De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1894 18 november pagina 1

18 november 1894 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 908 DE AMSTEEDAMMEE 1°. 1894. WEEKBLAD VOOE NEDEELAND Dit nummer bevat twee bijvoegsels Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bij de Vijzelstraat, 542. Zondag 18 November Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/" 1.65 Voor Indiëper jaar mail,, 9Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12* Advertentiën van l Reclames per regel -5 regels ?1.10, elke regel meer 0.20 0.40 I N H O II Di VAN VERRE EN VAN NABIJ. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Een verwaarloosd volks belang, door Socius. FEUILLETON: Een «stakker, door Ferdinand Telling. TOONEEL EN MUZIEK: Gerhart Hauptmann, door F. C. Jr. (Slot). Muziek in de hoofdstad, door Van Milligen. _ KUNST EN LETTEREN : Nieuwe Engelsche boeken, door V. Welke meeningen Beethoven had over de beteekenis der kunst. Buitenl. Bibliographie, door F. C. Jr. en H. v. d. B. SCHAAKSPEL. VOO tl DAMES, door E-e. ALLERLEI. - INGEZONDEN. RECLAMES. UIT Dr. GANNEF'S STU DEERKAMER. PEN-EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN. Bijvoegsel: SCHETSJES: Een versche Staatsman, door Herman Bogaerd. De Lord Mayor's-dag. VARIA. ALLERLEI.?AD VERTENTIËN. iMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiitimiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiMiiiiiii Zal het overlijden van Alexander III be langrijke wijzigingen brengen in de inter nationale politieke verhoudingen van Europa? Het is zeker niet overbodig of ontijdig, die vraag te bespreken, al is het stoffelijk overschot van den Russischen autocraat nog niet eens aan den schoot der aarde toever trouwd. Voor de politiek bestaan blijkbaar geen overwegingen van betamelijkheid, die haar bij eene geopende groeve het zwijgen opleggen. Onder Alexander III heeft Rusland niets vergeven en niets vergeten. De stugge onver zettelijkheid van den czar, die bij eene voor ons Westerlingen problematische natuur als de zijne eer een bewijs van zwakheid dan van kracht scheen te zijn, werd vrij algemeen Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllimillllllllll Illlllllllllllllllinillllllllllll EE3ST door FERDINAND TELTING. Een koude, donkere Novemberavond. Het regent. Dikke, loodgrauwe wolken jagen over de stad, de wind snerpt en fluit langs de telephoondraden. 't Is stil op straat. Het licht der lan taarns dringt auw en weifelachtig door de natgeregende glazen. Uit een koffiehuis, waar van de deur zich opent om bezoekers in te laten, valt een hard, schel licht naar buiten. In koortsachtige haast glijdt een kleine, armoedig gekleede gedaante voorbij. Een afgesleten, zwarte jas hangt zwaar van den regen om de vermagerde gestalte, een oude, gelapte broek waait om de beenen. Bij iederen voetstap, dien de man doet, zuigen zijn schamele schoenen, uitgezet van het vocht, zich vast aan de straatsteenen. Ruw slaat de wind hem de regendroppels in het bleeke gelaat, maar de wandelaar geeft er geen acht op. Voort rept hij zich, voort, eerst langs de winkelstraten van de groote stad, dan over een ruim, donker plein, waar de wind in dolle woede zich op hem werpt, en dan door een doolhof van nauwe, vieze steegjes naar een armoedige achterbuurt. Voor een klein hu:sje staat hij stil, opent behoedzaam de deur en sluipt op zijn teenen naar binnen. De wind giert hem na en kreunt en zucht in het smalle gangetje. Met moeite sluit de man weer de deur, blijft een oogenblik in het donker staan om zich het klamme zweet van het voorhoofd te wisschen, en bestijgt dan hijgend de krakende trap. Boven op het portaaltje staat een vrouw hem op te wachten. »Ben jij 't Frits?" vraagt een bevende stem. »Ja, ik ben 't." »En..., heb je geld?" »Neen, nog niet alles, op tien gulden na. O God, o God, zelfs geen geld om je arm kind te laten begraven." beschouwd als een -waarborg voor het be houd van den vrede. Wanneer wij hier van zwakheid spreken, dan hebben wij alleen het oog op het gemis aan geestkracht, dat ook de machtigsten afkeerig maakt van een breken met het verleden, van een initiatief, dat nieuwe wegen baant. Ook in de zooveel besproken toenadering tot. Frankrijk kan men van zulk een initiatief geen spoor ontdek ken: Rusland heeft daarbij eene zeer lijde lijke rol gespeeld; het heeft zich de vriend schap der republiek eenvoudig laten aanleunen en op geenerlei wijze blijk gegeven, dat het ter wille van die vriendschap iets wilde opofferen of wilde prijsgeven. Met de troonbestijging van Nikolaas II is eene nieuwe, onbeschreven bladzijde in het boek der geschiedenis opgeslagen, en ieder tracht zich op zijne wijze eene voorstelling te maken van den toekomstigen inhoud dier bladzijde. Dat in Frankrijk eene nieuwe periode van zenuwachtige Russomanie zou aanbreken, was te voorzien. Met meer levendigheid dan bescheidenheid wordt in den overstroomenden vloed der Fransche betuigingen van leedwe zen gesproken van eene traditioneele verhou ding tusschen de beide rijken, in welke geen persoonsverwisseling eenige wijziging kan brengen. Maar eenigszins verrassend is het, den Engelschen premier,, Lord Rosebery, te zien optreden met het verzoek om der Drüte im Bunde te mogen zijn. Anders toch kan men zijne groote politieke rede bij het feestmaal, in den Guildhall ter eere van den nieuwen Lord Mayor gegeven, moeielijk opvatten. Want in die rede wordt met geen enkel woord melding gemaakt v?n de triple alliantie, terwijl over Rusland en Frankrijk natuurlijk in verband met het behoud van vrede gesproken werd met een geestdrift, die menigen phlegmatieken Engelschman zal hebban verbaasd. «Stil toch, Frits, denk om den kleinen jongen. Ben je overal geweest, zeg?" «Ja overal, maar alles is zoo duur, het kistje en de lijkwagen kosten zooveel geld en niemand, die mij zooveel leenen wou.'' Op het portaaltje bij de trap is de deur van een klein vertrek halverwege geopend. De man en vrouw gaan het kamertje bin nen. Het ziet er daar armoedig uit. Een tafel, waarop een flauw brandende petroleumlamp staat, een paar eenvoudige matten stoelen en een smal kinderledekanlje in een der hoeken is ongeveer alles. Een stoel met kinderkleeren er op leunt tegen de deur van een enge, lage alkoof. Daar naast staat min of meer vreemd in deze omgeving een hobbelpaard, dat er nog nieuw en goed uitziet. De vrouw sluipt zachtjes naar het kinder bedje en opent de witte gordijnen. Daarachter ligt het lijkje van een kind, het wasbleeke gezichtje ter zijde gewend, de verstijfde, doode handjes saamgevouwen over de borst. Snikkend knielt de vrouw bij het ledekantje neer, neemt de kille handjes in de hare en bedekt het koude gelaat met kassen. De man is bij de tafel neergezonken en staart roerloos vóór zich in het halve duister. Uit zijne natte, doorweekte kleeren drup pelt het water op den vloer. Geen van beiden spreekt een woord. Binnen vermengt zich het snikken van de vrouw met het eentonige getik van een oude hangklok, buiten rammelt de wind aaa het venster. Plotseling richt de man zich op. Zijn blik is gevallen op het hobbelpaard en de kinder kleeren bij de alkoof en een vreeselijke gedachte is hem door het hoofd geflitst. Maar neen, zij is te droevig, hij kan haar niet uitspreken. Dan, zich herinnerend hoe hij overal is geweest en nergens geld heeft kunnen krijgen, vermant hij zich, en zegt met vreemde, haperende stem : »Zeg Marie .... als we het speelgoed van Jantje " Verder komt hij niet. Zijn blik blijft vragend op zijn vrouw gevestigd, als ver wacht hij eenig antwoord van haar. Maar de moeder heeft niets gehoord, zij is bij haar kind. En de man vervolgt, als sprekend tot zich zei ven: »We zouden dan geld hebben, al is 't niet Wat Lord Rosebery aanleiding kan heb ben gegeven om, juist na den dood van den czar, te verklaren, dat de verhouding tus schen Engeland en Rusland nooit zoo gunstig is geweest als thans, weten wij niet. Het zij in 't voorbijgaan opgemerkt, dat die verkla ring eigenlijk geen compliment was aan de nagedachtenis van den overleden vorst, voor wien de Engelsche premier overigens niets dan lof had. Zou de leider van Engeland's buitenlandsche politiek zijne verbolgenheid willen toonen over de weigering op welke hij in de eerste plaats van de zijde van Duitschland stuitte, toen hij de tusschenkomst der Europeesche mogendheden inriep ten behoeve van zijne in deerlijke benauwdheid geraakte Chineesche vrienden? En zou hij nu begrepen hebben, dat wie den nieuwen czar wil win nen, zijn weg moet nemen over Frankrijk ? Men zal wellicht opmerken, dat de hulde aan den overleden czar en aan president Carnot voor de hand lag, omdat aan beider leven op noodlottige wijze een einde is ge maakt, terwijl de souvereinen van Duitschland, Oostenrijk en Italiëzich in de beste gezondheid verheugen. Maar ... president Carnot is reeds verscheiden maanden dood, en het is nog slechts enkele dagen geleden, dat Lord Rosebery zijn landslieden aanbe val, den slag bij Azincourt niet te vergeten. Thans rakelt hij weer eene historische her innering op : »Wij kunnen niet nalaten ons te herinneren, dat Frankrijk het land is, waar mede wij bij onzen laatsten Europeeschen oor log schouder aan schouder stonden en waar mede wij, voor zoover het aan ons ligt, steeds schouder aan schouder zullen staan." Dat was allerbeminnelijkst gezegd en de Fransche b!aden hebben hun beleefden dank uitge sproken voor zooveel welwillendheid en ver zekerd, dat zij, om óók een bewijs van goe den wil te geven, nu de ongelukkige toespe ling op Azincourt maar zouden vergeten. uiiummiiiiiiiiiiii veel.... het hobbelpaard is nog wel een paar gulden waard en de kleertjes " Ditmaal heeft de vrouw hem begrepen. »Wat meen je, wat bedoel je ?" stoot ze uit, »z'n hobbelpaard, waar ie zooveel van hield, wou je verkoopen, z'n kleertjes het huis uithalen. Nooit, versta je, nooit " En zenuwachtig trekt ze het groote houten paard naar zich toe en legt de kleeren van het doode kind op zijn bedje als om ze te beschermen. »Nee Jantje, wees maar gerust hoor, kind", vleit ze tot het jongske, terwijl zij het de kille wangen streelt en liefkoost, »vader zal Bles niet meenemen, vader zal Jantjes lieve ling niet verkoopen. Wees maar gerust, arme stumperd; vader heeft't niet gemeend." De man zegt niets meer. Neen, ?AJn vrouw heeft gelijk, hij heeft 't niet gemeend. Hoe lang heeft hij niet gespaard, het hoog noodige van zijn zuur verdiend loon als muzikant afgehouden, om dat mooie paard voor kleinen Jan te kunnen koopen. Eindelijk dan had hij het geld bij elkaar. 't Was op >St. Nicolaasavond, nog geen jaar geleden, dat hij met zijn vrouw het geschenk was gaan koopen, toen hun jon getje al in zijn bedje lag. Toen ze met het prachtig opgetuigde beest op hun kamertje terug kwamen, werd het ventje wakker, maar gelukkig wisten zij het paard nog tijdig voor zijne nieuwsgierige oogjes te verbergen. En Jantje had alleen slaapdronken gevraagd of zijn schoentje nog wel opstond, want ze hadden hem gezegd dat hij dit moest klaar zetten vóór hij slapen ging en dat hij daar bij een gebedje moest opzeggen tot den goeden Sint Nicolaas, dan zou hij zeker wel iets krijgen. Mosder had Jantje toen ge rustgesteld en verzekerd, dat het schoentje er nog stond, en geheimzinnig lachend er bijgevoegd: »Maar Jan, jongen, willen we niet liever vaders laars opzetten, die is zoo veel grooter. Misschien geeft, Sint Nicolaas dan wel meer." »H6 ja, moe", juichte de kleine jongen, in zijn handjes klappend, en toen werd zijn schoentje verruild voor een van vaders groote laarzen, en met een gebedje tot Sint Nicolaas op de lippen, rolde het kereltje weer in slaap. 's Anderendaags vóór dag en vóór dauw was hij al uit zijn bedje en zie, daar stond naast vaders laars het mooie, opgetuigde Ongelukkig bedacht Lord Rosebery zich een weinig te laat, dat dit «schouder aan schou der staan" had plaats gehad in een oorlog tegen Rusland ; met eene zekere verlegenheid corrigeerde hij zijn onhandige uitdrukking door de opmerking, dat de nieuwe wapen broederschap een gansch ander karakter zou hebben : Schouder aan schouder, zeker, maar niet in den oorlog. »Want den oorlog wenschen wij niet, doch een edelen wedstrijd in handel en vrede." Waarlijk, eeu meesterstuk van staatmanswijsheid was deze Guilclhall-rede niet. Doch Lord Rosebery is onder de Europeesche staats lieden, als vijftiger, nog maar ein baby; op dien grond kan men zijn onvoorzichtigheid verontschuldigen. Wellicht heeft hij iets der gelijks zelf gevoeld, toen hij in zijn rede de ironische woorden van een Oxforder hoogleeraar aanhaalde: «Niemand is onfeilbaar, zelfs niet de jongste onder ons." Nog elders dan in Engeland knoopt men aan het optreden van den nieuwen czar groote verwachtingen vast. Het is bekend, hoe de eigenaardigheden der Russische poli tiek onder Alexander III nergens sterker uitkwamen dan in hare verhouding tot Bul garije. Op een stelsel van grenzenlooze wille keur en aanmatiging, gepaard met samen zweringen en intriges, voor welke wij niet den overleden souverein, maar liever diens al te ijverige dienaren aansprakelijk willen stellen, is eene politiek gevolgd van negatie, die hooghartig zou zijn geweest, als zij aan de bedoelde samenzweringen en intriges een einde had gemaakt. Ofschoon dit laatste niet het geval was, heeft Bulgarije, nadat Rus land zich in toorn had afgewend en alle diplomatieke betrekkingen had afgebroken, zich juist buitengewoon voorspoedig ontwik keld. Dat is in de eerste plaats het werk geweest van Stamboeloff', den energieken pre mier, die wel is waar niet zeer nauwgezet hobbelpaard. Het ventje was uitgelaten van blijdschap, het was niet bij zijn geschenk weg te slaan, geen kinderhartje kon gelukkiger geklopt hebben dan dat van kleinen Jan op dien morgen van den zesden December. O, wat was dat een heerlijke dag voor hen alle drie geweest, en hoe hadden zijn vrouw en hij zich verheugd iri de opgetogenheid van hun lieveling. De tranen schieten den armen man in de oogen, nu hij zich dien dag weer herinnert, want nu is al hun vreugde voorbij, hun kind is gestorven. Roerloos en stijf ligt het daar in zijn bedje, en het trouwe hobbelpaard staat naast hem. Maar is hun knaapje dan wel dood, droomt de vader verder. Slaapt het misschien niet, evenals vroeger, met zijn schat aan zijn zijde? En zal het niet dade lijk vroolijk uit zijn sluimer ontwaken en op den rug van Bles gaan zitten, evenals vroeger? Maar waarom snikt de moeder dan zoo wan hopig, waarom is het zoo vreemd en leeg in de kamer, ofschoon ze allen nog bij elkaar zijn, evenals vroeger, zijn vrouw, hij zelf en het kind met zijn hobbelpaard ? Waarom ? Omdat de vreeselijke keelziekte het leven heeft gesmoord in die blijde kinderborst, omdat het vogeltje, dat daarbinnen zijn liedje vroo lijk kweelde, opgehouden heeft te zingen. En de ongelukkige vader slaat kermend de handen voor het gelaat en weent. Er wordt geklopt, eerst zacht, vervolgens harder. Dan wordt de deur driftig opetigesrneten, een man treedt binnen en zegt op luiden toon : »Woont hier een muzikant Wouters?" »Jawel meneer," antwoordt Wouters zacht, «maar spreek niet zoo hard, als 't u blieft, er is hier een doode in de kamer, ons kind, weet u. Wat was er van uw verlangen?" »0f je van avond kunt komen pianospelen op een bal in 't Restaurant Royal. De pianist, dien we anders hebben, is verhinderd en heeft me jouw naam genoemd. Maar je zult zeker wel niet uitgaan, hé. 't Spijt mij, dat ik voor niemendal ben gekomen. Nou, goeien avond." De bediende van het restaurant vertrekt en gaat reeds de trap af, als Wouters plot seling opspringt en hem nasnelt. Beneden in het gangetje houdt hij hem staande, en vraagt haastig: «Meneer, hoe laat moet ik komen?1' De weldoorvoede knecht ziet het magere

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl