De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 21 oktober pagina 4

21 oktober 1894 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 904 Dan is de dichteres voor haar noodlot gewonnen. Reeds heeft zij het lijden leeren dragen, zij zal het ook verder blijven torsen, indien dat zoo zijn moet. In andere gedichten beschrijft zij den nood van Laar familie, zij alleen heeft levensmoed en levenskracht. Zij vergelijkt haar onstuimige ziel met Mazeppa, die door hongerige wolven ge volgd, gedragen door zijn wild paard door velden en weiden rent. Zij begrijpt nauwelijks hoe zij levenslustig kan zijn bij al de ellende die zij om zich heen ziet. Als, zegt zij, het ongeluk in haar arm zolderkamertje verschijnt glimlacht zij, maar zij schreit, wanneer een gebreklijdende, vermagerde oude bij haar om een stuk brood aanklopt en zij nieis geven kan. In het gedicht De straatjongen" vraagt zij wat van dit kind van behoeftige ouders, dat nu nog vroolijk, zorgeloos en onschuldig kan zingen en spelen, terecht zal komen: een eerlijke arbeider of een misdadiger; het eene heeft even veel kansen als het andere. Zij weet welke ge varen de armoede heeft. En telkens komt zij terug op haar jeugd in gebrek en ontbering doorgebracht. In //De moeder een arbeidster" beschrijft zij een jonge vrouw die nacht en dag in een spinnerij werkt, bleek en vermagerd, maar toch altijd opge wekt, want zij werkt voor haar zoon, die talent heeft, die eens, hoopt zij, door zijn voorbeeld en zijn arbeid het arme volk op betere wegen zal leiden. Aldus offert zij haar gezondheid, haar leven voor haar zoon, die het licht is van haar nacht. Het ligt voor de hand dat Ada Negri met dit gedicht haar eigen moeder en zich-zelve beschrijft. De jonge dichteres leeft daar nog in het kleine fabrieksstadje, altijd vlijtig studeerend; overdag geeft zij aan tachtig arme kinderen onderricht,'s avonds studeert, werkt, dicht zij op haar zolderkamertje voor zichzelf. Zij kent slechts het fabrieksleven; de natuur, de heerlijke bergen, de wilde stroomen van haar land kent zij niet eii juist daarom heeft Ada Negri haar eigen plaats in de jongste letterkunde van Italië, omdat de meeste andere jonge dichters vooral natuurdiohters zijn. Haar trekt het drama tische vooral aan. Nu is 't een zelfmoordenares, wier leven zij vertelt, dan een verongelukt arbei der en overal klinkt door haar gedichten een toon van innig medelijden; voor haar zijn de verdrukte arbeiders de heiligen en martelaars van dezen tijd en zij die voor het verdrukte volk strijden zijn martelaars niet minder. Slechts r,u en dan spreekt zij van liefde in haar gedichten; tegenover het lijden dat zij ziet schijnt liefde die geen menschenliefde in den breeden zin van het woord is haar egoïstisch toe. Een liarer fraaiste gedichten is niet temin, waarin zij zegt door de liefde van een jon gen man getroffen te zijn, maar deze liefde afwijst. Het gedicht is getiteld //Ik kan niet;" en aan het slot gebiedt zij hem haar alleen te laten met den ontroostbaren weemoed harer ziel. Toch, nu en dan, küjikt er een opgewekte klauk door haar verzen; het is haar jeugd die over alles licht doet stralen, en daar Ada Negri goed 21 jaar is, kan 't zijn dat duurzaam een opgewekter geest haar 2&\ bezielen. De partl pris om het leven donker te zien is verklaarbaar in haar, omdat zij, in dat nare fabrieksstadje waar zij geboren werd, kind van een arm huisgezin, meer van de ellenden des levens heeft leeren kennen dan vele andere dichters. Maar een dichter die een groot dichter is, moet vroeg of laat inzien, dat het leven niet enkel nacht maar ook dag heeft en Ada Negri, die blijkens haar Fatalita een dichteres van talent is, zal misschien, haar Stam und Drangperiode voorbij, ook de liefde en de rozen bezingen. W. IIIIIIIMIIIIIIIIMMII Buitenlandsche Bibliografie. Edmond et Jules De Goncourt. l'Italiëd'hier. Notes de voyages 1S55?1850. Entreméleés des croquis de Jules de Ooncourt jelés sur Ie cornet de voyaye. In deze eeuw waai in de menschen alleen zich zelf en elkander reróngelijken, maar overigens alles wat ze onder handen krijgen nauwkeurig en ?uitvoerig pogeu te vergelijken, dient toch ook nog eens iemand een wetenschappelijke (natuurlijk!) vergelijkende reisbeschrijvings-geschiedenis op te stellen. Als je maar even een veelbereisd land er uitkipt, zie je terstond over welk een rijkdom van stof je te beschikken krijgt. Neem Italië. Van den tijd dat Aeneas, met zijn vader op zijn schouders en zijn zoontje aan de hand, de reis daarheen ondernam, en er, via Carthago, ook wezenlijk aanlandde, (men raadplege zijn later door Vergilius metrisch bewerkte Notes de voyage), tot aan Paul Bourget die er Sensations kwam opdoen, zijn er uit alle landen, in alle tijden, allerlei menschen in gaan reizen en hebbeu vroeger of later hun opinies, ondervindingen enz. publiek gemaakt. Horatius, Hooft, Goetlie, Potgieter, Buskeu Iluet, men ga maar voort. . . . een overstelping met vergelijkingsstof. Het zou zér jammer wezen als die aan het einde der verlichte 19de eeuw niet behoorlijk (d. i. wetenschappelijk) verwerkt werd. Voor philologen die zonder stof zitten, een bui tenkans, een meer dat in velerlei zin des woords, nog is //droog te leggen," derhalve philologemverk bij uitnemendheid. Ik wijs er hier nu zoo maar eens op. Een poos geleden is er in het meer een nieuwe beek komen uitloopen, die een 40 jaren geleden ontsprongen was. Misschien zou er, na philologiseh uitdrogings-proces, kunnen blijken dat er niet zoo heel veel substantieels achterbleef ter vruchtbaarmaking van den wetenschappelijken polder; mo gelijk zal dit reisaanteekeningen-stroompje daarom ook meer hen aantrekken die de voorkeur geven aan datgene waarvan //droog" de antithese is. De hier genoemde Notes zijn eigenlijk het tot nogtoe onuitgegeven deel van het Journal des Gonconrts dat de leegte daarin, van 6 Nov. '55 6 Mai '56, vult. Het is onduidelijk waarom Edmoud de G., toen hij in 1872 het eerste deel uitgaf, er deze Notes heeft uitgelaten; noch in delingen ?die er verteld worden, noch in de wijze waarop dit gebeurt, is er verschil te zien met wat en hoe er vóór de reis in '55, en na de reis in '50 is gedagboekt. Het eenige dat de Notes van het Journal onderscheidt zijn de reproducties van hieren-daar belangrijke en aardige, hier-en-daar onbeteekende, schetsen en krabbels van Jules de G. en het weglaten der data. Overigens juist dezelfde kort weergegeven impressies, anekdoten, curiosi teiten, gesprekken , . . Het samenwerken der beide broeders de G. is een uniek literair-psyehologisch feit. Een feit dat ieder nu eenmaal weet en dus veilig heeft opge borgen in zijn bekende-zaken-museum; maar telkens als men het opnieuw voor zich krijgt is het een verwondering, die twee zielen zoo geheel bewe gend in denzelfden levensrythmus. In de voor rede van het Journal staat: Le manuserit tout entier, pour ainsi dire est cdt par mon frère, sous une dictee a deux; in die van de Notes : sur ce carnet, tour a tour, nous jetions, en notes, tout ce qui nous tombait sous les yeux. Maar al ver schilt dus de werkwijze, het is heel moeilijk iu het resultaat verschil te zien. In die Voorrede der Notes staat ook deze merk waardige paragraaf: Toutes ces descriptions de la plume et du crayon taient fidèles, exactes, rigoureusement prises sur Ie vif des ctres ou Ie calque des clioses. Toutefois, en ces années, inquictes, hésitantes, sur la voie que Ie lettre doit prendre, la religion de la réalité, de la véritéabsoluc, appliqutéa l'humanitéou a la matirre, dans la reproduction littéraire, n'était pas encore nee en nous. Bien au contraire, nous nous trouvions dans cette mcme disposition lyrique et synibolique des jeunes esprits de I'heure présente, avee, au fond de nous, un certain mépris pour la traascription du vrai, du non imagitié, et renfoncés encore en ce mépris par Ie manque de talent et de style de Champfleury. Et les tudes d'après natnre que nous faisions alors, de l'Italie, n'étaient, pour nous, que Ie strattiiii d'un livre de prose poétique, fantastique, lunatique, d'un livre de rêve, dounécomme Ie produit d'une suite de nuits hallucinatoires." Mars 1S9-1 staat onder die voorrede, 't Is me of deze paragraaf meer wil zeggen dan zoo op 't eerst lijkt, en. ... misschien niet geheel eerlijk is. De religion de la réalité, de la véritéabsolue was in ons, zegt de G., nog niet geboren. Mogelijk; maar ze was dan toch in een ver stadium van voor-geboortige ontwikkeling: verscheiden, de moe sten dier Notes kunnen uiet geschreven zijn dan door iemand reeds sterk in 't bezit van wat eer lang als zijn religion de la véritéabsolue (wat is dat toch?) zal worden geboren. Lijkt het niet of de G. hier dien certain mépris pour la trauscription du vrai bij zijn en zijns broers jeugdige Zelf eenigszins accentueert om de handig ineengezette tirade tegen de jeunes esprits de l'heure présente te kunnen plaatsen ? Jeunes esprits, bedoelt hij, toen mijn broer en ik zoo oud waren als jullie uu, hadden wij diezelfde disposition lyrique et symbolique waaraan jullie lijden. Weet jullie waar 't 'em in zat? Manque de talent ! Jeunes esprits . . . maakt zelf de slotsom! Ja, ja, sommige jeunes esprits zijn in den laatsten tijd in de jongere tijdschriften wel eens onaardig geweest teceii het //goncourtisme" en andere jeunes esprit s hebben zelfs gedaan of ze het diüg maar in 't geheel uiet zagen. Is ook de redeneering niet wat raar? we wouen een boek maken van poëtisch, fantastisch proza, een livre de rêve, en, en ... daartoe maak'en we in Italiëvast studies d'après nature, bv. (zie bl. 7, 8.) twee bladzijden druks over de tfcbukk van de Italiaansche kaasmakerij! Hm, hm, dat lijkt toch wel wat bedenkelijk. DeGoncourts waren eu zijn menschen van hit curi osum ; van het artistieke, historische, psycholo gische curiosum. Curieuze kuustdingen, curieuze lichteffecten, curieuze ISeeuwsche actrices, curi euze Japansche schilders, curieuze historie-gevallen, curieuze Parijsche buurten en menschen, curieuze reis-gebeurtenissen alles zamelen ze op en van hun levensboek maken zij het groot.e museum, waarin zij hunne vondsten en acquisities schikken en met aristocratisch-gracelijkc uervoziteit, vol, o vol esprit hunne bezoekers rondleiden. Die men schen zouden in l.un jeugd dezelfde disposition lyrique et symbolique hebben gehad als de jeunes esprits de f'heure présente? Aan het slot van dit reisboek geeft de G. een proeve van het livre de rêve waarvoor zij in Italiëstof zochten. En uu blijkt dat dit stuk: Peuixe la ffttil. lire P, een ver zameling is van curiosa die men grootendeels in de voorafgaande Notes (d'après nature) kan terugvinden. Voor zulke menschen zijn aller minst die woorden geschreven : Alles Vergi ngliche ist nur ein Gleichniss, die formule van het symbolieke, ook van dat nu weer zijn wil. De Goncourts zien het curiosum om het curieuze: niet, philosophisch, het feit belangrijk als schakel in een ideën- verband; niet, als den omsluieretidm schijn van wat achter de dingen staat; niet, als wijzers naar het Verborgene. Maar op zichzelf en om zichzelf is het feit belangrijk, en met de vermeer dering der feiten vermeerdert dus het, belangrijke: de Goncourts zijn verzamelaars. Niet diep, niet breed is hun vizie des Jevensdingen; zij zien ze als stukjes, nooit als safimgezut tot gebeelen. Onder het voornaamste dat dit reisboek open baart is, dunkt mij, de bevestiging opnieuw, dat zij niettegenstaande dien volzin over de disposition der jeunes esprits in de Voorrede, in hun jongen tijd al net zoo waren. Men zou alleen nog willen weten of Edmoud de Goncourt zijn jeugdige Zelf eii zijn jonge tijdgenooten van nu zoo weinig kent, óf dat hij dien volzin heeft geschreven, met opzet tegen beter weten in, als liet eenigszins hatelijk verweer van een oude tegen de jeugd, die idiëu. heeft en dingen doet hem onsympathiek. F. C. Ju. & H. v. D. B. Paris' oordeel. Een zeker blad in Nederland, van de schilderij Le juyement de Paris sprekende, heeft bet een maal gehad over »de rechtbank van Parijs'' ; en dat de dwaling eerder ingang pleegt te vinden bij de menschen dan de waarheid, is ook ditmaal weder bewezen. Zeker iluidum, waarvoor de we tenschappelijke wereld nog altijd als voor een der raadselen in het menschelijk leven blijft staan, heeft naar Jacksonville. de hoofdstad van bet schiereiland l'lorida, deze ongelukkige vertolking overgebracht. Een eerzaam boekhandelaar hing daar de plaat in zijn winkelkast, en de publieke moraliteit kwam er tegen in opstand. Dat Le jugetnent de Paris de rechtbank van Parijs moest voorstellen, symbolisch, om te kennen te geven hoe vuil de rechtspraak is in bet moderne BabyIon, dat werd noch door den rechter van instruc tie, noch door de jury, noch zelfs door den advo caat van den beklaagde tegengesproken ; of het symbool juist was, daarover twistten de mannen van het recht niet - maar dat een boekhandelaar van Jacksonville niet het recht had om die ver leidelijke vrouwengestalten voor zijn raam ten toon te stellen en ze per slot nog een politieke tendenz te geven op den koop toe, daarover wa ren de censoren het eens; dat was schandelijk en ongewettigd. En de arme boekhandelaar werd veroordeeld. Het hoofdbestuur der vereeniging »Eerste Hulp bij Ongelukken" (Amsterdam) stelt zich voor in den a. s. winter op nieuw eene reeks cursussen te openen in de beginselen van het verleenen van de eerste hulp bij plotselinge ongevallen, voor zoover dit door leeken, in afwachting van de komst van eenen geneesheer kan en mag geschieden. Deze cursussen zullen kosteloos gegeven worden, bij voorkeur aan volwassenen van beiderlei ge slacht, die door hunnen werkkring of bezigheden in het geval kunnen komen de hier bedoelde hulp te moeten verleenen. De secretaris van het hoofdbestuur (de heer Westerouen van Meeteren, P. C. Hooftstraat l!)!)) neemt de schriftelijke aanmeldingen in ontvangst en bericht ons dat hem eene duidelijke opgave van naam en woonplaats, zoomede van de voor een cursus beschikbare avonduren, zeer aange naam zal zijn. Ook houdt het hoofdbestuur zich onledig de vestiging van afdeelingen buiten Amsterdam te bevorderen; het goede voorbeeld door de afdeeling Amsterdam gegeven verdient stellig navolging. vo AMB S. Ho;dcn. Tromoen op Sardinië. Doc toressen. Kalenders?Aziatische gerechten. Nu japonnen en mantels zich hoe langer hoe meer in de breedte uitstrekken en de moir kragen aan het schouderharnas van een ouden Japanschen krijger doen denken, moeten de hoeden, om de proportie te bewaren, ook breed worden. Er zijn dan ook enorme modellen onder de nieuwe winterhoeden; en men bedekt ze naar evenredigheid met veeren, strikken en bloemen. Om niet geheel weg te zinken, moet de bol ook wat hooger zijn, zoodat voorloopig ook daar de grens niet bereikt is.Omdateen rondehoedmet veel moois in dit genre heel duur kan worden, zullen ze ook meer dan vroeger voor .gekleed" gelden en door jonge vrouwen bij alle gelegenheden kunnen gedragen worden. Voor de zwarte en grijze struisveeren, altoos de meest gekleede versiering, wordt het weer een goede tijd. Men gaat op deze ronde hoeden ook grootere vegels zetten, bij voorbeeld houtduiven, bonte eksters of meeuwen met uitgespreide vleugelen; de vereeniging tot bescherming der vogels heelt dus nieuwe redenen om te protesteeren. Als kleur gelden voor modieus alle viooltinten, van het bescheiden bleekpaars der wilde boschviooltjes. afdwalend in de tinten van aster en petunia, sering, clematis, glycina en hyacinth, tot het diepe zwartviolet der rouwviolen. Men voegt daar gaarne goud, als pailletten, kralen of schakeltjes bij, ook goudbrons, mordoré, bruingeel en goudgeel. Deze kleurencombinatie geldt ook voor de capotes, waarin goud, gitten en pailletten nog altoos voor mode gelden, en de nieuwe modellen niet zoo heel veel van de vorige verschillen. Alleen beeft menigeen sedert het vorig jaar het kapsel veranderd, en dit maakt alle oude hoeden onmo gelijk. * i * In Sardiniëging vroeger, naar uit een boek van don heer Francesco l'oggi blijkt, bet trouwen heel weinig omslachtig; tegenwoordig gaat men in het ander uiterste vervallen. Wanneer vroeger een jong man oen meisje gekozen had, gaf hij in groot geheim last aan een vertrouwd persoon, meestal de pastor, om liet a.-inzoek te toen. De familie dacht er over na, raadpleegde vrienden en kennissen, en gaf den jonginan kennis van dun dag waarop bij een officieel bezoek kan brengen. Hij bracht geschenken mee en ontving er; daarna was er een feestmaal en nog wat geschenken, maar de jongelui beschouwden zich dan ook als getrouwd, liet burgerlijk en ker kelijk huwelijk beiden bleven zeer lang uit of werden ook geheel nagelaten. Tegenwoordig gaat het heel anders. Al de voorbereidende maatregelen, cadeaux, feestmalen, verlovingsplechtigheid zijn nog veel meer uitge breid; maar als eenmaal die verloving gevierd is, worden er zoolang, soms maanden lang, over en weer cadeaux gegeven, tot het meubilair voor de slaapkamer en de weivoorziene keuken bijeen is. Dan beeft het huwelijk plaats; de jonge man moet blootsvoets de mis booren. ook de bruid is in boetekleed. Uit de kerk komend, worden ze door de menigte met bloemen en palmtakken bestrooid, ook ontvangen ze stukken witte wol ten geschenke. Er wordt veel gegeten, gedron ken, gezongen en gedanst, en hot echtelijk leven begint, waar allicht de eadeaux, feesten en ban ketten zeldzamer worden. Te Edinburg studeerden sinds lang vele dames in de medicijnen ; vooral omdat aan het hoofd van de medische school voor vrouwen aldaar een uitstekende doctores, miss dr. Sopbia ,lcx-l!lake stond. De Universiteit van Edinburg weigerde intusschen halstarrig, het voorbeeld van Dublin en Londen te volgen en aan de dames het doc toraat te verleenen; zij moesten dit te Bern, te l'arijs of te Ziirich gaan halen. In 18!»:? werd er dit op gevonden, dat de University of St. Andrews doctoraten verleende, zoodat de jonge vrouwen niet naar het buitenland behoefden te gaan. Xu eindelijk heeft ook de Schotsche hoofd stad toegegeven on zullen de talrijke dames studenten in de medicijnen er ook kunnen promoveeren. De eerste der dameskalenders voor 1895 die ons bereikt, en misschien blijft het wel de mooiste is die van de firma Lentz en de Haan te Utrecht. Hij bestaat uit dertien elegante aquarellen, van Früul. de Niederhausen, zeer artistiek uitgevoerd, en ieder een maandkaartje, bestemd om verjaar dagen op te schrijven, encadreerend. De landschapjes zijn om na te schilderen; dekleurenkeus is vol teere stemming; het geheel is beknopt en vult een aardig plaatsje naast het damesbureautje. * * * In het Engelsch tijdschrift Woman wordt ge vraagd, welke tekortkomingen een vrouw het onvergefelijkst vindt in den man. liet resultaat is heel weinig afdoend; eenige honderden dames hebben samen even vijftig gebreken in den man ontdekt, die zij beurtelings als het ergst be schouwen. Slecht gedrag" wordt door geen enkele van deze veroordeeld, naar het schijnt; zelfs zijn er maar veertien die strouweloosheid" of «wispel turigheid" zijn ergste kwaal vinden. Daaren tegen zijn er 115 die de onvergefelijkste eigen schap vgemis aan goede manieren" vinden. n is er die bepaalt «bedeesdheid" afkeurt; n spreekt van »ineffectualness," waarbij zij wel een deïinitie bad mogen geven; n verafschuwt «gemis aan humor", hetgeen verwonderlijk is, daar de meeste vrouwen naar men beweert weinig gevoel voor humor hebben. Slechts n beeft de eigenschap genoemd, die allen wel het onverdraaglijkst zouden vinden, ais zij er aan dachten, het bedekt minachtend spotten met de vrouw." * * * Te Parijs komen nu en dan nieuwe zonder linge gerechten in de mode. Zoo wordt de pauw, die in de middeleeuwen een geeerden schotel leverde, en sedert veronachtzaamd werd, weer in aanmerking. Dr. Kritz Xoetling, geo logisch inspecteur in Engelsch-Indië, opmerkende dat in het lierliner TngMatt over dat gerecht met eenige verachting gesproken werd, schrijft: >IIet kan zijn, dat de tamme, gevoerde pauw niet veel bijzonders is, maar een fijner kruidiger schotel dan de jonge wilde pauw. in het bosch geschoten, kan men zich nauwelijks voorstellen. Zelfs de kookkunst van een Indisch kok kan hem zijn geur haast niet rooven. Hoe menigmaal heb ik in de jungle met weemoed een pas geschoten pauw bekeken, en dacht: had ik een Franschen kok bier om hem te braden, wat lucullischen maaltijd zou ik doen. En dit is waar van de beide hoofdsoorten van pauwen, die met blauwe borst, de Indo-chineesche, en de goudgroene van Birma." Dr. Xoetling geeft dan een overzicht van eenige andere vreemde maar delicate schotels, die hij in Indiëgenoten beeft. »Manchen mag's gruseln, aber das it uur jiusserlich," voegt bij er bij, en raadt dan zijn landslieden aan, althans een der beste: regenwormen in melk", te beproeven. In Zuid-China heeft bij ook de beroemde zwaluwnestjessoep laten klaarmaken, naar een Chineescb recept, door een Chineeschen kok, maar ze is hem niet bijzonder bevallen. Met veel suiker en melk werd de geleiachtige stof tot eene witte taaie massa gekookt, die flauw smaakte en waarvan de reiziger niet meer dan een paar lepels at. Krokodillenvleescb, voor de inboorlingen aan de kust van Tenasserim een delicatesse, is mooi wit en zindelijk ; toch is de smaak grondig als van zoetwaterviscb uit modderige vijvers, overi gens is het hard en stevig, als grove visch. Hagedissen-curry komt in boven-Birma voor. Van eene kleine soort hagedis, bij de pagoden iu Hag/in voorkomend, worden manden vol ter markt gebracht; ze zijn in het midden opengesneden, op bontjes gespannen en gedroogd. De kok intussehen snijdt er nog kop, staart en pooten af, braadt bet vleesch, in dobbeltjes gesneden, in boter, en dient het met currysaus, als ragout; Dr. Xoetling at het met smaak. De regenwormen prijst hij bijzonder. Ze worden een paar dagen in melk gelegd, die men telkens vernieuwt, dan worden ze helder wit en dik; men paneert ze en bakt ze bruin, '/.e lijken op vescargots." Gebraden honden, die enkel met rijst gevoerd worden, vergelijkt hij met speenvarkentjes, en zou ze daarvoor wel opdisschen. Voorts be hoorden tot zijn lieve lingsschotels in April eu Mei geroosterde krekels, die een fijnen smaak van hazelnoten hebben: jonge bamhoesloten als salade, wanneer men eerst aan den reuk wennen kan; en doerjans, eene goddelijke vrucht, wan neer men ze op grooten afstand van het huis kan laten schoonmaken, want een enkele vrucht is voldoende om het huis urenlang te verpesten. De tijnste lekkernij, maar rnoeielijk te krijgen, is echter olifantenbart. In malschheid is liet gelijk aan de mooiste roastbeef, sappig en daarbij van ee;i onbeschrijfelijk kruidigen smaak. Dr. Xoetling erkende echter dat hij deze laatste spijs alleen van hooren zeggen kende, en ze zelf nooit ge proefd bad. E-e. Jan Yeth's kritiek op de Utrechtselie tentoonstelling". Mot belangstelling, hoewel niet altijd met instemming heb ik in dit blad de beschouwingen van den beer Jan Veth over de Utrcchtsehe tentoonstelling gevolgd. Het is voor tien man v.i.'i 't vak steeds interessant en i-iink leerrijk opmer kingen van -.iemand uit bet publiek'1 l j, die liefde voor de kunst medebrengt, te vernemen. Zoolang die opmerkingen het begrip mooi of leelijk raken, is hunne wederlegging, indien men het er niet mee eens is, nutteloos; wanneer zij evenwel zoo onverdraagzaam worden en zoo overdreven, en zulk een aanmatigende!! toon aanslaan als die van den heer Veth in zijne -Opvattingen over kunsthistorie" in bet nr. van 7 October van dit blad, dan verdienen zij eene besliste refutatie. 1) De tusschen " geplaatste woorden zijn citaten uit de artikelen van den heer Veth.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl