De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 21 oktober pagina 3

21 oktober 1894 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

904 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. zagen er heel knap uit, die schilderheeren. Als wjj dan om dien tijd aan het tooneel waren, Weven we voor de glazen staan kijken net zoo Jang tot zo van hun atelier kwamen om naar Arti te gaan. Zij begrepen het spoedig, en keken naar ons. Zij groetten en wij groetten, en dan liepen we als malle meiden weg. 't Was gek van ons, maar het was toch aardig, en zoo on schuldig mogelijk. Rochussen was wel de knapste, hij had iets van een aristocraat. Wie van ons een knikje van Rochussen kreeg, had wel een beetje van jaloezie te lijden. Een goeje tijd. Waarom zoo kort? Mijn brave man dood, Eduard de Yries dood, Mietje Klein dood, te Gempt dood, van Lier dood, Sophie de Vries dood, Rochussen dood.... 't wordt zóó leeg om je .... (.Stof volgt.) 3. H. R. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinlniiiiiiiiiimiMMiiiiiiiiiiiHmniiiiiiiiiininiiiimiitm Muziek in de Hoofdstad. Thans is het woord aan de Fransche Opera! De Fransche Opera ? hoor ik vragen. Gij hebt nog bijna over niets anders gesproken! Volkomen juist! Doch nu hebben wij voor het eerst weer de Fransche Fransche Opera gehad en dat is het evenement van de afgeloopen week en bovendien het merkwaardige van het geval. Het is echter niet noodig, ons verder in dit ziel kundig probleem te verdiepen, ook mag ik dit niet, want mijn recensenten hart moest (in figuurlijken zin gesproken) eigenlijk al van ongeduld trappelen, om het geheele lijstje van uitvoerenden op het reitje af te bespreken, zooals ieder wel opgevoed recensent behoort te doen. Doch al is men nog zooveel recensent, men is nu eenmaal ook mensch en dus wil men wel eens buiten de gewone orde van dingen gaan, en niet precies rekenschap geven van een les die men overhoord heeft, want aldus is eigenlijk het aanhooren en bespreken van werken zoo vaak ge hoord als Les Huguenots het best te noemen. Doch Les Huguenots oefent nog altijd sterke aantrekkingskracht uit. Vraag dat maar eens aan den ouden heer die op de bovenste verdieping van de schouwburgzaal geplaatst »niet te houden was van enthousiasme en Raoul's Plus Blanche etc. begeleidde met allerlei operagebaren en liefst geheel medegezongen zou hebben indien zijn om geving hem dit niet had willen beletten, echter zonder al te veel succes. Begreep dat publiek dan niet dat het zoo goed doet iemand in extase te zien (vooral bij een opera die men al te dikwijls te hooren krijgt) en dat men een koelen, berekenenden, nuchteren Hollander moet zijn om zulk enthousiasme niet op de rechte waarde te schatten. Waarom liet het publiek hem niet zijn gang gaan ? Met al dat gesis om stilte scheen Raoul op de gedachte te komen dat men zijn zang niet mooi vond en zooiets zet een debutant zelden op zijn gemak. Had onze miskende vriend op de galerij geen succes bij het publiek; de zangers en zangeressen hadden dit destemeer. Hoewel het niet vol was klonk het applaus er niet minder warm om. Na het groote Trio in de derde acte (waar Valentme langer bij avond op straat blijft rondloopen dan voor een welopgevoed meisje past; en dat nog wel in bruids-costuum! Doch waarom liet Ntvers haar ook dadelijk alleen achter om te blijven bidden? Hij had moeten begrijpen dat zijne bruid al te veel geraowftseerd was om haar onbeperkt vertrouwen te schenken) en na den worstel-wedstrijd in de vierde acte tusschen Kaoul en Valentine weerklonk het applaus enthousiastisch. Ik moet dan ook zeggen dat wat het laatste duo betreft, ik zonder de uitvoer ders het brevet van »champions of the world" toetekennen warm ben geworden bij den zang van Mevr. Barety en den heer Kenault, in weer wil van sommige minder gelukkige oogenblikken wat betreft dien vocalen wedstrijd. Ik heb mij alweder geërgerd dat de librettisten Valcnt ne zooveel rare dingen laat doen om de intrigue van het stuk op touw te kunnen zetten en te ontwikkelen, want als persoon is Vulentine uiterst sympathiek, vooral wanneer een zangeres zooals Mevr. Barety die vertolkt. Wanneer ik echter deze voorstelling als uitvoering bespreek, zou ik haar en ook anderen niet onverdeeld kunnen prijzen, want de vreemde omgeving en het laag geplaatste orkest waren bepaald van in vloed op de uitvoering, en toch kon men door het nog onvolkomene heenzien, dat de heer Renault (Haoui") wanneer de heeschheid, die zich open baarde zoodra hij zacht zong, blijkt van tijdelijken aard te zijn een zeer goeden aanwinst zal zijn, dat de Heer Chaïs (Kevers) een krachtig'en ontwikkeld barytongeluid bezit, dat de heer Kedon (Marcel) eveneens een aangenaam basgeluid heeft, dat echter minder past voor de partij van Marcel en dat de heer Darras (St. Bria) zijn taak weer bevredigend vervulde. Over de nieuwe dames-debutanten spreek ik later uitvoe riger, wanneer zij meer op dreef zullen zijn, vooral wat mej. van Emelain (Hlurguerite) be treft. Mej. Paulin (ürbiin) bleek veel tooneelen zangroutine te bezitten. Uit deze voorstelling, waarin het te laag zinjen nog te veel op te merken viel men schreef dit zooals ik zeide, toe aan het feit, dat het orkest te laaf/ zat, doch aan die betere plaatsing zullen de zangers wel gewennen valt op te maken dat de directie van de Fransche Opera er in ge slaagd is een personeel bij elkaar te krijgen, dat, zonder tot zeer hooge verwachtingen recht te ge ven, voor een Théitre de province loffelijk is samengesteld en dat men vooral er naar gestreefd heeft, geroutineerde krachten te winnen, hetgeen van veel tact en inzicht getuigt. Met belangstel ling zien wij de volgende voorstellingen tegemoet Er zijn nieuwe werken aangekondigd, en daarmede vooral worden de voorstellingen belangrijk. De debuut-periode met de onvermijdelijk daaraan verbonden al te vaak gehoorde repertoireopera's raoet men nu eenmaal eerst doormaken, dit is noodig om de studie van de nieuwe werken rus tig en zeker voor te bereiden Ten slotte zij vermeld dat het orkest van het Concertgebouw bij deze opvoering mede werkte. Ook de corypheën van dat orkest namen aan de uitvoering deel. De heer Jahn nam zijn plaats als chef d'orchestre weer in. * $ * Dezer dagen heb ik nader kennis gemaakt met een nieuw werk dat dezen winter in de Ned. Opera van den heer Van der Linden en naar ik meen ook in de Fransche Opera zal worden opgevoerd n.l. L'Attaque da Moulin van Alfred Bruneau. Het libretto naar Zola is van Louis Gallet. In het weekblad van 3 Dec. 181)3 komt een overzicht van den inhoud van het libretto en van den indruk die dit werk te Parijs gemaakt heeft. Zooals men weet heeft Bruneau in zijn eerste werk: Le Rê>:e zeer moderne neigingen gehul digd. Daarom werd hij door de volgelingen van Masscnet, Thomas, Gounod e.a. als een intrtmngeunt uitgekreten; Bruneau kreeg echter gelijk van de anderen die erkenden dat het mystieke waas dat over dit werk ligt, zeer gelukkig is ge troffen en dat door geheel met de tradities van de bestaande opera te breken Bruneau getoond heeft iemand te zijn die iets te zeggen heeft. Dit nu ook blijkt uit L'Attiiquc du M-jnlin. Aan de mystiek is in dit werk geen plaats verleend en dat is ook natuurlijk, want hier is het aardsche liefde en aardschen strijd die men mede moet leven. Van de meer conservatieven te Parijs is toen een juichkreet opgegaan. De componist was teruggekeerd tot de goede richting! Na de kennismaking kan ik niet zoo grif toe stemmen dat de componist zich geheel gemetamassenet-iseert heeft, al is ook in de kleur van de muziek de invloed van zijn oud-leermeester soms niet te miskennen. De componist blijft op en d'op Franschman, doch wat stijl en bewer king betreft geeft hij aan het orkest en den zang de beteekenis die het in de moderne muziek moet innemen. Waar de componist den ouderen vorm ge trouw blijft is hij in het spoor van de op racomique uit den goeden tijd gebleven. Overigens is zijn werk geheel Dfame li/rique. In het eerst genoemde genre speelt zich de bekoorlijke scène af waar de oude Merlier zijne buren op het verlovingsfeest van zijne dochter i'rnr«;oi-e met Dominique noodigt en waar volgens het gebruik van het land de bruidegom door d.: jonge mannen wordt binnengeleid na aangeklopt te hebben. Men vraagt: wat zoek gij hier? Mendiant d'amour je passé, mon espoir est dans sa grace, rnon audace est dans ma foi. Thans treedt het meisje hem tegemoet met hare vriendinnen. Do oudste vraagt: Hoe zult gij uwe vrouw beschermen? Je laprotègerai de toute ma force, les chêiies a la rude ócorce, savent que! coup parfois mon bras leur a porté, dans mon sang a passéquelque peu de leur sève, et dans l'air embaumi: qui par les bois s'élëve, a pleins poumons j'ai bu la joie et la santé! Hoe zult gij haar onderhouden? Sous la lourde meuble je pousserai la fleur du bléde l'aube au soir, j'arracherai les fruits a la terre, au pressoir je puiserai Ie vin, ainsi de ma main seule elle tiendra la vie et Ie bonheur. Hoe zult gij haar beminnen ? Toute, et de tout mon c<rur, d'un cirur solide autant que mes bras a la peine, il n'est de grand amour qu'en une race saine, ainsi nous serons forts tous les deux. Goed geantwoord, zegt het koor, en nu zegt het meisje : Au cher mari, qui m'appelle, mon deur vole sans retour. Par son aimante parole, mon cu'iir tout embrassévolo, mon cteur vole vers son amour. Hoe zult gij hem dienen? vraagt een der man nen: Comme voudrait Ie servir une nière, comme voudrait Ie servir une soeur. J'aurai souci de changer en dou^eur tout re qui lui serait peine grave ou légere. Hoe zult gij hem troosten? Q.nand il me revriendra de labeur abattu. a force de tendresse et de sollicïtude, je ferai du foyer une béatitude... Je sorai la ga t téconsolante aux coeurs las, s'il pleure, il oubliera ses larmes dans mes bras: Hoe zult gij hem beminnen? Comme il m'aime lui inême, comme déjajo l'aime et plus encoro même si je puis? Is dit geen schoon gedacht tafereeltje? en is het wonder dat de componist hier tot de goede periode van de Opéra-Comique is teruggekeerd? Ik hoop dat vooral dit tafereeltje ons in schoon Nederlandsch zal gegeven worden, want dit verdraagt allerminst de bewerking door een ruwe hand. Het is eigenlijk dit gedeelte dat mij in ver zoeking bracht er nu reeds over te spreken. Want wat bet overige betreft, daarover spreken wij later na de uitvoering, die zeker ieder met groote be langstelling zal te gemoet zien. VAN MiLi.ic.EN'. Wilhelm II tooneelcriticus? De Duitscho keizer speelt in sommige opzich ten wel wat al te veel Voorzienigheidje over zij landgenooten. Wij herinneren ons nog te goed het Moltke-portret van een juffrouw, wier naam wij ons veroorloven te hebben vergeten, dat, na eerst door de commissie te zijn afgekeurd, op zeer hoog bevel toch in den Berlijnschen salon ge plaatst werd niet alleen, maar eervol onderschei den bovendien. Thans, zoo men de »ti<imburger Rl achrichte n, het orgaan van den slleichsnörgler im Sachsenwalde" mag gelooven, heeft Wilhelm II zich weder op vrij onhandige manier in tooneelzaken gestoken. Er wordt nl. beweerd, dat de keizer op een avond dat in het >I!erliner Theater" de 2\ilittinur, van Fulda werd gespeeld de keizer Ludwig Barnay bij zich heeft doen komen, en hem heeft ge vraagd, of het waar was, dat dit stuk als achtergrond had de bedoeling om den nieuwsten koers waarin sedert Bismarck's ontslag wordt gestuurd, den huldigen rijkskanselier eri andere, nog hooger geplaatste personen in een hatelijk daglicht te stellen. Barnay zou, volgens zijn eigen, later verloochende verklaring hebben geantwoord, dat de Ttilisman een satire was op sommige maat regelen der regeering. Indien dus en ziedaar de clou van het praatje aan dit werk de Schillerprijs werd toegekend, zouden er verkeerde politieke gevolgtrekkingen uit kunnen worden gemaakt. Nu is het waar, dat Ludwig's Talis man den Schillerprijs niet heeft mogen verwerven, en waar is het ontegenzeglijk eveneens, dat de keizer zich dikwijls met kunstzaken bemoeit als hij beter deed, zich er buiten te houden. De l grootste specialiteiten op litterair gebied hebben ' immers niet kunnen kiezen tusschen Sudermann, | Hauptmann, Fulda en Max Halbe. Hoe zal dan j iemand die de politiek der geheele wereld in j zijn hand wil hebben, nog even over kunst ook oordeelen ! Het Strauss-album. Aan Johann Strauss, den walsen-componist bij uitnemende wereldbewegende musici van onzen tijd, is door den heer von Lippowitz, de directeur van het Neue Wiener Tntjhlalt een album aan geboden, waarin de groote geesten, bij den gelukwensch met zijn zeventigsten verjaardag en zijn gouden kunstenaarsjubil^um een paar waardeerimde woorden voegen. Fi-iaro is er als altijd bij geweest, om de Fransche autografen machtig te worden vóór zij worden opgenomen in bet album, en wij nemen van haar een paar van de aardigsten over. Alexandre Dumas natuurlijk vooraan. Een weinig wijdloopig vertelt hij, dat hij veel heeft gedanst, maar onder het dansen met zijn dame dikwijls is blijven stilstaan, om naar de muziek van Strauss beter te kunnen luisteren. »IIet scheen ons somtijds heiligschennis, zulke melodien dienst baar te maken aan een louter physiek genoegen. Nu ben ik even oud als Strauss, en ik dans reeds sedert lang niet meer, maar ik laat mij dikwijls zijn walsen voorspelen, en zie d-ni mijn jeugd lachend en zwevend aan mij voorbijgaan". Sardou en Coppée zeggen, ieder in hun woorden precies hetzelfde. Ook Paul Bourget, die, sober, een fragment van zijn verzen citeert: El la imisiquc: <-t la ilow'iu1 du jour Out ivvrilltf mon imri'-mir pensee DJ vu; lit'ure'i^c ;\ loi^ir (k'pensi'e En plein ainour. Zola is wat particulier, gelijk altijd: »Avec les bien vives sympathies d'un ignorant qui ne se connait guère en musique .. ." Marcel Prévost zegt; Le valse de Johann Strauss est femme", en A. Daudet: »Les musiciens tels que Johann Strauss sont les berceurs de l'humanité", en hij wil ter belooning een ver zoekschrift opstellen »au bon Dien"' om hem eenige jaren langer levens te gunnen. Daudet zal zelf bovenaan teekonen. Armand Silvestre heeft een mooi vers gemaakt; dan komen de dames. Princesse de Brancovan, Gyp, Sarah Bernhardt, Anna Judic, Yvette Guilbert. Wij laten alleen Gyp spreken : ;Je les adore, les valses de Strauss !" Bemftrandt en de Italianen. In het derde heft van het Jahrbueh. dar K. P. Kim-<!:<n»imliiyigcn wijilt de heer Hofstede de Groot een bijdrage aan wat hij de 2£ntleh>iungen lie.mbrandts noemt. Men krijgt een opsomming van wat Ilembrandt in schilderij en prent, direkt of inclirekt al motieven aan velerlei voorgangers heeft ontleend, een blijkbaar nauwkeurige lijst, welke aan dengene die 's meesters werken tot in de uiterste onderdeden wenscht na te sporen, om het zakelijke niet onmogelijk van eenigen dienst kan zijn. Oudere Nederlanders en Duitschers dienden Keinbrandt een enkele maal als-voor beeld, maar vooral ook aan de Italianen heeft hij menig motief ontleend. Twee hoogst merk waardige teekeningen hem door een populair Italiaansch meesterwerk, het Heilig Avondmaal van Lsonardo, ingegeven, werden door Lippmanns kostelijke uitgaaf der gereproduceerde teekeningen en ook door kleiner cliché's in Michels boek in den laatsten tijil meer algemeen bekend. En aan deze bijdrage van het Jahrbuch vindt men ook eenige illustraties toegevoegd die in zulke lijn van belang zijn. Een teekening van Carpaccio wordt op het tegenovergestelde blad geflankeerd door een trolVenden penkrabbel die llombrandt er naar maakte, en die trek voor trek, in de meer expressieve vederstreken van den Hollander aan de trouw gevolgde kom positie, dat men er verbaasd van staat zooveel meer ruimte, kleur, illusie, en leven bedeelt. Maar boeiender nog zijn drie reproducties, die duidelijk aantoonen boe het bekende geetste por tret van lïembrandt, waar hij, naar Iluets be schrijving, met zijn trouwhartig gezicht, zijn baret op n oor, de mantel om de schouders er zoo gedistingeerd uitziet, indirekt in een beroemd schilderij van niemand minder dan llafaël aan leiding heeft gevonden. Xaar Rafaëls deftig konterf'eitsel namelijk van Graat' Balthasar ('astiglione dat ieder uit het Lotivre kent, en dat in 10.'!',) te Amsterdam rnet een heolo scheepslading Italiaansche kunst, in publieke verkoop kwam, mankte Rembrandt, tijdens de auctie zeker (want hij toekende op den rand de prijs aan die het opbracht) een vluchtige penneschets. waar eigenlijk bloot het motief van de deftige houding', de wijze waarop de muts op het hootd staat, waarop de schouder naar voren komt en in den hoek onderaan zich de handen voegen op geme moreerd staat. En een reprodnktie van dezen krabbel uit de Alhertina (zonder den rand wordt de teekening reeds bij Michel gegeven), laat, naast 03:1 uitnemende heliogravure van de ets geplaatst, geen twijfel over, of Rembrandt heeft in datzelfde jaar, bij den opzet van dit spiegel portret aan den zwier van Rafaëls schilderij ge dacht. Aardige vondsten als deze zijn in zooverre van eenig belang als zij bepaalde verhoudingen scher per kunnen doen uitkomen, en zoo mee tot nog klaarder begrip van een groote persoonlijkheid of van eene klasse van kunst mogen leiden. Uit de wijze nu waarop Rembrandt met de doorhem bewonderde prenten en schilderijen der Italianen blijkt om te springen, valt een kant van zijn figuur nader te bekijken, en voor hot begrip van den Xederlandschen kunsl-aard iets als een algemeene leering nog nader ta trekken. Rembrandt behoort tot die universeel begaafden, die al wat op hun weg komt weten te gebruiken door het zonder eenig geweld te herscheppen in zijn eigen bloedrijke taal. Hij was een harts tochtelijk minnaar en verzamelaar van wat hem maar verscheidens van nobels van overdaad, van luister sprak. Wat daar aanzienlijk, wat fantastiesch, wat vol karakter was, en wat leven uitschitterde, was van zijn gading. Rijke stoffen, vreemde wapens, paarlen, schelpen, zeegewassen, vogelgevederten, medailles, afgietsels van antieken, Oostersche miniaturen, hij was er verzot op, en van Palma Vecchio en Giorgione. van Itafael en Michel Angelo zelfs kon hij op schilderijen in zijn eigen rijke kollektio wijzen. Van Titiaan en de Boloneezen,Mantegnaen MarcAntoniohadhij portefeuilles vol prenten in de kunstkamer. Maar hij kon bij dat a'les ter school gaan zonder er iets van eigen aard bij te verspelen. Vóór hem waren er anderhalve eeuw lang Hollandsche schil ders de Alpen overgetrokken, die bijna zonder onderscheid niets van Italië's schoonheden hadden benut, en zich aan de lessen van meesters uit een manieristischen vervaltijd vergapend, blijkbaar in het verzaken van hun moerstaal heel wat moois meenden te bedrijven. Maar hij die, naar de smalende uitdrukking van een tijdgenoot alles uit zichzelf te weten onderwond, was veilig onder die leiding van zijn eigen gigantische intuïtie, die hern al deed verstaan wat van leven en van groot heid sprak. Hij wist naar hartelust llafaël en Pisano en Mantegna te bestudeeren terwijl hij er slechts te krachtiger Rembrandt om werd. Lit men alleen op het werk van de menigte opzettelijke renaissancisten onder de Ilollandsche schilders, dan zou men licht coneludeeren dat de kennis der Italiaansche kunst voor de mannen van onzen stam niet anders dan ten vloek is geweest. Maar, en ik zeg dit ook in aansluiting met wat hier onlangs over Scorel werd geschreven, dus overijld sprekende zou men vergeten dat juist vooral diegenen in den vreemde hun twijfel achtige winst gingen zoeken, die van huisuit geen erfdeel hadden gewonnen, en dat de groote schatbewaarder van den Nederlandschen kunstgeest van dezen boom der vreemde kennis wel volop heeft gegeten zonder van het paradijs zijner on bevangenheid iets te hebben prijsgegeven. De pover begaafden mochten dan met de slecht gekozen vreemde versierselen al een won derlijk figuur maken, Uembrnndts genie was van zulken omvang, dat hij alles in zich kon opnemen zonder ooit aan iets anders dan aan Rembrandt te doen denken. Niet in hem kon h^t opkomen de formules en uiterlijke manieren van anderen over te nemen, maar niemand heeft beter dan deze ketter gescholdene, zich aan de wezenlijke grandeur der Italianen weten te stichten. De andere gaven, meest door mode gedreven, hun wankelend ik over aan iets wat zij in den grond niet hebben verstaan. Hij nam juist het essentieele in zich op, en in het machtig domein van zijnen geest bleek plaats voor alles. J. V. Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co,, Spui '_'?!, zijn geëxposeerd : een schilderij van Bastert, sln 't Gijn", en een schilderij van ter Meulen. »Xandkar". Voor het zij raam een schil derij van Artan, -Strand". Bij de heeren Preyer & Cie., Wolvenstraat 19, is geëxposeerd een aquarel van Jacob Maris. fiuliiimmiimiii IMMMIIIMIIIUIIIimiMIfMIMIIMmillllMllimilllllllllIHIII Ada Negri. Sinds eenige jaren heeft in Italiëen ook daar buiten een jonge dichteres de aandacht getrokken, die in ons laud bekend eu gelezen verdient te worden. Waut ofschoon Inro gedichten een iiict te miskennen sociale tcudeufic bezitten, is dit eerder omdat zij door lu:t leven der armen en lijdenden is getroffen, dan uit, lust om de kunst in dienst te stellen van de sociale quaestie. Ada Negri is in Italiëplotseling een beroemdheid ge worden door haar voor een paar jaar verschenen builde;! Fatulita: gedichten die reeds vroeger in sociale blaadjes gedrukt waren, maar toen door hen. die zich voor litteratuur interesseeren, over het hoofd gezien. Deze jonge dichteres is in alle opzichten een belangwekkende figuur in de tegen woordige Italiaansche letterkunde; zij is belang wekkend door Laar leven zelf, nog meer door de kracht eu de bezieling, waarmee zij de diende der armen en der verdrukten iu hare gedichten doet klagen. Ecu zekere p/n-ti jiris is daarbij niet te miskennen: de arbeider en de arbeidster zijn voor Ada Ncgri de gevallen engelen, gevallen natuur lijk niet door eigen schuld maar door de invloeden van een boozeu tijd, engde.i toch vol zoetheid, deugd, kracht eu grootheid. Natuurlijk heeft haar eigen ervaring deel aan deze tendentie; /.ij is j'jng, maar kent al de droef heid van het leven der armeu. Zij is hun dochter, te Lodi in Lombardijo geboren, kind vaii een arbeidershuisgezin. Gebrek kende zij van haar kinderjaren af en niettemin door een energie die alles overwint was zij in staat reeds voor haar l b de jaar hare akte te behalen als onderwijzeres der ]a<r."re school eu kreeg zij een plaats iu AlottaVisconti bij Milaan, waar zij goed drie jaren bleef en onderricht gaf, en baar verzen schreef, die eindelijk de aandacht trokken van hooge bescher mers, die haar een plaats te Milaan wisten te be zorgen eu van de stad Florence een jaargeld. Vaii haar prilste jareii af heeft zij het gebrek der arbeiders, als arbeiderskiud, medegeleden in honger, verkleumiug en ziekte; het spreekt van zelf, dat ecu ziel die zich onder dergelijke levens omstandigheden ontwikkeld heeft, geen juichende ziel kan zijn; daarom ziet Ada Xegri Let leven Cl/ Huil'. Iittalita werd haar dichtbundel genoemd naar het eerste gedicht, dat al de volgenden verklaart: een duistere verschijning komt den slaap der dichteres storen: het is het -nmn/li/t. De dichteres smeekt haar schim haar niet langer met leed en diende te vervolgen, dan antwoordt de godiu der smart,: De tlti-h/er slechts die met een lloedenil liuft !/j>]ti verzen ~ui(fl verwerft (/erf lauwerkriiOï: J)ia //oor de 1,-fiicht lier :iel :ijrt li>i:enssnwrt 1'entiiit c n (ils een lidd den strijd iiamuardt.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl