Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 907
met de fijnheid van een Duitschen
conjuncturenmaker, verschillende conclusies uit kleinigheden,
waarvan het aardig is, er een paar te releveeren.
Zoo maakt h\j de opmerking, dat de vervaardi
ger van het gedicht nimmer is gepromoveerd,
anders zou hij ongetwijfeld niet hebben nagela
ten, dat te vermelden onder zijn naamteekening
op het schutblad. Hij onderstelt naar aanleiding
van de vraag van den drinkebroer of hij den
waard riet zal molesteeren, dat deze een welge
steld man moet zijn geweest, om zich dergelijke
vryheden in het gewone leven te hebben kunnen
veroorloven; zijn familiepapieren nasnuffelend
vindt hij ten slotte, dat J. A. L., ongetwijfeld de
voorvader van wien hij den foliant erfde, gestor
ven is in 1715 als schout en adellijk rechter, te
Hersfeld, en nu is hem het geval geheel
duidelyk: zoo een man had het promoveeren niet
noodig om door de wer> ld te komen. Nog n
bijzonderheid vermeldt hy, waarbij wij even stil
staan: zet hij den Dionysius Gothofredus op zijn
rug, en laat hij hem open vallen, dan komt strijk
en zet Dig. lib. 12 tit. 1., de rebus creditis, of
over het laenen t« T*orschijn. Misschien is het
om het insoliede karakter dat de dichterlijke stu
dent blijkbaar heeft bezeten, dat de naneef niet
voluit zijn naam aan den volke wil bekend maken!
Zedeljjke Opvoeding. (*)
Alweer dat boekje van mejuffrouw Kooistra?
Het Schoolblad wijdt er een paar hoofdartikels
aan; de Gids eenige pagina's van het
Bibliographisch overzicht en als Het Wetkblad deze
opmerkingen zal hebben geplaatst, zullen gewis
reeds meer bladen er hun gunstig oordeel over
hebben gezegd. En toch moet mij nog een woord
van onverdeelde instemming en bewondering uit
de pen over dit staaltje van keurlectuur op
paedagogisch gebied.
Als men ooit van een boek kan zeggen, dat
het door ieder moest worden gelezen tot stichting
en leering, dan zeker mag het hiervan worden
getuigd. En de schrijfster treedt haren lezers te
gemoet niet met het ernstige gelaat van iemand,
die komt om te leeren en te stichten, doch met
den vriendelijken blik van eene die over vraag
stukken waarin elkeen belang stelt, huiselijk en
eenvoudig met u wil praten, maar in wier blik
gij tevens de sporen vindt van ervaring en
nadenken en aan wier noodigend uitgestrekte
hand gij u gaarne toevertrouwt, om te worden
geleid naar de hoogten van helder inzicht en
onbevangen oordeel, al wil zij u volgens haar
eigen zeggen s-lechts in zake opvoeding en
onderwijs vragen: »Zou 't zóó ook kunnen V"
Een van de aantrekkelijke eigenschappen van
dit hoogst ernstige opvoedkundige werkje is de
bekoorlijke eenvoudige vorm, waarin zonder
eenige jacht op effect de schrijfster precies zegt,
wat zij wil zeggen, zonder een oogenblik zich bij
een enkel punt in hare redeneering langer op te
houden, dan zij bij het kader, dat ze zich heeft
gesteld, passend vindt, maar die tevens zoo afge
werkt en zorgvuldig in elkaar gezet is, dat we
geen enkelen regel zouden kunnen missen. Door
die zekere beknoptheid weet de schrijfster van de
eerste tot de laatste bladzijde te boeien, vooral
ook doordat men onder de koele soberheid van
den vorm en het stevig positieve van zinsbouw
en gedachtengang een innige warmte van gemoed
voelt doorstralen, een groote liefde voor het kind
en het kinderlijke in den mensch.
In de paedagogische litteratuur maar
neen, ik ga niet vergelijken, want het zou mij
hard vallen, op Spencer, Ritter, M. Leopold en
zooveel anderen, ook maar de geringste schaduw
te moeten werpen, waar ik vroeger enkel licht
zag en zeker zou ook de schrijfster dankbaar
erkennen, dat menige regel bij het van de oudere
opvoedingslitteratuur uitstralende licht werd ge
schreven, maar laat- mij dan toch nog mogen
zeggen, dat het oorspronkelijke frissche, moderne
waas, over deze bladzijden uitgespreid, ze nig
maakt in hun soort.
Doch het wordt tijd, dat wij den
dithyrambetoon laten varen, om de lofwaardigheid van het
boekje »met de stukken" te staven.
Het zesde van de tien hoofdstukken is getiteld
De suggestie in de opvoeding en is van groote
paedagogische waarde, gebaseerd als het is op
de stelling, dat het kind wordt, wat ge het ge
looft te zijn. Hoe vaak wordt tot een kind gezegd:
»Je kunt wel, maar je wilt niet!" Geen beter
middel om het tot niet-willen-te brengen, dan
het voortdurend te zeggen, dat het niet wil. Het
is verkeerd, tot een kind te zeggen: «Je bent
een ondeugend kind." Daarin ligt opgesloten,
dat ondeugend-zijn bij dat kind behoort, dat
ondeugd en dat kind n zijn. Hoe dikwijls het
ook zondigt, altijd en altijd weer moet de
opvoeder het de overtuiging trachten op te drin
gen, dat dit oogenblik de grens zal zijn tusschen
een leelijk verleden en een mooie toekomst.
Het kind is ondeugend geweest.
Er is een kind, dat zich vroeger vaak aan
zekere overtreding schuldig maakte, maar zich
in den laatsten tijd goed hield. En zie daar
vervalt het eens in de oude zonde. De opvoeder
zegt, dadelijk denkende aan die vroegere over
tredingen: »Kind, begint dat nu weer?" Jammer,
dat hij zoo spreekt. Als hij dit vergrijp een begin
noemt, toont hij te verwachten, dat er andere van
dezelfde soort zullen volgen; er gaat een verkeerde
suggestie van hem uit. En ook zijne vraag is
onbillijk. Want zij bewijst wel, dat hij de vroe
gere zonden heeft onthouden, maar niet dat hij
waardeert de groote wilskracht, die het kind
heeft getoond tusschen toen en mi.
Sommigen schijnen er behagen in te scheppen
een kind klein te krijgen. Och, dat is gemakkelijk
voor den machtige. Laat hij 't kind maar striemen
met de zweepslagen van zijn spot. Dan krimpt
dat kind ineen en 't kruipt aan zijn voeten ....
Maar de taak van hem, die een kind moet op
voeden tot mensch is 't juist, dat kind groot te
maken, »groot van kunnen en groot van willen."
En dan dat liefelijke hoofdstuk Poëzie in het
kinderleven! Benijdenswaardig, wie 2ijn kind een
gelukkige jeugd kan geven! Vertroetelde
kinde
*) «Zedelijke Opvoeding" door J. KOOISTBA.
Groningen, J. B. Wolters. Prijs / 1.50.
ren zijn niet gelukkig. Hunne wenschen en
verlangens richten zich altijd op eigen genot.
Bovenmate krachtig ontwikkelt zich hun egoïsme,
gedurig stoot het hen met geweld over de grens,
die zelfs de toegefelijkste ouders hen niet laten
overschrijden en wordt zoo oorzaak van herhaalde
hevige botsingen, die op de stemming van beide
partijen een allerverderfelijksten invloed hebben.
»Jammer, dat ten aanzien van geschenkjes
zooveel ouders overdrijven, Eene kinderhand is
gauw gevuld, zegt men altijd. Dat is juist iets
heel aardigs van dat kleine handje. Waarom
zullen wij 't nu met alle macht uitrekken, om
ervan te maken eene groote hand, die veel kan
bevatten! Laat een kinderhand haar natuur
lijken groei; zij zal vanzelf wel grooter worden.
»Een kind moet nu en dan pret hebben. Laat
het, waar 't mag, zijn schaterlach, zijn dartel
heid laat het zijne gezonde, frissche jeugd!
Laat het zingen, laat het lachen, laat het vliegen!
»0nder de gelukkigste dagen van een kind
moet zijn verjaardag behooren. Zeker het weet
wel, dat vader, moeder, broers en zusters het
liefhebben, maar nu en dan moet het die gene
genheid eens heel duidelijk voelen en tasten.
Als de gelegenheid daartoe niet bestond, zou
men ze moeten maken. Maar zij is er, de ver
jaardag! Laat de liefde van veel dagen als door
een brandglas vallen op dien nen. Wanneer
het kind dan later, mensch geworden, terugziet
op zijne jeugd, dan steken zulke feestdagen boven
het overige landschap uit als hooge bergtoppen,
omneveld met rozigen schijn, dan blijft zijn oog
daar in verrukking op staren, zijn gemoed schiet
vol weemoedig geluk en wanneer hij het gelaat
afwendt naar de toekomst, dan is hij zacht en
goed gestemd.
»Het meer bevoorrechte kind moet ook leeren
voelen voor minder bedeelden en dat gevoel op
de juiste wijze toonen. Dorpsscholen kunnen in
dit opzicht indirect meer dan stadsscholen. Daar
zit het arme kind naast het rijke. Ze spelen met
elkaar, komen bij elkaar in huis, sluiten vriend
schap, zijn tot op zekere hoogte eikaars gelijke.
Daar ziet het rijke kind duidelijk, wat het arme
ontbeert en genegenheid versterkt zijn
medelij.ien. Och, was dat ook in de steden zóó '.
»En op het medelijden moet een ander gevoel
groeien, een erbarmen, dat het langzamerhand
zal leiden tot de vraag: »Wat kan ik doen, om
te maken, dat zij geen aalmoezen meer noodig
hebben?""
Een der wegen, waarlangs wij de poëzie in het
kinderleven kunnen brengen is de weg der kin
derboeken. Innig sympathiek is mij ook, wat
de schrijfster daarvan zegt, en deze in haren
eenvoud zoo treffende delinitie van kinderlectuur
is de beste, die ik ooit las. »llet eenige onder
scheid in letterkundig gehalte tusschen een
groote-menschen- en een kinderboek behoort to
zijn, dat het eerste alleen voor volwassenen, het
laatste óók voor kinderen mooi is." Kijken hierbij
niet Louise Alcott en Agatha en De kleine Lot d
in uwe herinnering om een hoekje?
»0nderstel, iemand, tot oordeelen bevoegd,
heeft een boek ter hand genomen, om te zien,
of het voor zijn kind deugt. Hij gaat rustig zitten,
verdiept zich erin, hij laat zich gaan, alsof het
boek voor hem zelf geschreven was. Vindt hij het
ten slotte niet mooi, dan mag hij niet denken:
«Nu ja, ik vind het niet mooi voor me zelf,
maar daarom kan 't voor mijn kind nog wel goed
zijn." 't Is best mogelijk, dat het kind dat boek
mooi zou vinden, maar toch mag hij het voor zijn
kind niet geschikt achten. Een kinderboek moet
immers den smaak ontwikkelen en daartoe is wel
noocl.g, dat een kind ervan kan genieten, maar
voldoende is dit niet. Den lof, wel eens aan
Andersen's sprookjes toegezwaaid, dat zij goed
zijn voor kinderen van zeven tot zeventig jaar,
moest elke kindervertelling, elk kinderboek ver
dienen."
De wenken, in het laatste hoofdstuk op het
punt der opvoeding van meisjes gegeven, moesten
in gulden letters eiken dag aan ouders en op
voeders worden voorgehouden. Ik mag niet te
veel meer afschrijven, maar misschien geef ik
den indruk ervan in hoofdzaak weer door de wijzi
ging te noemen,die de schrijfster voorstelt in de be
kende aanhaling uit de Glocke. Als wij ergens
zien zegt zij, hoe 'tjonge meisje wordt opgeofferd
aan 't huisgezin, terwijl haar broer met een lichaam
vol kracht en een hart vol moed en levenslust
dat «vijandige" leven ingaat, dan zouden we willen
zegggen: »der Mann dar f Irimms ins frewulliche
Leben" in plaats van »Der Mann muss Itmaus
ins feindliche Leben."
»Wie het meisje terugdringt binnen een eng
kringetje, wie haar alleen omdat zij een meisje
is, het onderwijs onthoudt, dat hij zijn jongen
doet geven, pleegt verraad aan de waarheid.
Geen wetenschap, geen kunst is de vrouw on
waardig. Zelfs de staatkunde niet. Dat is te
zeggen : ja, als die alleen is een goochelspel, dat
onder spitsvondigheden en klinkende phrasen de
waarheid tracht te begraven clan is zij ieder
mensch onwaardig. Maar als zij is, wat zij be
hoort te zijn en hoe langer hoe meer zal worden
een tcetenscha)), die liet welzijn van het volk
beoogt, eene wetenschap, opgebouwd door ver
stand en gemoed beide, dan is zij bij uitnemend
heid menschelijk. Onmenschelijk, dus ook on
vrouwelijk is het, blind te blijven voor al 't leed
dat geleden wordt in die groote menschenwereld
en doof voor den roep om medegevoel, den kreet
om erbarmen, die klinkt door de maatschappij . . .
»De attentie trekken, o foei, hoe onvrouwelijk!"
Opvoeders, stelt er eene eer in, als uwe meisjes
de aandacht trekken door uit te steken', of liever,
tracht ze te groot te maken in weten, kunnen,
willen, niet om, niet ondanks, maar afge
scheiden van die attentie!''
En nu nog even de onderwijzers en onder
wijzeressen eraan herinnerd, dat naast al dit
algemeene de schrijfster ook tal van bladzijden
wijdt aan de behandeling van speciale leervakken
op de lagere school en dat zij ook daar een vol
komen der zake kundige blijkt. Zoo worden in
korte trekken de volgende vakken behandeld:
vreemde talen, Xederlandsch, Lezen, Vertellen,
Zingen, Xatuurkennis, Aardrijkskunde, Geschie
denis, Vrouwelijke handwerken, Vrije en Orde
oefeningen en Rekenen.
Juist die bladzijden doen ons met vreugde het
besluit begroeten van de Groninger
schoolautoriteiten, 'die in de commissie voor het onderwijzers
examen voor 't eerst als deskundigen twee dames
benoemden en daartoe ook aanwezen de schrijfster
van het hier besproken boek, die hoofd is van
de leerschool bij de kweekschool voor meisjes te
Groningen.
Ten slotte zij dit werkje, dat op de aange
naamste wijze vrij is van drukfouten, er keurig
uitziet en een juiste, prettige interpunctie heeft,
een zegetocht door ons land toegewenscht!
5 Oct. '!)4. F. J. v. U.
Buitenlandsche Bibliographie.
Daar is weer zoo iets, maar ik geloof er niet
aan. Het is een boek van denzelfden man, die
»Totenmesse" geschreven heeft en wiens naam tot
een barbaarschen vloek wordt in christenmonden.
»Vigilien von Stanislaw Przybyszewski;" ja,
zoo heet 't, maar ik ben blij, dat ik den naam
niet hoef uit te spreken. Het is hard, als men
zoo, zonder klinkers, geboren wordt; men komt
dat nooit te boven, 't geeft antipathieke visite
kaartjes.
Evenwel, nu niet meer over den naam wou ik
't hebben, maar over 't boek. Ik wil er mee ge
daan krijgen, met dien raren naam en met die
rare boeken, want zij zijn een ergernis voor 't oog
en een verwarring voor den geest. Men kan er
echter niet goed afblijven: 't mocht toch eens
echt zijn, spreekt een innerlijke stem, die bij
voorkomende gelegenheden als «Geweten" dienst
doet, doch die men 't algemeen beter als twijfel
kan aanduiden.
En ook: al is't niet echt, dan blijft't toch raad
selachtig, hoe iemand zoo vreemd te schrijven komt.
Dat kan toch niet gewone verlakkerij zijn, 't zou
de moeite niet loonen .... dus zelfbedrog,
onnoozele zelfopwinding van buiten af?
Maar iemand, die dat kan tot zulk een hevig
heid, verschilt die veel van een mensch in echte
ecstase ? Is 't niet een re/tonverschil, als men
hier spreekt van koel-gewilde zelfopwinding of
ongewilde, spontaan opkomenden waanzin 'i
Maar als ik 't dan weer lees, is 't me toch on
mogelijk er aan te gelooven.
Als kleine menschen lachen om de schijnbaar
onzinnige woorden, die groo'en spreken in
oogenblikken van hooge begeestering, orn de taal van
den met ontroering geslagene, van den «bezetene",
is dat een handeling, waarvan de schande alleen
op hen valt en hen tot ploer'en stempelt.
't Is eigenlijk verfoeilijk min te belachen, wat
men niet begrijpt, daar zit in : ijdelheid,jaloezie
en zeer verachtelijke belustheid op lage
grappighedens. Maar soms kan men 't toch niet helpen:
wij zoo gewoon in de laagte te leven en naar
den grond te kijken, dat we van het hooge meestal
eerst de grotesk verkorte schaduw zien, vóór
we de traagheid zoover overwinnen om op te
kijken....
Maar bij dézen hier, (noem hem eens ?) zijn al der
gelijke omzichtigheden toch wel onnoodige moeite:
echte emotie heeft gansch andere accenten. Hier en
daar is 't te zien hoe hij zoo maar wat met de armen
in 't rond scharmaait en wat brult, daarbij den
kend in zijn Polengemoed: jullie kunt me toch
niet controleeren, want ik ben voor 't moment
op den top van den onroerings-kokanjemastener
is niemand, die me naklimt. Omdat ik dus dezen
l'rzstrsz. . . een kwakzalver geloof of een
schetteraar, wol te goeder trouw, maar vol coquette,
zorgvuldig gemaakte razernij. . . om al die re
denen ga ik hem plukken.
»Vigilien" is dan een zeer pathologisch, erotisch
waanzinvisioenen boek.
Op den titel is een leelijk plaatje van een nevel
achtige damesbuste, wier haar naar beide kanten
uitstaat van ecstase en wijders is 't boek opge
dragen «An mein Weib". Dat is gjdaan om de
lezers gi-rust te stellen, die na 't slot natuurlijk
denken zouden, dat de schrijver erge standjes
had met zijn vrouw. Want 't verhaal is juist van
iemand die ruzie krijgt... of' nee. . . dat is niet
't rechte woord, want ze hebben expres geen ruzie.
Hij laat haar integendeel vol gekunstelde zielerust
trekken naar een concurrent: »IIerrgot, sei doch
vcrminftig; wir sind doch so zu sagen freie
Menschen, nicht wie Sklavenaneinandergebunden.
Xun auf Nim.nerwiedersehn."
Dat is koel genoeg. Zi/j gaat heen en hij ziet
van binnen zwart van wanhoop en krijgt dadelijk
visioenen. Als hij pas even in bed ligt, boort
hij: »ein Uiescnleib sich ber berstende Treppen
iichsend heraufarbeiten"... welk reuzenlijf ver
volgens als »wandelndes Lichtmeer" binnen komt.
Hij schijnt, dat dan toch als een soort van
symbool van zijn vrouw op te vatten, want
onmiddelijk daarna staat er: «deutlich sah ich
sie vor mir... nur eine Sekunde ihren Leib an
meinem t'ühlen! nur ein Hauch ihrer K
rperwiirme... enz".
Gevolg is dit heele erge: »mein Iliinde wollten
qualvoll aus den Gelenken heraux".... !
Dat is iieel naar! maar nu geloot' ik niet aan
't echt f/fzietic van dit z. g. visioen.
Een reuzenlijf, dat als iLichtmeer," binnen
komt, zich dan, zonder dat men merkt, hoe dat
gebeurt, schijnt te veranderen in een beeld van
verlangen, de »heisz ersehnte" vrouw ! . .. En van
die rare handen, die eigcmvillige handen. Dat
voelt niemand ooit zoo.!
Een ander voorbeeld hoe hij maar met de
woorden om zich smijt, is dit. Hij is in zijn
atelier, vóór zijn schilderij.
>Aus der Fcke krochen, wie ein körporlicher
Wollustschauer, die Ueize einer Trunkenen Iletare
auf mich zit," . . . hè! !
Ik zou dat schilderij wel eens willen zien...
en als ik een vogel was, zou ik er in pikken ... hè!
De visioenen volgen elkaar nu op, in bonte
rij, maar zoo bedroevend weinig aandoenlijk en
maar bij een heel enkele kan ik waarlijk geloo
ven, dat 't voor zijn ontstelde zinnen heeft gestaan.
Maar zoo iets nu :
--In meinen Ohren klingt ein Lied; Schwarz
graucr Tiefton enz. Da pliitzlich von hinten (waar
is dat hier?) nach vorne eine Schlange von
hcissein, begehrlichem Lachen in kreisender, jauch
zender liewegung.
Aus deinen Augen sprangen manchmal diese
weichen schillernden Schlangen an mein Herz.
Sie umringelten es, sie rieben sich wollüstig an
ihm und legt en s'ch züngelnd in seiner iveichen
Warme zu schl't/en."
Is dat nu waarachtig een sensatie ? Geen syl
labe vertrouw ik er van.
Eerst zou 't een geluidsimpressie zijn : hij ziet
't lachen als een slang. Dan wordt 't plotseling
een zien-impressie: haar oogenkijken, en die
slang is nu weer gelijk aan die andere en samen
gaan ze slapen in zijn hart. Dat is voor een beeld
veel te plastisch, na het vorige. Slapende slangen
in iemands hartekamers! Dat is om 't benauwd
van te krijgen. Doet denken aan lintwurmen.
Tot aanwijzing waarop mijn ongeloof steunt, is
dit wel voldoende, hoop ik. Al die hevigheden
zijn koud-bedaard en bovendien slecht in elkaar
gezet. Het is zoo : in droomen zijn die sprongen
van 't eene plan op 't andere ook veelvuldig en
volkomen natuurlijk. Maar als de droom intens
genoeg is, kan men ook die tegenstrijdigheden
weer constateeren, zóó dat ze begrijpelijk worden.
En 't geldt hier meer dan droomen.
Dadelijk na die slangengeschiedenis, komt de
kij met betrekking tot de zij, tot deze eenigszins
verrassende ontdekking: «und du bist ich". Dat
had al lang zitten broeien en zit tevens nog vrij
ingewikkeld in mekaar.
xBevor ich dich sah, lagst du in unbefieckter
Reinheit, als ein Urbild keusch in meinem
Gehirrn noch w;.r mein Geschlecht aus dir
nicht geboren: nur eine grosse, reine Wollust
schopferischer Sehr.sucht. Und da kamstdu!"
En toen was 't mis, kan men gerust zeggen.
Zijn scheppingsdrang was het vrouwelijke in hem,
't Vrouwelijke met een groote V, het
barenwillende, de vrouwelijke Idee, het vrouwelijke
Princiep, of hoe men dat zal willen noemen. Maar
toen nu de echte vrouw kwam, toen kwam ook
de zinnenbegeerte, zoo groot dat ze den schep
pingsdrang van iets onstotfelijks meesleurde in
de kolken van .... enz. Dat wil dan zoo onge
veer zeggen: de artiest in hem werd door de
passie vernietigd; en dat is nog zoo gek niet.
't Is zeker wel meer gezien, dat in 't huwelijk,
ten minste aanvankelijk, de artisticiteit ten onder
ging. Maar nu heeft hij niets eerder te doen,
dan te besluiten: mijn scheppingsdrang was niets
dan verkapte zinnelijkheid, een ijdel, bedriegelijk
zinnenspel. En nu gaat hij de vrouw subiet haten,
die toch alleen den toestand tot klaarheid hielp
brengen ....
Als men 't zoo aanziet: die heele historie van
een vrouw, die een man machteloos maakt, . ,.
dan is dat oud en versleten. Men zou zich door de
groote woorden bijna laten pieren, maar 't is een
oud liedje, hier met wat veel pathos voorgedra
gen. Tot wat er dan komt.... Hij heeft nu n
vrouw en kunst (die toch eigenlijk niets dan
geslachtsbegeerte was) verloren : »nur eines blieb :
das Riesensymbol, das nun mein Weib geworden
ist: die Sehnsucht." Heel best: want die
Sehnsucht is het «Urbild" der vrouw. Maar later blijkt,
dat hij die Sehnsucht juist verloren heeft, iil. de
zielloze Sehnsucht." Hoe rijmt men dat ? Het is
toch heel duidelijk.
Vroeger was er onbepaalde aandrift tot schep
pen, nu is er een zeer bepaalde drang, een
drang, een begeerte naar haar en hij kan nu niets
anders meer scheppen.
Dat is akelig en 't wordt hoe langer hoe erger,
door een heele reeks los samengeregen visioenen
heen tot het einde .. . van het boek. Men zou
alleen wel willen, dat die passages wat onfatsoen
lijker en tegelijk duidelijker waren. Maar 't is
vreeselijk decent en onnatuurlijk abstract voor
iemand die immers beweert aan erotischen waanzin
te lijden. Daarom geloof ik ook dit niet. Het is
al te geleerd en transcendentaal. Hij sjouwt met
zijn «Urbild" om als een kind met een poes: dan
aan de voor- en dan aan de achterpooten en als
hij ooit gek wordt, zal 't zeker niet van liefde,
maar van geleerdheid zijn.
Oef! Hu !
Tot slot wil ik nog dit tafereeltje geven, dat
bijna huiselijk zou kunnen heeten, en niet den
blijkbaar gemeenden indruk teweeg brengt.
llif) zit met haar in't atelier. Buiten is't koud,
binnen brandt de kachel. «Du auf meinen Knieën,
und in meinen Handen, hab ich deine kleinen
Fiisse und halte sie gegen das Feuer... (Is dat
niet lief !) Weisst du, ganz so lag ich als Knabe
auf dem Schooss meiner Mutter, wenn ich I lusten
bekam, ganz so hielt sie meine Fiisse gegen das
Feuer und rieb mir die Sohlen mit Ziciebelnein.''
Hè! dat laatste bederft 't. Het was net zoo lief,
maar die uien maken 't onfrisch !
Mankeert maar, dat hij ter wille van de
overeenkomst, nu haar voetzolen ook met uien
gaat inwrijven. Dat wordt vies en Poolsch.
Hiermede neem ik afscheid van dezen
onuitspreeklijken en zeg ook met gekunstelde kalmte,
>auf nimmerwiedersehn1'!
F. C. J K. en II. v. i>. 15.
De October-arlevering van Eigen Haard bevat
«Van ('on stem", door Louise B.]}.; «Aan de
overwinnaars", met portretten van de bevelhebbers
der expeditionnaire troepen; ^Hollanders in Korea"
door J. F. L. de Balbian Verster, met afbeel
dingen; «Charles Rochussen", met portret ;
.Avondpraatje1'; Inliet bisschoppelijk Museum te Utrecht"
door Ftha Fles. Anne Marleen Jeanne"; >ln
bezit" (bij de plaat); s Een stad", door A. Peaux;
«Uit het Oosten" «Kenangha China" door C. A. ;
«Innemen", (bij de plaat) ; «De hersenen
deivrouw"; «Hoe liismarck privaatles nam"; Ken
aquarel", door A. l'eaux, Fusains" door Fdw.
11. Koster, «Onze gesneuvelden" met portretten ;
«Op Lombok", met afbeeldingen naar fotographiën
vanden oflicicr van gezondheid 0.1. leger Dr. Xeeb ;
»l)e geschiedenis van den zakdoek'';
Luit.kwartiermeester l!. F. G. Pourchez", met portret;
>Het vijftigjarig jubilévan den Weener wals
koning" door S. van Milligen, met portret; De
gebroken spiegel" ; -'t Portret van Hubert Moret
door Holbein" (bij de plaat) ; :>Uren die men
nooit vergeet" door Isoline; »Een bezoek aan
de boomkweekerijen van de firma Groenewegen
en Zoon, aan de lult", door M. Brinkgreve (met
afbeeldingen); .Ken niet combattant op Lombok"
(met portret) ; -;Kelderwormpje" ; «De czar te
Livadia" (met portret); Verscheidenheden enz.