De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 4 november pagina 4

4 november 1894 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 906 dreef hem tot dichten. Hy gevoelde wat in ge loofszaken in het hart van het volk omging. Wat het volk niet stamelen kon, sprak hy uit, wel sprekend, in de volkstaal, in een wachterlied. Dat lied vond weerklank in de harten van dui zenden. Het werd verspreid bij arm en rijk, was te koop op kermissen en jaarmarkten. Dat lied, verbreidende Dr. Martin Luther's leer en ontel bare aanhangers er voor winnende, heet: Die Wittentergische Nachtigall, Die man jetzt höret ?SberaP. Het prijst aan en verdedigt de 95 stellingen door Luther in 1517 aan de slot kerk te Wittenberg aangeslagen. Het gedicht verscheen in 1523 en wekte groote beroering door alle Duitsche landen. Die Wittenbergische Nachtigall is een schoon gedicht, het is den dichter uit het hart geweld, gelyk nieuwe wijn uitberst tot de spon. Echte ware symboliek vormt den aanvang. Luther wordt vergeleken met den nachtegaal, wiens morgenzang allen wekt en wiens schoon geluid alle wangeluiden doet ken nen en verkeeren: Wacht auf, es nahent gen den ag! Ich hor singen im grünen Hag Ein wunnikhche Nachtigall; Ir stimmen durchkliüget berg and tal, Die nacht neigt sich gen occident, Der tag get auf von oriënt, Die rotbriinstige morgenret Her durch die triiben nolken get Daraus die leichte sunn tut blieken. De oorspronkelijke uitgaaf geeft van de sym boliek van het lied eene sprekende illustratie. Voor de christenheid blijft het lied: «Wacht auf, wacht auf, er taget! »een dierbaar kleinood, kos telijker nog dan Hans Sachs' schoone kerkliederen, als: Wie schön leucht uns der Morgenstern !'' en Warum beti'üblst du dich, mein herz Bekümmerst dich und triigesc schmcrz Nur um das zeitlich Gute ? dat in vele talen overgezet, thans naar men zegt nog bij de godsdienstoefening in Duitschland gezongen wordt. De geestelijkheid heeft niet nagelaten om het yveren voor Luther's leer en den grooten invloed, welke hem ten deel viel, Hans Sachs dreigend toe te roepen: «Schoenmaker, blijf bij je leest!" Dit dreigement bedoelde ze in eigentlijken en overdrachtelijken zin, want Hans Sachs was schoen maker ; men kent het versje : Hans Sachs war cin SchuliJlacher und Poet dazu. Of h\j met zyn veelomvattenden arbeid een goed schofnmaker was, zegt de geschiedenis niet. De wetenschap, dat hij dóór zijn bedrijf een talryk gezin, met eere grootbracht, zou er voor pleiten. Behalve schoenmaker is Hans Sachs een tijdlang schoolmeester geweest. Bovendien vond hij tyd om voortegaan in den meesterzang en in zyne eigene tooneelwerken als auteur op te treden. Den meesterzang beoefende hij van der jeugd af aan en bracht dien tot grooten bloei. De uiterlijke levensgeschiedenis van Hans Sachs bevat weinig feiten. Hy werd geboren 5 No vember 1494 te Neurenberg, vermoedelyk in de Brunnengasse, smaakte een gelukkig huweljjksleven, hertrouwde kort na den dood zijner eerste vrouw met een zeventien-jarig meisje en onder vond by haar de waarheid van het versje van Jacob Cats: Als van twee gepaarde schelpen De eene breekt of veel verliest Nog zal God u kannen helpen. Mits gij slechts met oordeel kiest, enz. Hij stierf in den nacht van l!) Januari 1576. Hans Sachs was in zijn tijd en is meerder nog bij tet nageslacht der 19e eeuw hoog geëerd hy neemt in het Neurenberg der 16e eeuw, uitmuntende in kunst en wetenschap, onder zijn tijd- en stadgenooten als Marten Behaim, den globenmaker; Willibald ; Pirkheimer ; Albracht Dürer; Peter Vischer; Lazarus Spengler; Christoph Scheurl «n Charitas Pirkheimer eene eerste plaats in. Hans Sachs strekt het tot onvergankelijke eer, dat hy zoowel een reformator in de poëzie is geweest als de leer van Luther heeft helpen verbreiden en bygedragen heeft tot de ontwik keling van het tooneel in Duitschland. Voor 20 jaar heeft zijn vaderstad hem een standbeeld opgericht. Thans staat ze gereed zijn geboortedag van vóór 400 jaar plechtig te her denken. J. H. R. Buitenlandsche Bibliografie. Gerhirt Hauptmann und der moderne Realismus, von Dr. PAUL MAHN. Een boekje over de beteekenis en de kunst van Hauptmann komt wel van pas in deze dagen, nu »die Weber" en »Einsame Menschen" in opvoeringen voor het groote publiek gebracht zijn en menigeen over Hauptmann rare dingen denkt en zegt. Het is een heel verstandig boekje, dit van Paul Mahn, eigenlijk niet meer dan een in bro chure-vorm gedrukt tijdschriftartikel: een studie over de drama's van Hauptmann in verband met de kunsttendenties der jongeren. liet gaat niet lyrisch de hoogte in, maar 't is daarentegen vrij diep van begrip. liet werk van een jong, weten schappelijk man, zonder vooroordeelen, die nu kalm en logisch analyseert wat er is in het kunststreven zijner tijdgenooten, waarvoor hij groote sympathie gevoelt. Als het niet zwaar-pedant is, noch taai-strooperig van geleerdheid, of vol school-aesthetiek, kan zoo'n klare, passielooze beschouwing een weldoende impressie geven van stil, rustig in zicht, geheven uit de warreling der meeningen omlaag, tot een heldere, reine hoogte van intellectualiteit, en ofschoon Dr. Paul Mahn dien ver heven top niet heelemaal bereiken kan, is hij toch zeer waardeerbaar om zijn zuiveren blik en warme belangstelling, zonder baatzucht, zon der ijdelheid en zonder zelfverheffing. Daar zijn in zijn boekjes bedaard gezegde maar zeer rake passages over het dilettantig mis bruik door artiesten van erfelijkheidstheoriën en in 't algemeen van nieuwe, nog onbewezen hypo thesen over het verband tusschen psychische en physiologische verschijnselen. Die dingen in kunstwerk te gebruiken is grof en kinderachtig, meent hij »man bersah dasz wisaenschaftliche Erkenntnisse erst den weiten Weg durch die Weltanschauung des Künstlers gemacht haben, dort assimiliert sein mussen, bevor sie und zwar in ganz anderer Form, meistens nur als Duft, Ton, Nuance auf die gestaltende Thatigkeit einwirken können." Dan deze andere opmerking over het abrupt eindigen van H's stukken, de oude kwestie dus van »slot" of geen slot. Ik geef het leven, zegt Hauptmann, en daar hebben de dingen ook geen afsluiting. Er is niet zoo iets als een «bevredigende oplossing", een «Versühnung"... niets wordt verzoend, en de deugd zegepraalt niet en de slechtheid wordt niet gestraft. Best! zegt Dr. Mahn, maar u moet toch maar voorzichtig zijn, niet in 't andere uiterste te vervallen, niet al te zeer tegen den logischen gang der zaken, zooals wij ons dien denken, inloopen, en niet natuurlijker dan natuur willen zijn. Een »stuk" leven kan heel goed geen zin heb ben, geen slot, oplossing, harmonie dat is waar. Maar in 't Leven ziet men ook nooit een »stuk" leven, en uw werk, dat de illusie van 't leven moet geven, zal wys doen, niet al te hevig geweld te bedrijven aan ons aller (op een beetje na) instinkt, dat de wereld toch niet zoo geheel zinneloos acht: »dasz sie einen Sinn hat, dasz mit ihr sich etwas vollzieht, das einem Streben nach Zielen nicht unahnlich sieht." Het »allgemeine Miszbehagen" van het publiek tegenover Hau[<tmanns stukken komt daarvan, (en dit is ook voor Ibsen waar!) dat hij geweldda dig tegen veler onzer intuïtie ingaat. Wij mop peren dan knorrig, en zeggen dwaasheden, al wat ons op het oogenblik van nevelige aesthetiekbegrippen wil te binnen vallen in onze gedachten, maar, wees verzekerd : wij bedoelen dat andere, en "*? hebt ongelijk. En dr. Pauls conclusie over Hautpmann is deze: men wil van een dichter, van een kunstenaar, beter gezegd: men verwacht van de kunst, dat zij de formule van den tijd uitspreekt »Klarheid in das dumpfe Dammern zu schaffen, den Bann ahnenden Schweigens durch ein erlo-endes Wort zu brechen." Hauptmann hat solche Worte noch nicht gesprochen." Mahn twyfelt er echter niet aan dat dit nog gebeuren kan. Ik hoop 't voor Duitschland maar ik geloof 't niet. Hauptmann schijnt mij een kunstenaar van on gemeen beeldend talent, maar geen profeet, geen resumévan zijn tijd, en van zulk een slechts is dat merkwaardige woord te verwachten. «Das erlösende Wort!'1... 't Is geen gekheid. Ueber die ^soqenannte" moderne Richtung in den Kunsten. Winke für junge Kunst- und Litteraturfreunde von A. T. Het eenige wat ik tegen dezen mensch, A. T., heb, is de verkwistende wy'ze waarop hij met zijns drukkers uitroepteekens en vette-letters omgaat; foei. Overigens vind ik hem een leukplausibel en verstandig-leuterend heer. Hij be zwaart er zich dan over dat onze (d. i. de Duitsche) litteratuur materialistisch is. Niet dat hij het tegen »den gesunden Realismus" heeft, gut nee! Ergo tegen het ongezonde. Onder de schrijvers daarvan, zegt hij, zyn misschien enkele (ihrer sind ja, will's Gott, nicht allzu viele) die geen «Dichter von Gottes Gnaden" zijn, maar »Fabrikanten". Die moeten nu maar weg. Al de an deren zijn echte kunstenaars. Die hebben ons zoolang »in die Tiefen geführt," ze moeten daar mee nu ophouden en ons «wieder auf die Höhe führenü" 't Recept is allereenvoudigst. Zoo'n materialis tische Moderne heeft zich enkel «plützlich" als »ein Dichter, ein echter lorbeerbekriinzter Dichter" te »entpuppen". Doen er dat veel... »dann ist der Kunst geholfen." Plausibel, dunkt me. Voorts wenkt A. T. even onnoozel over Muziek en Tooneel...., 't psychologisch probleem is: te weten hoe 'n man er toe komt 50 blz. lang zoo vernuftig te staan wenken, en hoe hij zich de uitwerking voorstelt, 't Kan me dol spijten als ik naga zulke soort problemen nooit opgelost te zullen zien. F. C. Jr. en H. v. d. B. De tentoonstelling van kunstwerken ver vaardigd door leden der Maatschappij »Arti et Amicitiae". Sedert 20 October 1.1. geopend, mag zich in een zeer druk en belangstellend bezoek verheugen. Behalve het schilderij »In de sneeuw" van den heer G. H. Breitner, aangekocht als prijs van het fonds «Willink van Collen" werden reeds verkocht No. 11. Mevr. Bilders van Bosse «Voor jaar", No. 16 (teekening) Joh. Vlaanderen «Zaai goed" en No. 142 N. v. d. Waay »Twee vrienden." Het schilderij van den heer Breitner zal door de beheerders van het fonds ten geschenke wor den aangeboden aan de Maatschappij »Arti et Amicitiae" ten einde het op die wijze een blijvende plaats in de zalen der maatschappij te verzekeren. Bij de heeren Preyer & Co., lokaal «Pictura", Wolvenstraat 19, Amsterdam, is geëxposeerd eene aquarel van Tony Offermans,»De Dorpstimmerman". Bij de firma E. J. van Wisselingb & Co., Spui 23, is geëxposeerd een schilderij van A. Pala medes, ^Stilleven met een figuur". Voor het zijraam van W. Koelofs, «Katwijk". BOEKAANKONDIGING. Populaire Sterrenkunde. Beknopte hand leiding tot de kennis der hemellichamen, door Dr. II. BLINK. Dit belangwekkende handboek werd in netten, duidelijken druk, met 107 figuren tusschen den tekst uitgegeven, door J. G. BKOKSE te Utrecht. De Kreutzer Sonate, Graaf LEO X. TOLSTOI uitgave van de firma II. A. STADEHMAXX, Enkhuizen. L. VAN DEIJSEL. Verzamelde Opstellen, (overdrukken van vroeger reeds verschenen Kri tieken, enz. enz.) SCIIELTEMA & HOLKEMA, Am sterdam. FREDERIK VAN BEDEN, Studies. (Tweede reeks), reeds vroeger in verschillende tijdschriften afzonderlijk verschenen, thans bijeen uitgegeven door W. VEKSLUIS, Amsterdam. Nauwkeurig Lezen. Lees en taaioefeningen, bij de studip, voor de akte van Hoofdonderwijzerer(es), door C. H. DEN HERTOG; Ie bundel. Amsterdam, W. VKKPI.UIJS. Moederliefde, door BJöRNSTERNE BJ RNSON, uit het Noorsch vertaald, doorl'n. WIJSMAN. Deze bundel bevat 4 novellen. Alualoms haar, Moedershanden, Een Dag, Stof. Uitgevers zijn J?. N. VAN KAMPEN & ZOON, Amsterdam. Geschiedenis als Sociale Weten schap. Prof. Blok heeft het bij zijne verplaatsirg van Groningen naar Leiden zijn roeping geacht, zijn standpunt als geschiedschrijver van »het Nederlandsche volk" nader uiteen te zetten. Dit was zeker niet onnoodig; want hetgeen daaromtrent op bl. 9 van de Inleiding zijner «Geschiedenis van het Nederlandsche volk" voorkomt, liet aan duidelijkheid en bepaaldheid veel te wenschen over. De beide deelen van den arbeid, die reeds in het licht zijn verschenen en die hem vooral als geschiedschrijver der M. E. een welverdienden naam hebben geschonken, kunnen toch eigenlijk nog slechts als de inleiding beschouwd worden van den grootschen arbeid, dien hij heeft onder nomen. Waar hij nog een aanvang moet maken met onzen opstand tegen Spanje en derhalve de allerbelangrijkste eeuwen onzer volksgeschiedenis nog moeten volgen, daar versvondert het ons niet, dat hij van zijn intrede in Leiden heeft willen gebruik maken, om zijn eigenlijk standpunt als historicus nader toe te lichten. Het zij mij als schrijver van eene «Staatkundige Geschiedenis van Nederland" 1) veroorloofd, eenige opmer kingen over die toelichting aan het oordeel uwer lezers te onderwerpen. Niemand zal ontkennen, dat de historie, be schouwd als de wetenschap van de wording der maatschappij, een zeer verheven ideaal is. Ieder, die erkent, dat de staat slechts de vorm is waarin de maatschappij zich organiseert, zal grif toe stemmen dat in het abstracte de maatschappij de hoofdzaak moet zijn voor den geschiedkundige. De historie zal ongetwijfeld in de toekomst steeds meer erkend worden als sociale wetenschap. Doch zoolang wij zoover nog niet zijn, dat de staat algemeen slechts als de voorbijgaande vorm er kend wordt; zoolang wij, om iets te noemen, van Europa nog niet spreken kunnen als van eene «sociale democratische republiek"; zoolang er nog zoo oneindig veel te onderzoeken valt op weten schappelijk gebied, deed de historicus het best zich ook in zijne wetenschap te begrenzen. Niemand is er, die twijfelt aan de groote geleerd heid van den opvolger van prof. Fruin, maar wel kan er met deze rede voor oogen getwijfeld worden, of prof. Blok genoegzaam zich zelven kent, of hij zich voldoende rekenschap heeft ge geven van de waarheid, waarvan zijn voorganger de levende uitdrukking en belichaming is: «In der Beschriinkung zeigt sich erst der Meister." De vragen, die hij meent, dat den geschiedvorscher onzer dagen worden gedaan, (bl. 16), omvatten nog al iets: »IIoe was eertijds de verhoudingvan arm en rijk ? hoe kwam de verdeeling van den grondeigendom tot stand, zooals wij dien thans hebben? hoe werd het kapitaal de machtigste factor in de hedendaagsche maatschappij ?" enz. enz. Deze en dergelijke vragen moet de geschiedkundige volgens prof. Blok oplossen en niet alleen in het algemeen, maar bijzon der toegepast op alle verschillende volken, speciaal op ons volk, wanneer men optreedt als hoogleeraar in de vaderlandsche geschiedenis en een boek schrijft als de geschiedenis van het Nederlandsche volk." Waar tal van wijsgeeren, economen en juristen bezig zijn over die vraag punten licht te verschaften, vragen wij, of de historicus onzer dagen wel, zonder zich zelf te overschatten, mag beweren dat de sociale ge schiedenis voor zich alleen het recht opeischt, de geschiedenis bij uitstek te zijn(!) De sociale geschiedenis de historische wetenschap der toekomst! Luidde lilok's stelling aldus, niemand die het gewicht der sociale vraagstukken erkent, zou hem dat betwisten. Als tallooze specialisten het ware licht op die vraagstukken geworpen hebben, dan zal de echte historicus, die naar de mate zijner (altijd kleine) krachten daaraan heeft meegewerkt, die resultaten tot een waarachtige maatschappelijke volksgeschieilenis kunnen ver werken. Wie zich thans reeds als zoodanig wil doen gelden, heeft zich evenmin van de nood zakelijke Selbstbeschrilnkung als van het spreek woord rekenschap gegeven: ?Qui trop embrasse, mal treint." Is de historie als sociale wetenschap de weten schap der toekomst, bij, die haar thans reeds als zoodanig beschouwt loopt niet alleen gevaar, om in het werkelijk leven door partij-hartstochten van politieken, religieuzen en socialen aard te worden meegesleept, maar is reeds, of Lij het wil of niet wil erkennen, door de beweging van den dag zoo diep getroffen, dat het hem onmo gelijk is, de dingen gansch onpartijdig te be schouwen, liet gevaar geeft de hoogleeraar (pag. 17) volmondig' toe; maar hij vertrouwt genoeg op zijn wetenschappelijken waarheidszin, die hem de wijding (!) van den geschiedvorscher zal blijven geven. Ik hoop van harte, dat dat vertrouwen van den hoogleeraar niet zal ijdel blijken; maar 1) Zutphen 1891?1893. de man, die beweert, dat »de tijden roepen om de sociale geschiedenis", (pag. 15) is blijkbaar dermate onder den indruk der sociale strooming van den dag gekomen, dat hij onmogelijk ten volle objectief de sociale geschiedenis zal kunnen beschrijven. Niemand minder dan ik, zal hem op zich zelf daarvan een verwijt maken. De naam van «democratisch geschiedschrijver", dien Prof. van der Vlugt mij in den onlangs gevoerden verkiezingsstrijd gaf, aanvaard ik gaarne als een eernaam. Als men echter eerstdaags Prof. Blok den «socialistischen geschiedschrijver" noemen zal, dan zal hij wel luide roepen, dat hij het zoo niet gemeend heeft, maar al zija «wijding" zal hem, den streng objectieven historicus, niets baten; hij zal de verdenking niet van zich kunnen weren, dat hij, «aangegrepen door de sociale nooden van den tijd," in zijn histo ische beantwoording van de sociale vragen niet alleen gedreven werd door wetenschappelijken waarheidszin, maar ook door persoonlijke sympathie met de slachtoffers van een maatschappelijken toestand. De geschiedenis als sociale wetenschap onderwezen, zal hem dan van zelf doen verliezen den naam van objectief historicus, volgens zijn eigen meening tot heden zijn grooten roem. Vooral na deze rede van den hoogleeraar zal elk, die in zijn arbeid belangstelt, verlangend uitzien naar de 5 of G deelen van zyne «Ge schiedenis van het Nederlandsche volk," die nog moeten volgen. Volgens pag. 19 en volgende van zijn professorale toespraak staat hij blijkbaar zelf wel wat verlegen voor de vraag, of de kracht van een mensch wel groot genoeg zal zijn om zelfs de sociale geschiedenis van n enkel volk te onderzoeken of te beschrijven. Zijn antwoord daarop is voor mij gansch niet klaar; met eene algemeenheid (pag. 21) maakt hij zich van dat bezwaar af. Voor mijn bewustzijn is dat werk onmogelijk, als men het zoo breed en diep te gelijk wil opvatten, als Blok doet. Steeds wordt na de 16e eeuw onze maatschappij ingewikkelder en zullen de vragen zich voor hem vertiendubbelen. Het zal den hoogleeraar alleen mogelijk zijn, als hij zijne sociale geschiedenis van ons volk be handelt op dezelfde dilettantische manier, die hij terecht in de Culturgeschichte afkeurt; als hij zonder eigen onderzoek in het verloop van zijn verhaal alleen resultaten van anderen opneemt en vraagteekens bij honderden laat staan, waar de voorarbeid (vgl. bl. 28) nog niet is geschied. Hartelijk hoop ik, dat prof. Blok alle moeiten op zijn doornig pad zal kunnen overwinnen, dat men hem in geen enkel opzicht van partijdigheid, subjectiviteit of oppervlakkigheid zal kunnen be schuldigen. Maar, terwijl lang genoeg alleen over de beide eerste deelen van zijn boek de loftrompet is gestoken, acht ik mij gerechtigd, met het oog op het ideaal van den socialen geschiedschrijver, door den hoogleeraar zelf geschetst, te twijfelen, of hij bij de voortzetting van zijn arbeid wel die algemeene toejuiching zal inoogsten. De waarde der zuiver politieke geschiedenis besprak ik thans niet. De ruimte laat dit niet toe en elders gaf ik daarvan rekenschap (Inl. mijner Staatk. Geschiedenis v. Nederland). Doch n woord, met het oog op de bestrijding daar van door Blok, moet mij nog van het hart. Het is een woord van een onbekend Fransch schrijver in de Revue des deux Mondes van het voorgaande jaar. 1): «On dirait que la sensibilitémoderne hésite a considérer en face la grandeur vraiment tragique de la raison d'état." Veghel 29 Oct. '94. Dr. D. C. NUHOKF. 1) Dec. 1893. Les transformations de la diplo matie. vo DAMES Bont. Kooktentoons/elllng. De reihtstoestand der vrouw. Bont zal dezen winter weer «schering en in slag," of, hier toegepast, bovenstof en voering wezen. En dit is niet zoo kostbaar als. het lijkt. Goed bont heeft toch even als echte struisveeren de eigenschap van nooit uit de mode te gaan; het kan na jaren weer voor den dag gehaald en vermaakt worden. Van een aantal modellen van mantels van het huis Grünwaldt te Parijs, maar die gewijzigd voor de mode in 't algemeen gelden, vermelden wij: Junon, een jaquette met wijde mouwen en voor panden tot aan de knie, van ottervel (loutre) met opstaanden kraag, opslagen aan den polsen zakken van >breitschwanz", Men neemt dan den mof ook in dit laatste bont. Marie-Antomette, ruime pelerine met Stuartkraag van sabelbont; van voren is de pelerine verlengd tot twee panden, die als einden lint, met een franje van staartjes, tot bijna onder aan het kleed afhangen. De Salammbó is een groote gekleede visite mantel van Huweel of moire, kostbaar en rijk; naast vier ronde plooien op den rug, die van den hals af sleep vormen, zijn twee breed uitloopende quilles van git en bont; twee pelerines met bont omzet, komen daartegenaan; een hooge Stuartkraag, met bout gevoerd, bekroont liet vorstelijk geheel. De Barynia is een eenvoudige jaquette van breitschwanz ; de Conquérant een bolèro van otterbont, met rokspandjn van achteren en groote revers, en Stuart-kraag; vest, pelerino en schoutlerkappen van breitschwanz. Het aardigste hiervan zijn de mouwen; de groote ballons zijn van on deren en voor een deel van voren open, met hennelijn gevoerd en met passement ot' git ge boord ; er komt een ondermouw van otterbont uit. De Cascade is een groote mantel van veloursglacé, waarop een pelerine van bisonbont, die in acht of tien lange punten afhangt; ook de halskraag heeft eenige punten. De Fédora is een bolèro met korte basques

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl