Historisch Archief 1877-1940
f'
Mr.
'&.
/
&
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 905
In grimmer Fehd' wir fahren
Hin an den fernen Strand,
Durch Sturm, durch Fels und Klippe
Fiihr uns in Feindes Land!
Will ung der Neck bedrauen
Versagt uns unser Schild,
So wehr Dein flammend Auge
Dem Ansturm, noch so wild.
Wie Fritbjof auf Ellida
Getrost durchführ Dein Meer, '
So schirm auf diesen Drachen
Uns deiner Söhne Heer!
Wenn in dem wilden Horste
Sich Brünn auf Briinne drangt,
Den Feind, vom Stahl getroffen,
Die Schildesmaid umfangt,
Dann töne hin zum Meere
Mit Schwert und Schildes Klang
Dir, hoher Gott, zur Ehre,
Gleich Sturmwind unser Sang !
Als de groote heer niet oppast, wordt h\j nog
?de artiest onder de politici, en de politicus
?onder de artiesten !
flllulltliittiiiiiiliililimiiiiiiiiiiHUitiiiitiittliltliiiiiiliiiiiililiiiiiiniiMiiiiiiu
Tentoonstelling van de
Teeken
maatschapptj in Pulchri Studio.
(S lot.)
Links in liet midden der zaal Langt een portret
van H. M. de Koningiu-Regentes van de hand van
Bisschop. Met zijn vergulden medaillon-passe-partout
en zijne gouden omlijsting gaat, er van dit werk
eene mystieke bekoring uit. Als de zwanenzang
eens laatsten Tempeliers, ruischt de kleur van dit
portret door Pulchri's zaal; neen als met den
tegelijk tooverachtigen en geheimzinnig
clignotecrenden blik van een maponniek oog staart het van
zijne kunsthoogte af. Het vereenigt al het
rustighautaiiie van het zeventiend' eeuwsch stilleven met,
de gulden athmosferiek van het modern-plein-air;
als eeuwige f&tamorgaua aan 't azuur-en-rood van
?een nachtlucht, die zich rossig verft met de vlam
men eens uitslaanden brands ; als een klimmende
leeuw rijst dit zwarte portret tegen den kelen fond
van Bisscbops kunst. En moge dus de heraldiek
al te reclameeren hebben, die een metaal op een
kleur eischt. met geen andere devotie dan die
waarmee een jonge bruid het altaar bestijgt, kan
de schilderkunst, deze aquarel van Hollands groot
sten en meest offlcieelen portretschilder tegentreden.
Een drii tal inzendingen van Haverman, waarvan
«én, no. 38, een vrouwefiguur met kind, van veel
gewicht, die vooral treft om de
stoerheid-vanwerken, waarmee deze teekening bereikt is. Er
is zóó heelemaal nietn aan het toeval overgelaten,
alles is eerst geweten, en toen gedaan, met een
onafgeweken doorgaan op het doel af. Men gaat
in Havermans werk telkens meer missen den zoo
afstootenden en weerzinwekkenden truc, en dit is
eene waardeverhooging van niet geringe beteekeni?.
Wel blijft het sujet nog altijd ia de gewoonheid
van het simpel-reëele, maar om zijne strakheid,
zijne soms al barsche apartheid, en zijn lofwaardig
streven naar het komen uit de materie doet Haver
man veel van zich hopen, meer dan tientallen
zijner meer gerenommeerde collega's, wier werk de
kwalijk verholen, capricische zelf begoocheling op
op het gelaat ligt, dat het //er is."
Al mist het deze pretentie, van er te zijn,"
het werk van Ph. Zilcken maakt toch nog maar
een schamelen indruk. Het is inderdaad een
droevig verschijnsel, dat iemand als Zilcken, die
in zijne eigen richting, de kunst der
in-ets-brenging van anderer werk, werkelijk ongemeene din
gen gedaan heeft, zoo onbeholpen van de wijs
raakt, als hij 't door hem geziene buiten, in beeld
wil brengen gaan. En bij de gewoonheid, de
heelordinaire gewoonheid van doen, is er nog iets,
dat...... een zeker herinneren aan, ..... een
zeker doorschemeren van Komaan, laat ik
iet zeggen. Ik sprak van schamel, toen ik den
indruk van Zilcken's werk qualificeerde, om de
al te duidelijk zichtbare armoede te benoemen
van een kunstenaar, die met zijne routine en zijne
vaardigheid het nog van den buitenkant van Gabriel
hebben moet als hij zijne eigene visie uitbeeldt.
Van den buitenkant. Want wat bij Gabriel nog
aan innerlijks te waardeeren valt, zijn
droomlandschap soms, en de wijde leegheid van zijn sujet,
waaruit heel zelden werkelijk iets, als een groote
?wereldweemoed op wil komen, daarvan heeft
Zilcken de intensiteit verloren, en er den
uiterlijken schijn alleen van behouden. En hier is het
minder totale der imitatie niet in het voordeel
Van Zilcken, omdat die uiterlijke Gabriel-scbijn
de predomineerende eigenschap van zijn werk ge
worden is, en er noch latente, noch openlijk aan
het licht tredende kwaliteiten van hém-zelf in
zijn, die daartegen opwegen. Zilcken's werk op
deze expositie is naar volle waarheid niet meer
dan een nuance-Gabriel.
Nog heb ik te spreken van het werk van Bauer.
Maar ik doe dit niet dan na zekere aarzeling, uit
de vrees, verkeerd verstaan te worden. Het zou
namelijk kunnen gebeuren en 't zou niet de
eerste maal zijn dat men betrekkelijke lof voor
verguizing aanhoorde. En niets is verder van mij,
dan de bedoeling, Bauer lager te schatten dan hij
verdient.
De kunst van Bauer met gansch haar
kleurentimbre en heel hare lijnenwarreling is zoo geheel
afzonderlijk uit dezen tijd gegroeid, dat ze daarom
alleen reeds met den blik van een opreciit inner
lijk vereereu dient gezien te worden. En van deze
kunst is van zijn werk op deze expositie eene
inzending: De Sphinx, een zeer rijpe en gave
vrucht, heel-echt persoonlijk, erg-sober, en van een
hoog-nobelen, lichten lijnen-opzet. Het is van eene
wijde aandoening bij het duchtig.subtiele opsporen
dezer lijnverloopen. En het is ook van een
soigneus raken de geziene vlakken, de contoeren, van
eene angstige perceptie der deel-begrenzingen.
En ook Bauer's //Moskee" is knap, al is het
ouder werk, meer van een slag met zijne bekende
steenteekeningen en etsen. Maar wiens schuld is
het, dat bij den aanblik van Bauer's werk van dit
soort daar telkens de naam van Een doorklinkt,
die dit alles veel majestueuzer?o! inniger ook
reeds lang geleden deed ? Hoe komt het dat de
volslagenheid van i ens anderen prpdukteu zich
telkens weer trotsch vergelijken gaat met, de voort
brengselen van dezen modernen schilder 'i En valt
er niet een zware schaduw over Bauei's kunst,
als die ander telkens met breeden vleugelslag hem
over 't hoofd vliegt ? Legt Bauer en hier wordt
al weer geen veroordeeling in alaoluten zin bedoeld
legt Bauer het niet royaal af, waar hij zich
gaat meten met Een, wiens eigen, aparte kunst
dit is, die Haar maakte en Haar hooghield boven
de vereering vau heel het geslacht, dat hrm volgde,
met Rembrandt? Zóó, als Bauer nu ziet, heeft
Rembrandt de dingen al gezien; dit is Zijne rang
schikking, en in allerlaatster instantie heeft Zijne
uitspraak in de Kunst dit Licht geordineerd. En
het nieuwe, vreemde, dat Hij zijn sujetten
ordinaire, Hollandsclie gevallen toch meestal
schonk, coöpteerde hij uit de schatkameren van
zijn gemoed; hij behoefde er niet voor te gaan
naar Tanger, Marokko, Constantinopel.
Ik wil maar zeggen dat er een breed verscliil
is tusschen het ontkende en het onbekende in
de kunst. En omdat ik bij het zien van kunst
van den bloede nu eenmaal niet aan anderer werk
wil herinnerd worden, maar een volkomen afge
bakend individu wcnsch te zien, daarom is mij
Bauer's kleurenkunst liever dan dit zijn
Rembrandttiek-tonig lijnenwerk.
Van de buitenlandsche comparanten was er vrij
inférieur en kaal werk van Liebermann, die wel
iets beters kan, van den onsterfelijken Achini twee
ongemeene liefelijkheden en een bordeelprent van
Tarenghi.
En van Willem Maris, ter Meulen, Kever,
Poggenbeek , van Mesdag, van de Sande Bakliuijzen,
Henkes en Nakkeii inzendingen, die niet beter,
soms veel slechter waren dan wat deze artisten
gewoon zijn te presteeren.
Vnoral No. 03. Eene zee van Mesdag, was er
een heel eind naast.
den Haag, Aug. '<J4.
R. S.
Wegens plaatsgebrek is dit artikel eeniye weken
te laat verschenen.
Bij' de heeren Preyer & Cie., locaal Pictura.
Wolvenstraat 19, is geëxposeerd een schilderij
van Albert Neuhuys, »Goed bewaakt."
Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co.,
Spui No. 2.'i, is geëxposeerd een Schilderij van
Bonvin, «Stilleven". Voor het zijraam een ets
van Matthijs Maris, naar Millet, »de Zaaier".
Tweemaandelijksch Tijdschrift.
n.
Hoewel ik het geven van een definitie meestal
voor onzinnig houd, daar men zeggende dat
iedere vergelijking mank gaat, vergelijkenderwijs
tot de overtuiging zou moeten komen dat elke
definitie een cul-de-jatte is en ik mij liever
dan mijn neus bloot te stellen aan de onaange
naamheid der pijnlijke odeur van eene onder de
zelve geduwde, verkeerd begrepene fraze, wil
toevertrouwen aan het fijn gevoel dergenen wier
bewerktuiging eenige overeenkomst heeft met de
mijne, kom ik mijzelf toch voor als zijnde voor
het oogenblik aan een mij van duisterheid ver
denkende redactie en publiek verschuldigd : een
nadere omschrijving van een enkel door mij ge
bruikt woord ; trouwens mijn niet dadelijk ver
volgen van mijn artikel, waarvoor ik den draad
zoekenden lezer mijn gevoelde verontschuldiging
aanbied komt slechts uit een diep en versuffend
nadenken juist over deze definitie voort. Het is
er aldus mede gesteld: wanneer men een definitie
gevonden heeft en men toetst hieraan de feiten
dan zal men opmerken dat gedurende een tijd
lang alle denkbare feiten onder het gevonden
rubriekshoofd te stellen zijn, ook dezulken die
au fond met het eigenlijke van de zaak niets te
maken hebben, maar dat in een volgend tijdperk
alles als met invallenden dooi omslaat en dat
datgene wat eerst bijna de geheele wereld in zijn
levende armen omvat hield, nu plotseling een
lijk is geworden met de armen stijf over de borst
gekruist. Moge de definitie van het te kwader uur
door mij gebruikte woord romantiek ten spoedig
ste worden vergeven en vergeten.
Romantiek dan is het optimisme der zintuigen.
Datgene wat dóór onze waarneming, en in, en
gedurende die waarneming schooner wordt ge
maakt dan men zou kunnen konstateeren dat het
waarlijk is. Of dit een laatst overblijfsel van iets
zuiver geestelijks of iets is dat zelf ontstaat zal
ik niet bespreken; het is al erg genoeg, dat ik
zoo ver gegaan ben, de karakter- en
arleidingloosheid van het bedoelde woord zijn voor mij
een niet geringe verluchting.
Nederland ik verkies alleen over de laatste
drie kwartalen der negentiende eeuw te spre
ken heeft een zeer romantische kunst gehad
vooral wat de letterkunde betreft, zelfs de lyriek
is romantisch geweest en daar waar Domino" De
Génestet in eenige regels die niet van
onnoozelheid zijn vrij te pleiten zegt:
Poëzie schuilt overal
Overal mijn vrinden,
't Is de kunst maar wie ze al;
Wie ze niet kan vindere
bewijst bij dat in een tijd, dien wij nu algemeen
als een niet bij uitstek belangrijk kunsttijdperk
aanmerken, iets dergelijks onder een zekere
substantie die men toen poezy plag te noemen
werd verstaan, als ik nu met het woord romantiek
heb beduid. Daar nu van 35 tot 85, wellicht in
verband met de Belgische omwenteling, een groote
belangstelling in Holland's verleden was ontstaan,
was het natuurlijk dat in de eerste plaats hier
naar zich de letterkundige blikken richtten en
een historische romantiek ontstond, die in een
vriendelijk atavisme overging. Hoewel noode,
moet ik hier vermelden, dat ik een dergelijke
kunst die met den naam «overgehaald" gevoeglijk
zou kunnen bestempeld worden voor uiterst
Protestantsch houd, en dat ik haar waar zij bij
Katholieken voorkomt toch aan protestante in
vloeden toeschrijf.
Toch was zij gezond, en zij was datgene wat
ik een literatuur noem, zij was hoewel zij door
slechts twee en een half persoon gedreven werd:
een school, zij was de Hollandsche kunst van
deze eeuw.
De kunst van Bakhuyzen van den Brink en
Mevr. A. G. L. Bosboom - Toussaint was een der
zuiverste die Holland gehad heeft en in die
hooge eigenschap glansrijk tegen de zeventiende
eeuw wedijverende. Ik zeg dit luide en waag
er mij aan dat een troep achterblijvers, die
nog niet aan deze beschouwing toe zijn mij met
hun : »We hebben het altijd wel gezegd" zullen
achterna schreeuwen; ik wil het met klem ge
zegd hebben tegen ieder die zich door een
kieskeurigen schoonheidspeilschaal heeft laten
afleiden van een eigenschap, die ik boven het
mooi of leelijk eener tijdelijke smaak acht
verheven. Ik wil er zoo lang in hameren als
ik handen en hamer heb, dat zij die het ideaal
van het »Mooi" adoreeren om een gouden
kalf dansen, en dat zij die hun smaak in
kunst als maatstaf nemen, even plichtvergeten
zijn als spontaniteitsmenschen in de moraal, want
de smaak van tegenwoordig is een van aange
name aandoeningen afhangend sentiment en niet
een op vastgestelde wetten die voor het leven
in fijn geheel gelden, gebaseerde overtuiging.
Deze twee zijn het, die niettegenstaande hun
aanraking inniglijk rein zijn gebleven van de
slechte samensprekingen die goede zeden bedor
ven hebben, meer bepaald van het tijdschrift:
de Gids. Wanneer niet Satan in een van zijn
kwaadaardigste buien, het dolzinnig tijdschriften
denkbeeld in de breinen der toenmalige andere
Gids-redacteurs had uitgestort, als brandend venijn,
Potgieter zoude een auteur zijn geworden, de
richting S5 zou een heerlijk voorwerp van veneratie
zijn voor wat liKHi aan geestelijks zal opleveren.
Zie het is kwalijk gehandeld de fouten van allen
op een hoofd te stapelen maar toch: hebben niet
zij die voorgingen in de zonde grooter verant
woording dan zij die volgden 1
Holland zou zijn poeeten kennen zooals Enge
land, naar het persoonlijk intellects gehalte Blake,
Rosette. Keats, Shelley enz., kent of miskent
zooals het Jacques Perk kent, met vergeting van
wat in razerrij hiertegen is gedaan, door hen,
die door omstandigheden stomp van bevatting
waren, de bundel verzen van Kloos zou zijn
laatste deel missen en het publiek zijn gevoel
van afkeer hierover, en dit alles, alles wanneer
de zich van over het graf wrekende Gids, nooit
geboren ware. Wanneer niet het zondig en ra
zend gevoel van strijd en vernietiging met de
eerste blauwe aflevering was in de wereld geko
men, en zuiverheid van daden die kritiek ver
achten, maar hun eigen grootheid naast andrer
praviteit zetten, had onmogelijk gemaakt. Zoo
er geen zondvloed komt om dit geslacht van
walgelijke boksende reuzen te verdrinken, kan
dat alleen komen door de Goddelijke overtuiging
dat ze elkaar wel zullen afmaken.
De romantiek in Holland, die eerbiedwaardig
was en die door een zeldzaam groot talent
dat van den heer Ary Prins (1) tot een gees
telijk historische romantiek zou zijn opgevoerd
is in de tijdschriften gestikt (van den heer Prins
hoort men niet meer) en de kunst eenmaal
>dilettantisch-sympathisch geestelijk" genoemd heeft
ook zijn paarse zuigelingslippen naar dien ver
giftigen speen uitgestoken en dezen oogenblik
heeft men geschikt geacht tot oprichting eener
nieuwe tweemaandelijksche onderneming, met een
aantal uiterst belangwekkende namen op den
omslag, en in de eerste aflevering hiervan heb
ben verzen gestaan, die op de komst van iets zeer
hoogs, dat ik liever niet wil omschrijven wijzen. Zou
dit dan waarlijk een steun zijn van het fragiele
plantje, en zou niet bij den innig gewenschten groei
de stut in een neerhalend gewicht veranderen, zou
het tweemaandelijksch te vreden zijn de kansel voor
te stellen waarop de prediker staat, en zou het zijn
eigen overbodigheid inzien, zoodra de prediker
breed zijn engelenwieken uitslaat, slechts dan
heeft het recht van bestaan. En alleen wanneer
het dit doet wil ik oprecht den edelmoed be
wonderen van hen, die hun tijd van abdikatie
wi5ten te kiezen, maar meer nog het wonderlijk
toeval dat in htt middel ter vernietiging het
zaad van den groei het eerst vertoonde.
?25 Oct. '!I4.
ANHKK JOLLKS.
(1) In »Sint Margaretha" en een enkel stuk van
Jlarold".
ililliliiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiijiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiininiii
Buitenlandsche Bibliografie.
HKIOIANX BAIIK. Studiën zur Kritik der Mo
derne. Mit dem Portrait des Verfas-ers in
Lichtdruck.
In het hoofd van een gewoon Duitscher, een
durchschnitts-Duitscher, denken \ve graag, ligt
in de onmiddellijke nabijheid van het begrip
Litteratuur het begrip Professor: een niet meer
te ontkomen ideeën-associatie. En wanneer een
Hollander het woord uitspreekt als lieteratoer,
duikt er niet terstond in zijn verbeelding een
goudgebrild docenten-gelaat op, zooals hij het
kent uit Kliegende Platter of uit de dagen toen
Herr X poogde hem Klassische Meisterwerke te
doen verstaan en aesthetischlijk genieten ''.
Om die associatie te desassocieeren heeft Herr
Bahr voor deze zijne Studiën z'n portret in licht
druk doen plaatsen : een gezicht zonder bril of
lorgnet, gedekt door fraaie lokken, waarvan ne
kunstiglijk over het voorhoofd krult; snor, baardje
en kleeding, naar een Mode, zeker toen het
portret gemaakt werd de laatste (de Mode ach !
gaat zoo snel .').
Leg hier nu naast, zegt dit portret, de af
beelding van bv. Wilhelm Scherer vóór zijne
Literatur-Geschichte en maak uit het verschil
van dit brave docenten-uiterlijk en mijne mon
daine verschijning de verandering ten goede op,
die in de Duitsche lieteratoer is gebeurd.
Want een andere dan deze historische bedoe
ling kan het wel niet hebben wanneer een schrij
ver zijn portret plaatst voor zijne Studiën zur
Kritik. Het is als het ware het blijde
constateeren van de verontprofessoring der literatuur
en kritiek, ook naar het uiterlijk.
Bij het portret van zijn uiterlijk vóór het boek
heeft Herr Bahr n het boek een Selbstportrait
van zijn innerlijk gevoegd, waaruit men al spoedig
kan ontwaren hoe een ontzaglijk universeel man
deze Oostemijksche kritikus is :
«die ganzen Flüche dieser breiten Zeit möchte
ich fassen, den vollen Taumel aller Wallungen
auf den Nerven und Sinnen. Das ist mein
Verhiingniss. Desswegen werde ich nie ein Gefolge
ergebener Bewunderer haben; man bewundert ja
schliesslich an Anderen doch immer nur sich selbst, was
man mit ihm gemein hat; aber in mir tindet
jeder mehr als sich selbst, und es bleibt ein
fremder Rest, der die letzte Niiherung verwehrt.
Doch darf ich mich trosten, weil es immerhin
ein hübscher Gedanke und schmeichelhaft ist,
dass zwischen Wolga und Loire, von der Themse
zum Guadalquivir heute nichts empfunden wird,
das ich nicht verstehen, theilen und gestalten
kó'nnte, und das die europiüsche Seele keine
Geheimnisse vor mir hat.
Es sind nicht Viele, die das von sich sagen
können. Maurice Barros, mein lieber Meister leitet
sie. Sie horten, dass ihre wachsende Gemeinde
langsam eine neue Race geben wird, das Volk
der Europiier, das die nationale Befangenheit
zu einer reinen Menschlichkeit verkliirt. Dann
würde man erst sehen, wie deutlich schon in
meinen Werken die Spuren dieser Zukunft
sind, und mein Verdienst der Voremptindung
wiire gross. Aber es ist auch möglich, dass es nur
eitle und leere Marotten nervöser Sonderlinge
sind, die versch;"uimen. Dann würde ich spiiter
erst recht, weim man freilich manchen gl
cklichen Fund meines Stiles immer achten wird,
als ein sehr confuser Kopf erscheinen, dem jede
Ordnung fehlte. So baumle ich, zwischen Furcht
und Hoffnung, an den Erfolgen der Anderen. Aber
was kann ich thun, als eben geduldig warten
und gelassen mein Schicksal nehmen 'i Ist mir
doch, bei manchen gewinnenden Gaben, leider
diese wichtige vieler Collegen versagtgeblieben :
anders zu sein, als ich bin."
