Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 906
dreef hem tot dichten. Hy gevoelde wat in ge
loofszaken in het hart van het volk omging. Wat
het volk niet stamelen kon, sprak hy uit, wel
sprekend, in de volkstaal, in een wachterlied.
Dat lied vond weerklank in de harten van dui
zenden. Het werd verspreid bij arm en rijk, was
te koop op kermissen en jaarmarkten. Dat lied,
verbreidende Dr. Martin Luther's leer en ontel
bare aanhangers er voor winnende, heet: Die
Wittentergische Nachtigall, Die man jetzt höret
?SberaP. Het prijst aan en verdedigt de
95 stellingen door Luther in 1517 aan de slot
kerk te Wittenberg aangeslagen. Het gedicht
verscheen in 1523 en wekte groote beroering
door alle Duitsche landen. Die Wittenbergische
Nachtigall is een schoon gedicht, het is den
dichter uit het hart geweld, gelyk nieuwe wijn
uitberst tot de spon. Echte ware symboliek vormt
den aanvang. Luther wordt vergeleken met den
nachtegaal, wiens morgenzang allen wekt en
wiens schoon geluid alle wangeluiden doet ken
nen en verkeeren:
Wacht auf, es nahent gen den ag!
Ich hor singen im grünen Hag
Ein wunnikhche Nachtigall;
Ir stimmen durchkliüget berg and tal,
Die nacht neigt sich gen occident,
Der tag get auf von oriënt,
Die rotbriinstige morgenret
Her durch die triiben nolken get
Daraus die leichte sunn tut blieken.
De oorspronkelijke uitgaaf geeft van de sym
boliek van het lied eene sprekende illustratie.
Voor de christenheid blijft het lied: «Wacht auf,
wacht auf, er taget! »een dierbaar kleinood, kos
telijker nog dan Hans Sachs' schoone kerkliederen,
als: Wie schön leucht uns der Morgenstern !'' en
Warum beti'üblst du dich, mein herz
Bekümmerst dich und triigesc schmcrz
Nur um das zeitlich Gute ?
dat in vele talen overgezet, thans naar men
zegt nog bij de godsdienstoefening in
Duitschland gezongen wordt.
De geestelijkheid heeft niet nagelaten om het
yveren voor Luther's leer en den grooten invloed,
welke hem ten deel viel, Hans Sachs dreigend
toe te roepen: «Schoenmaker, blijf bij je leest!"
Dit dreigement bedoelde ze in eigentlijken en
overdrachtelijken zin, want Hans Sachs was schoen
maker ; men kent het versje :
Hans Sachs war cin
SchuliJlacher und Poet dazu.
Of h\j met zyn veelomvattenden arbeid een
goed schofnmaker was, zegt de geschiedenis niet.
De wetenschap, dat hij dóór zijn bedrijf een
talryk gezin, met eere grootbracht, zou er voor
pleiten. Behalve schoenmaker is Hans Sachs een
tijdlang schoolmeester geweest. Bovendien vond
hij tyd om voortegaan in den meesterzang en
in zyne eigene tooneelwerken als auteur op te
treden. Den meesterzang beoefende hij van der
jeugd af aan en bracht dien tot grooten bloei.
De uiterlijke levensgeschiedenis van Hans Sachs
bevat weinig feiten. Hy werd geboren 5 No
vember 1494 te Neurenberg, vermoedelyk in de
Brunnengasse, smaakte een gelukkig
huweljjksleven, hertrouwde kort na den dood zijner eerste
vrouw met een zeventien-jarig meisje en onder
vond by haar de waarheid van het versje van
Jacob Cats:
Als van twee gepaarde schelpen
De eene breekt of veel verliest
Nog zal God u kannen helpen.
Mits gij slechts met oordeel kiest, enz.
Hij stierf in den nacht van l!) Januari 1576.
Hans Sachs was in zijn tijd en is meerder nog bij
tet nageslacht der 19e eeuw hoog geëerd hy neemt
in het Neurenberg der 16e eeuw, uitmuntende
in kunst en wetenschap, onder zijn tijd- en
stadgenooten als Marten Behaim, den globenmaker;
Willibald ; Pirkheimer ; Albracht Dürer; Peter
Vischer; Lazarus Spengler; Christoph Scheurl
«n Charitas Pirkheimer eene eerste plaats in.
Hans Sachs strekt het tot onvergankelijke eer,
dat hy zoowel een reformator in de poëzie is
geweest als de leer van Luther heeft helpen
verbreiden en bygedragen heeft tot de ontwik
keling van het tooneel in Duitschland.
Voor 20 jaar heeft zijn vaderstad hem een
standbeeld opgericht. Thans staat ze gereed zijn
geboortedag van vóór 400 jaar plechtig te her
denken.
J. H. R.
Buitenlandsche Bibliografie.
Gerhirt Hauptmann und der moderne
Realismus, von Dr. PAUL MAHN.
Een boekje over de beteekenis en de kunst
van Hauptmann komt wel van pas in deze
dagen, nu »die Weber" en »Einsame Menschen"
in opvoeringen voor het groote publiek gebracht
zijn en menigeen over Hauptmann rare dingen
denkt en zegt.
Het is een heel verstandig boekje, dit van
Paul Mahn, eigenlijk niet meer dan een in bro
chure-vorm gedrukt tijdschriftartikel: een studie
over de drama's van Hauptmann in verband met
de kunsttendenties der jongeren. liet gaat niet
lyrisch de hoogte in, maar 't is daarentegen vrij
diep van begrip. liet werk van een jong, weten
schappelijk man, zonder vooroordeelen, die nu
kalm en logisch analyseert wat er is in het
kunststreven zijner tijdgenooten, waarvoor hij groote
sympathie gevoelt.
Als het niet zwaar-pedant is, noch
taai-strooperig van geleerdheid, of vol school-aesthetiek,
kan zoo'n klare, passielooze beschouwing een
weldoende impressie geven van stil, rustig in
zicht, geheven uit de warreling der meeningen
omlaag, tot een heldere, reine hoogte van
intellectualiteit, en ofschoon Dr. Paul Mahn dien ver
heven top niet heelemaal bereiken kan, is hij
toch zeer waardeerbaar om zijn zuiveren blik
en warme belangstelling, zonder baatzucht, zon
der ijdelheid en zonder zelfverheffing.
Daar zijn in zijn boekjes bedaard gezegde
maar zeer rake passages over het dilettantig mis
bruik door artiesten van erfelijkheidstheoriën en
in 't algemeen van nieuwe, nog onbewezen hypo
thesen over het verband tusschen psychische en
physiologische verschijnselen.
Die dingen in kunstwerk te gebruiken is grof
en kinderachtig, meent hij »man bersah dasz
wisaenschaftliche Erkenntnisse erst den weiten
Weg durch die Weltanschauung des Künstlers
gemacht haben, dort assimiliert sein mussen, bevor
sie und zwar in ganz anderer Form, meistens nur
als Duft, Ton, Nuance auf die gestaltende
Thatigkeit einwirken können."
Dan deze andere opmerking over het abrupt
eindigen van H's stukken, de oude kwestie dus
van »slot" of geen slot. Ik geef het leven, zegt
Hauptmann, en daar hebben de dingen ook geen
afsluiting. Er is niet zoo iets als een
«bevredigende oplossing", een «Versühnung"... niets wordt
verzoend, en de deugd zegepraalt niet en de
slechtheid wordt niet gestraft.
Best! zegt Dr. Mahn, maar u moet toch maar
voorzichtig zijn, niet in 't andere uiterste te
vervallen, niet al te zeer tegen den logischen gang
der zaken, zooals wij ons dien denken, inloopen,
en niet natuurlijker dan natuur willen zijn.
Een »stuk" leven kan heel goed geen zin heb
ben, geen slot, oplossing, harmonie dat is
waar. Maar in 't Leven ziet men ook nooit een
»stuk" leven, en uw werk, dat de illusie van 't
leven moet geven, zal wys doen, niet al te hevig
geweld te bedrijven aan ons aller (op een beetje
na) instinkt, dat de wereld toch niet zoo geheel
zinneloos acht: »dasz sie einen Sinn hat, dasz mit
ihr sich etwas vollzieht, das einem Streben nach
Zielen nicht unahnlich sieht."
Het »allgemeine Miszbehagen" van het publiek
tegenover Hau[<tmanns stukken komt daarvan,
(en dit is ook voor Ibsen waar!) dat hij geweldda
dig tegen veler onzer intuïtie ingaat. Wij mop
peren dan knorrig, en zeggen dwaasheden, al wat
ons op het oogenblik van nevelige
aesthetiekbegrippen wil te binnen vallen in onze gedachten,
maar, wees verzekerd : wij bedoelen dat andere,
en "*? hebt ongelijk.
En dr. Pauls conclusie over Hautpmann is deze:
men wil van een dichter, van een kunstenaar,
beter gezegd: men verwacht van de kunst, dat
zij de formule van den tijd uitspreekt
»Klarheid in das dumpfe Dammern zu schaffen, den
Bann ahnenden Schweigens durch ein erlo-endes
Wort zu brechen."
Hauptmann hat solche Worte noch nicht
gesprochen."
Mahn twyfelt er echter niet aan dat dit nog
gebeuren kan. Ik hoop 't voor Duitschland maar
ik geloof 't niet.
Hauptmann schijnt mij een kunstenaar van on
gemeen beeldend talent, maar geen profeet, geen
resumévan zijn tijd, en van zulk een slechts is
dat merkwaardige woord te verwachten.
«Das erlösende Wort!'1... 't Is geen gekheid.
Ueber die ^soqenannte" moderne Richtung in
den Kunsten. Winke für junge Kunst- und
Litteraturfreunde von A. T.
Het eenige wat ik tegen dezen mensch, A. T.,
heb, is de verkwistende wy'ze waarop hij met
zijns drukkers uitroepteekens en vette-letters
omgaat; foei. Overigens vind ik hem een
leukplausibel en verstandig-leuterend heer. Hij be
zwaart er zich dan over dat onze (d. i. de Duitsche)
litteratuur materialistisch is. Niet dat hij het
tegen »den gesunden Realismus" heeft, gut nee!
Ergo tegen het ongezonde. Onder de schrijvers
daarvan, zegt hij, zyn misschien enkele (ihrer
sind ja, will's Gott, nicht allzu viele) die geen
«Dichter von Gottes Gnaden" zijn, maar
»Fabrikanten". Die moeten nu maar weg. Al de an
deren zijn echte kunstenaars. Die hebben ons
zoolang »in die Tiefen geführt," ze moeten daar
mee nu ophouden en ons «wieder auf die Höhe
führenü"
't Recept is allereenvoudigst. Zoo'n materialis
tische Moderne heeft zich enkel «plützlich" als »ein
Dichter, ein echter lorbeerbekriinzter Dichter"
te »entpuppen". Doen er dat veel... »dann ist
der Kunst geholfen." Plausibel, dunkt me.
Voorts wenkt A. T. even onnoozel over Muziek
en Tooneel...., 't psychologisch probleem is:
te weten hoe 'n man er toe komt 50 blz. lang
zoo vernuftig te staan wenken, en hoe hij zich
de uitwerking voorstelt, 't Kan me dol spijten
als ik naga zulke soort problemen nooit opgelost
te zullen zien.
F. C. Jr. en H. v. d. B.
De tentoonstelling van kunstwerken ver
vaardigd door leden der Maatschappij »Arti et
Amicitiae". Sedert 20 October 1.1. geopend, mag
zich in een zeer druk en belangstellend bezoek
verheugen. Behalve het schilderij »In de sneeuw"
van den heer G. H. Breitner, aangekocht als prijs
van het fonds «Willink van Collen" werden reeds
verkocht No. 11. Mevr. Bilders van Bosse «Voor
jaar", No. 16 (teekening) Joh. Vlaanderen «Zaai
goed" en No. 142 N. v. d. Waay »Twee vrienden."
Het schilderij van den heer Breitner zal door
de beheerders van het fonds ten geschenke wor
den aangeboden aan de Maatschappij »Arti et
Amicitiae" ten einde het op die wijze een blijvende
plaats in de zalen der maatschappij te verzekeren.
Bij de heeren Preyer & Co., lokaal «Pictura",
Wolvenstraat 19, Amsterdam, is geëxposeerd eene
aquarel van Tony Offermans,»De Dorpstimmerman".
Bij de firma E. J. van Wisselingb & Co., Spui
23, is geëxposeerd een schilderij van A. Pala
medes, ^Stilleven met een figuur". Voor het
zijraam van W. Koelofs, «Katwijk".
BOEKAANKONDIGING.
Populaire Sterrenkunde. Beknopte hand
leiding tot de kennis der hemellichamen, door
Dr. II. BLINK. Dit belangwekkende handboek
werd in netten, duidelijken druk, met 107 figuren
tusschen den tekst uitgegeven, door J. G. BKOKSE
te Utrecht.
De Kreutzer Sonate, Graaf LEO X.
TOLSTOI uitgave van de firma II. A. STADEHMAXX,
Enkhuizen.
L. VAN DEIJSEL. Verzamelde Opstellen,
(overdrukken van vroeger reeds verschenen Kri
tieken, enz. enz.) SCIIELTEMA & HOLKEMA, Am
sterdam.
FREDERIK VAN BEDEN, Studies. (Tweede
reeks), reeds vroeger in verschillende tijdschriften
afzonderlijk verschenen, thans bijeen uitgegeven
door W. VEKSLUIS, Amsterdam.
Nauwkeurig Lezen. Lees en taaioefeningen,
bij de studip, voor de akte van
Hoofdonderwijzerer(es), door C. H. DEN HERTOG; Ie bundel.
Amsterdam, W. VKKPI.UIJS.
Moederliefde, door BJöRNSTERNE BJ
RNSON, uit het Noorsch vertaald, doorl'n. WIJSMAN.
Deze bundel bevat 4 novellen. Alualoms haar,
Moedershanden, Een Dag, Stof. Uitgevers zijn
J?. N. VAN KAMPEN & ZOON, Amsterdam.
Geschiedenis als
Sociale Weten
schap.
Prof. Blok heeft het bij zijne verplaatsirg van
Groningen naar Leiden zijn roeping geacht, zijn
standpunt als geschiedschrijver van »het
Nederlandsche volk" nader uiteen te zetten. Dit was
zeker niet onnoodig; want hetgeen daaromtrent
op bl. 9 van de Inleiding zijner «Geschiedenis
van het Nederlandsche volk" voorkomt, liet aan
duidelijkheid en bepaaldheid veel te wenschen
over. De beide deelen van den arbeid, die reeds
in het licht zijn verschenen en die hem vooral
als geschiedschrijver der M. E. een welverdienden
naam hebben geschonken, kunnen toch eigenlijk
nog slechts als de inleiding beschouwd worden
van den grootschen arbeid, dien hij heeft onder
nomen. Waar hij nog een aanvang moet maken
met onzen opstand tegen Spanje en derhalve de
allerbelangrijkste eeuwen onzer volksgeschiedenis
nog moeten volgen, daar versvondert het ons niet,
dat hij van zijn intrede in Leiden heeft willen
gebruik maken, om zijn eigenlijk standpunt als
historicus nader toe te lichten. Het zij mij als
schrijver van eene «Staatkundige Geschiedenis
van Nederland" 1) veroorloofd, eenige opmer
kingen over die toelichting aan het oordeel uwer
lezers te onderwerpen.
Niemand zal ontkennen, dat de historie, be
schouwd als de wetenschap van de wording der
maatschappij, een zeer verheven ideaal is. Ieder,
die erkent, dat de staat slechts de vorm is waarin
de maatschappij zich organiseert, zal grif toe
stemmen dat in het abstracte de maatschappij de
hoofdzaak moet zijn voor den geschiedkundige.
De historie zal ongetwijfeld in de toekomst steeds
meer erkend worden als sociale wetenschap. Doch
zoolang wij zoover nog niet zijn, dat de staat
algemeen slechts als de voorbijgaande vorm er
kend wordt; zoolang wij, om iets te noemen, van
Europa nog niet spreken kunnen als van eene
«sociale democratische republiek"; zoolang er nog
zoo oneindig veel te onderzoeken valt op weten
schappelijk gebied, deed de historicus het best
zich ook in zijne wetenschap te begrenzen.
Niemand is er, die twijfelt aan de groote geleerd
heid van den opvolger van prof. Fruin, maar
wel kan er met deze rede voor oogen getwijfeld
worden, of prof. Blok genoegzaam zich zelven
kent, of hij zich voldoende rekenschap heeft ge
geven van de waarheid, waarvan zijn voorganger de
levende uitdrukking en belichaming is: «In der
Beschriinkung zeigt sich erst der Meister." De
vragen, die hij meent, dat den geschiedvorscher
onzer dagen worden gedaan, (bl. 16), omvatten
nog al iets: »IIoe was eertijds de verhoudingvan
arm en rijk ? hoe kwam de verdeeling van den
grondeigendom tot stand, zooals wij dien thans
hebben? hoe werd het kapitaal de machtigste
factor in de hedendaagsche maatschappij ?"
enz. enz. Deze en dergelijke vragen moet de
geschiedkundige volgens prof. Blok oplossen
en niet alleen in het algemeen, maar bijzon
der toegepast op alle verschillende volken,
speciaal op ons volk, wanneer men optreedt als
hoogleeraar in de vaderlandsche geschiedenis en
een boek schrijft als de geschiedenis van het
Nederlandsche volk." Waar tal van wijsgeeren,
economen en juristen bezig zijn over die vraag
punten licht te verschaften, vragen wij, of de
historicus onzer dagen wel, zonder zich zelf te
overschatten, mag beweren dat de sociale ge
schiedenis voor zich alleen het recht opeischt,
de geschiedenis bij uitstek te zijn(!) De sociale
geschiedenis de historische wetenschap der
toekomst! Luidde lilok's stelling aldus, niemand
die het gewicht der sociale vraagstukken erkent,
zou hem dat betwisten. Als tallooze specialisten
het ware licht op die vraagstukken geworpen
hebben, dan zal de echte historicus, die naar de
mate zijner (altijd kleine) krachten daaraan heeft
meegewerkt, die resultaten tot een waarachtige
maatschappelijke volksgeschieilenis kunnen ver
werken. Wie zich thans reeds als zoodanig wil
doen gelden, heeft zich evenmin van de nood
zakelijke Selbstbeschrilnkung als van het spreek
woord rekenschap gegeven: ?Qui trop embrasse,
mal treint."
Is de historie als sociale wetenschap de weten
schap der toekomst, bij, die haar thans reeds als
zoodanig beschouwt loopt niet alleen gevaar, om
in het werkelijk leven door partij-hartstochten
van politieken, religieuzen en socialen aard te
worden meegesleept, maar is reeds, of Lij het
wil of niet wil erkennen, door de beweging van
den dag zoo diep getroffen, dat het hem onmo
gelijk is, de dingen gansch onpartijdig te be
schouwen, liet gevaar geeft de hoogleeraar (pag.
17) volmondig' toe; maar hij vertrouwt genoeg op
zijn wetenschappelijken waarheidszin, die hem de
wijding (!) van den geschiedvorscher zal blijven
geven. Ik hoop van harte, dat dat vertrouwen
van den hoogleeraar niet zal ijdel blijken; maar
1) Zutphen 1891?1893.
de man, die beweert, dat »de tijden roepen om
de sociale geschiedenis", (pag. 15) is blijkbaar
dermate onder den indruk der sociale strooming
van den dag gekomen, dat hij onmogelijk ten
volle objectief de sociale geschiedenis zal kunnen
beschrijven. Niemand minder dan ik, zal hem
op zich zelf daarvan een verwijt maken. De
naam van «democratisch geschiedschrijver", dien
Prof. van der Vlugt mij in den onlangs gevoerden
verkiezingsstrijd gaf, aanvaard ik gaarne als een
eernaam. Als men echter eerstdaags Prof. Blok
den «socialistischen geschiedschrijver" noemen zal,
dan zal hij wel luide roepen, dat hij het zoo niet
gemeend heeft, maar al zija «wijding" zal hem,
den streng objectieven historicus, niets baten; hij
zal de verdenking niet van zich kunnen weren,
dat hij, «aangegrepen door de sociale nooden van
den tijd," in zijn histo ische beantwoording van
de sociale vragen niet alleen gedreven werd door
wetenschappelijken waarheidszin, maar ook door
persoonlijke sympathie met de slachtoffers van
een maatschappelijken toestand. De geschiedenis
als sociale wetenschap onderwezen, zal hem dan
van zelf doen verliezen den naam van objectief
historicus, volgens zijn eigen meening tot heden
zijn grooten roem.
Vooral na deze rede van den hoogleeraar zal
elk, die in zijn arbeid belangstelt, verlangend
uitzien naar de 5 of G deelen van zyne «Ge
schiedenis van het Nederlandsche volk," die nog
moeten volgen. Volgens pag. 19 en volgende
van zijn professorale toespraak staat hij blijkbaar
zelf wel wat verlegen voor de vraag, of de kracht
van een mensch wel groot genoeg zal zijn om
zelfs de sociale geschiedenis van n enkel volk
te onderzoeken of te beschrijven. Zijn antwoord
daarop is voor mij gansch niet klaar; met eene
algemeenheid (pag. 21) maakt hij zich van dat
bezwaar af. Voor mijn bewustzijn is dat werk
onmogelijk, als men het zoo breed en diep te
gelijk wil opvatten, als Blok doet. Steeds wordt
na de 16e eeuw onze maatschappij ingewikkelder
en zullen de vragen zich voor hem vertiendubbelen.
Het zal den hoogleeraar alleen mogelijk zijn, als
hij zijne sociale geschiedenis van ons volk be
handelt op dezelfde dilettantische manier, die hij
terecht in de Culturgeschichte afkeurt; als hij
zonder eigen onderzoek in het verloop van zijn
verhaal alleen resultaten van anderen opneemt
en vraagteekens bij honderden laat staan, waar
de voorarbeid (vgl. bl. 28) nog niet is geschied.
Hartelijk hoop ik, dat prof. Blok alle moeiten
op zijn doornig pad zal kunnen overwinnen, dat
men hem in geen enkel opzicht van partijdigheid,
subjectiviteit of oppervlakkigheid zal kunnen be
schuldigen. Maar, terwijl lang genoeg alleen over de
beide eerste deelen van zijn boek de loftrompet
is gestoken, acht ik mij gerechtigd, met het oog
op het ideaal van den socialen geschiedschrijver,
door den hoogleeraar zelf geschetst, te twijfelen,
of hij bij de voortzetting van zijn arbeid wel die
algemeene toejuiching zal inoogsten.
De waarde der zuiver politieke geschiedenis
besprak ik thans niet. De ruimte laat dit niet
toe en elders gaf ik daarvan rekenschap (Inl.
mijner Staatk. Geschiedenis v. Nederland). Doch
n woord, met het oog op de bestrijding daar
van door Blok, moet mij nog van het hart. Het
is een woord van een onbekend Fransch schrijver
in de Revue des deux Mondes van het voorgaande
jaar. 1): «On dirait que la sensibilitémoderne
hésite a considérer en face la grandeur vraiment
tragique de la raison d'état."
Veghel 29 Oct. '94. Dr. D. C. NUHOKF.
1) Dec. 1893. Les transformations de la diplo
matie.
vo
DAMES
Bont. Kooktentoons/elllng. De
reihtstoestand der vrouw.
Bont zal dezen winter weer «schering en in
slag," of, hier toegepast, bovenstof en voering
wezen. En dit is niet zoo kostbaar als. het lijkt.
Goed bont heeft toch even als echte
struisveeren de eigenschap van nooit uit de mode
te gaan; het kan na jaren weer voor den dag
gehaald en vermaakt worden.
Van een aantal modellen van mantels van het
huis Grünwaldt te Parijs, maar die gewijzigd
voor de mode in 't algemeen gelden, vermelden wij:
Junon, een jaquette met wijde mouwen en voor
panden tot aan de knie, van ottervel (loutre)
met opstaanden kraag, opslagen aan den polsen
zakken van >breitschwanz", Men neemt dan den
mof ook in dit laatste bont.
Marie-Antomette, ruime pelerine met
Stuartkraag van sabelbont; van voren is de pelerine
verlengd tot twee panden, die als einden lint, met
een franje van staartjes, tot bijna onder aan het
kleed afhangen.
De Salammbó is een groote gekleede visite
mantel van Huweel of moire, kostbaar en rijk;
naast vier ronde plooien op den rug, die van
den hals af sleep vormen, zijn twee breed
uitloopende quilles van git en bont; twee pelerines
met bont omzet, komen daartegenaan; een hooge
Stuartkraag, met bout gevoerd, bekroont liet
vorstelijk geheel.
De Barynia is een eenvoudige jaquette van
breitschwanz ; de Conquérant een bolèro van
otterbont, met rokspandjn van achteren en groote
revers, en Stuart-kraag; vest, pelerino en
schoutlerkappen van breitschwanz. Het aardigste hiervan
zijn de mouwen; de groote ballons zijn van on
deren en voor een deel van voren open, met
hennelijn gevoerd en met passement ot' git ge
boord ; er komt een ondermouw van otterbont uit.
De Cascade is een groote mantel van
veloursglacé, waarop een pelerine van bisonbont, die in
acht of tien lange punten afhangt; ook de
halskraag heeft eenige punten.
De Fédora is een bolèro met korte basques