. Hij heeft een jaar lang rech
ten gestudeerd, en is daarna in medicijnen over
gegaan ; hij bezocht Kuropeesche universiteiten,
hoofdzakelijk die te Parijs. Zijn graad verwierf
hij in l S.T.) te llarvard; in '.">!! eu M(> was hij.
professor in de anatomie en physiologie aan het
Dartmouth College in Canada. Hij vestigde zich
later te Moston als practi>cerend geneesheer, ei!
doceerde te i larvard. Maar ten slottu bleef Boston
zijn woonplaats, Boston dat een tijdlarg, toen
Channing, Thoreau, Alcott, Xathaniel Hawtaorne,
Ijongfellow, J. Hussel Lowell en Emerson er met
hem woonden, de muzentempel van Amerika was.
In de Saturday Club kwamen allo kunstvrienden
geregeld samen ; dat was een Muiderkring, waar
een vreemdeling het zich tot hoogo eer rekende
te worden binnengevoerd. Holmes had in dia
dagen al het een en ander uitgegeven, want hij
had reeds jong verzen gemaakt. The, Last Ltaf',
met het bekende :
li
prt>>ed
On the
lipTn ilicir l)l""in :
A lul i lu; iiiniH s lie Invc (<i licnr
Have l)i'en cnrxcii i'tn: in;ni\ a vcar
Ou the tiuiil)."
is van zijn zestiende jaar.
In '-IH gaven Ticknor and Sous een uitgaaf
van zijn toen complecto werken, die zijn naam
vestigde; maar beroemd werd hij eerst in '57
toen the Atlantic Mon hly de eerste hoofdstukken
van the Autocrut of tl ie Breuk f ast Taljle publi
ceerde. De kritiek oordeelde dat dit werk, geheel
buiten de traditioneele vormen vallend, hot op
nemen niet waard was. Maar de lezers vochten
er om, en maakten de Atlantic 31'jnthly tot de
best geslaagde onderneming dier dagen. Op den
Autocrat volgden the J'rofessor en the Poet at
the Bre«k/'(tnt Tablf, die in denzelfden trant als
het eerste verschillende philosophische en theo
logische onderwerpen behandelden. Het proza
van Holmes is van een bijzondere lenigheid, vol
onverwachte wendingen eu aphorismei!. IJ el is
doortrokken van een zeer breede humaniteit, en
een groote vcrgevensgezindhoid. Als dichter is
hij in den burgeroorlog do groote man van het
Xoordon geworden. Hoewel een conservatief, en
dus oorspronkelijk met de motieven voor den
oorlog niet ingenomen, was hij toen eenmaal het
nationaal bestaan ermede werd gemoeid, de be
zielende dichter der krijgers. Mannen en vrouwei:
hebben geschreid bij zijn oorlogszangen, in Tlie
Voice of tlie Loyn.1 Norlli verschenen. Xog
kunnen de ouderen in de l'nie niet spreken van
zijn Union ai«l Liberlij, zonder te worden
aangedaan. -Klag of the heroes" zoo zong hij:
l-'hlj; ut' tlli: hcvm's w lm hït lis llioil' glury.
JidL-nc thr»n?li Uieil- kiUk-fii-hU t'mndc r and ilame,
la/.nnud in suim' and illuiniiu-d in sini'y,
\Viivc 'i'm- u- uil wli" inlicrit tlieir i'amc. ;
f n u'tlh '/rif bi'iïiniT bi'm'ht, .4
Sprmkk-d with >t;iri-y light,
Spivinl iu fair emblaiins frnin niniint'iin tn sliore;
\\hilc ilirnii^'li the Miuudiim' ?kv
l.nund rin^s te \:a[um'^ cr\ ?
Uiii"ii and LibfM'h , one evermoiv."
Oliver Wendell Holmes was niet alleen in
Amerika, maar ook in Engeland populair. Our
Ilundreil Datjïin Europe, zijn reisbeschrijving
van 'cS(i, die in de Atlantic Monthly verscheen,
is daar om het te bewijzen. Hij werd als een
vorst ontvangen ; zijn reis door Engeland was een
lange rij van luncheons, diners, thé's, receptfes,
soms drie, vier op een avond. Hij woonde als