In anderen zin dan het portret naar het uiter
lijk komt dit innerlijke me voor ook vrijwel een
»licht"druk te wezen. Men zou willen zeggen
dat een zeker Selbstgefallen (zoo noemt men
die zaak, meen ik, in de taal van des heeren
Bahr's nationaliteit) dit innerlijke selbst-portret
iets meer professoraals geeft dan het uiterlijke
bezit.
En om er nu nog een derde samenstelling met
zelf bij te voegen: ik vrees dat deze universeele,
alverstaande kritikus, die als motto voor zijn
boek zet:
»Von meiner Thür ist Keiner noch gegangen,
>Der nicht Verstiindniss wenigstens empfangen,"
wel eens vergeet dat er in het universum een
ding bestaat genaamd Zelfbedrog.
Zooals veel van de jonge Duitschers maakt
Herr Bahr den indruk van te zijn een vergrofde,
duitsche uitgave van zaken di« in het fransch
zeer mooi en fijn kunnen wezen. Zou hij, als
hij met dat Fransche eens niet had kennis gemaakt,
tóch dien zucht afficheeren naar den vollen Taumel
aller Wallungen auf den Nerven und Sinnen 1
Ik ben geneigd het niet te gelooven. Maar voor
Hollanders is het wel eens aardig te kijken hoe
het Kransche wordt wanneer het door een Duitsch
hoofd passeert. Evenwel doet dit er niet zooveel toe
dat ik daarom dit boek hier zou bespreken. Interes
santer is het te zien welk een anarchistische
warwinkel tegenwoordig de literatuur in Europa
is, hoeveel loffelijke moeite de jonge Duitschers
zich geven de literatuur en kritiek van de weten
schapsmannen terug te brengen tot de Kunst, en
hoe groot altijd weer opnieuw Frankrijk's invloed is.
De studiën zijn zooiets als men hier «Verspreide
Opstellen" noemt. Daardoor is de samenhang
niet al te stevig en komen er nog wel eens con
tradicties in voor. Maar heel duidelijk wordt
door dezen vorm het anarchistische der tegen
woordige literaire toestanden, vooral de Duitsche.
Van de pogingen om weer tot Kunst te komen
en tegelijk van den Fran^chen invloed geeft Bahr's
eerste bladzij al terstond een mooi voorbeeld.
Diese zwei Siitze könnten mich rein verrückt
machen vor Vergnügen", roept hij ... het zijn twee
volzinnen van Jules Lemaitre : sd'abord
dogmatique, la critique est devenue historique et
scientifique; mais il ne semble pas que son
volution soit terminée. Vaine comme doctrine,
forcément incomplet comme science, elle tend
peut-être a devenir simplement l'art dejouir des
livres et d'enrichir et d'affiner par eux ses
impressions."
Men zal inderdaad Duitscher dienen te zijn om
door deze twee volzinnen rein verrückt te worden;
men moet daartoe in het land opgegroeid zijn,
waar alle litteratuur en kritiek was
verdogmatiekt en verwetenschapt, met naast zich nog een
droeve soort van literaire industrie. Maar het
blijkt dan toch, wat overigens de uitslag van de
pogingen tot beter moge zijn, dat men er in
Duitschland zelf genoeg van begint te krijgen.
De uitslag echter van deze kritische pogingen
des heeren Bahr wil mij nu niet zoo bijster ge
lukkig schijnen. Dogma, historie, wetenschap is
het niet, o zeker; maar wat dan zal trachten
te zijn l'art de jouir des livres lijkt mij niet veel
meer dan journalistiek en reportage met hier en
daar wat polemiekbedoeling. Herr Bahr zegt op
pg. Gil: »die Deutschen schreiben heute noch,
wie man voor sechzig Jahren schriel)," indien
men over 10 jaar oordeelt dat het in den
tusschentijd anders is geworden, zal, meen ik, Herr Bahr
met deze Studiën er geen oorzaak van geweest
zijn.
Als algemeene conclusie van het geschrijf over
het jongste Duitschland in dit boek, kan men
nemen op pg. lil dat de Duitschers »zweifeln,
welche Zukunft die deutsche Litteratur haben
wird. Aber Alle sind einig, dass sie keine
Gegenwart hat." Wie nu wil weten hoe Herr Bahr
denkt over de Duitschers die deze niet-literatuur
vervaardigen, moet maar in zijn boek lezen; of