Historisch Archief 1877-1940
904
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
zagen er heel knap uit, die schilderheeren. Als
wjj dan om dien tijd aan het tooneel waren,
Weven we voor de glazen staan kijken net zoo
Jang tot zo van hun atelier kwamen om naar
Arti te gaan. Zij begrepen het spoedig, en keken
naar ons. Zij groetten en wij groetten, en dan
liepen we als malle meiden weg. 't Was gek
van ons, maar het was toch aardig, en zoo on
schuldig mogelijk. Rochussen was wel de knapste,
hij had iets van een aristocraat. Wie van ons
een knikje van Rochussen kreeg, had wel een
beetje van jaloezie te lijden.
Een goeje tijd. Waarom zoo kort? Mijn
brave man dood, Eduard de Yries dood, Mietje
Klein dood, te Gempt dood, van Lier dood, Sophie
de Vries dood, Rochussen dood.... 't wordt
zóó leeg om je ....
(.Stof volgt.) 3. H. R.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinlniiiiiiiiiimiMMiiiiiiiiiiiHmniiiiiiiiiininiiiimiitm
Muziek in de Hoofdstad.
Thans is het woord aan de Fransche Opera!
De Fransche Opera ? hoor ik vragen. Gij hebt
nog bijna over niets anders gesproken!
Volkomen juist! Doch nu hebben wij voor het
eerst weer de Fransche Fransche Opera gehad
en dat is het evenement van de afgeloopen week
en bovendien het merkwaardige van het geval.
Het is echter niet noodig, ons verder in dit ziel
kundig probleem te verdiepen, ook mag ik dit
niet, want mijn recensenten hart moest (in
figuurlijken zin gesproken) eigenlijk al van ongeduld
trappelen, om het geheele lijstje van uitvoerenden
op het reitje af te bespreken, zooals ieder wel
opgevoed recensent behoort te doen.
Doch al is men nog zooveel recensent, men is
nu eenmaal ook mensch en dus wil men wel
eens buiten de gewone orde van dingen gaan, en
niet precies rekenschap geven van een les die men
overhoord heeft, want aldus is eigenlijk het
aanhooren en bespreken van werken zoo vaak ge
hoord als Les Huguenots het best te noemen.
Doch Les Huguenots oefent nog altijd sterke
aantrekkingskracht uit. Vraag dat maar eens aan
den ouden heer die op de bovenste verdieping
van de schouwburgzaal geplaatst »niet te houden
was van enthousiasme en Raoul's Plus Blanche
etc. begeleidde met allerlei operagebaren en liefst
geheel medegezongen zou hebben indien zijn om
geving hem dit niet had willen beletten, echter
zonder al te veel succes.
Begreep dat publiek dan niet dat het zoo goed
doet iemand in extase te zien (vooral bij een
opera die men al te dikwijls te hooren krijgt) en
dat men een koelen, berekenenden, nuchteren
Hollander moet zijn om zulk enthousiasme niet
op de rechte waarde te schatten. Waarom liet
het publiek hem niet zijn gang gaan ? Met al
dat gesis om stilte scheen Raoul op de gedachte
te komen dat men zijn zang niet mooi vond en
zooiets zet een debutant zelden op zijn gemak.
Had onze miskende vriend op de galerij geen
succes bij het publiek; de zangers en zangeressen
hadden dit destemeer. Hoewel het niet vol was
klonk het applaus er niet minder warm om.
Na het groote Trio in de derde acte (waar
Valentme langer bij avond op straat blijft
rondloopen dan voor een welopgevoed meisje past;
en dat nog wel in bruids-costuum! Doch waarom
liet Ntvers haar ook dadelijk alleen achter om te
blijven bidden? Hij had moeten begrijpen dat
zijne bruid al te veel geraowftseerd was om haar
onbeperkt vertrouwen te schenken) en na den
worstel-wedstrijd in de vierde acte tusschen
Kaoul en Valentine weerklonk het applaus
enthousiastisch. Ik moet dan ook zeggen dat wat het
laatste duo betreft, ik zonder de uitvoer
ders het brevet van »champions of the world"
toetekennen warm ben geworden bij den zang
van Mevr. Barety en den heer Kenault, in weer
wil van sommige minder gelukkige oogenblikken
wat betreft dien vocalen wedstrijd.
Ik heb mij alweder geërgerd dat de librettisten
Valcnt ne zooveel rare dingen laat doen om de
intrigue van het stuk op touw te kunnen zetten
en te ontwikkelen, want als persoon is Vulentine
uiterst sympathiek, vooral wanneer een zangeres
zooals Mevr. Barety die vertolkt. Wanneer ik
echter deze voorstelling als uitvoering bespreek,
zou ik haar en ook anderen niet onverdeeld
kunnen prijzen, want de vreemde omgeving en
het laag geplaatste orkest waren bepaald van in
vloed op de uitvoering, en toch kon men door het
nog onvolkomene heenzien, dat de heer Renault
(Haoui") wanneer de heeschheid, die zich open
baarde zoodra hij zacht zong, blijkt van tijdelijken
aard te zijn een zeer goeden aanwinst zal
zijn, dat de Heer Chaïs (Kevers) een krachtig'en
ontwikkeld barytongeluid bezit, dat de heer
Kedon (Marcel) eveneens een aangenaam
basgeluid heeft, dat echter minder past voor de
partij van Marcel en dat de heer Darras (St. Bria)
zijn taak weer bevredigend vervulde. Over de
nieuwe dames-debutanten spreek ik later uitvoe
riger, wanneer zij meer op dreef zullen zijn,
vooral wat mej. van Emelain (Hlurguerite) be
treft. Mej. Paulin (ürbiin) bleek veel
tooneelen zangroutine te bezitten.
Uit deze voorstelling, waarin het te laag zinjen
nog te veel op te merken viel men schreef dit
zooals ik zeide, toe aan het feit, dat het orkest
te laaf/ zat, doch aan die betere plaatsing zullen
de zangers wel gewennen valt op te maken
dat de directie van de Fransche Opera er in ge
slaagd is een personeel bij elkaar te krijgen, dat,
zonder tot zeer hooge verwachtingen recht te ge
ven, voor een Théitre de province loffelijk is
samengesteld en dat men vooral er naar gestreefd
heeft, geroutineerde krachten te winnen, hetgeen
van veel tact en inzicht getuigt. Met belangstel
ling zien wij de volgende voorstellingen tegemoet
Er zijn nieuwe werken aangekondigd, en daarmede
vooral worden de voorstellingen belangrijk. De
debuut-periode met de onvermijdelijk daaraan
verbonden al te vaak gehoorde repertoireopera's
raoet men nu eenmaal eerst doormaken, dit is
noodig om de studie van de nieuwe werken rus
tig en zeker voor te bereiden
Ten slotte zij vermeld dat het orkest van het
Concertgebouw bij deze opvoering mede werkte.
Ook de corypheën van dat orkest namen aan de
uitvoering deel. De heer Jahn nam zijn plaats
als chef d'orchestre weer in.
*
$ *
Dezer dagen heb ik nader kennis gemaakt met
een nieuw werk dat dezen winter in de Ned.
Opera van den heer Van der Linden en naar
ik meen ook in de Fransche Opera zal worden
opgevoerd n.l. L'Attaque da Moulin van Alfred
Bruneau. Het libretto naar Zola is van Louis
Gallet.
In het weekblad van 3 Dec. 181)3 komt een
overzicht van den inhoud van het libretto en van
den indruk die dit werk te Parijs gemaakt heeft.
Zooals men weet heeft Bruneau in zijn eerste
werk: Le Rê>:e zeer moderne neigingen gehul
digd. Daarom werd hij door de volgelingen van
Masscnet, Thomas, Gounod e.a. als een
intrtmngeunt uitgekreten; Bruneau kreeg echter gelijk
van de anderen die erkenden dat het mystieke
waas dat over dit werk ligt, zeer gelukkig is ge
troffen en dat door geheel met de tradities van
de bestaande opera te breken Bruneau getoond
heeft iemand te zijn die iets te zeggen heeft.
Dit nu ook blijkt uit L'Attiiquc du M-jnlin. Aan
de mystiek is in dit werk geen plaats verleend
en dat is ook natuurlijk, want hier is het aardsche
liefde en aardschen strijd die men mede moet
leven. Van de meer conservatieven te Parijs is
toen een juichkreet opgegaan. De componist was
teruggekeerd tot de goede richting!
Na de kennismaking kan ik niet zoo grif toe
stemmen dat de componist zich geheel
gemetamassenet-iseert heeft, al is ook in de kleur van
de muziek de invloed van zijn oud-leermeester
soms niet te miskennen. De componist blijft
op en d'op Franschman, doch wat stijl en bewer
king betreft geeft hij aan het orkest en den zang
de beteekenis die het in de moderne muziek
moet innemen.
Waar de componist den ouderen vorm ge
trouw blijft is hij in het spoor van de op
racomique uit den goeden tijd gebleven. Overigens
is zijn werk geheel Dfame li/rique. In het eerst
genoemde genre speelt zich de bekoorlijke scène
af waar de oude Merlier zijne buren op het
verlovingsfeest van zijne dochter i'rnr«;oi-e met
Dominique noodigt en waar volgens het gebruik
van het land de bruidegom door d.: jonge mannen
wordt binnengeleid na aangeklopt te hebben. Men
vraagt: wat zoek gij hier? Mendiant d'amour je
passé, mon espoir est dans sa grace, rnon audace
est dans ma foi. Thans treedt het meisje hem
tegemoet met hare vriendinnen. Do oudste vraagt:
Hoe zult gij uwe vrouw beschermen? Je
laprotègerai de toute ma force, les chêiies a la rude
ócorce, savent que! coup parfois mon bras leur
a porté, dans mon sang a passéquelque peu
de leur sève, et dans l'air embaumi: qui par les
bois s'élëve, a pleins poumons j'ai bu la joie et
la santé!
Hoe zult gij haar onderhouden? Sous la lourde
meuble je pousserai la fleur du bléde l'aube au
soir, j'arracherai les fruits a la terre, au pressoir
je puiserai Ie vin, ainsi de ma main seule elle
tiendra la vie et Ie bonheur. Hoe zult gij haar
beminnen ? Toute, et de tout mon c<rur, d'un
cirur solide autant que mes bras a la peine, il
n'est de grand amour qu'en une race saine, ainsi
nous serons forts tous les deux.
Goed geantwoord, zegt het koor, en nu zegt het
meisje : Au cher mari, qui m'appelle, mon deur
vole sans retour. Par son aimante parole, mon
cu'iir tout embrassévolo, mon cteur vole vers
son amour.
Hoe zult gij hem dienen? vraagt een der man
nen: Comme voudrait Ie servir une nière, comme
voudrait Ie servir une soeur. J'aurai souci de
changer en dou^eur tout re qui lui serait peine
grave ou légere. Hoe zult gij hem troosten?
Q.nand il me revriendra de labeur abattu. a force
de tendresse et de sollicïtude, je ferai du foyer
une béatitude... Je sorai la ga t téconsolante
aux coeurs las, s'il pleure, il oubliera ses larmes
dans mes bras: Hoe zult gij hem beminnen?
Comme il m'aime lui inême, comme déjajo l'aime
et plus encoro même si je puis?
Is dit geen schoon gedacht tafereeltje? en is
het wonder dat de componist hier tot de goede
periode van de Opéra-Comique is teruggekeerd?
Ik hoop dat vooral dit tafereeltje ons in schoon
Nederlandsch zal gegeven worden, want dit
verdraagt allerminst de bewerking door een
ruwe hand.
Het is eigenlijk dit gedeelte dat mij in ver
zoeking bracht er nu reeds over te spreken. Want
wat bet overige betreft, daarover spreken wij later
na de uitvoering, die zeker ieder met groote be
langstelling zal te gemoet zien.
VAN MiLi.ic.EN'.
Wilhelm II tooneelcriticus?
De Duitscho keizer speelt in sommige opzich
ten wel wat al te veel Voorzienigheidje over zij
landgenooten. Wij herinneren ons nog te goed
het Moltke-portret van een juffrouw, wier naam
wij ons veroorloven te hebben vergeten, dat, na eerst
door de commissie te zijn afgekeurd, op zeer
hoog bevel toch in den Berlijnschen salon ge
plaatst werd niet alleen, maar eervol onderschei
den bovendien. Thans, zoo men de »ti<imburger
Rl achrichte n, het orgaan van den slleichsnörgler
im Sachsenwalde" mag gelooven, heeft Wilhelm II
zich weder op vrij onhandige manier in
tooneelzaken gestoken. Er wordt nl. beweerd, dat de keizer
op een avond dat in het >I!erliner Theater" de
2\ilittinur, van Fulda werd gespeeld de keizer Ludwig
Barnay bij zich heeft doen komen, en hem heeft ge
vraagd, of het waar was, dat dit stuk als achtergrond
had de bedoeling om den nieuwsten koers waarin
sedert Bismarck's ontslag wordt gestuurd, den
huldigen rijkskanselier eri andere, nog hooger
geplaatste personen in een hatelijk daglicht te
stellen. Barnay zou, volgens zijn eigen, later
verloochende verklaring hebben geantwoord, dat
de Ttilisman een satire was op sommige maat
regelen der regeering. Indien dus en ziedaar
de clou van het praatje aan dit werk de
Schillerprijs werd toegekend, zouden er verkeerde
politieke gevolgtrekkingen uit kunnen worden
gemaakt. Nu is het waar, dat Ludwig's Talis
man den Schillerprijs niet heeft mogen verwerven,
en waar is het ontegenzeglijk eveneens, dat de
keizer zich dikwijls met kunstzaken bemoeit als
hij beter deed, zich er buiten te houden. De
l grootste specialiteiten op litterair gebied hebben
' immers niet kunnen kiezen tusschen Sudermann,
| Hauptmann, Fulda en Max Halbe. Hoe zal dan
j iemand die de politiek der geheele wereld in
j zijn hand wil hebben, nog even over kunst ook
oordeelen !
Het Strauss-album.
Aan Johann Strauss, den walsen-componist bij
uitnemende wereldbewegende musici van onzen
tijd, is door den heer von Lippowitz, de directeur
van het Neue Wiener Tntjhlalt een album aan
geboden, waarin de groote geesten, bij den
gelukwensch met zijn zeventigsten verjaardag en zijn
gouden kunstenaarsjubil^um een paar
waardeerimde woorden voegen. Fi-iaro is er als altijd bij
geweest, om de Fransche autografen machtig te
worden vóór zij worden opgenomen in bet album,
en wij nemen van haar een paar van de aardigsten
over. Alexandre Dumas natuurlijk vooraan. Een
weinig wijdloopig vertelt hij, dat hij veel heeft
gedanst, maar onder het dansen met zijn dame
dikwijls is blijven stilstaan, om naar de muziek
van Strauss beter te kunnen luisteren. »IIet scheen
ons somtijds heiligschennis, zulke melodien dienst
baar te maken aan een louter physiek genoegen.
Nu ben ik even oud als Strauss, en ik dans
reeds sedert lang niet meer, maar ik laat mij
dikwijls zijn walsen voorspelen, en zie d-ni mijn
jeugd lachend en zwevend aan mij voorbijgaan".
Sardou en Coppée zeggen, ieder in hun woorden
precies hetzelfde. Ook Paul Bourget, die, sober,
een fragment van zijn verzen citeert:
El la imisiquc: <-t la ilow'iu1 du jour
Out ivvrilltf mon imri'-mir pensee
DJ vu; lit'ure'i^c ;\ loi^ir (k'pensi'e
En plein ainour.
Zola is wat particulier, gelijk altijd:
»Avec les bien vives sympathies d'un ignorant
qui ne se connait guère en musique .. ."
Marcel Prévost zegt; Le valse de Johann
Strauss est femme", en A. Daudet: »Les
musiciens tels que Johann Strauss sont les berceurs
de l'humanité", en hij wil ter belooning een ver
zoekschrift opstellen »au bon Dien"' om hem
eenige jaren langer levens te gunnen. Daudet
zal zelf bovenaan teekonen. Armand Silvestre
heeft een mooi vers gemaakt; dan komen de
dames. Princesse de Brancovan, Gyp, Sarah
Bernhardt, Anna Judic, Yvette Guilbert. Wij laten
alleen Gyp spreken :
;Je les adore, les valses de Strauss !"
Bemftrandt en de Italianen.
In het derde heft van het Jahrbueh. dar K. P.
Kim-<!:<n»imliiyigcn wijilt de heer Hofstede de Groot
een bijdrage aan wat hij de 2£ntleh>iungen
lie.mbrandts noemt. Men krijgt een opsomming van
wat Ilembrandt in schilderij en prent, direkt of
inclirekt al motieven aan velerlei voorgangers
heeft ontleend, een blijkbaar nauwkeurige lijst,
welke aan dengene die 's meesters werken tot in
de uiterste onderdeden wenscht na te sporen,
om het zakelijke niet onmogelijk van eenigen
dienst kan zijn. Oudere Nederlanders en Duitschers
dienden Keinbrandt een enkele maal als-voor
beeld, maar vooral ook aan de Italianen heeft
hij menig motief ontleend. Twee hoogst merk
waardige teekeningen hem door een populair
Italiaansch meesterwerk, het Heilig Avondmaal
van Lsonardo, ingegeven, werden door Lippmanns
kostelijke uitgaaf der gereproduceerde
teekeningen en ook door kleiner cliché's in Michels
boek in den laatsten tijil meer algemeen bekend.
En aan deze bijdrage van het Jahrbuch vindt
men ook eenige illustraties toegevoegd die in
zulke lijn van belang zijn. Een teekening van
Carpaccio wordt op het tegenovergestelde blad
geflankeerd door een trolVenden penkrabbel die
llombrandt er naar maakte, en die trek voor
trek, in de meer expressieve vederstreken van
den Hollander aan de trouw gevolgde kom
positie, dat men er verbaasd van staat zooveel
meer ruimte, kleur, illusie, en leven bedeelt.
Maar boeiender nog zijn drie reproducties, die
duidelijk aantoonen boe het bekende geetste por
tret van lïembrandt, waar hij, naar Iluets be
schrijving, met zijn trouwhartig gezicht, zijn
baret op n oor, de mantel om de schouders er
zoo gedistingeerd uitziet, indirekt in een beroemd
schilderij van niemand minder dan llafaël aan
leiding heeft gevonden.
Xaar Rafaëls deftig konterf'eitsel namelijk van
Graat' Balthasar ('astiglione dat ieder uit het
Lotivre kent, en dat in 10.'!',) te Amsterdam rnet een
heolo scheepslading Italiaansche kunst, in publieke
verkoop kwam, mankte Rembrandt, tijdens de auctie
zeker (want hij toekende op den rand de prijs aan
die het opbracht) een vluchtige penneschets. waar
eigenlijk bloot het motief van de deftige houding',
de wijze waarop de muts op het hootd staat,
waarop de schouder naar voren komt en in den
hoek onderaan zich de handen voegen op geme
moreerd staat. En een reprodnktie van dezen
krabbel uit de Alhertina (zonder den rand wordt
de teekening reeds bij Michel gegeven), laat,
naast 03:1 uitnemende heliogravure van de ets
geplaatst, geen twijfel over, of Rembrandt heeft
in datzelfde jaar, bij den opzet van dit spiegel
portret aan den zwier van Rafaëls schilderij ge
dacht.
Aardige vondsten als deze zijn in zooverre van
eenig belang als zij bepaalde verhoudingen scher
per kunnen doen uitkomen, en zoo mee tot
nog klaarder begrip van een groote persoonlijkheid
of van eene klasse van kunst mogen leiden. Uit
de wijze nu waarop Rembrandt met de doorhem
bewonderde prenten en schilderijen der Italianen
blijkt om te springen, valt een kant van zijn
figuur nader te bekijken, en voor hot begrip
van den Xederlandschen kunsl-aard iets als een
algemeene leering nog nader ta trekken.
Rembrandt behoort tot die universeel begaafden,
die al wat op hun weg komt weten te gebruiken
door het zonder eenig geweld te herscheppen in
zijn eigen bloedrijke taal. Hij was een harts
tochtelijk minnaar en verzamelaar van wat hem
maar verscheidens van nobels van overdaad, van
luister sprak. Wat daar aanzienlijk, wat
fantastiesch, wat vol karakter was, en wat leven
uitschitterde, was van zijn gading. Rijke stoffen,
vreemde wapens, paarlen, schelpen, zeegewassen,
vogelgevederten, medailles, afgietsels van antieken,
Oostersche miniaturen, hij was er verzot op,
en van Palma Vecchio en Giorgione. van Itafael
en Michel Angelo zelfs kon hij op schilderijen in
zijn eigen rijke kollektio wijzen. Van Titiaan
en de Boloneezen,Mantegnaen MarcAntoniohadhij
portefeuilles vol prenten in de kunstkamer. Maar
hij kon bij dat a'les ter school gaan zonder er
iets van eigen aard bij te verspelen. Vóór hem
waren er anderhalve eeuw lang Hollandsche schil
ders de Alpen overgetrokken, die bijna zonder
onderscheid niets van Italië's schoonheden hadden
benut, en zich aan de lessen van meesters uit
een manieristischen vervaltijd vergapend, blijkbaar
in het verzaken van hun moerstaal heel wat moois
meenden te bedrijven. Maar hij die, naar de
smalende uitdrukking van een tijdgenoot alles uit
zichzelf te weten onderwond, was veilig onder die
leiding van zijn eigen gigantische intuïtie, die
hern al deed verstaan wat van leven en van groot
heid sprak. Hij wist naar hartelust llafaël en
Pisano en Mantegna te bestudeeren terwijl hij
er slechts te krachtiger Rembrandt om werd.
Lit men alleen op het werk van de menigte
opzettelijke renaissancisten onder de Ilollandsche
schilders, dan zou men licht coneludeeren dat de
kennis der Italiaansche kunst voor de mannen
van onzen stam niet anders dan ten vloek is
geweest. Maar, en ik zeg dit ook in aansluiting
met wat hier onlangs over Scorel werd geschreven,
dus overijld sprekende zou men vergeten dat
juist vooral diegenen in den vreemde hun twijfel
achtige winst gingen zoeken, die van huisuit geen
erfdeel hadden gewonnen, en dat de groote
schatbewaarder van den Nederlandschen kunstgeest
van dezen boom der vreemde kennis wel volop
heeft gegeten zonder van het paradijs zijner on
bevangenheid iets te hebben prijsgegeven. De
pover begaafden mochten dan met de slecht
gekozen vreemde versierselen al een won
derlijk figuur maken, Uembrnndts genie was van
zulken omvang, dat hij alles in zich kon opnemen
zonder ooit aan iets anders dan aan Rembrandt
te doen denken. Niet in hem kon h^t opkomen
de formules en uiterlijke manieren van anderen
over te nemen, maar niemand heeft beter dan
deze ketter gescholdene, zich aan de wezenlijke
grandeur der Italianen weten te stichten. De
andere gaven, meest door mode gedreven, hun
wankelend ik over aan iets wat zij in den grond
niet hebben verstaan. Hij nam juist het essentieele
in zich op, en in het machtig domein van zijnen
geest bleek plaats voor alles.
J. V.
Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co,,
Spui '_'?!, zijn geëxposeerd : een schilderij van
Bastert, sln 't Gijn", en een schilderij van ter
Meulen. »Xandkar". Voor het zij raam een schil
derij van Artan, -Strand".
Bij de heeren Preyer & Cie., Wolvenstraat 19,
is geëxposeerd een aquarel van Jacob Maris.
fiuliiimmiimiii
IMMMIIIMIIIUIIIimiMIfMIMIIMmillllMllimilllllllllIHIII
Ada Negri.
Sinds eenige jaren heeft in Italiëen ook daar
buiten een jonge dichteres de aandacht getrokken,
die in ons laud bekend eu gelezen verdient te
worden. Waut ofschoon Inro gedichten een iiict
te miskennen sociale tcudeufic bezitten, is dit
eerder omdat zij door lu:t leven der armen en
lijdenden is getroffen, dan uit, lust om de kunst
in dienst te stellen van de sociale quaestie. Ada
Negri is in Italiëplotseling een beroemdheid ge
worden door haar voor een paar jaar verschenen
builde;! Fatulita: gedichten die reeds vroeger in
sociale blaadjes gedrukt waren, maar toen door hen.
die zich voor litteratuur interesseeren, over het
hoofd gezien. Deze jonge dichteres is in alle
opzichten een belangwekkende figuur in de tegen
woordige Italiaansche letterkunde; zij is belang
wekkend door Laar leven zelf, nog meer door de
kracht eu de bezieling, waarmee zij de diende der
armen en der verdrukten iu hare gedichten doet
klagen. Ecu zekere p/n-ti jiris is daarbij niet te
miskennen: de arbeider en de arbeidster zijn voor
Ada Ncgri de gevallen engelen, gevallen natuur
lijk niet door eigen schuld maar door de invloeden
van een boozeu tijd, engde.i toch vol zoetheid,
deugd, kracht eu grootheid.
Natuurlijk heeft haar eigen ervaring deel aan
deze tendentie; /.ij is j'jng, maar kent al de droef
heid van het leven der armeu. Zij is hun dochter,
te Lodi in Lombardijo geboren, kind vaii een
arbeidershuisgezin. Gebrek kende zij van haar
kinderjaren af en niettemin door een energie die
alles overwint was zij in staat reeds voor haar
l b de jaar hare akte te behalen als onderwijzeres der
]a<r."re school eu kreeg zij een plaats iu
AlottaVisconti bij Milaan, waar zij goed drie jaren bleef
en onderricht gaf, en baar verzen schreef, die
eindelijk de aandacht trokken van hooge bescher
mers, die haar een plaats te Milaan wisten te be
zorgen eu van de stad Florence een jaargeld.
Vaii haar prilste jareii af heeft zij het gebrek
der arbeiders, als arbeiderskiud, medegeleden in
honger, verkleumiug en ziekte; het spreekt van
zelf, dat ecu ziel die zich onder dergelijke levens
omstandigheden ontwikkeld heeft, geen juichende
ziel kan zijn; daarom ziet Ada Xegri Let leven
Cl/ Huil'.
Iittalita werd haar dichtbundel genoemd naar
het eerste gedicht, dat al de volgenden verklaart:
een duistere verschijning komt den slaap der
dichteres storen: het is het -nmn/li/t. De dichteres
smeekt haar schim haar niet langer met leed en
diende te vervolgen, dan antwoordt de godiu der
smart,:
De tlti-h/er slechts die met een lloedenil liuft
!/j>]ti verzen ~ui(fl verwerft (/erf lauwerkriiOï:
J)ia //oor de 1,-fiicht lier :iel :ijrt li>i:enssnwrt
1'entiiit c n (ils een lidd den strijd iiamuardt.