Historisch Archief 1877-1940
Brieven uit Utrecht,
door
GlESE VAN BEN DoM.
11 October.
Men heeft hier feest gevierd in de afgeloopen
week: vier achtereenvolgende dagen lang en zoo
onvermoeid, dat we den laatsten dag nog 's mor
gens om 9 uur reeds begonnen en eerst den daarop
volgenden ochtend, toen de dageraad reeds begon
te schemeren, er mede ophielden. Een Duitscher
zou dat Ausdauer noemen!
Nu, gemoedsbezwaren heb ik tegen dat feest
vieren volstrekt niet. Ik kan mij zelfs wel ver
klaren en ook wel eenigszins instemmen met de
verzuchting van een blijmoedige gymnast, die Zon
dagavond, met eene lieve danseres, door de zaal
zweefde: o, zoo moest het nu altijd zijn!
Wel zeker! altijd feest, altijd vreugd, welke
gezonde jongeling zou daaraan niet de voorkeur
geven boven den zoogenaamden ernst des levens.
Maar, er is een verontrustende maar bij... Waar
haalt men den tijd voor al die feesten en die
vreugde van daan den tijd en het geld.
Want als men nu om zoo'n luttele aanleiding
als het vijfjarig bestaan van een
gymnastiek-vereeniging, de menschen uit alle oorden van het
land bijeentrommelt om vier dagen lang feest te
vieren, dan kan men waarlijk wel aan het feest
vieren blijven, alleen reeds voor de gymnastiek
verenigingen, want die verrijzen er dagelijks meer,
en hoe verblijdend dit verschijnsel op zich zelf
mag genoemd worden, om er telkens maar weer
feest voor te gaan vieren zou toch wel een weinig
overdreven zijn.
De eenige aannemelijke verklaring die men voor
dit langdurige inhalen hoort aanvoeren is, dat de
vereeniging die haar vijfjarig bestaan herdacht
haast enkel nit spoorwegambtenaren .bestaat.
De directeur-generaal moet alle vereenigingen
onder zijne ambtenaren welke eene nuttige en
//ordelijke" strekking hebben, zóó genegen zijn,
dat de leden steeds op zijne medewerking kunnen
rekenen indien zij op eenigerlei wijze den bloei
dier vereenigingen kan bevorderen.
Daaraan danken we het, dat gedurende dit feest
de leden 's morgens, 's middags en 's avonds steeds
in voldoenden getale konden aanwezig zijn en dat
er tot op het laatste oogenblik eene opgewekte
stemming bleef heerschen. Want door de zorgen
voor den dag van morgen werd niemand geplaagd.
Het heeft er wel iets van of de eerste villa, die
in het middengedeelte van het Hoogelandpark ge
bouwd wordt en thans reeds hare voltooiing nadert,
nog wel eenigen tijd daar alleen zal blijven staan.
De lust om daar met bouwen voort te gaan
blijkt bij de ondernemers niet bijzonder groot.
Van pogingen door een, trouwens weinig bekend,
jong architect hier in het werk gesteld om een
maatschappij te stichten die daar zou gaan bouwen,
hoort men niets meer! Alles schijnt klaar te liggen,
behalve het geld. Nu, het is te begrijpen! De
menschen hebben hier zulke reusachtige plannen
alsof Utrecht Luilekkerland was in plaats van een
stad, waar het meerendeel der ingezetenen van een
vast, beperkt inkomen moet leven.
Men spreekt hier van villaparken of het verwo
nen van een honderd gulden of acht huur eigen
lijk niets beteekent. Achter het ooglijdersgasthuis
bij de Gildbrug wil men nu ook weer zoo'n villa
park aanleggen. Enfin, veel verder dan de wil is
men ook daar nog niet en zal men roorloopig
ook wel niet komen.
Waar zouden toch al de bewoners van daan
moeten komen? Het is nu al aardig bij eene wan
deling door de stad om op te merken welk eene
verandering deze in de laatste jaren ondergaan
heeft.
Ieder die het maar even betalen kon is naar
buiten getrokken, naar de Maliebaan, het
Lucasbolwerk en de Singels. En aan de oude stad hebben
allen smadelijk den rug toegewend. Op de Kromme
Nieuwe Gracht, voorheen almede het deftigste ge
deelte der stad (waar o. a. in den Frausch-Duitschen
oorlog onze toenmalige Kroonprins in het huis van
Mevrouw Twiss resideerde) vindt men haast niet
anders meer dan kantoren, winkels, scholen. Of
,de heer Royaards voor een dertig jaar op de
Plompetorengracht zijn paleis zou hebben laten
bouwen, als hij had kunnen voorzien dat aan de
overzijde eene openbare school de buurt zou zijn
komen verlevendigen, valt te betwijfelen. Op de
Runnebaan, voorheen het fijnste wat men zich
denken kon, daar smullen nu een kaarsenfabrikant
en een kamerbehanger even smakelijk aan hun
gebakken botje, als vroeger jonkheer zóó en zóó
aan zijn versche zalm. En in een deftig huis waarin
ik nooit anders dan adellijke geslachten gekend
heb; Junius van Hemert, van Asch van Wijck, een
huis expres voor den adel gebouwd met sterke
zuilen voor den gevel opdat het dak niet boven
hunne hoofden zou instorten, in dat huis heeft
nu ook een stoffeerder met zijn tapijten en
beliaugselpapieren zijnen intrek genomen.
Het wordt hier een warwinkel waai uit onze
papa's, als zij nog eens konden komen kijken, niet
wijs zouden kunnen worden. Alles woont maar
door elkaar, rijk eu arm, braaf en goddeloos,
fluweelen eêlmanskleed en beedlaarspij", zooals
Jan van Beers zou zeggen. En zelfs in de Malie
baan, waar tot nog toe de deftige stand nogal
tamelijk veilig was, begint het ook al mis te wor
den en verrijzen hier en daar ook al de tabernakelen
van de minder met aardsche goederen gezegende
burgers in de nabijheid van die van hen, wier
adellijke namen niet op de deurpost behoeven ge
schreven te worden, opdat de brieveubesteller hen
vinden kan.
Wat zou een winkelier van vóór een vijf- en
twintig jaar vreemd staan kijken als hij don toe
stand nu eens overzag. Hij kende de kaart van
zijne stad zoo goed, dat als hij den naam vau de
straat maar hoorde waarheen eene bestelling moest
gebracht worden, hij al van de noodzakelijkheid
doordrongen was dat er een quitantie bij moest zijn.
//Daar juist in die buurt houdt de eerlijkheid op"
dat wist hij bij ervaring. En alle andereu aan wie
hij zonder quitantie afleverde, die hadden ook nog
moeite om een rekening van hem te krijgen. Dat
kwam toch wel terecht, dat had geen haast, meneer
liep immers niet weg! enz. enz.
Wat zou die vroegere winkelier schrikken als hij
zijne opvolgers van deze dagen nu. eens hoorde
beweren: neen, maar dat komt niet terecht, en dat
heeft wél haast, want meneer loopt wél weg!
Dat zijne stadgenooten zoo zouden ontaard zijn
van hunne vaderen, hij zou het haast niet kunnen
gelooven. Maar hij zou nu alles zoo door elkaar
woont zeker voorzichtigheidshalve ook gaan
doen als zij en het onbeperkte crediet dat vroeger
en naar het scheen met succes verleend werd
tot een zeer kortstondig terug te brengen.
IIIIIIII1IIHIIIIIIIHIIIIIII1IIII1IIIIII Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
(Lconwl.
iiuiiiiiiiiiimiiiiiimiMiiiimiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimi
Gisinonda.
Om het nu maar dadelijk in twee woorden te
zeggen: indien wy op figaro's tooneelreporter
kunnen afgaan, ia Gismonda de zevenmaal over
gehaalde essence van al wat op de planken mooi
is. Laat ons echter vooraf constateeren, welke
opvattingen deze journalist heeft van dramatische
kunst. Hij deelt mede, dat de première van Gis
monda, een «première a sensation", is gegeven
voor een zaal, waar alle aristocraties waren ver
tegenwoordigd: de aristocratie van geboorte, ta
lent, kunst, schoonheid, légance. En dus, zegt
hij, kan de triomf van gisteren worden beschouwd
als onaantastbaar, beslist als zij is door de
eenige jury, wier gezag en wier competentie
niet kan worden bestreden. Wij weten uit
deze woorden reeds, indien wij het niet konden
vermoeden van Fédora, Théodora, Tosca, wat voor
werk Gismonda is. De decors en de costumes
zijn zoo schitterend, dat zij een reis van onze
medewerkster E?e naar Parijs waard zouden zijn
om te beschrijven. Er komt evenals in T'téodora
een tijger voor in dit werk ; de man die het beest
den muil vaneen rijt en het ingewand uit het lijf
scheurt, komt met armen, rockende van bloed op
het, tooneel. Vóór wij van den inhoud een korte
schets geven, herinneren wij aan de omstandig
heid, dat de schouwburg ditmaal geheel was op
gekocht door Figaro, die de plaatsen van de
hand deed tegen fabuleuse prijzen, en de opbrengst
zal laten strekken ten bate der studie van dr.
Houx en zijn heilserum. Dat geeft eenig cachet
aan Gismonda.
Maar wij mogen niet onrechtvaardig zijn. Beau
charmais heeft indertijd dezelfde reclame uitge
haald voor Le mariage de Figaro. Het liep tegen
de vijftigste voorstelling, en de zaal werd lang
zamerhand ledig. Toen schreef' Heaumarchais aan
den directeur van het Journal de Paris of hij
geen lust had, een instelling in het leven te
roepen, waur iedere vrouw, die als arm bekend
stond bij de diaconie, en een attest van den
pastoor meebracht, met haar kind aan de borst
om onderstand kon aankloppen. De menschen
hadden een sentimenteele bui, het ->qui dine
donne" bestond nog niet, en dus gingen zij naar
de vijftigste voorstelling van Le manage de
Figaro, waarvan de opbrengst werd besteed voor
dit liefdadig werk, en zij gingen naar de
eenenvijftigste voorstelling, waarvan Beaumarchais de
opbrengst in zijn zak stak, enzoovoorts. Een
geheele ry welbezochte voorstellingen volgde.
Gismonda dan speelt in de veertiende eeuw te
Athene. Het stuk heette eerst: Li duchesse
d'Athcnes, maar die titel herinnerde te veel aan
La grande ducliesse de Gérolstain en den Petit duc,
en o, voor een operettetitel is het werk van
Sardou veel te ernstig. Zoo ernstig is het, dat
de blinde geneesheer zich den kop van Homerus
heeft gemaakt, en de verrader gelijkt op een
kleinigheid in'den baard na, haar voor haar op
Frans I van Titiaan ; ja, wanneer in het vijfde
bedrijf de priester aan het woord is, is het even
grootsch, zoo schrijft de reporter in Figaro, als
de vierde akte van den Prophete. En dat zonder
de muziek van Meyerbeer !
Gismonda is de hertogin van Athene. Hertogin
van Athene! Een romantische titel. Henri Fouquier
herinnert er niet ten onrechte aan, dat de tijd
der Atheensche hertogen er een is die meer in
Shakespere's feeërien past dan in de werkelijkheid.
Maar Gismonda is een figuur uit de historie, of
althans: haar figuur past in de historie. Sardou
heeft, schijnt het, met opzet dezen tijd, de voer
tiende eeuw, uitgezocht, om n het verval van
Griekenland, n de weelde van Byzantium op
n tooneel te brengen. Verfijnde weelde en
klassieke eenvoud ontmoeten elkander; in het
vyfde bedrijf ziet gij in de ruïnes van een
Venustempel den premier amoureux van het
stuk wonen; de tijgerdooder, man van geringe
afkomst, die door de belofte der hertogin, jonge
weduwe, dat wie haar kind uit de tijgerklauwen zou
redden, haar man zou zijn, op haar aanspraak
maakt boven de vele vrijers van adellijken bloede.
Gismonda is een tweede l'enelope. Zij hoiulthoel veel
heeren tegelijk aan het lijntje, en wil van d in tijger
dooder ; de man is haar vee! te commun ! h. t
minst van allen weten. Po Venetiaan Zaccheria
is haar het liefst, maar als zij verneemt dat
Zaccheria haar kind in den leeuwenkuil heelt
geworpen, slaat zij hem onbarmhartig dood. Een
nieuwe incarnatie, die van Sarah, zegt »un mon
sieur de l'orchestre" in Fii/.iro. Zij lijkt een
vrouw te zijn dio de bijl kan hanteeren ; de slag
die zij aan Zaccheria den verrader toebrengt,
zou genoeg zijn om een eikenboom te vellen.
Gelukkig is de bijl van karton, men weet het,
maar hot geeft iemand toch koude rillingen over
den rug ! Meer mogen wij van de première van
Gismonda niet vertellen ; hot publiek zou niet
meer nieuwsgierig genoeg zijn; indien wij alles
mededeelden, en wij laten dus het vjrdere over
aan de fantasie van den goedwillige, en aan den
getrouwen lezer der Krat.sche couranten.
Wereldtentoonstelling van Schoone
Kunsten te Antwerpen.
De Belgische Afdeeling.
(V e r v o l g).
Zij zijn er niet talrijk, te Antwerpen, de goede,
de werkelijk artistieke portretten. En onder de
vijf of zes werkelijk goede is er dan nog geen
enkel, dat door zijn meer innerlijke hoedanig
heden, ik wil zeggen als psychologische studie
van een menschenkarakter, zou verdienen op n
lijn te worden gesteld met de portretten van
M gr. Manning en den generaal der Jezuïeten in
de Engelsehe sektie. Een enkel, twee misschien,
namelijk de meesterlijke schets van Fière-Orban
door Cluysenaar, en dat met den titel -'Mijn
Moeder" van Jef Leempoels, imponeeren zich,
anders dan door hun louter pikturale verdienste,
aan onze aandacht. In het eerste, een nauwelijks
met iets meer dan eenige penseelstreken
aangelegden kop, leeft wel en wis een stukje van de
trotsche, zelfbewuste, krachtige ziel van den
grootsten staatsman van België; in het tweede,
uitgevoerd in donkere tonen van een zeer grooten
eenvoud, en volkomen vrij van allen uiterlijken
kleedertooi, ademt het stille gemoed van een
nederig burgervrouwtje, dat, blijkbaar tevreden
met weinig en blijde met meer, wel veel heeft
gezien en ervaren, maar van alle pessimisme be
vrijd bleef.
Zeer mooi zijn, verder, de kinderportretten van
Cluysenaar, een heerenportret van Gustaaf den
Duyts, dat eener dame door Botthier, en een drietal
andere van Isidoor Verheyden. Geen angstvallige,
tot in de bijzonderheden uitgepierde ontledingen
van karakters of zieletoestanden, maar in elk
opzicht uitstekende studies naar het leven, ge
schilderd door artisten, in het volle bezit van al
de hulpmiddelen hunner kunst.
Ook een groot ruiterportret van Gustaaf van
Aise verdient vermeld te worden.
ISog zeldzamer dan de portretten zijn de
dierstukken. Daartegenover staat echter, dat de in
zending van Verwee allén voldoende zou om den
eerepalm van dit vak aan Belgiëte doen weg
schenken. Van dezen meester, die zich sedert
meer dan een kwart eeuws handhaaft aan de spits
onzer artisten, en die ee- s, naast de Braekeleer
en Leys, als een der reinste gloriën onzer >school"
zal uitblinken, bavat de Antwerpsche tentoon
stelling vier tamelijk groote tafereelen, vier meester
stukken van echt Vlaamsch koloriet. In drie
dezer stukken, n enkel wordt ontsierd
door oen deerlijk misteekend, doch prachtig ge
schilderd paard is alles, teekening en
kleurhohindüling, landschap en (lieren, in gelijke
maat te bewonderen. Niemand weet het eigen
aardige, dat stier, os of kalf, hengst of veulen,
in gestalte en houding, in blik en sgebaar"'
opleveren, zoo verrassend waar en levend op het
doek te kluisteren, als deze robuste Vlaming.
En wat een landschapschilder is mede deze
Verwee! Do malsche weiden uit den
Westvlaanderschen polder hebben in hem een dichter, die
in geen opzicht bij de vele schilders der Ant
werpsche heide moet achterstaan Een der vier
stukken, het allermooist, werd voor het Ant
werpsche muzeum aangekocht.
Een kolorist van een geheel ander soort is Jan
Stobbaerts. onvermoeibaar en onvergelijkbaar
teven in het weergeven van het mysterieuze
chiaroxcuro onzer Vlaamsche boerenstallen, onver
moeibaar eilaas! ja, want, zoo er op het werk
van dezen zeer grooton artist iets is af te dingen,
dan is het wel zijn totaal gebrek aan vinding van
nieuwe en voor hem passende onderwerp; doch
ongeëvenaard is hij tevens. Zijn vier te Antwerpen
hangende schilderijen toonen hem in het nog
volle bezit van zijn zeer groot kunnen.
Heymans, Krans van Leemputten, Neel van
Leemputteu, Luyten, nog anderen, behandelen
het vee minder als hoofd-, meer als bijrnotiet', tot
stotïeering om zoo te zeggen, van volkstafereelen of
landschappen. De Jiinqsteking van den tweede
bevalt mij minder dan zijn heerlijke Ooievaars van
vóór zoo wat een tweetal jaren. De waterverfschil
dering echter, die hij onder denzelfden titel ten
toonstelt, is een parel: daarop leven ze werkelijk,
de zware boerenrossen, ze leven en hollen dat
het een lust is. Op het groote olieschilderij lijken
zij wat stijf, wat geleerd. Zijn Brabantsch Span
op een Oktobermorgen is echter weer heel mooi.
Van onze landschapschilders treffen wij hier
hot puikje aan: naast den nauwgezetten
ver-bijzienden Laimrinière, zien wij den eersten apostel
van het impressionisme in lielgië, .laak Bosseels,
omringd van eenige zijner trouwste wapenmakkers
als Orabeels en Meijors ; naast den solieden,
mannelijken Coosemans, den uiterst
fijngevoelenden. bijna ~>ioeil>licli,r.ri' den Duyts ; voorts
mede tot de allerbesten onzer school behoorende
Jleijmans, Isidoor Vcrheyden, Theodoor
Verstraete, Emiel Claus, en, onder de jongeren, van
Melle, Luyten, Farazijn, Volles, de Groef.
lleymans, dien ik, geen jaar geleden, elders
een afzonderlijke studie wijdde, en die thans
geen enkelen nieuwen arbeid tentoonstelt, laat ik
terzyde, om onmiddellijk te spreken van twee
der beminnelijkste en voelzijdigste talenten onzer
geheelo school: Verheyden en Verstraete. Wat
hebbon zij, ondanks hun verschil in leeftyd en
hun opvallende eigen kleur, menigen trek van
overeenkomst in geheel hun artistieke persoon
lijkheid! Dichtersnaturen beiden; vatbaar als
maar weinigen voor de lijnste, vliichtigsto indruk
ken ; meegevoelende, tot in de diepste roerselen
van hun gemoed, den zachten weemoed van een
bleeken na.jua.rs- of de schuchtere niaagdenvreugde
van een vroegen lenteochtend; betrappende gaarne
o]) zijn dagelijksch doen te midden der natuur, den
in en met die natuur levenden,meélevenden mensch.
Verheydon's landschappen zitten kloeker en
vetter, die van Verstraete doorgaans frisscher
en warmer in de verf; op het palet van den
eerste schijnen meer de middelste op dat van
den laatste meer do onderste on bovenste, do
diepe en holletonen te overhoerschen. Hoe jammer
dat het muzeum noch do Beevaart in de Krmncn
van Verheyden noch den Boomgaard in Zeeland
van Verstraete aankocht! In beide komen de door
mij in 't licht gestelde gelijkenissen en verschil
len voortreffelijk uit. De Boomgaard in Zeeland
is een tooneel van landelijke poëzie, van levendige,
direkt uit de natuur spruitende poëzie, zonder
eenig spoor van affektatie of geliktheid, zoo
volledig en af, zoo in al zijn partijen harmonieus
n, dat geen ander stuk van dien aard in de
heele expositie er boven staat. In de Begrafenis
een geheel andere noot: zoo licht en warm en
frisch en idyllisch als de Boomgaard, zoo duister,
huiverig, mat en intreurig is deze. Verstraete
heeft evenveel vinding als talent: van hem moet
men de 3(>5e herhaling van steeds hetzelfde
onderwerp niet verwachten!
Van Gustaaf den Duyts een diepgevoelde
Ar on d-stemming en vooral een heerlyken winter
avond rond de kerk van Wondelgem. Al de poëzie,
die daar schuilt in het door de naakte boom
takken heenschemerende laatste rood van zoo'n
stillen December- of Januari-avond op den
buiten, den Duyts vat ze samen in dezen, ook
in pikturaal opzicht, voortreffelijker! arbeid.
Binjétoont zich, hier als in zijn landschappen,
als van nabij verwant met de school van Glasgow.
Hij munt uit in het tegenoverelkander stellen van
sterksprekende tonen. Zomer, zoo betitelt hij zijn
eenig ingezonden schilderij, en werkelijk, heeft
men het ns gezien, men vergeet het niet weder!
Dat lichtvolle doek blijft in het oog zitten, als
een dag uit den hoogzomertijd vol verblindend
zonnelicht.
Van Melle is een talentvol luminist. Zijn Tuin
eener Pastorie in Bretanje is een der fraaiste land
schappen die ik van onze jongere artisten tot
heden zag.
Van Luyten bewonder ik zeer, benevens reeds
vroeger geziene dingen, o. a. het uitstekende
Koeien bij de Sloot, Na h-t Onweder en De laatste
Stralen.
Carpentier, Wolles, de Greef, kan ik enkel
vermelden.
Als marineschilders, buiten den ouden P. J.
Clays, lleymans, Farazijn, Le Mayeur, Steppe,
Hens en Verstraete. Veel van het door hen
gezondene zag ik al vroeger, alleen van het
nieuwe zij hier dus gesproken.
Steppe en Hens kennen geen stilstand; van
lieverlede dringen zij vooruit tot op den eersten
rang. Van den eerste een Avond op Zee bij
naderend Onweder, een mooi gevlekte lucht boven
een woest opbruischend water, en een Avond op
de Schelde bij opkomende maan, heel stil, in ge
dempte zachte tonen, maar uiterst intens van
gevoel. Van den tweede verscheidene grooter
en kleiner zee- en stroomstukken, waaronder
vooral een, De Stoomboot by Avond, niets dan
lof verdient. Water van ongemeene transparantie;
lucht heel prachtig van kleur en beweging.
Stillevens van Frans Seghers, van de Iloye,
degelijk maar ouderwetsch, de Bièvre, en Joors.
Een groot en werkelijk al te weinig gewaardeerd
artist, deze laatste ! Zijn Vruchten, Sleutelbloe
men, Ro2f.ii en Perziken zijn meesterwerk van
een, dio maar hoeft te willen, om in elk ander
genre meesterwerk te leveren.
Een blik, een vluchtig blikje, in de afdeeling
der waterverfschilders. Abry, Claus, Hannon,
Hagemans, Binjé, Staquet, Uytterschaut,den Duyts,
Khnopft' triomfeeren hier.
Wat ik hier vooral bewonder is in de aller
eerste plaats De Offerande van Kbnopff, eens te
meer een hoog aristokratisch kunstwerk , een
opvatting, uitmuntend evenzeer door het meest
kiesche gevoel als door een schier volmaakte
uitvoering ; van Juliaan de Vriendt, vier
teekeningen, waaronder vooral een O. L. Vr. met de
Ldie, uiterst karakteristiek als geheel, en ofschoon
zeer solied van behandeling, toch den akwareltoon
behoudend, alsmede een Muqdalena mij ten zeerste
bekoren ; van den Duyts een achttal landschappen
en marines,waarvan de allerlaatste, Morgen op Zee,
een naar toovenarij zweemend vasthouden van een
uiterst vlugge impressie, mij mede de allermooiste
toeschijnt; on van Frans v. Leemputten, benevens
Ringsteken, een heel gelukkige Avondiinpressie.
POL DU MOXT.
Op marsen.
(Ingezonden).
liet marcbeerende bataljon heeft eenige uren
tirailleeren achter den rug.
Het was vroeg uitgerukt; de dienst werd met
opgewektheid verricht. Maar de zon bleef klimmen
en de troep ging duin op en duin af, zoodat
niemand er tegen had, toen ten laatste de geweren
aan rotten stonden en eene korte rust gehouden
werd. Toen er weer appèl geblazen was liet de
bataljons-kommandant een »dienstdoender"
nog gedurende een goed half uur verschillende
bewegingen op het vlakke voorterrein uitvoeren,
en eindelijk was het bataljon in sectie-kolonne
met verdubbelde rotten rechts uit de tlank op
den straatweg gekomen. Nog vertrouwt men de
zaak niet best: de majoor kan nog altijd rechtsom
keert kornmandeeren; dat heeft hy meer gedaan,
en dan komen ze weer op de zonnige vlakte.
Maar neen, 't is dezen keer ernst; daar klinkt
het: -Uechts on links van den weg! ' De naast
elkaar marcheerende dubbelrollen splitsen zich,
zoodat aan iedere zijde van den weg twee ge
lederen komen, het midden vrijlatende voor voer
tuigen en voorbijgangers. Met een zucht van ver
lichting verleggen sommigen het geweer naarden
rechterschouder; anderen halen de gestopte pijp of
een sigaar voor den dag en algemeen wordt ge
bruik gemaakt van de vrijheid om het stilzwijgen
te verbreken.
De gesprekken loopen meest over de warmte,
het stof en den ->kwajen zin"' van den majoor,
waardoor deze er toe gebracht werd den troep,
die juist wat van de hitte begon te bekomen, nog
eens ->een handje au" te geven. Deze mopperende
stemming heerscht in de heele kolonne; alleen
aan 't hoofd van elke divisie, waar officieren in